dinsdag 26 februari 2013

Weblogbrief 8.19, 26 februari 2013



Weblogbrief 8.19, 26 februari 2013

         ¡Queridos amigos y nietas (admiradas en silencio)! Het is al bijna maart en de hoogste tijd voor een nieuwe brief. Mijn eerste volle week terug in Las Palmas was er een die uit twee delen bestond. Over het eerste deel zal ik het maar kort hebben; toen liep ik vooral hoestend en met een loopneus door mijn flat en op straat, eigenlijk al vanaf Aswoensdag. Zo hoort dat, als je met carnaval zes dagen op stap bent geweest. Zelfs enkele zakjes Fisherman’s Friend Extra Fuerte en Vicks Doble Acción boden vooral tegen mijn hoestaanvallen maar zeer beperkt uitkomst, ondanks dat ze “suavizan la garganta”. Het was vooral uitzitten. En het duurde maar. Is het mogelijk dat ik bovenop een verkoudheid in Maastricht een tweede in Las Palmas heb opgelopen? Ik ben in de weer geweest vanaf al carnavalsdinsdag tot in afgelopen weekend. Intussen verklaart je omgeving dat er weinig tot niets aan de hand is, terwijl je toch duidelijk zit af te zien.
         En wat gebeurt er met een mens nadat hij (of zij) zich helemaal heeft leeggehoest? Hij krabbelt gewoon weer op. Misschien ben ik er zelfs wel een kilootje of zo door kwijtgeraakt, who knows? Ik zal me eens wegen. Net geen 100 kilo, aan een griepje zitten best ook positieve kanten. (Daarnaast was ik natuurlijk al bezig om af te vallen en daar ga ik braaf mee door totdat Trudie en Marij hier hun opwachting komen maken.)

         Tijdens de carnavalsdagen bevond ik mij geregeld in café de Poort, apart versierd dit jaar trouwens. De nieuwe cafébaas Jeroen en zijn vrouw zijn sinds een maand gezegend met een baby en de klantenkring is niet drastisch veranderd. Tijdens het schooljaar is er de nodige inloop van volk van de culturele faculteit, maar in essentie draait de zaak draait, net als bij Rocky & Magda vroeger, vooral op een kleine, maar muurvaste klantenkring van een twintigtal of zo ouderen die bijna dagelijks hun glaasjes nemen en langzaam bejaarden worden, als ze het al niet zijn.
         Tot het geestelijke meubilair van de zaak reken ik sinds een paar jaar ook een echte guanche. Het is een bescheiden man van in de vijftig, denk ik, uit een Algerijnse berberfamilie, die zijn vaderland nou eens niet verlaten heeft voor Las Islas Canarias, maar voor het Parijs van het Noorden, ook wel Maastricht geheten. Hij heet Ibrahim, in de vijftig, is leraar computerkunde op de hogeschool Zuid, maar zoals Juulke zit hij “na het werk” voor een praatje graag in de Poort, op loopafstand van zijn woning op Hoog Frankrijk. Van de zomer attendeerde hij me op het terras op de nodige Malinese muziek, die ik nog niet kende en sindsdien “houden we contact”. Op de onverklede dagen van carnaval bleek hij een onverholen fan te zijn van Hervé Vilard, geboren in 1946, en diens hit “Capri, c’est fini” uit 1965. Hij had het nummer als disk jockey eind jaren 70 de hemel in had geprezen.
         Voor de moeilijke keuze gesteld wat ik als mijn muziek van deze week zou kiezen kwam ook ik uit op die Hervé Vilard, maar wonderwel blijk ik behalve “Capri, c’est fini” geen enkel ander nummer van de man in mijn bezit te hebben. Zelfs niet “Mourir ou vivre”, “Fais la rire” of (veel later) “Nous”. En je kunt niet de hele week hetzelfde nummer opzetten, dat gaat vervelen. Om Ibrahim toch enig krediet te verstrekken kom ik hier dan maar tevens aanzetten met “Les Plus Grands Succès” van Michel Sardou, ook zo’n chansonnier uit mijn verleden. Hier zijn alle zestien nummers van de verzamel-cd die ik op mijn Verbatim heb staan:
01.    Attention les enfants... danger
02.    La France
03.    La maladie d’amour
04.    Vladimir Ilitch
05.    Tous les bateaux s’envolent
06.    La marche en avant
07.    Chanteur de jazz
08.    Comme d’habitude
09.    Musica
10.    Les années 30
11.    Afrique adieu
12.    Musulmanes
13.    La même eau qui coule
14.    Les vieux mariés
15.    Une fille aux yeux clairs
16.    Les lacs au Connemara.
         Michel Sardou is, als ik het wel heb, vooral bekend geworden met “La maladie d’amour” uit 1973 en wie weet, kent een van jullie ook nog “Les lacs au Connemara”. Het meeste geld heeft hij echter verdiend aan de melodie van “Comme d’habitude”, dat met een Amerikaanse tekst “My way” heet en een wereldhit is van niemand minder dan Frank Sinatra. Maar om nou te zeggen dat ik wegzwijmel bij Michel Sardou, dat vind ik zwaar overdreven. (Net zo min als ik “Let it be me” wil ophangen aan Gilbert Bécaud, hoewel hij er een goed belegde boterham aan overgehouden zal hebben, nog vele jaren nadat hij samen met Pierre Delanoe “Je T’Appartiens” schreef.
         Vooruit, ik doe er een andere Franse CD  bij, Les Grands Succès De Jacques Dutronc”, nog iets ouder, uit 1943. Jullie weten toch wel dat hij met Françoise Hardy getrouwd is, voor haar ook liedjes heeft geschreven. En hij is uiteraard de man van het prachtnummer “Il est cinq heures, Paris s’eveille”. Wie weet, klinkt er ook nog een belletje bij jullie bij bijv. “Et moi, et moi, et moi” en het erop lijkende “Mini, mini, mini”. Hier is zijn volledige bijdrage aan de feestvreugde:
01.    Et moi, et moi, et moi
02.    J’aime les filles
03.    Mini, mini, mini
04.    A la vie à l’amour
05.    Le plus difficile
06.    L’Arsène
07.    Les cactus
08.    Le petit jardin
09.    L’hôtesse de l’air
10.    Fais pas çi, fais pas ça
11.    Les playboys
12.    Gentleman cambrioleur
13.    On nous cache tout, on nous dit rien
14.    L’aventurier
15.    Le dragueur des supermarchés
16.    Il est cinq heures, Paris s’eveille
         Een mens heft zo zijn voorkeuren. Jacques Dutronc is mij de afgelopen week, zelfs tijdens mijn waterigste overdagen en hoesterigste nachten, een uitkomst geweest. Luister ook eens naar “J’aime les filles”,“Le plus difficile” of “Les playboys”. Aan die Jacques Dutronc is m.i. helemaal niks mis, amigos y conocidos.
          
         Afgelopen donderdagmorgen moest ik op tijd de deur uit voor een afspraak met Lluis en Marta in het zuiden van de stad. Eerst zat ik, met een zakdoek voor mijn snufferd, op een van de drie banken te wachten op mijn bus naar het faculteitsgebouw. Dat vind ik nou echt een van de geneugten van Las Palmas. In Maastricht zijn in het centrum zo ongeveer alle banken weggehaald om de horeca te plezieren, maar hier is en blijft er alle ruimte voor de moede ledematen. Mijn noodhalte links van Santa Cataina is op een smalle stoep en het zal dan nog een paar dagen duren, voordat ik weer op het plein terecht kan. Dus zet de gemeente er tijdelijk, pal tegen de muur, een drietal banken neer, om het de mensen gemakkelijk te maken. Chapeau!
         Al na twee minuten of zo kwam mijn bus voorrijden, met achter het stuur een buschauffeur die de carnaval nog steeds in zijn botten had zitten. Hier vinden sommige bestuurders het leuk om naar de radio of een eigen bandje te luisteren en de passagiers worden verondersteld om daar dan maar in “mee te gaan”. Deze, een veertiger met een volle bos haar, had, toen ik instapte, net het nummer “O Susanna” opstaan in een Spaanse versie. Volgens mij is het nog door de Amerikaanse muzikant Leadbelly aan de vergetelheid ontrukt, zo oud is het (net als bijv. Sloop John B). De man schroomde niet om het refrein mee te zingen. “O Susanna” deed het erg goed bij de mensen die voor me en na me instapten; het verwees ook voor hen duidelijk naar de dagen van carnaval. Het was een en al glimlach om mij heen en wie ben ik dat ik dan kan achterblijven.
         Op de faculteit ging vervolgens wel een en ander mis. Lluis kon niet bij de afspraak zijn “wegens andere verplichtingen”. In zijn plaats zat Adriana er met Marta. Onze bijeenkomst ging over het zo goed mogelijk rekening houden met het commentaar van het tijdschrift Food And Function, inclusief van twee referenten, op een artikel van Marta en Lluis over hun experiment naar het nut van aloe vera melk bij patiënten met de symptomatologie van een (maag)reflux. Het zo populaire spul van het eiland lijkt daarop geen invloed te hebben, maar een van de twee beoordelaars was daar bepaald niet van overtuigd. Mijn gesprek met Marta en Adriana werd nogal een eenrichtingverkeer. Alles wat ik te berde (?) bracht, werd braaf genoteerd en op het einde was Marta heel blij dat ik een latere versie van het artikel evenals de brief aan de uitgever en referenten ook nog vooraf wilde lezen. Zo maak je vrienden!

         Lluis is een aardige man. Dat was hij altijd al en is hij nog steeds. Dezelfde donderdag, enkele uren nadat hij verstek had laten gaan bij de bespreking van het aloe vera artikel, ik was alweer met mijn e-mail in de weer, kwam hij op de kamer langs om zich te verexcuseren en mij bij te praten over zijn carnaval, helaas nogal beperkt vergeleken met de mijne. Hij was geeneens verkouden! Als ik de mensheid moet indelen in personen met een direct en indirect karakter, hoort hij zonder meer bij de indirecten (en dan niet op zijn Maastrichts, waar het woord indirect ook heel erg direct betekent). Lluis houdt graag een slag om de arm en als hij je uitnodigt voor een etentje, is dat zelden zonder omhaal op de man af. In mijn geboortestad is dat trouwens ook usance, lijkt het wel, en het heeft me aardig wat Amsterdamse tijd gekost om eraan te wennen dat men daar veel meer is van “als je iets wilt, zeg het dan gewoon”.
         Nu is Lluis zich al druk aan het voorbereiden op zijn rol met de pers als medeauteur van het Predimed artikel, dat de komende week dan eindelijk in het New England Journal of Medicine verschijnt, meer dan een jaar na de acceptatie. Hij is zeker niet de eerste auteur, dat is een collega uit Barcelona, maar als leider van het Gran Canarische deel, een van de zes deelnemende centra, was hij wel geestelijk en in levende lijve present bij de presentatie gisteren in Madrid. De “openbaring” dat er niks boven het mediterrane dieet gaat, zal, verwacht ik, zelfs de Nederlandse tv en bladen gehaald hebben of nog halen. In Spanje is het uiteraard voorpaginanieuws en goed voor het Tv-journaal. Daar moet toch ook een aantal interviews met mij in zitten, zeker in Gran Canaria, zie en hoor ik hem denken, terwijl hij op de afdeling rondschuifelt. En m.i. heeft hij daar gelijk in.

         De film “Django desencadenado” heb ik nog steeds niet gezien. Niettemin, ik ga hier een fout (in mijn hoofd) herstellen. Het woord “desencadenado” heeft niks van doen met “cabeza”, hoofd, en “descabezado”, onthoofd. Een “cadena” is een keten en “desencadenado” is “uit je ketenen bevrijd”. Ik denk dat de toevoeging bij de naam Django zowel letterlijk genomen kan worden (“ontsnapt uit de gevangenis”) als figuurlijk (nou zijn de beren los”). Voor details verwijs ik wederom naar de Quentin Tarantino’s rolprent.

         Een liter loodvrije benzine (95) kost nu op de Canarische eilanden ongeveer 1.14 euro. Dat blijft een stuk goedkoper dan op het Spaanse schiereiland en in Nederland, maar is tevens behoorlijk meer dan zeg 10 jaar geleden, toen dezelfde liter hier voor 70 cent of zo de deur uit ging.
         Daarbij ga ik hier twee opmerkingen maken. De eerste is dat in de afgelopen tien jaren en daarvoor het geld minder waard is geworden. “Inflatie” noemt de overheid dat: je krijgt voor hetzelfde werk steeds meer geld, maar je pils en broodje gezond wordt wel ieder jaar iets duurder. Mijn tweede punt heeft betrekking op de zuinigheid van de doorsnee auto (niet SUV). Vroeger reed het apparaat een op zeven, daarna een op twaalf en nu is het misschien wel een op vijftien of twintig. Misschien willen de industrie en de overheid dat meeverdisconteren in de benzineprijs. Hier is mijn vraag: kan iemand mij de literprijs van benzine door de jaren heen in een grafiek zetten, apart voor de Canarische Eilanden en Holanda, rekening houdend met deze twee correctiefactoren? Hoeveel scheelt dan de prijs tussen vroeger en nu?

         Ik had het vage plan om afgelopen zaterdag de bus naar Maspalomas te nemen. Daar zou vanaf een uur of 5 de carnavalsoptocht door de straten trekken, vanaf parque Tropical via de avenida de Italia en de avenida de Gran Canaria naar de avenida Tirajana en dan richting winkelcentrum Yumbo. Vrijdagavond was ik weliswaar al een stuk opgeknapt van mijn verkoudheid, maar te weinig nog om in het zuiden de bloemetjes buiten te zetten.
         Dus deed ik het ook zaterdag nog kalmpjes aan en wentelde mij voor de zoveelste keer op mijn balkonnetje. Overdag ging ik er alleen even uit voor een pak toast en een “barra gallega” van de Spar, mijn favoriete stokbrood. Pas om even voor 6 ging ik eruit voor de muziek van La Guarida, ditmaal een blonde zangeres met drums en orgeltje. Ik heb wel eens minder gehoord, ze zong af en toe werkelijk de longen uit haar lijfje. Even later passeerde ik een drietal oudere muzikanten, die bij het kinderspeeltuintje vroege Beatles-nummers aan het herhalen waren. En weer verderop, bij de flat van Noé, een stel jongeren dat zeer eigentijdse muziek aan de man bracht. Mijn bestemming was echter winkelcentrum Las Arenas en speciaal de Carrefour, want was het niet tijd voor een nieuwe camembert en enkele bakken salades, Russische en krabsalade? Omdat ik in mijn overmoed zoals steeds te veel inkocht, moest ik - ik weet dat het eigenlijk niet mag - een bak krabsalade in de diepvries doen. Daarover ga ik jullie misschien volgende week berichten. Om 10 uur was ik weer thuis voor mijn drankje met boek op het balkon.

         Terzijde, het klaar maken van een krabsalade moet toch niet zo moeilijk zijn. Je hebt krab nodig, eventueel wat ananas (zoals in die van Carrefour) en de nodige mayonaise. Om het niet te gek te maken doe ik er voor de vulling wat aardappel bij en om het af te maken een ei en een ui. Een kilo krabsalade heb ik zo in elkaar geflanst en twee keer een verpakking van 450 gram, zoals bij Carrefour, net zo gemakkelijk. Wat schetst mijn verbazing als ik dan lees wat er allemaal aan ingrediënten in zo’n bakje kant en klare krabsalade zit:
1.      surimi 30% (pescado blanco 41%, almidón de trigo, almidón de patata, sal, extracto de cangrejo, aroma de cangrejo, corrector de la acidez, carbonatos de calcio, proteina de soja, aceite vegetal, agua, azúcar, colorantes, cochinilla, extracto de pimentón).
2.      piña 21%
3.      aceite vegetal, agua, clara de huevo, azúcar, puré de tomate, vinagre de brandy, zumo de limón a base de concentrado, yema de huevo, almidón de maiz, jarabe de glucosa de maiz.
4.      cangrejo 0.5%, brandy
5.      acidulante (aceite de sodio, ácido citrico)
6.      jarabe de de glucosa-fructosa de maiz y trigo, sal
7.      semillas de mostaza
8.      espesantes (goma guar, goma xantana, goma garrofin)
9.      conservadores (benzoato sódico, sorbato potásico)
10.    especias (apio, pimienta de Cayena, cúrcuma, pimienta, cebolla en polvo).   
         Voor de mensen die het aankunnen, al die flauwekul eromheen, maak ik er maar mijn Spaanse lesje van. En voor alle duidelijkheid, de vertaling van het woord “surimi”  ben ik nog steeds niet gewaar. In mijn woordenboek staat van alles aan woorden en uitdrukkingen, maar niet “surimi”. Misschien moet Carrefour het “Ensalada de surimi sabor cangrejo con piña” noemen. Zo staat mijn krabsalade op de onderkant van de verpakking in kleine lettertjes aangeduid. Maar lekker blijft het spul, op een toastje of bij een stukje stokbrood.

         Intussen ben ik wel door mijn onderwerpen voor deze brief heen. Wil het een beetje, dat vasten? Of is dat in Maastricht net als hier iets van vroeger? Hoe dan ook, ik kan jullie alleen maar aanraden om het eens een tijdje zuinigjes aan te doen, sla eens een copieuze lunch over, drink eens een glas “plat” water voor de variatie in plaats van naar de Coca Colafles te grijpen. Aan mij zal het niet liggen, als jullie je aan het opblazen zijn voor het voorjaar. Ieder kilootje te veel moet er binnenkort wel weer af, zei de dominee. Het duurt nog bijna een maand voordat Jezus uit den dode herrijst, dus gedraag je intussen een beetje, is mijn welgemeend advies. Ik verlaat jullie deze keer of het me niet of nauwelijks moeite kost. Tot ziens maar weer, hasta luego, van arrendatario PaulK.


BOEKENBIJLAGE

         Mijn eerste boek is er een dat me niet door de een of andere deskundige is voorgehouden, is er ook geen waarop ik via een schrijver op attent gemaakt ben. Tijdens mijn carnavalsreces kwam Trudie aanzetten met heet boek “Verborgen gebreken” van de Engelse schrijfster Sophie Hannah. Ze is van 1971, uit Manchester, maar woont sinds jaar en dag in Cambridge. Trudie had het onlangs gekregen en gelezen en vond het best goed, met een spannende plot naar haar zeggen. Nou ben ik in het algemeen geen fan van dames die thrillers schrijven, met de bekende uitzonderingen, maar vooruit, met proberen zijn al hel wat kindjes geboren. “Verborgen gebreken” is een vertaling van een Engels boek uit 2011, “Lasting damage”. Ik zou de Engelse titel vertaald hebben met “Blijvende schade”.
         De ikpersoon van het boek is Connie Bowskill, geboren Monk, 34 jaar, wonend in Melrose cottage en getrouwd met Kit. Die Kit heeft een computerbedrijfje, Nulli Secundus, en Connie helpt hem, als ze niet met de administratie voor het bedrijfje van haar ouders bezig is. Die heten Val en Geoff en zijn wat je noemt echt van de oude stempel, in de verkeerde zin van het woord. Sinds een half jaar verdenkt Connie haar man ervan dat hij in Cambridge een andere vrouw heeft zitten. Haar gezoek in die stad, iedere vrijdag als hij in Londen zit, heeft echter tot dusver niks opgeleverd. Dan ziet ze op een nachtelijke computerrondleiding door Bentley Grove 12 (het huis in Cambridge van de vermeende vriendin van Kit) een lijk in de woonkamer liggen, dat er overigens even later niet meer is. Het wordt nu tijd om de politie in te schakelen en die begint haar zo waar te geloven, als een andere vrouw, makelaar Jack Napier, met hetzelfde “even een lijk” verhaal aan komt zetten.
         Gaan we naar andere personen in het boek, te beginnen met het politiecorps. Voor Cambridge is alleen Ian Grint van belang. De meeste tijd hebben we van doen met rechercheurs uit de buurt van Connie’s woonplaats Little Holling en omgeving. Jullie willen namen? Dan kom ik uit op o.a. Sam Kombotheka, Chris Gibbs, Colin Sellers, Simon Waterhouse en anderen. En uiteraard de zussen Charlie en Olivia Zailer, evenals in Cambridge ex-bewoners van huizen in Pardoner Lane (de Gilpatricks) en Bentley Grove (Selina Gane). En voor wie in homeopathie en ouderwetse psychiatrie gelooft, breng ik tevens Alice Bean onder jullie aandacht. Al deze mensen blijken iets met elkaar te hebben en inderdaad, het duurt wel 400 bladzijden, voordat de plot van Trudie ook aan mij volledig uit de doeken is gedaan.
         Wat vind ik ervan? Allereerst beken ik in het openbaar dat schrijfster Sophie Hannah, goed geconserveerd als ik op de foto op de achterpagina mag afgaan, er best wel wat van kan. Als thrillerschrijfster kan ze er mee door, maar een beetje te uitgesponnen is haar “Lasting Damage” volgens mij wel. Kort gezegd, vind ik dat mij iets te weinig nieuwe informatie wordt geboden voor de vele bladzijden die ik te lezen krijg. Waarom het boek in vertaling “Verborgen gebreken heet, is mij een raadsel. Enne...in tegenstelling tot Trudie kan mij de plot helaas iets minder bekoren; ze is mij net iets te gekunsteld. Dus kom ik met mijn recensiecijfer lager dan Trudie uit, op een 7. Daarvoor moet Sophie Hannah het voor doen.

         Gaan we naar boek 2. Dat is een debuutroman van S.J. Watson, Steven voor de ingewijden, “Before I Go To Sleep” uit 2011. Echt een gigolo kan ik van de in 1971 geboren schrijver, niet maken, hij is zo kaal als een biljartbal en zijn pak zit hem bepaald niet gegoten. Bij een sollicitatie zou ik hem waarschijnlijk niet voor een gesprek uitnodigen, op basis van zijn foto. En toch! Hij heeft natuurkunde gestudeerd in het Engelse Birmingham, werkte als audioloog enkele jaren bij de Nationale Gezondheidsdienst en werd in 2008 toegelaten tot de eerste cursus romanschrijven van de Faber Academy. Zijn proeve van bekwaamheid, in het Nederlands “Voor ik ga slapen”, heeft vorig jaar vijf sterren gekregen in de VN Detective & Thrillergids en het boek gaat de hele wereld over. De man heeft wat!
         Hoofdpersoon van het boek Chris(tine) Lucas, nu 47 jaar, is achttien jaar geleden haar geheugen volledig kwijtgeraakt. Dat zou gekomen zijn door een auto-ongeluk of was het een aanranding in kustplaats Brighton? Vele, vele jaren heeft ze daarna in het ziekenhuis en verpleeghuis doorgebracht, maar sinds vier maanden is ze weer thuis in Londen, verzorgd door haar man, een scheikundeleraar. Daar wordt ze iedere ochtend wakker als jonge vrouw en heeft geen flauw idee wie naast haar in bed ligt. Als ze in de spiegel kijkt, blijkt steeds dat ze veel ouder is dan ze dacht en verder is alles even blanco.
         Christine blijkt meer dan twintig jaar geleden getrouwd te zijn met Ben Wheeler, en er is een zoon, Adam, die een paar jaar terug in Afghanistan door een bernbom zou zijn geveld. Maar daar heeft ze, iedere ochtend opnieuw, geen enkele weet van. Bij een brand een aantal jaren terug zou o.a. het grootste deel van haar foto’s zijn vernietigd. Sinds heel recent, een aantal weken pas, ziet Christine een neuropsycholoog, Ed Nash, die haar aanraadt om voortdurend op te schrijven wat ze aan nieuwe feiten te horen krijgt en haar dagboek ook geregeld door te nemen, zodat ze niet steeds blanco aan de dag begint en alles wat ze overdag meekrijgt, weer kwijtraakt als ze ’s nachts slaapt. Van de overige personen in haar leven is vooral Claire interessant, een kunstenares en vriendin al sinds haar studietijd. En (haast onbesproken) in het jaar voor haar geheugenverlies is een aardig boek van haar verschenen: “Vogels In De Ochtend”; ze was daarna bezig met een tweede boek. Hoe loopt het af?
         Ik weet niet of ik “Before I Go To Sleep” een thriller mag noemen, maar  wat is het een bijzonder boek. Die Watson moet het al helemaal in zich gehad hebben, toen hij het boek schreef; zo iets kun je niet op een cursus leren, hoe apart de cursus ook zijn mag. De wereld van de neuropsychologie is niet helemaal “mijn ding”, maar wat goed is, laat zich niet verloochenen. Debuutschrijver S.J. Watson gaat voor mij met dit boek over de 8 heen, hij zit ergens tussen de 8+ en 8½. Ik kijk met interesse uit naar zijn volgende werk. Terzijde: waarom zouden dieren geen geheugen hebben?

         In een van mijn meest recente brieven had ik het over de meesterwerkjes van Raymond Chandler, eindigend met zijn door een collega voltooide detectiveverhaal “Poodle Springs”, waarvan ik de film zag. De man, geboren in 1888 en gestorven in 1959, wordt wel gezien als een van de pioniers van de moderne thriller. Kennen jullie zijn detectiveromans nog allemaal? Ik zal ze op het eind van dit stukje nog eens opsommen.
         Naast zijn romans schreef Chandler het nodige kleinere spul, o.a. in het pulptijdschrift The Black Mask. Dat heeft later tot een aantal verhalenbundeltjes van Penguin geleid. Een daarvan is “The Simple Art of Murder” met vier verhalen uit de periode 1935-1944 en een essay uit 1950. De verhalen zijn later in het Nederlands vertaald bij Bruna. Achtereenvolgens gaat het om:
1.      Praat me niet van parels!
2.      Spaans bloed
3.      Een koning in het geel
4.      Ik wacht op je.
         Het vierde, slechts 18 bladzijden, vind ik het minste. Van de drie andere, alle drie met een omvang van ongeveer vijftig bladzijden, bevalt me het verhaal over rechercheur Steve Grayce en bandleider, trombonist King Leopardi met zijn streepsnorretje misschien nog het meeste, “Een koning in het geel”. En toch, voor de andere twee Private Eyes Sam Delaguerra en Walter Gage wil ik ook best een uurtje uittrekken. En dan is er het essay, waarin Raymond Chandler o.a. A.A. Milne met zijn “The Red House Mystery” uit 1922 genadeloos neersabelt en de boeken van Dashiell Hammett de hemel in prijst. Het is niet voor niks dat ik van Dashiell Hammett ook het nodige in huis heb.
         Hoort er nog een recensiecijfer bij mijn stukje over “Moord is een koud kunstje”? Eigenlijk niet, ik vind het wel goed zo.
         Wel som ik hier de zeven “grote” boeken van Raymond Chandler nog eens op. Als ik Playback uit 1958 niet meetel, kom ik op:
1.      The big sleep 1939
2.      Farewell, my lovely 1940
3.      The high window 1942
4.      The lady in the lake 1943
5.      The little sister 1949
6.      The long goodbye 1953
7.      Poodle Springs 1959, 1989.

dinsdag 19 februari 2013

Weblogbrief 8.18, 19 februari 2013



Weblogbrief 8.18, 19 februari 2013

         Het onderscheid tussen familie en vrienden heeft iets kunstmatigs. Jullie heten vanaf deze brief allemaal ¡Queridos amigos! Of iets wat daar op lijkt. Ik ga jullie in dit epistel iets vertellen over o.a. mijn carnavalsdagen in Maastricht en mijn muziekcollectie. Ook heb ik zegge en schrijve één boek ter bespreking. Ik ben nog geen twee dagen terug in Las Palmas, dus het wordt geen lange bedoeling. Daar gaan we.

         Woensdagmiddag/avond 6 februari zat ik in een TUIFLY machine die mij een klein half uurtje te laat in Düsseldorf afleverde. Trudie stond daar paraat met haar autootje en om even over 1 lag ik in een nogal kouwelijk Maastrichts bedje. De donderdag heb ik vooral gebruikt om mijn post bij te werken, mijn gegevens voor de inkomstenbelasting te verzamelen en diverse boodschappen in te slaan, voor de carnavalsdagen en voor mijn twee gasten van die avond, Trudie en Marcel. Frites met tête de veau en een gemengde salade, met boer’nyoghurt na, het werd donderdagavond gewaardeerd. Arno kon niet komen, die zat met zijn vrienden in Keulen voor een dagje carnaval, dus kwam die op vrijdag tussen de middag opdagen voor een versnapering.
         Eva, Jan Willem, Lux en Dalí waren helaas maar één dag bij mij te logeren. Het viertal kwam vrijdagavond laat aanzetten en was zaterdagavond weer vertrokken. Dus heb ik Lux als Sneeuwwitje alleen in de Poort “wie ‘ne keigel” zijn rondspringen. De bijbehorende foto wordt mij een deze dagen door Eva toegestuurd. Piet & Tonnie waren van maandagmiddag tot donderdagmiddag mijn gasten en met die heb ik samen met Trudie de nodige uren in vooral café de Poort en de Tribunal doorgebracht. Ik heb er ook nog een salade çeramique met jus d’orange in restaurant Coffeelovers aan overgehouden.
         Zoals het een getallenmens betaamt, heb ik mijn uren carnaval over alle zes dagen, van vrijdagmiddag tot woensdagavond voor jullie geturfd. Ik kom tot een reëel aantal uren van 8+7+8+7+6+4 uur ofwel in totaal 40 café-uren, alle dagen samen met Trudie en vooral in de late middag en vroege avond. Daar doe ik het voor vandaag de dag, meer zit er niet in. En wat was het leuk, maar ook koud, vooral ‘s avonds laat, als we de thuisreis aanvaardden. Veel bekenden van mijn leeftijd heb ik, zeker op de carnavalsdagen zelf, niet gezien. Voor zo ver mensen van mijn leeftijd nog carnaval vieren, is dat meer in de dagen eromheen.

         De laatste dagen was het in Maastricht vooral bijkomen en afscheid nemen. Hier in Las Palmas hebben ze dan nog een lang nieuw weekeinde te gaan. Carnaval in Las Palmas, ook niet mis, is deze winter verspreid over ruim twee weken, te beginnen met het Gala De La Reina en Carnaval Canino, waarover ik in mijn vorige brief heb geschreven.
         Afgelopen vrijdagavond was hier het Drag Queen Gala, een evenement waarvoor maar nauwelijks kaarten te krijgen zijn, zo graag wil iedereen erheen. Vorige winter heb ik er een voorronde van gezien en geloof het of niet: het is mij te bloot. In tijd van niks komen de diverse deelnemers op, uitgedost en wel en meestal voorzien met een “koortje”. Ze kleden zich onbeschaamd uit op het podium, maken een dansje in hun blote kont en gaan dan weer af aan de zijkant. Mijn indruk van afgelopen jaar: laat die beker, hoe populair ook, maar aan mij voorbij gaan.
         Op de zaterdag stond de “cabalgata”, “de groeten optoch”, op het programma. Lluis heeft daar met zijn vrienden vaker aan meegedaan. De “cabalgata” is, als ik het goed begrijp, haast een happening zonder einde; het gaat maar door vanaf zeg 5 uur, 6 uur ’s avonds tot in de nacht. En net als in Maastricht zijn er meer mensen in de optocht dan dat er langs de kant staan. Die optocht zou ik best wel eens willen zien!
         Eindigen we op de zondagavond, afgelopen zondagavond, toen ik net weer terug in Las Palmas was. Dat “uitje” had ik, als ik het gewild had, nog net kunnen meepakken, maar het is er niet van gekomen, moe als ik was van het carnaval vieren in Maastricht en het reizen (alweer met ruim een half uur vertraging). De Maastrichtenaren onder jullie zijn, mag ik aannemen, bekend met dinsdagavond laat in Maastricht, als om 12 uur ’s nachts op het Vrijthof het mooswief omlaag getakeld wordt as laatste officiële daad. (Volgens carnavalsliedje “Eindelik” zet dan ook een trompettist in.) Hier hebben we “El Entierro De La Sardina”, de ter aarde bestelling van de sardine, de uitdrukking is in essentie onvertaalbaar. Ik geef jullie de alinea die de carnavalsvereniging van hier eraan gewijd heeft, op lpacarnaval.com:
         “El entierro de la sardina pone punto y final al carnaval. La sardina expira, y cada año, viudas y plañideras siguen  a la comitiva fúnebre que la acompaña desde la calle León y Castillo esquina con murga hasta la playa de Las Canteras. Allí, aún resistiéndose a abandonar la fiesta, los ciudadanos y ciudadanas dan su último adiós a la figura del cludeido en la simbólica quema a la que es sometida después de haber recorrido la ciudad.”
         Is dat niet tevens een prima Spaans lesje? Dan hoef ik aan het einde van deze brief daar niet meer over te beginnen. Enne... een paar woorden waren mij onbekend, dus geef ik jullie die hier cadeau. Een “plañidera” is een klaagvrouw en een “comitiva fúnebre” is een begrafenisstoet. Maar wat is een “cludeido”? Ik heb eerlijk gezegd geen idee, dus het voor jullie vertalen zit er niet in.

         Ik doe er nog een enkel minilesje Spaans bij. Het gangbare woord voor sleutel is “la llave”. Als jullie in Spanje rondlopen, zou ik dat woord maar gebruiken in alle betekenissen van “sleutel”. Toch hoor ik een enkele keer wel eens “la clave” in de betekenis van sleutel. Het doet mij aan als een woord dat hoogstens in overdrachtelijke zin gebezigd wordt. Een wachtwoord is een “clave de acceso” en een (muzikale) solsleutel heet hier een “clave de g”, maar je mag volgens mijn woordenboek ook “llave de g” zeggen. Dat woord “clave” zou ik maar weer vergeten, als ik jullie was.

         En dan is het nu tijd om jullie iets te vertellen over mijn al dan niet verbrande externe harde schijven. Die van 1 Tb is inderdaad kastje wijlen en die van 750 Gb, tot ruim een jaar geleden bijgewerkt, krijg ik vooralsnog evenmin aan de praat, maar ik ga er in mei nog eens achteraan. Blijft over wat ik op mijn iPod heb staan, de 35 Gb van Noé, een oudere harde schijf van 125 Gb in Maastricht en mijn collectie Cd’s van toen.
         En toch, ik heb ook nog een kopie van een deel van mijn externe harde schijf, overgezet in twee stukken in de week voordat ik in november naar Las Palmas vertrok. Wat ben ik helemaal kwijt, behalve zie boven? Dat is mijn totale bestand van Engelstalige popmuziek, dat van Nederlands/Vlaamse, Limburgse en Maastrichtse muziek, mijn verzameling Portugees/Braziliaans en nog een klein bestand met “andere” muziek. Ten slotte, van de collectie jazz/blues mis ik (de voornamen) A t/m D en bij folk/country ontbreken A t/m H.
         Ik kan hetzelfde verhaal ook veel positiever vertellen. Zo heb ik mijn Afrikaanse collectie nog helemaal compleet en hetzelfde geldt voor mijn Duitstalige, Franse en Italiaanse muziek. En dan kan ik zo maar “Am Aschenmitwoch” als plaat van de week kiezen, met daarop zeventien (17) keer het beste dat Duitsland te bieden heeft, mij ooit aangereikt door Rocky. Jupp Schmitz is uiteraard present met o.a. “Am Aschenmittwoch ist alles vorbei”, “Wer soll das bezahlen” en “Wir kommen alle in den Himmel”. En wat vinden jullie van “Der treue Huzar” van Willy Milowitsch, “Ich will keine Schokolade” van Trudy Herr, “Einmal am Rein” en “Lily Marleen” van Willy Schneider, en dan heb ik nog niet gehad over andere klassiekers zoals “Marmer, Stein und Eisen bricht” en “Schnapps, das war sein letzes wort”. In mijn rijtje Duitstalige muziek zie ik “Am Aschenmittwoch” echt als een pareltje voor in de eerste dagen na de “vastelaovend”.

         Nou alles in deze brief toch al een beetje op zijn kop staat, kan ik net zo goed nu afsluiten. Mijn volgende brief over een week wordt een stuk pittiger, maar deze zie ik niettemin als (kort maar) krachtig. Ik wens het jullie en ga nou niet je snoepjes en koekjes door de week opeten. In de vastentijd spaar je die op tot de zondag, toch, en dan pas neem je het ervan. Het is hier ruim 20 graden warmer dan in Maastricht en dat bevalt me prima. Tot ziens, hasta luego, PaulK.

BOEKHOEK

         Als ik aan het Engelse Oxford denk en ook nog aan de voornaam Iain, kom ik als vanzelf op Iain Chalmers, van oorsprong een verloskundige (in Palestina), die aan de wieg staat van de Cochrane Collaboration. Er blijkt nog een bekende Iain in Oxford te wonen, Iain Pears, geboren in 1955. Die is intussen als schrijver van “An Instance Of The Fingerprint” beroemd, een verhaal dat in Oxford en Londen speelt in de 18de eeuw, als ik het wel heb, met vier keer hetzelfde verhaal verteld, steeds door een andere bril. Heel mooi. Op 6 februari de dag van mijn vertrek naar Maastricht, begin ik aan een ander verhaal van hem, “The Portrait” uit 2005, dat ik bij thuiskomst hier uitlees.
         Het is een monoloog van ruim 200 bladzijden, waarin kunstschilder Henry MacAlpine zijn levensverhaal vertelt aan zijn vroegere “patron of arts”, kunstcriticus William Nasmyth. De Schot MacAlpine trekt als jongeman naar Londen, begin 20ste eeuw, dan naar Parijs om later weer naar Londen terug te keren, Inmiddels is hij een bekende schilder geworden, post-impressionalist, totdat het hem allemaal de keel uit begint te hangen. Hij is in toenemende mate bereid om zijn klanten ter wille te zijn in plaats van te maken wat hij zelf graag wil. Dus verhuist hij naar een eilandje voor de kust van het Franse Bretagne, Houat, in de buurt van Quiberon, om weer ouderwets aan de slag te gaan. Daar werkt hij nu aan een nieuw portret van William Nasmyth, die hij tussendoor steeds meer belastert. Gaandeweg blijkt dat ene Jacky, o.a. schildersmodel, van de netjes getrouwde William in verwachting is. En verderop blijkt schilderes Evelyn, een oude vlam van Henry MacAlpine, door William Nasmyth volkomen de grond in te zijn geboord, hoewel ze best mooi kan schilderen en lithograferen. Op het einde gaan Henry en William erop uit voor een wandeling.
         Ik heb “The Portrait” met het nodige enthousiasme uitgelezen. Het is m.i. niet zo fantastisch als “An Instant Of The Fingerprint”, maar het kan er alleszins mee door. En passant geniet ik van het inkijkje hoe de Engelse schilders een beetje verzuipen onder het geweld van alle Franse hoogstandjes in het begin van de 20ste eeuw. Ik heb voor “The Portrait” van Iain Pears als recensiecijfer een 8- over.

dinsdag 5 februari 2013

Weblogbrief 8.17, 5 februari 2013

Weblogbrief 8.17, 5 februari 2013

         ¡Eh! ¡Querido clan! Op de valreep, “a últma hora”, schrijf ik jullie nog een kattenbelletje, “un cascabel”, voordat ik mijn winterverblijf verwissel, voor het tijdelijke, niet het eeuwige. Morgenavond kom ik afzakken naar Düsseldorf, waar Trudie op me staat te wachten om me in Maastricht af te leveren voor anderhalve week. Daar verwacht ik de nodige van jullie te ontmoeten, bij mij thuis, in de stad, “in de kaffee” en wie zal het zeggen, zelfs “in de groeten optoch” a.s. zondagmiddag. Zal ik eens in de “boonte störrem” opgaan, zoals ik lang geleden wel eens gedaan heb? Ben ik daar intussen als carnavalsvierder niet te oud voor?
         De afgelopen dagen heb ik voor jullie wel nog een brief in elkaar moeten zetten. Of die wat geworden is, terwijl hier in LPGC de eerste máscara schermutselingen hun aanvang hadden, laat zich enigszins raden. Ik ga jullie in deze brief al iets vertellen over het begin van carnaval hier. Ik weet het: in mijn ‘guía de usos y costumbres de España” staan bij carnaval speciaal Cádiz en Tenerife genoemd als de plekken waar het gebeurt. Maar wat is er tegen ons, Palmariërs; wij vinden ons ook best in orde.

         Voor mijn muziek voor deze week val ik vanzelfsprekend terug op onvervalste carnavalsmuziek. In Las Palmas is er één nummer dat er mijns inziens zo bovenuit steekt dat ik het hier als eerste noem: “Invitación al carnaval”, geschreven door Sindo Saavedra, hier wel als “himno del carnaval” bestempeld. Wat een nummer! Ik heb het in Maastricht in twee verschillende versies en wie het eens wil horen, komt a.s. dinsdagmiddag maar langs op de Waldeck Pyrmontstraat. “¡Una canción muy famosa!”
         In Maastricht zal “Eindelik” dit jaar hoge ogen gaat gooien. Het is niet voor niks uitgekozen als winnende liedje van de Tempeleers. (Hier is het ontbrekende stukje van het lied; de rest heb ik al in min vorige brieven vermeld. Eindelik bin iech de Romein dee Mestreech heet gestiech. Beppie, Sint Servaos, Rieu of Sinterklaos, ’t maak niks oet wat iech verzin. Minckelers met vlam, Lang Lies of kakmedam, ’t Is vastelaovend, alles kin.) Belangrijke kapers op de kust zijn mij dit jaar nog niet geworden. Echter, dat kan zo maar veranderen, als ineens Fabrizio of een andere “mouljaan” van zich laat horen. Een carnavalsgek die zich warm staat te lopen in de coulissen, kan uit het niets de show komen stelen; wie zal het zeggen? Waar blijft de opvolger van “Hakke, takke”?
         Bij gebrek aan veel nieuws onder de Maastrichtse zon denk ik met enige weemoed terug aan het overlijden van Lenie Menten (“Hei had ze niks, daor had ze niks, alles vaan achtere, vaan väöre had ze niks.”, op een operamelodie.) En nou ik toch bezig ben, zelfs Louis van den Bogaart kon voor mij de oorspronkelijke plaat van “Nao väöre” niet meer optrommelen vorig jaar. (Nao väöre, nao väöre, daor kin us niks gebäöre.) Moet het trouwens niet Naor väöre zijn, met een R erbij?  Dat nummer van Annie Haaken en Pie Bex, gezongen door, ik neem aan, Thei Menten, zou toch uit alle luidsprekers moeten klinken, als MVV over een maand of drie weer de eredivisie ingaat. Uiteraard heb ik wel een aantal andere krakers voor jullie, die ik bij dezen wil memoreren: “D’n Appelesenewals”, “Sjeel is me zuster”, “’t Nissjeke”, “Sjeng de Moneka”, “Merie, dat is e woonder”, “De kattebak”, “De tamboermeiter vaan de hermenie”, “Geef miech nog get water”, “De unnesajs”. En voor de Hollanders doe ik er “En jij moet niet zo draaien”, “Geef mij maar Amsterdam” en “Ik heb maling aan geld. Ping, ping” met liefde bij.

         Ik wist het al, zeker zelfs, maar nu ga ik het jullie ook vertellen. De belangrijkste concurrent van De Spar (en uiteraard de kelder van El Corte Inglés) hier was de HiperDino. Onlangs is die samengegaan met Supersol, nog zo’n keten. De winkels noemen zich sindsdien allemaal SuperDino. Wat verandert er eigenlijk nog in de wereld?

         Vooruit maar, dan ga ik jullie nu vertellen over mijn vrijdagavond. Het “Gala De La Reina” zou om 9 uur beginnen, dus zit ik een half uur eerder op mijn stoel gereed; ik ben altijd en eeuwig te vroeg. Het begint kwartier over 9, een “Mestreechs keteerke” later, en als ik vooraf in een tv-gidsje had gekeken, was ik daarvan op de hoogte geweest. Het wordt immers vanaf kwart over 9 “live” uitgezonden op zowel TV2 van heel Spanje als op de regionale Canarische zender. Ik heb een allerbeste plek. Vlak naast mij, op nog geen tien meter in dezelfde rij, zit de burgemeester, Juan José Cardona, van de Partida Popular, dus een goede vriend zal hij niet van mij worden. Hij knikt zelfs naar me, als ik zijn kant op kijk. Sowieso ben ik vrijdagavond echt omringd door bobo’s, hoe bestaat het, en ook nog op een kiezelsteenworp van het podium.
         De opening is een mannenstem met de slagzin “¡Pone la máscara!”, zet je masker op, niet mis te verstaan, maar dat heb ik helaas niet bij me. De diverse genodigden in mijn buurt dragen wel allemaal een klein maskertje, aan hun revers, als vreemde broche of vastgeknoopt aan een bh-bandje. Sommige hebben ook nog zo’n ding op hun neus of kanis. En hier is voor jullie de officiële Spaanse tekst van de opening, tevens mijn Spaans lesje. Daar ben ik dus al van verlost op het einde van deze brief. “Desde el origen de la humanidad el hombre ha utilizado la máscara para expresar sus emociones, sus miedos y sus alegrías. El hombre ha creado máscaras para el amor y máscaras para la guerra, máscaras para danzar y máscaras para soñar. De África a Europa, en todas las culturas y épocas, la máscara ha sido símbolo de celebración, de encuentro y fiesta. Esta gran plaza se llena de música en la noche de la Reina para danzar. Bienvenidos  al Gran Baille de Máscaras.”
         Dan volgen er 16 volle minuten spektakel pal voor mijn neus, met Guanches achter een scherm en later wel honderd dansende “maskes” voor mijn ogen, “la gran mascarada”. Met enige bravoure zie ik daarop Lili en Yanelli verschijnen, twee dames, die mij uitleggen dat het nou toch echt begonnen is, het carnaval van Las Palmas De La Gran Canaria. Ze doen het bepaald niet slecht en worden in hun presentatie af en toe geholpen door popster David Bustamente. (Moet die zijn achternaam niet eens wijzigen?). Zijn optreden op het einde mag er echter zijn, werkelijk. In de uren daarvóór zie ik aan muziek een damesgroep, genaamd “En-Cantadoras”, niet veel soeps, een viermeidengroep “Ladys”, de Spaanse versie van de Spice Girls, wel aardig, en tenor José Antonio Betancor (met “Lascia” voor de operakenners onder jullie), die de hernieuwde opkomst van de kandidaat koninginnen muzikaal begeleidde.           En dan zijn er nog de niet van het podium te branden “Nietos de Kika”, de allereerste murga van de stad, als ik het wel heb. En één misser van jewelste mag ik jullie niet onthouden: het optreden van drie dansparen, die er met hun moeizame passen echt niks van bakken. Een keer op je gezicht gaan, dat kan de beste gebeuren, maar als op een gegeven moment een dame niet alleen onderuit gaat, maar ook nog haar linker arm uit de kom is, vindt Santa Catalina het wel oké, als het dansen verder wordt afgeblazen.
         Heb ik daarmee alles en iedereen gehad? Dan vertel ik jullie nu dat ik er voor de keuze van de koningin uit tien kandidaten voor de zoveelste keer helemaal naast zat. Ik mikte vrijdagavond op, in volgorde van eindigen, de dame van Alcampo op ABBA’s “Dancing Queen” (motto: Sueña conmigo), die van Las Terrazas Y El Mirador in Jinámar (motto: Tángara Rosé) en als nummertje drie die van Antártico Vecindario (motto: Enigma). De laatste dame werd uiteindelijk tweede, terwijl die van Restaurante Italiano Riccadonna (negerse, motto: La Venus de ébano) derde werd. (Die was bij mij vierde.) En wie ging met de hoogste eer strijken, wie werd gekroond tot de enige echte koningin van het Gran Canarische carnaval? Daarvoor moeten we naar Giovanna Lee Alfonso, met een Chinees trekje, van Terraza Kopa in Las Palmas, in een volkomen witte creatie, met een groot mombakkes in top. De designer van haar creatie heet Willie Díaz en zij trad ons tegemoet met het (tranentrekkende) motto: “Lágrimas por ti”. Vanaf ongeveer middernacht stond alleen zij nog in het centrum van de belangstelling bij de pers.
         (Mijn nummertje twee, Patricia Montesdeoca, zag ik aan de zijkant op de melodie van Invitación al carnaval meedeinen; dat is mijn type.)

         Geloof het of niet, maar op Santa Catalina is het aantal restaurants met een uitgebreid. Er staan sinds afgelopen vrijdag twee stuks op het plein, broederlijk naast elkaar, met het opschrift: “Mesón Conejo”. Het tweede verkoopt uiteraard ook konijn, maar is daarnaast geroemd om zijn andere vlees: “Carnes a la brasa”, op houtskool, voor minder doen ze het niet. Op ouderwetse schoolborden naast de tent staan de diverse gerechten opgesomd. Ik beperk me voor deze brief tot een viertal voorbeelden van de “gastronomía”: “Salchichas de ½ metro”, waar laat je al die worst, “Pimientos de patrón”, ik denk Riks favoriet, “Chorizos parrilleros”, gegrilde chorizo, dat zou iets voor mij kunnen zijn, en ten slotte “Pinchitos morunos”, moorse hapjes, geheel naar mijn hart.

         Op zijn oude dag kan Robert Redford het nog steeds. De man is nog steeds een van mijn favoriete acteurs. Wat schittert hij in films als “The Sting”, “Butch Cassidy And The Sundance Kid”, The Great Gatsby”, “All The President’s Men” en, speciaal voor Trudie, “The Horse Whisperer”. Zaterdagavond zie ik hem op een DVD van “The Clearing”, de vereffening, op zijn oude dag, een film uit 2004 van regisseur Pieter Jan Brugge, oorspronkelijk uit Deventer. De belangrijke andere acteurs behalve Robert Redford, Wayne Hayes in de film, zijn Willem Dafoe, Arnold Mack, als hulp van de ontvoerders en Wayne’s vrouw Helen Mirren, Eileen. In een van de bijrollen, die van agent Fuller, herken ik Matt Craven.
         Het verhaal is eigenlijk zo simpel als wat. Wayne is in goeden doen, naast zijn standaard huwelijk met Eileen houdt hij er een vriendin op na en zijn twee kinderen zijn al de deur uit. Dan wordt hij, NB voor de deur van zijn huis, gekidnapt door Arnold. Die neemt hem mee naar een bos om hem daar ergens af te leveren bij zijn opdrachtgevers. Intussen wordt Eileen vriendelijk, doch dringend verzocht om een tas met in totaal 10 miljoen dollar onder een viaduct te deponeren. Na 90 minuten weet ik de afloop, maar jullie zullen ernaar moeten gissen tot je de DVD zelf gezien hebt.
         Redford doet het bij mij altijd, ook in “The Clearing” en de andere hoofdrolspelers kunnen er navenant het nodige van. Als dan ook nog het verhaal bijzonder is, is mijn anderhalf uur film welbesteed. “Goed”, dat is het woord dat ik de film meegeef.

         Als mijn huidige fiets in Maastricht het begeeft of bruutweg gestolen wordt, ga ik mij een brommer aanschaffen, heb ik voor mezelf uitgemaakt. Wel wil ik er eentje waarvoor ik geen helm hoef te dragen, waar ik gewoon op kan kruipen met mijn haar in de wind. Vooralsnog gaat mijn voorkeur daarbij uit naar zo’n exemplaar dat Vic Dubois zaliger van Huisartsgeneeskunde bezat, een onvervalste Solex, met zo’n motortje van niks aan het voorwiel. En zuinig als ik ben (zeggen ze), misschien koop ik hem wel tweedehands, van zo’n vrijer als Håkan Nesser, die op de achterkaft van mijn tweede boek van deze week, “De vrouw met de moedervlek”, heel betrouwbaar overkomt.
         In hetzelfde boek verzucht commissaris Van Veeteren op blz. 186: “Laten we hopen dat we een kleinere gemene deler vinden dan die hele groep (ruim dertig onderofficieren op een foto uit 1965).” En ik denk dan: kleinst gemene deler evenals grootst gemene veelheid, dat zijn termijn die ik niet helemaal meer paraat heb. Het moet iets zijn dat je op het eind van de lager school leert of in het begin van de middelbare school. Ken ik iemand van die leeftijd? Dat is vreemd genoeg maar beperkt het geval, dus zal ik het aan Trudie of een andere volwassene moeten vragen. Of, waarom niet, aan zo maar een willekeurige scholier, verkleed en wel, met carnaval? Dat lijkt me minstens zo’n goed idee.

         Zaterdag had ik het niet zo op carnaval, Santa Catalina stond die dag in het teken van dansgroepen van kinderen en dan zie ik al die vervelende ouders al voor me, die hun kind oppeppen tot het erbij neer valt. En ‘s avonds laat was er een body painting wedstrijd, met een keur aan zeer blote deelnemers, “tampoco”  mijn kijkspel.
         Nee, wat betreft carnaval was het wachten op de zondag om 12 uur ’s middags, het “carnaval canino”. Daar was ik vorige winter voor het eerst naar toe geweest en wat had ik me geamuseerd. De openluchtzaal, met enkele duizenden mensen, zinderde zondagmorgen, toen de jongen met de kuif (naam?), onder de 30, vol hondenliefde, opkwam om ons te vertellen dat hij het maar fris vond, het waaide ook nog een beetje, maar dat we er maar het beste van moesten maken. Binnen een paar minuten at hij uit iedereens hand en toen konden de deelnemers met hun baasjes een voor een worden aangekondigd.
         Het eiland heeft niet voor niks Gran Canaria, hoewel, als je naar de “mascotas” keek, had het misschien beter Pequeña Canaria kunnen heten, het eiland van de kleine hondjes; de ene was nog petieteriger dan de andere. En daar kwamen ze aangemarcheerd, verkleed en wel, eerst over het podium links en rechts, dan over de “pasarela” en weer terug, om te eindigen voor het oog van de jury. En hij maar roepen van “ay, mi madre” en “por Diós” en wij maar lachen en klappen. De eerste negen kregen een telwoord mee (primera, segunda, tercera, cuarta, quinta, sexta, séptima, octava, novena candidato/a) en daarboven ging het gewoon van numero diez, once , doze, trece. En dat was het, want er waren maar 13 kandidaten.
         Was daarmee tevens het “carnaval canino” opgehouden? Hij en wij hadden natuurlijk al gezien dat er legio mensen in het publiek aanwezig waren met hun eveneens uitgedoste kameraadje. En wat deed mijn kuifje? Hij nodigde er eerst een paar en vervolgens ook de rest uit om eens over de loopplank te lopen. Ik heb ze niet geteld, maar meer dan vijftig kreeg hij gemakkelijk zo ver dat ze in optocht langs mij trokken. Een goeie tien minuten later stond het hele podium vol met tweetallen, hondjes en begeleiders, die ons allemaal een “feliz carnaval” toewensten.
         Willen jullie nog weten wie de wedstrijd won? Op 3 eindigde een hond, verkleed als zwartwit beertje met bijpassend baasje in dezelfde outfit, op 2 werd plaats ingeruimd voor de kerstman, Papá Noel, met een piepklein beestje, maar met heel veel pakjes op zijn rug en 1 was een grote hond, dus toch, net als zijn bazin verkleed als schone dame uit Venetië met masker. Net buiten de prijzen vielen o.a. Elvis, el rey de la casa met zijn baasje, bruidje Hachis met haar snotterende begeleider en Torero met zijn torero. Maar bovenal gaat mijn “fuerte aplauso” naar de man die onder het roepen van koosnaampjes voor alle honden de zaak aan elkaar praatte. Een natuurtalent!

         Afgelopen weekeinde, vooral zaterdagavond en de hele zondag, was het maar frisjes hier, “tengo fresco” en ”hace fresco” zijn de Spaanse uitdrukkingen, en dus zit ik zondagavond aan mijn computer een tweetal DVDtjes met muziek te bekijken. Allereerst vraag ik jullie aandacht voor “Frank Sinatra Singing With Friends”. Dat was drie kwartier muziek met vooral Dean Martin, Sammy Davis Jr (The Rat Pack) en Bing Crosby. Andere artiesten die voorbij kwamen, waren o.a. Ella Fitzgerald (een mooi duet met FS), Louis Armstrong, Rosemary Clooney (opvallend goed), Lena Horne, ene Ethel Merman en zo waar even Johnny Carson. De DVD is een opname van “clips” (avant la lettre) uit laten we zeggen 1957. Zo waar doet Twanky Franky nog een korte imitatie van Hound Dog van Elvis Presley. Heel aardig allemaal, maar als iemand hem van me wil hebben, kan hij of zij zich melden.
         Mijn andere muziekDVD duurt bijna twee uur en is een registratie van de tour  “Mad Dogs And Englishmen”  met Joe Cocker en ook een beetje gitarist en pianist Leon Russell. Om hen heen hangen voortdurend allerlei bijfiguren op de DVD: het management, de band, het koortje, de roadies, hun aanhang met kinderen. Word je bekend, heb je in een mum van tijd 20, 30 man aan je slippen hangen. Het vliegtuigje waarmee men op tour gaat door de VS in 1971, heeft tde naam Cocker Power op de romp staan. We schrijven 1971 en luister met mij nog eens mee naar onuitwisbare nummers zoals “Delta lady”, “Darling, be home soon”, “She came in through the bathroom window” en “With a little help from my friends”, En kennen jullie “Something” nog, nu eens niet van George Harrison, maar van Joe Cocker? Daar doen we het allemaal voor, prachtig!

          Mijn overburen hier kennen jullie, als jullie mijn brieven bijhouden, van haver tot gort. Het flatgebouw op nummertje 19 ligt er, eigenlijk al van dat ik hier terug ben, een beetje verzopen bij. De buitenkant heeft, tussen de balkons, voor zover ze er nog zijn, een vuilroze kleur, egaal is anders. Waarschijnlijk is het begonnen afgelopen zomer met een stuk buitenkant dat omlaag is gekomen. En daarop is een “deskundige” gekomen, die op allerlei plaatsen op alle verdiepingen stukken steen verwijderd heeft. Echter, aan een degelijke restauratie is “men”, het is nu februari, nog niet toegekomen. Ontbreekt het geld daarvoor?
         Hoe dan ook, op één hoog aan de linkerkant (van mij uit) is nog steeds zelden of nooit iemand te bespeuren. Daarentegen is de andere flat op één hoog wel in bewoonde staat. Eerder meldde ik jullie de aanwezigheid van een vrouw met enkele tieners, maar die is weer weg. Ik vermoed dat de flat nu aan toeristen verhuurd wordt, steeds voor enkele weken of zo. Nu zie ik er dagelijks om 8 uur, half 9 een vrouw van ongeveer 50 rondscharrelen, blond uit een flesje, en wat later ook steeds een man in een hemmetje. Waar ze vandaan komen, mij is het een raadsel, maar na een uitgebreid ontbijt en soms ook enig gerammel op een laptop zie ik ze in de loop van de ochtend steeds richting Las Canteras trekken. Volgens mij zijn het best aardige mensen.

         Iedere stad kent zijn uiterst eigenaardige types, mensen die (in goed Nederlands) thuis horen in paviljoen 3, Vijverdal of Venray, al naar gelang de streek. Om mij foute reden zijn ze echter een aantal jaren terug definitief op de maatschappij losgelaten en vallen ze ons nu aanhoudend met hun miskleunen lastig.
         Van de gekken van Las Palmas vraag ik deze week jullie aandacht voor een volkomen geschifte figuur, een man van zeg 35 jaar, die ik vooral in deze tijd van het jaar in het straatbeeld zie opduiken. Hij is 100% gekleed als Sherlock Holmes, maar dan in het vaalgrijs. Voor een van zijn ogen hangt permanent een loep, waarmee hij zijn omgeving gadeslaat, Af en toe maakt hij van die schelle geluiden, ook dat nog, die je werkelijk door merg en been gaan. Hij liep vorige maand al ongegeneerd voor de Driekoningenoptocht uit, maar zijn hoogtijdagen zijn toch nu, in de carnavalstijd.
         Ik stel voor, als dokter, om hem zo snel mogelijk op te pakken en nooit meer los te laten. Kan een van de vele ambulances, die mij hier met hun zwaailichten vervelen, hem voor me uit het zicht halen?!

         Half december waren Trudie en Marij hier en die hadden een boek voor me meegebracht: “Ontspoorde wetenschap” van Frank van Kolfschooten. Hij had me in november gemaild, omdat hij zoveel jaar na dato ineens grote belangstelling bleek te hebben voor mijn afscheidsrede op de universiteit, in 2005. Ik heb hem vroeger wel eens aan de telefoon gehad, maar iets van gelezen had ik nog niet. Zijn boek, met de ondertitel: “Over fraude, plagiaat en academische mores”, moest ik maar eens doornemen. Ik heb dat in stukjes gedaan, maar nu is het af en zal ik kort mijn mening erover geven. Overigens, het is het vervolg, een update, van zijn eerdere boek uit 1993: “Valse vooruitgang, Bedrog in de Nederlandse wetenschap.”
         Het boek van Frank van Kolfschooten is meer dan wat ook een aaneenschakeling van voorbeelden van hoe men de zaak naar zijn hand zet, opblaast, flest. In de drie middenhoofdstukken gaat het over “andermans veren”, “in de publicatiezeepbel” en - verreweg het grootste hoofdstuk - “valse kennis”. Bij “andermans veren” komen o.a. Desiderius Erasmus, Herman Colenbrander, Herman van Praag en vooral René Diekstra voorbij. “In de publicatiezeepbel”, veel korter, vind ik aardig, omdat het meer over de theorie achter de “zeepbel” gaat, o.a. over coauteurschappen, het terugtrekken van artikelen. Dan volgt het al te lange hoofdstuk over fraude en aantasting van de wetenschappelijke integriteit. Dat deel begint welk met een interessante inleiding, maar al snel zit ik tot over mijn oren in de voorbeelden, zoals Hanni Erleben, Anthonie Stolk, Henk Buck (& Jaap Goudsmit), Ronald Grossarth-Maticek, Yigal Pinto en uiteraard Diederik Stapel. In een laatste hoofdstuk vertelt van Kolfschooten wat er terecht gekomen is van zijn aanbeveling in 1993 om een fraudeonderzoekscommissie in te stellen. De schrijver vindt anno 2012 dat er in Nederland nog heel wat te verbeteren valt.
                   Als ik persoonlijk een boek over fouten in de wetenschap zou schrijven, zou ik me allereerst beperken tot de gezondheidszorg, mede omdat dat mijn terrein is. Een onderzoek naar bijv. de effectiviteit van een nieuw middel tegen psoriasis zie ik als iets anders dan dat naar de invloed van kleuren op het gedrag van mensen of een stuk over het ontwikkelen van een nieuwe chip. Daarbij zou mijn verhaal veel uitgebreider over de theorie achter het foutencircus gaan: over de publicatiedruk, de macht van de subsidiegever, de rol van de begeleider enz. In mijn afscheidsrede op de Universiteit Maastricht en bijv. ook eerder in een Engels artikel over de foutpositieve trial heb ik daar al zinnige dingen over proberen te zeggen. De diverse onderwerpen van mijn boek zou ik uiteraard wel toelichten met interessante voorbeelden uit de Nederlands/Vlaamse en eventueel ook buitenlandse praktijk. Van Kolfschooten doet mij te weinig aan de theorie en waarom het heden ten dage uit de hand aan het lopen is. Ik vind zijn boek vooral het lezen  waard, waar het om de soms zeer sprekende voorbeelden gaat. Echter, ik zou het dus niet zo geschreven hebben.

         Gisteravond was het zo ver, kon ik naar de eerste van drie voorrondes van de wedstrijd van de murgas hier gaan kijken. Het is een waar spektakel van de verschillende stadswijken; zo iets zou toch eigenlijk in Maastricht vlak voor carnaval ook georganiseerd moeten worden. Dit jaar zijn er 23 deelnemende murgas, die gisteren, vandaag of morgen hun kunsten mogen vertonen. Iedere murga, vreemd genoeg alleen mannen of alleen vrouwen, krijgt precies een half uur en dan is zaterdag de finale met de beste negen op een rijtje. Nu die finale op carnavalszaterdag is gezet, vraag ik mij af hoe weinig druk de cafés het dan zullen krijgen. Santa Catalina staat immers bom- en bomvol om de jongens en meisjes van de murgas een hart onder de riem te steken. Het is jammer dat ik de finale dit jaar niet kan bijwonen.
         Terzijde valt het mij op dat vooral de jeugd gisteravond (en op andere avonden) zeer royaal vertegenwoordigd is. Van de meer dan duizend aanwezigen was ik gisteravond niet de oudste kijker, maar ik rekende mij wel tot een echte minderheidsgroepering. De meeste aanwezigen waren en zijn in de leeftijd 15-35 jaar, denk ik.
         Goed, dat gezegd hebbend had ik de eer om te mogen kijken naar zeven murgas: de Susulitas, de Serenquenquias, de Trastoradoros, de Twittys, de Suspechosos, de (naam kwijt) en de Trajadores. Vertalen van de namen is een probleem dat ik maar eens uit de weg ga. De eerste vijf heb ik op het plein zelf gezien, de zesde op mijn balkon en de laatste, terwijl ik al onder mijn dekentje lag, tot kwart voor 1. Van de maandag staat mij vooral het optreden van de Twittys, nummertje 4, zeer bij. Zij waren met 70 man, dat zijn er een boel, en brachten een show zoals je het maar zelden ziet, uit de kunst. Die gaan zaterdag hoge ogen gooien, voorspel ik. En vanavond pak ik de tweede voorronde wel nog even mee.

         Het is nu dinsdag tussen de middag. Ik weet het, er is nog een dag te gaan voordat ik de lucht in mag. Echter, vanmiddag al word ik verondersteld om op de faculteit tijdelijk afscheid te nemen van Lluis, vervolgens op Cristina’s kamer mijn e-mail door te pluizen en te beantwoorden en niet te vergeten deze brief nummertje 8.17 aan jullie op de elektronische bus te doen. Wat rest me daarna nog? Voor morgen staat mijn brunch, “callos” (tripes provençales) nog op de rol en daarna mag ik met streekbus 60 naar het vliegveld hier tuffen, voor een vlucht van 4½ uur of daaromtrent (het hangt van de windsnelheid en -richting af; eerlijk waar) naar “Alemania” en vervolgens een autorit met chauffeur naar “mi querida ciudad en Holanda”.
         Mijn setje met schaartje, mesje en nagelschaartje laat ik hier. Ik heb net mijn nagels alle twintig gekortwiekt, dus ik kan voor de komende weken vooruit. Mijn voorraadje mosterd van de Lidl is compleet op, dus wordt het wel tijd om in Maastricht een nieuwe rij tubes in te slaan. Wie weet, kan dat ook hier bij de Lidl, maar dan zal ik Noé met auto en al eens moeten charteren, want de winkel ligt buiten de stad en ik weet niet welke bus daarheen gaat.
         Genoeg gekletst, ik ga er hier en nu mee ophouden. Zeventien brieven hebben jullie de afgelopen drie maanden van me gehad, na mijn carnavalsreces mogen jullie er nog dertien bij verwachten, de eerste rond 20 februari. Voor nu, haal de rommelkist met carnavalskleren maar vast van de zolder, begin met het zuurvlees in “d’n azien met kroetnegel en lavvelleerblajer” te zetten, dat kan niet vroeg genoeg, en neem alvast een of meer glaasjes op de goeie afloop, is mijn aanbeveling. Wie weet, komen we elkaar een dezer dagen tegen, in de Poort, ’t Häönsje, de Poshoorn, de Tribunal of uitgezakt in een frituur. Tot binnenkort in Maastricht, hasta la próxima, vuestro dedicado firmante PaulK.

BOEKENBIJLAGE

         James Patterson is een grote jongen, als het om zeer succesrijke thrillerschrijvers uit Amerika gaat. Hij is intussen 65 jaar en echt een ster vanwege zijn boeken met de zwarte psycholoog Alex Cross in de hoofdrol. Zijn negende in die reeks is het eerste met Alex Cross in de rol van FBI-agent. Het boek kreeg de afgelopen jaren zoveel prijzen dat ik er niet onder uit kon om het te lezen. Hier is mijn recensie van “The Big Bad Wolf” uit 2003, een verhaal dat op diverse plaatsen in de VS speelt, maar vooral in de buurt van Washington D.C., waar o.a. het Hoovergebouw en Quantico liggen.
         In het boek neemt Alex Cross het niet alleen op tegen de Wolf en diens vazallen, maar zijdelings ook tegen zijn laatste ex-vrouw Christina, die hem zijn zoontje Little Alex wil afnemen. Deze zijlijn laat ik hier liggen en concentreer me op het verhaal over veelvraat de Wolf. Er verdwijnen diverse mooie blonde dames, zoals Lizzie en Audrey, die door de Wolf verkocht worden aan freakerige heren. Soms gaan ook mooie mannen voor de bijl, zoals Benjamin en Francis (en ene Paul?), om in handen te vallen van mispunt als Mr. Potter. Met iets teveel machtsvertoon en een lading bureaucratie maakt de FBI er een zaak van, die niet steeds fantastisch loopt. Alex Cross, zeg maar James Patterson,  laat op blz. 301 noteren: “I’d made a mistake in coming over to the FBI. They did things very differently from anything I was used to. They were by-the-book, by-the-numbers, and then suddenly they weren’t. They had tremendous resources and staggering amounts of information, but they were often amateurs on the street.”
         Dat genoteerd hebbend zijn er naast Alex Cross best ook mensen, o.a. Ned Mahoney, Monnie Donnelley,  Stacy Pollack en Ron Burns, die wel van wanten weten en de Wolf en diens handlangers proberen te grijpen. Aan de kant van de boeven geef ik hier hoog op van Pasha Sorokin van de Red Mafiya (uit Rusland). En minkukel Gordon Nooney van de FBI krijgt van Patterson en mij een eerloze vermelding.
         Daarmee heb ik genoeg verteld over de inhoud van “The Big Bad Wolf”. Voorin gaat het zes bladzijden lang over hoe goed James Patterson wel niet is en waarom het boek mijlen ver uitsteekt boven welke andere thriller ook. Daar krijg ik de kriebels van, zo erg zelfs dat ik “met een negatieve attitude” aan het echte verhaal ben beginnen te lezen. De indeling in korte hoofdstukken, 118 voor 400 bladzijden, vind ik wel wat hebben; “the Big Bad Wolf” krijgt daarmee iets van een feuilleton. En uiteraard hoef ik James Patterson niet uit te leggen hoe je een boek leesbaar maakt, spannend ook. Aan de andere kant bevalt mij het einde van het boek maar matig, ik kan het niet helpen. Waarom zoveel omwegen en zijwegen, James Patterson, kan het niet gewoon aflopen, zoals een thriller hoort af te lopen, met de ondergang van de smeerlap? Een vreemde afloop kost bij mij punten! Mijn recensiecijfer blijft steken bij een 7, meer zit er helaas voor “The Big Bad Wolf” niet in.
        
         Over boek 2 heb ik het eerder in deze brief al even gehad, maar hier is mijn officiële bespreking, vers van de pers. Het is er een van Håkan Nesser, een van de vele succesrijke schrijvers van politieverhalen uit Scandinavië. Het boek van deze week heet “Kvinna med födelsemärke“, dat is Zweeds voor “De vrouw met de moedervlek”. Het origineel is van 1996 en het speelt vooral in Maardam. Als die stad al bestaat, heb ik geen idee waar in Zweden ze ligt.
         Een man van 52 jaar, Ryszard Malik, krijgt een aantal vreemde telefoontjes; steeds hoort hij alleen het nummer “The rise and fall of Flingel Bunt” van The Shadows. Dan wordt hij vermoord, reden voor commissaris Van Veeteren en zijn team om achter de dader(s) aan te gaan. Namen in het politieteam zijn o.a. Reinhardt, Münster, Ewa Moreno en Heineman. De laatste heeft wel iets van Jorge hier weg, maar dat terzijde. Dan valt een tweede slachtoffer te betreuren, Richard Maasleitner, en de link zou volgens Heineman een onderofficiersopleiding in Maardam van vroeger zijn, 35 jonge mannen in 1965. Dat idee wordt bevestigd met moord nummertje drie, Karel Innings, die op eenzelfde afstudeerfoto staat, maar of de drie het begin zijn van een moordpartij op meer dan dertig mensen van nu 50-56 jaar, laat ik hier in m=het midden. Ik ga door met wat in de proloog al aan de orde was en wat maar niet ophoudt.
         Ik vind “De vrouw met de moedervlek” best een mooi boek. Het heeft genoeg spanning, o.a. de tandenstokers en het sigaretten bietsen van Van Veeteren en de pijp van Reinhardt zorgen voor af en toe rust in de tent en je kunt van Heineman veel zeggen, maar wie bracht de slachtoffers onder één noemer? Dit is niet het allerallerbeste boek van deze winter tot dusver, maar het kan er royaal mee door. Een 8 geef ik Håkan Nesser ervoor en wie weet, schaf ik mee komende zomer weer een of meer nieuwe boeken van hem aan.

         En de DVD van Frank Sinatra gaat het tussen hem, Dean Martin en Bing Crosby over het getal drie. Zingt een van hen, ik weet niet meer wie: “Tea for three and three for tea”, leuk toch? Hier is de bespreking van mijn boek 3, “Uncommon danger” uit 1937. Veertig jaar later heet het, in het Nederlands vertaald, “Dodelijk gevaar”; het is een Zwart Beertje, nummer 1735.
         Voor WOII al was schrijver Eric Ambler druk in de weer met het in elkaar zetten van spionageverhalen. Engelse thrillercoryfeeën als Graham Greene en John LeCarré maakten daar later driftig gebruik van. Opvallend bij Ambler is dat hij in de dertiger jaren nogal op de hand van de Russen is en vooral de Duitsers als een gevaar ziet. “Dodelijk gevaar” speelt in Berlijn, Linz (van de chocolade, Oostenrijk) en Praag en omgeving.
         Hoofdpersoon is Engelsman en freelance journalist Desmond Kenton. Hij zit in Berlijn weer eens zonder geld en begeeft zich naar een vriend in Wenen. In de trein krijgt hij een aanbod van een medepassagier om tegen beloning een pakketje over de grens naar Oostenrijk te transporteren naar Linz. Vlak daarop wordt de man, Borovansky, in die stad vermoord. Het heeft te maken met Roemeense olie en Russische militaire geheimen, die wel of niet naar Roemenië moeten uitlekken. Vraag is wie erachter steekt. Zijn het de Duitsers, die Roemenië tot het nazidom willen bekeren dan wel de Russen die vinden dat het land een communistische staat hoort te zijn. Tot de eerste groep horen in het boek Saridza (alias o.a. kolonel Robinson), zijn rechterhand kapitein Mailler en misschien ook wel huurmoordenaar Ramon Ortega. In de veel sympathiekere tweede groep gaat het om Andreas Zaleshov, zijn zus en autocoureur Tamara, daarnaast ene Rashenko en slagroomtaart Olga Smedov (Olga, Olga, Olga! Als jij niet van me houdt, dan spring ik in de Wolga.). Wie van beide groepen trekt aan het langste eind? En komt Kenton nog op de koffie?
         Ik weet het, Eric Ambler’s boeken ademen vergane glorie. Aan de andere kant, in de jaren 30 al wist hij een gevoelige thrillersnaar te raken. Zijn “Dodelijk gevaar” is natuurlijk enigszins gedateerd, maar op de keper beschouwd is er weinig tot niks mis met het verhaal. Wat let me om hem dus ook het bijpassende krediet te geven. Voor zijn “Uncommon danger” krijgt Eric Ambler van mij een 8 in de schoot geworpen. Ik ga niet zo ver dat ik nu met voorrang aan al zijn andere boeken ga beginnen, maar een volgende Ambler op zijn tijd, dat moet kunnen.