dinsdag 28 maart 2017

Weblogbrief 12.25, 28 maart 2017

Weblogbrief 12.25, 28 maart 2017

Queridos amigos y familia, als ik afgelopen donderdag op de universiteit ben, is dat niet alleen om een mooie foto van Trudie en Marij te downloaden - hij hangt nu te prijken op mijn prikbord, maar ook om weer eens over de gang te lopen en rond te kijken. Met Lluis gaat het nog steeds voor de wind, hij zit op zijn kamer in een witte polo die mij best zou passen en is de vrolijkheid zelve. Jorge en Patricia zijn druk bezig, maar Almudena komt even later nog even buurten. Mariela, Jacqueline en Cristina zijn er niet, maar Adriana zit wel op haar plek, uiteraard met haar computer binnen handbereik. Van haar krijg ik de presentatie van de Madrileense Rosa Maria Ortega, althans de 47 dia’s van haar verhaal tijdens het hydratatiecongres, toegestuurd per e-mail (op de Día Mundial Del Agua, de wereld waterdag).
Adriana leert me ook een nieuw Spaans woordje, als ze een appeltje schilt en daarvan begint te eten. Het is “tentempié” en heel vaag staat me er wel iets van bij. Heb ik het hier niet eens genoemd? Het is wat wij in Nederland een tussendoortje zouden noemen. Op mijn vraag of het zo iets is als een “tapa”, vindt ze dat bij tapas drank hoort en daar is ze zo vroeg op de middag nog niet aan toe.
Nou ik toch bezig ben, met het woordenboek bij de hand, een “tentempié” is ook een duikelaar, het speelgoed wel te verstaan, net als trouwens “tentemozo”, dat staat voor steunpaal en ook weer duikelaar. Is dat “pié” een voet en is dat “ozo” eigenlijk “oso”, Spaans voor beer? En wat vinden jullie van “tentetieso”, nog weer een ander woord voor duikelaar? Zijn die dingen, die duikelaars, nog te krijgen ergens? Ik bedenk dat ik voor de Knipschilddag in juni best een duikelaar zou kunnen kopen voor Luno en voor Julien.En wie weet, kunnen Tigo en Raúl er ook nog eentje gebruiken. (Enne, voor wie het naadje van de kous wil weten: een slome duikelaar is in het Spaans een “huevazos”, “muermo” of “lelo”).

Op de terugweg met de bus 12 zie ik een nieuwe reclame van Coca-Cola, altijd de moeite waard. Op de affiche staan en jonge man en vrouw afgebeeld, het voorhoofd vlakbij elkaar met tussen hen in een flesje Coca-Cola. Het bijbehorende zinnetje is “Esto-es-entre-tú-y-yo”, dit is iets tussen jou en mij. Ik weet het: meestal zijn reclame-aankondigingen niet aan mij besteed, maar deze vind ik wel leuk. Ik kan het ook niet helpen.

Als ik naar de uitgang van de bus stap, bij het Castillo de la Luz, maak ik bijna een schuiver. Tegen een oudere man die mij dan aanspreekt met iets als “quidado”, zeg ik “ya vivo”, wat een misser! “Ya” staat voor ons woordje al (maar “ya, ya” is wel ons ja, ja) en ik leef al slaat echt nergens op. Ik had moeten zeggen: “Todavia vivo”, ik leef nog. Mijn woordenboek geeft het voorbeeld: “¿Todavia sigues aqui?”, ben je er nog steeds? Je kunt ook “aún” gebruiken, zoals in: “¿Aún estas aqui?”, wat mijn woordenboek vertaalt met: ben je er nou nog? Het blijft behelpen met Romaanse talen, zoals Spaans. Met het Maastrichts heb ik veel minder moeite.

Ik heb iets met fado. Mijn belangstelling voor dat muziekgenre bestaat al vele jaren en het wordt alleen maar erger. De meeste van mijn favoriete fadozangers en -zangeressen zijn intussen oud en versleten, nogal eens dood zelfs, maar ook de jongere garde kan mij op zijn tijd best bekoren. Tot de betere fadozangeressen van nu reken ik Mariza. Van haar heb ik zeven studio-albums en twee opnames van concerten (eentje met ook de video ervan). De meest recente studio-cd van haar is volgens mij uit 2015 en heet “Mundo”. Ik heb wel eens mensen met minder alles omvattende titels zien aankomen, maar laat ik maar eens luisteren naar wat Mariza op de cd te verhapstukken heeft. Hier zijn de veertien nummers:
01.Rio de Mágoa
02.Melhor de mim
03.Alma
04.Sandade solta
05.Sem ti
06.Maldicão
07.Padoce de céu azul
08.Caprichosa
09.Paixão
10.Anda o sol na minha rua
11.Adeus
12,Missangas
13.Sombra
14.Meu amor pequenino
Wat vinden jullie van “Mundo” van Mariza? Ik persoonlijk vind hem ietsje minder dan sommige van haar eerdere albums, maar mooie nummers staan zeker op deze cd. Speciaal beveel ik bij jullie “Rio de Mágoa”, “Sem ti”, “Maldicão”, “Anda o sol na minha ma” en (met pianobegeleiding) “Meu amor paquenino” aan. De Portugese volksmuziek, sorry fado van Mariza, de “lang Lies” met het korte, spierwitte haar en een jurk tot op de grond, kan er nog steeds mee door. “Obrigado, Lisboa.”

Donderdagmiddag staat Laura ten tweeden male voor de deur, mijn nieuwverworven “pótsvrow” uit Cuba, vertelt ze me. Ze zou er graag weer eens op vakantie gaan, maar wonen in de armoede daar, nee, dat wil ze absoluut niet meer. Ik vertel haar over de rondreis die ik met Trudie door Cuba gemaakt heb, een jaar of vijf terug. Hoe leuk ze mijn verhaal ook vindt, even later is het volgens haar wel echt tijd om te gaan poetsten.
In mijn woning hier zijn overal vloertegels, vaste vloerbedekking of iets van dien aard heb ik niet. Ook is er geen stofzuiger in huis; de stofzuiger is Laura zelf met haar stofdoeken, waterballet en bezems. Als ze zich na bijna drie uur even terugtrekt om haar stofkleren te verwisselen voor iets vrolijkers, mag ik constateren dat ik mijn flat zelf nooit zo schoon had kunnen krijgen. Ik vertel haar dat ik eind april weer naar Nederland vertrek. Over ruim twee weken komt ze hernieuwd haar opwachting maken.
Intussen ben ik een aantal keren gebeld door een onbekend nummer. Als ik opneem, blijft de beller onduidelijk. Later begrijp ik uit een voicemail dat mijn vorige werkster Etel mij vertelt dat het nog steeds niet goed met haar gaat. Ze heeft het over o.a. een sterk verhoogde bezinkingssnelheid, maar het fijne krijg ik er niet van mee. Ik hoop maar dat het weer beter met haar zal gaan.

Terwijl Laura druk in de weer is in mijn woning, kom ik op het (minder) pientere idee dat de inhoud van hersenen kwalitatief tussen mensen uitgebreid zal verschillen, maar dat de omvang toch ook een rol moet spelen. Ik vraag me op het balkon af of kleine mensen met een groot hoofd, en dus waarschijnlijk relatief meer omvang aan hersenen, in het algemeen wat slimmer zijn. Daar moet toch wel eens iemand op gepromoveerd zijn, neem ik aan.
Bij dieren zie ik echt grote verschillen tussen dieren onderling in de verhouding kop-rest van het lichaam. In het zoogdierenrijk bijv. vind ik die verhouding best in orde bij honden en katten. Dat zal niet veel schelen met de mens. Ik ga er dan ook van uit dat die beesten er best een intelligentie leven op nahouden, maar dat wij mensen daar geen weet van hebben. Wie kan voor mij een paar zoogdieren bedenken die veel minder hersenen hebben? Gaan we een etage omlaag in het dierenrijk, dan vind ik het niet meer dan logisch dat bijv. onder de vogels uilen relatief slim gevonden worden. Ze hebben (niet voor niks) een grote kop vergeleken met hun lijf. Ik denk dan: dat zal mede de reden zijn dat ze veel meer in hun mars hebben dan bijv. ooievaars. Waarom steken ik bijv. mussen en merels uit boven kippen, als het op relatieve kopgrootte aankomt? Zijn die ook veel meer bij de les?
Het dieptepunt is voor mij al vele jaren de steeds uitdijende duivenpopulatie, zowel mannetjes als vrouwtjes. Die hebben best een behoorlijk lijf, maar veel meer dan een vingerhoedje kan ik van hun kop niet maken. En dan ook nog voortdurend ermee op en neer bewegen, als ze vooruit stappen om de zoveelste broodkorrels op te duiken. Dat lijk me nog weer eens een extra handicap. Duiven, geachte toehoorders, daar kan niks goeds uit voortkomen. Die beesten mogen blij zijn, als ze de lagere dierenschool kunnen afmaken.

En dan sla ik een paar dagen over en is het maandagochtend, de dag nadat ik weer een weekend bij Noé op bezoek geweest ben. Laat ik daar met terugwerkende kracht toch de hoofdmoot van deze brief van maken, maar daarvóór hebben jullie wel eerst recht op nog een nieuwe plaat. Ik heb me die op de rommelmarkt van Santa Cruz aangeschaft op de zondagmorgen. Achtergrond: zo’n rommelmarkt kun je niet zo maar links laten liggen zonder jezelf op een cd’tje of iets anders te trakteren. Het is “Killer: The Mercury Years 1963-1968)” van good old Jerry Lee Lewis geworden, de destijds hippe zanger en uiteraard tevens gevorderd pianist. Ik presenteer jullie hier een serie liedjes die hij zo’n vijftig jaar terug heeft opgenomen, als ik een jaar of 20 ben (en hij trouwens niet veel ouder). Het is een hele bedoeling aan tikwerk, maar hier zijn alle 24 nummers:
01.Corrie, Corrina
02.The hole he said he’d dig for me
03.She was my baby (he was my friend)
04.Got you on my mind
05.Mathilda
06.Memphis beat (alternate take)
07.Don’t let go
08.Skid row
09.I believe in you
10.Baby, hold me close
11.Funny how time slips away
12.This must be the place
13.Who will the next fool be?
14.Rockin’ Jerry Lee
15.Dream baby
16.Louisiana man
17.Today I started loving you again
18.I’m on fire
19.The wild side of life
20.Walking the floor over you
21.Another place, another time
22.Break my mind
23.Swinging doors
24.What’s made Milwaukee famous
Wat een vracht aan liedjes die ik bijna zonder uitzondering niet ken! De man van hits zoals “Great balls of fire” en “Whole lotta shaking going on” heeft kennelijk veel meer in zijn mars dan war we kennen als zijn klassiekers. Die heb ik destijds uiteraard wel meegeblèrd (als niemand in de buurt was). Laat ik deze keer beginnen met de de grote hits van anderen, zoals “Corrine, Corrrina” van Ray Peterson en “Dream baby” van Roy Orbison, weg te laten uit het rijtje nummers dat ik jullie speciaal aan beveel. Uit de berg nummers die ik dan overhoud, noem ik hier vijf langzame en vijf snelle. Als langzame zet ik een plus bij de nummertjes 2, 5, 8, 10 en 23 en bij de snelle gaat bij de nummertjes 9, 12, 14, 16 en 18. Dat laatste nummer, “I’m on fire”, kan m.i. de concurrentie met “Great balls of fire” best doorstaan.
Er is absoluut niks mis met Jerry Lee Lewis halverwege de jaren zestig.

En dan is het nu hoog tijd voor mijn belevenissen van het afgelopen weekend. Die beginnen op de vrijdagmorgen, als ik fris gewassen en aangekleed een congrestas van Huisartsgeneeskunde van de UM inpak en me – uiteraard aan de vroege kant – naar mijn Fred. Olsenbus begeef. Mij is eerder op het kantoor van de Noorse (?) firma verteld dat ik me om 10.35 uur bij de bus naar Agaete moet aandienen en dan sta ik er om half 11, als allereerste, op het plein bij de lege bus. Ze staat er al, maar de chauffeur – een op zijn kruin compleet kale man, maar voor de gelegenheid best aardig - komt pas vijf minuten later aanzetten. Nadat hij mijn identiteitskaart heeft ingevoerd op een machientje, mag ik als eerste de bus in en ga braafjes vooraan zitten op de beste plek. De andere klanten druppelen na mij mondjesmaat binnen, de laatste om even over 11 uur.
De afstand tot de aanlegplaats van de boot in Agaete is ruim 30 kilometer en om tien over half 12 zijn we er. Dan is het helaas nog weer een ruim half uur wachten tot de boot uit Santa Cruz aanlegt, alle passagiers en auto’s van boord zijn, voordat wij erop mogen. Kennelijk gaat vandaag niet alles van een leien dakje en het duurt tot tien over half 1, voordat we vertrekken. Even later blijkt dat er best hoge golven zijn. Om mij heen aan boord zie ik diverse mensen naar hun kotszakje grijpen. Ik daarentegen begin met smaak aan de twee tosti’s, met kaas en gekookte ham, die ik ‘s ochtends op mijn flat heb klaargemaakt, geen centje pijn. Maar toch, ergens halverwege de overtocht naar Santa Cruz moet ook ik mijn kotszakje gebruiken. Dat krijg je ervan, als je op een erg schommelende boot doet of er niks aan het handje is en twee tosti’s wegwerkt. Na het beetje spugen in het kotszakje ben ik wel van alle last af.

Om vijf over 2 heb ik weer vaste voet onder mijn voeten. Wel vallen er een paar regendruppels, niet echt de moeite waard. Te beginnen bij de plaat de Espada annex plaat de la Candelaria (met de klemtoon op de tweede a), pal aan de zee, mag ik het leven om mij heen gaan verkennen. Voor mijn ogen is een immense ronde vijver. Naast mijn bank is de standplaats van de Hop On Hop Off bus van de stad. Ik overweeg om die bus eens te nemen, maar zie er om onduidelijke reden toch weer van af.
Vlakbij in de winkelstraat, ietsje omhoog, is een McDonald’s waar ik vorig jaar een ijsje heb genomen, geloof ik. Nu wordt het een “café americano”, die ik op het buitenterras daar opdrink. Ik leen van iemand de krant om me ervan te vergewissen wat er nou precies in Londen is gebeurd de afgelopen woensdagmiddag, twee dagen eerder. Ik begrijp uit de krant dat een Arabier uit Birmingham, geen onbekende van de politie, op de Westminster Bridge met een auto op de mensenmassa is ingereden, met tot gevolg drie doden en 29 gewonden. Zo’n gebeurtenis is tegenwoordig wereldnieuws, nu zoveel mensen, ook hier en in Nederland, als de dood zijn voor IS-aanslagen. (Er mogen dagelijks ettelijke doden vallen in Syrië of dergelijke in het Midden-Oosten – dat interesseert ons maar matig, maar het gevaar mag natuurlijk niet bij ons in de buurt komen…).
Ik besluit om maar eens een museum te gaan bezoeken en loop op mijn gemak naar het Museo Municipal De Bellas Artes in een straat opzij van de calle del Castillo. Eerlijk is eerlijk, het museum valt me erg tegen. Het is geen aanrader, ondanks de omstandige aanprijzing in mijn gids van Tenerife (“una sorprendente colección de obras de artistas tinerfeños (van Tenerife) y de las otras islas del pasado”). Het parkje ertegenover en de terrassen in de buurt zijn mij stukken liever. Laat ik maar eens naar de andere kant lopen, richting de bekende markt van de stad. Heel mooi blijf ik het bronzen beeld vinden van een “aguadora”, van beeldhouwer Medin Martín. De dames waren destijds belangrijk bij de strijd tegen de Engelse Nelson en zijn mannen, die het eiland eventjes wilden veroveren in de verzengende hitte. Niet dus, door de gestage aanvoer van water voor de Canarische troepen bleef de bevolking van Santa Cruz (en de rest van de Canarische eilanden) dat lot bespaard. Helaas, de markt is al dicht, die wil ik, als er tijd voor is, dan wel nog met Noé opnieuw bezoeken. Ik loop terug naar de hoofdstraat en vandaar omhoog naar Plaza de Weyler, bovenaan de straat. Het is weer een beetje gaan regenen en het overdekte terras bij de kiosk is de plek waar ik vervolgens de mensen ga uitkijken.

Om half 8 daal ik rustigjes weer af, omdat ik om 8 uur beneden bij de plaza de la Candelaria met Noé heb afgesproken. Ik kijk onderweg vooral interessante etalages en dan is hij al aan de mobiele telefoon. We spreken halverwege de de straat af en vlak daarop komt hij al in zicht.
Het bijpraten begint direct, op weg naar eerst een glas bier op een terras. Ik mag daarna kiezen uit een maaltijd in een Argentijnse nering dan wel een Philippijns-Japanse bedoeling. Het wordt de laatste, genaamd “Dareshasu”, met Phillippijns personeel. Volgens Noé is de Japanse keuken later toegevoegd om extra klandizie te trekken. Willen jullie nog weten wat we tot ons namen, behalve de rode wijn uit de Philippijnen? Het zijn eerst “empanadillas de carne” (stukjes vlees) met een sojasaus, dan een rijstschotel met groente en kip en tenslotte een tweede rijstschotel, nu met grote garnalen. We eindigen de avondmaaltijd met enige sake.
Voor een afzakkertje gaan we vervolgens terug naar de haven beneden, de Avenida Anaga (?), en daar treffen we – tot Noé’s verrassing – de dames die we de avond erop. op de zaterdag zouden gaan ontmoeten, op het verjaardagsfeest van een van hen: Sonya. Dezelfde Sonya is in het gezelschap van een vroegere vriendin van Noé: Nayra, en ook nog Gladys plus verpleegkundige: Juan Carlos. De drie meiden zijn redelijk dronken, dat moet op zijn tijd kunnen. Noé weet me er echter van te doordringen dat ze wel alle drie een universitaire studie af hebben en door de week druk aan het werk zijn (als hydrologe, tandarts respectievelijk accountant). Om 11 uur stappen Noé en ik in een taxi naar Noé’s nieuwe woning. Terwijl ik al snel in dromenland verkeer, gaat hij nog eens op stap.

Als intermezzo vertel ik jullie nu dat zijn vorige woning met een huur van 500 euro per maand best mooi was, maar dat zijn huidige onderkomen, dat hij gekocht heeft, minstens zo geschikt is en bovendien iets dichter bij het centrum. In notendop gaat het om 72 vierkante meter woonoppervlak, inclusief twee behoorlijke slaapkamers, plus nog eens een overdekt terras van 20 vierkante meter. Dat laatste is vooral de reden dat hij erheen verhuisd is; het grote terras is echt prachtig met grote openstaande ramen. Daarbij komt nog eens dat Noé nu nog maar 250 euro per maand betaalt. Het enige nadeel, volgens hem, is dat het wel vier hoog is zonder lift. Ik kan niet anders dan hem met zijn nieuwe woning complimenteren. (Voor mij zou het enige euvel de douche in de grote badkamer zijn. Die zou ik, als ik hem was, nog eens verruilen voor een grote inloopdouche, zo eentje als ik in mijn huis in Maastricht heb.)

Gaan we naar de zaterdag. Noé heeft me een complete rondrit door Tenerife toegezegd en dan gaan we die volgens hem maken ook (terwijl hij N.B. maar vijf uur geslapen heeft). Ik zou dat niet een hele dag volhouden, maar dat zal ons verschil in leeftijd zijn (39 en 70 jaar). Als we in de auto zitten, constateert Noé dat de rechter achterband van de auto (die hij van zijn moeder geleend heeft) lek is. We gaan om die reden met dezelfde auto met een platte band naar een garage vlakbij waar zijn oom en tante wonen, op de grens van Santa Cruz en La Laguna. Bij de familie krijgen we daarna wel onze eerste koffie. Een man van de garage (garagist?) belt even later dat ze er het beste twee nieuwe achterbanden op kunnen zetten, omdat ze allebei aan vervanging toe zijn. Wij gaan verder met onze rondrit in Noé’s oude karretje, 17 jaar oud, dat bij de flat van zijn familie bij de flat geparkeerd staat.

Op naar de eerste rit en daarna stop: La Orotava. Het plaatsje ligt een beetje in het binnenland bij Puerto de la Cruz, is niet groot, maar ziet er wel echt ouderwets uit met koloniale architectuur, o.a. de “casa de los balcones”. Vele eeuwen terug was La Orotava een belangrijke stad, met Puerto de la Cruz als haven. Mijn gids van Tenerife heeft er twee bladzijden voor over om de pracht te beschrijven. Wij doen geen enkel monument uit de gids; die zijn in de woorden van Noé vooral bestemd om “guiris” (toeristen, buitenlanders) te vermaken en de middenstand een belegde boterham te bezorgen. Wij posteren ons op een terras in de “jardines Victoria” voor een consumptie (en Noé ook een broodje). Omdat het er volgens een vriend van Noé uit het stadje bijhoort, maken we ook de klim naar het mausoleum in de tuin, vier lagen omhoog. Niettemin, we zijn het er snel over eens dat dat mausoleum niks voorstelt.
Op het tuinterras vraag ik Noé waar het woord “gilipollas” vandaan komt, het Spaanse woord voor dommerik. “Gili” zou voor dom staan , ook verwaand, en “polla” is uiteraard Spaans voor pik, dat wist ik al. “Hacer el gilipollas” is voor lul staan. Een ander woord met dezelfde strekking is “pollaboba”, dat mijn woordenboek vertaalt met eikel.
Ik heb er nog een, maar dat is er een die ik hem eerder ook al eens gevraagd heb en ongetwijfeld toen in een brief besproken heb. Wat is een “barraquito”? Dart is koffie met echte en gecondenseerde melk, een scheutje rum, kaneel en een schijfje citroen en wie weet, vergeet ik nog iets. Het koffiedrankje wordt alleen geserveerd, bij mijn weten, op Tenerife. Als je in Noord-Tenerife nog minder als een “guiri” wilt overkomen, zeg je daar niet “barraquito”, maar “saperoque”. (Dat zijn dus woorden die ik mijn mijn Spaanse dictionaire, hoe dik ook, niet tegenkom.)

Laat ik maar weer eens aan een nieuwe alinea beginnen. Vanuit La Orotava rijden we – met muziek in de auto van Charlie Parker, Bill Withers en later Ray Charles – in de richting van Buenavista del Norte. Onderweg passeren we o.a. Puerto de la Cruz, Icod de los Vinos met zijn Drago Milenario (de duizenden jaren oude drakenboom) en Garachico, waar we de vorig jaar zijn gestopt.
In Buenavista del Norte krijgen we een prachtige plek toegewezen in openluchtrestaurant El Burgado, Spaans voor een kleine zeeslak. Ten overvloede gaat Noé er beneden bij het water eentje zoeken om mij wegwijs te maken. We zitten op het terras echt aan de zee, met vóór ons rotsen, waartegen de golven aanhoudend klotsen. Dan zie ik de ene na de andere “lagarto tizón” opduiken, een hagedis met de kleur van verbrand hout. Voor de liefhebber: de hagedissen kunnen merkwaardig genoeg hun eigen staart weer aanmaken. Verderop tegen de berg aan is volgens Noé de habitat van de “lagartos gigantes de Teno”, een grote hagedis die alleen in dit gebied voorkomt. Ze zouden wel 50 tot 80 cm lang kunnen worden.
Ons eten is allereerst een schoteltje “lapas”. Noé maakt daar een kleine mossel van, maar mijn woordenboek kiest voor het woord napjesslak. We krijgen er samen tien en ze liggen op een schelpje, hebben een groene kleur. Ik wijs Noé erop dat wij in Nederland veel grote mossels gewend zijn. Die blijken echter ook hier onderdeel van het menu te zijn, als onderdeel van ons tweede gerecht: een grote schotel “arroz caldoso”. Die rijstschotel zou qua substantie en smaak het midden houden tussen een paella van zeevruchten en een vissoep (bouillon). De “arroz caldoso” is echt “lek vinger, lek doum”. Als Noé na twee keer toegetast te hebben vertelt dat hij nu echt helemaal vol zit, buig ik me nog eens over nog weer een laatste portie “arroz caldoso”, tot de pan helemaal leeg is.

De tocht van Buenavista del Norte naar het zuiden en zuidoosten is een lange ruk. Eerst nemen we een niet gemakkelijk te berijden berggebied met o.a. Masca, dat wel een prima de luxe uitzicht heeft. Dan gaat het richting La Caleta, waar we aan de baai een half uurtje stoppen voor een tussendoortje, een vloeibare tentempié. Daarna passeren we over de snelweg Playa de las Americas en Los Cristianos en komen om half 7 aan op het strand van El Médano. Daar is het eerder aangekondigde verjaardagsfeest in volle gang, met zo’n dertig aanwezigen, op één kind na allemaal mensen in Noé’s leeftijd en niet te vergeten een vijftal honden. Iedereen hangt het feestbeest uit, maar mij valt ook op hoeveel mensen nog (sigaretten) roken, bijna iedereen. Onze fles bruine rum (van “Arehucas”) die we voor Sonya hebben meegebracht, is al snel goed voor de nodige chupitas, waarbij de dop steeds als glaasje wordt ingezet. Sonya is heel blij dat we er zijn en als ik niet uitkijk, zit ik zo dadelijk de hele meute van twee kusjes te voorzien. Wc's zijn er niet, je gaat maar gewoon ietsje verderop tussen de struiken staan of tegen een muurtje bij de zee plassen. Stoelen zijn er helaas ook niet, dus ben ik blij dat ik af en toe even op een stukje bank kan bijkomen. Wel is er allerlei wijn en bier alsmede chips, afkomstig van de andere aanwezigen. Twee keer zie ik ook een heel grote paella aangevoerd worden, met alles erop en eraan.
Wat zal ik nog meer over het verjaardagspartijtje zeggen? Mij wordt uitgelegd dat je het nooit moet hebben over je laatste glas. Altijd is het het voorlaatste, “la arrancadilla”. (Mijn woordenboek komt hierbij niet verder dan de start of de snelheid van een schip.) Muziek uit een cd-speler of dergelijke is evenmin aanwezig, maar een aantal aanwezigen is niet te beroerd om zelf muziek te maken op de gitaar. Het muziekgenre is voor mij iets tussen popmuziek en flamenco in. Er wordt zonder reserve gedanst, vooral door een aantal aanwezige dames, die daarbij niet schromen om uitgebreid met hun armen te zwaaien. De grote hit van de avond is een nummer van een Catalaanse groep uit de jaren zeventig met de naam “Peret”. Het gaat om een liedje met als refrein iets van ”No estaba muerto, estaba de parranda”, hij was niet dood, maar aan de boemel. Als ik die zinnen de dag erop bij Noé’s moeder thuis herhaal, blijkt dat ook de ouderen deze “rumba Catalana” vlekkeloos kunnen zingen. Ik krijg zowaar ongeveer de hele tekst voorgeschoteld.
Om 9 uur ‘s avonds, maar dat is de dag erop 10 uur, vertrekken Noé en ik voor onze laatste rit van de avond, deze keer huiswaarts. We passeren o.a. de stad Güímar en zijn om 11 uur zomertijd weer in de flat in Santa Cruz. Even later kruip ik onder een dun dekentje en Noé ook in de kamer erachter.

Terwijl Noé op zondagmorgen nog aan het uitslapen is, lees ik die dag vanaf 8 uur mijn boek van Patricia Cornwell verder uit. Voor details, zie verder beneden. Om 10 uur is ook hij weer helemaal bij de les en kunnen we met zijn auto naar de markt voor zijn ontbijt en mijn “americano”. Waar komt de naam van de markt vandaan: Mercado de Nuestra Señora de Africa? Volgens Noé is in de late negentiende eeuw ene Cerrador de baas van de stad. Hij wil de stad graag verder uitbreiden voorbij de “barranco”, ravijn, droge bedding, en laat over de “barranco” een brug bouwen, de puente Cerrador, die er nog steeds mooi bijligt. Aan de andere kant van de brug komt er een markt, genoemd naar zijn eega Africa.
Nu doet Noé zich op een terras op de markt te goed aan een Catalaanse tosti, met rauwe ham, kaas en tomaat. Daarbij neemt hij zijn espressokoffie met melk en suiker plus een flesje water, waar ik volsta met een bakje zwarte koffie. Op de rastro daarna koop ik mijn plaat van Jerry Lee Lewis, zie boven en krijgt Noé van mij een Spaans exemplaar van The Peter Principle. Hij zegt mij toe dat hij het zal lezen en mij daarover zal mailen. Zelf koopt hij ook nog een ouderwetse ketel om popcorn in te maken.
Dan gaan we terug naar de markt voor de “kemissies”. Die van Noé laat ik hier maar even voor wat ze zijn. Zelf koop ik eerst een behoorlijk stuk zeer oude Teneriefse kaas in een door Noé aanbevolen “quesería”. Vervolgens doe ik er in een ander kaaswinkeltje een stuk nog oudere kaas uit La Palma bij plus twee porties “almogrote”. Dat is een kaaspasta in een bakje, die ik in de variant “picante” (rood) en “ajo negro” (zwarte knoflook) insla. Bij een wijnzaak op de markt koop ik voor Noé’s moeder en voor het Maastrichtse duo Trudie en Marij een mooie fles rode wijn uit Tenerife. Mijn “nietas” Lux & Dalí en hun ouders moeten het deze keer met alleen een ansichtkaart van het auditorio uit 2002 van Santiago Calatrava doen, die ik op een bank bij het immense gebouw van hun Amsterdamse adres voorzie. Naast het auditorio ligt het aloude “Castillo Negro”, zwarte kasteel, uit ongeveer 1500 en daar weer naast begint het “palmetum”, de grootste palmtuin van de wereld, als ik Noé mag geloven. Hij kent de directeur goed en de volgende keer als ik op bezoek kom, regelt hij voor ons een rondleiding.
We posten de kaart pas, nadat we in Güímar aankomen voor de lunch met Noé’s moeder Begoña en haar vriend Ramón. Even later komen ook Noé’s oom , tante en neefje (van de autobanden) aanschuiven. Er wordt eerst omstandig wijn en bier gedronken (behalve door mij en het neefje!) met daarbij royale porties twee soorten rauwe ham en Manchegokaas plus stokbrood. Het lijkt wel een herhaling van Noé’s tosti op de markt ‘s ochtends. Ook is er (Marokkaanse) hummus (of is het humus?) met brood voor de liefhebbers. Dan gaan we met zijn zevenen aan tafel voor kip, worstjes en aardappelen, met een grote schaal gemengde groente (met fruit).

Om 3 uur nemen Noé en ik afscheid, terwijl de anderen nog aan het tafelen zijn, omdat ik wel graag mijn boot terug naar Gran Canaria wil halen om 4 uur. Ruim op tijd stap ik, na twee dagen Tenerife, weer aan boord. We hebben nu een kalme zee, gelukkig, en dan duurt de overtocht ook minder lang, niet veel meer dan een uur. In Agaete kruip ik wederom op de voorbank in de bus, met dezelfde chauffeur als vrijdag, en om 6 uur sta ik weer op Santa Catalina. Een half uurtje later zit ik op mijn balkon hier met een nieuw boek en later op de avond ook “queso curadisimo” en “almogrote ajo negro”.
Zo’n weekend Tenerife gaat je niet in de koude kleren zitten. Het is me de belevenis wel.

Op de maandag ben ik vooral bezig met het opschrijven van wat ik in het weekend heb meegemaakt. Interessant, toch? Tegelijkertijd word ik verondersteld wel mijn dagelijkse rondje te lopen. Dat is niet primair bedoeld om af te vallen; daarvoor is een veel straffer tempo vereist. Ik zie hier op de boulevard geregeld mensen oeverloos snelwandelen om maar op het juiste gewicht te blijven, maar daar hoor ik gelukkig niet bij. Ik ben meer iemand van: je moet wel je diverse gewrichten een beetje soepel houden; anders kom je al te vroeg in aanmerking voor allerlei hulpstukken wegens artrose of zelfs nieuwe kunstgewrichten.
Op Las Canteras is het maandagavond best druk, zeker voor een maandag. Het is mooi weer en daarbovenop komt natuurlijk dat het nu een uur langer licht is. Pas ergens tussen half 9 en 9 uur, afhankelijk hoe je ernaar kijkt, is het hier nu echt donker. Op mijn bank bij Ferreras heb ik een prima plek, met de juiste buren op de bank deze keer, en ga pas om (bijna) half 10 terug naar mijn woning.

En dan is het dinsdagmorgen en mag ik een puntje zuigen aan deze brief. Voor wie iedere dag kijkt of er al een nieuwe is – geloof het of niet, maar die mensen zijn er – mijn volgende ziet “deo dorante” het licht over zes dagen, op maandag 3 april. “Ya es primavera”, kopt El Corte Inglés. Ik neem aan dat het voorjaar ook een beetje in jullie kop zit. Houd het daarin, zou ik zeggen, en val mij er alsjeblieft niet lastig mee. Ik wens het jullie, “con el corazón desgarrado” (zoek die maar eens op). Jullie kunnen het me doen, tot ziens maar weer, hasta luego, PaulK.

BOEKBIJLAGE

Op mijn nieuwe e-reader tref ik diverse boeken aan van schrijvers die op de een of andere manier in mijn vergetelheid zijn geraakt. Ik heb vroeger gedweept met de boeken van Patricia Cornwell, maar ineens was het op. Om de een of andere reden is patholoog-anatoom Kay Scarpetta, ik denk in het nieuwe millennium, van mijn radar verdwenen. Er zijn mensen die het daar absoluut niet mee eens zijn en die mij er graag op willen wijzen dat de thrillerschrijfster nog steeds een van de best verkochte ter wereld is. Dat gezegd hebbend ben ik blij dat ik weer eens een boek van haar kan proberen. In 2015 komt haar boek “Depraved Heart” uit, verderfelijk hart, de 23ste Kay Scarpetta. De Nederlandse uitgever maakt daar (raar genoeg) “Gewetenloos” van, als het op mijn e-reader verschijnt. Het verhaal speelt in het Amerikaanse Massachusetts, in Cambridge in de buurt van Boston en Harvard University.
Toppathologe Kay Scarpetta krijgt, samen met vriend en politieman Pete Marino, van doen met de moord op diepzeeduikster en onderwaterfotografe Chanel Gilbert, 37 jaar. Even verderop in het boek blijkt dat Chanel bevriend is met Kay’s nichtje en immens rijke (vanwege haar computerkunde) Lucy Farinelli. Dan blijkt Lucy’s en Kay’s aartsvijandin Carrie Grethen aan diverse touwtjes te trekken, de vrouw die eerder bijv. de dood van politicus Bob Rosado op haar geweten heeft. Carrie heeft Kay Scarpetta twee maanden terug nog geharpoeneerd, toen ze in Florida met haar vriend en FBI-man Benton Wesley naar een oud vergaan Duits schip aan het duiken was, waardoor ze nu nog steeds een beetje mank loopt.
De FBI doet op de dag dat Chanel gevonden wordt, een inval in de villa van Lucy en haar vriendin Janet, o.a. om haar de vele wapens afhandig te maken, die Lucy thuis heeft liggen. De huiszoeking wordt geleid door een vroegere collega van Lucy en Carrie: Erin Loria. Er zijn daarnaast nog de nodige andere betrokkenen. Wat is bijv. de rol van advocate Jill Donaghue in het geheel? Is Elsa Mulligan wel echt de huishoudster van Chanel Gilbert? Heeft Carrie Grethen, ook wel Koperkop genoemd, misschien een akelige ziekte? En doet hond Jef Ranger van Lucy nog een duit in het zakje? Laat ik hier alvast verklappen dat op het einde de nodige nieuwe slachtoffers vallen, in de kelder van Chanel’s huis, die heel vroeger een beestenstal was.
Wat vind ik van “Gewetenloos”, nadat ik de 450 bladzijden allemaal verwerkt heb? Oprecht, ik kan het niet helpen, houd ik vol dat ik de vroege boeken van Patricia Cornwell beter vind dan bijv. dit 23ste met Kay Scartpetta in de glansrol. Een paar keer in het boek heb ik bovendien het gevoel gehad dat ik eerst een eerder boek gelezen had moeten hebben (hoewel dat nergens staat aangegeven). Het verhaal verzandt voor mij op het einde trouwens een beetje; de clou ontbreekt enigszins. Het spijt me voor Patricia Cornwell, maar ondanks haar grote faam sinds vele decennia geef ik voor dit boek “Depraved Heart” niet meer dan een 6½ als recensiecijfer.

woensdag 22 maart 2017

Weblogbrief 12.24, 22 maart 2017

Weblogbrief 12.24, 22 maart 2017

Queridos amigos y familia, daar ben ik weer. Deze keer begin ik uiteraard met de Tweede Kamerverkiezing nog eens met jullie door te nemen. Wat een rechtse farce, alweer! De Spaanse kranten maken er niettemin van dat Mark Rutte de PVV van Geert Wilders toch maar mooi buiten de formatiedeur heeft kunnen houden. Daarnaast is iedereen het erover eens, ook in Nederland, dat met name de PvdA de prijs heeft betaald voor vier jaar meeregeren met de VVD. Hier is in herhaling de officiële uitslag, van politiek rechts naar politiek links:
Heel rechts (25): PVV (20), FDV (2), SGP (3)
Rechts (36): VVD (33), DENK (3)
Midden (42): CDA (19), D 66 (19), 50+ (4)
Links (14): PvdA (9), CU (5)
Heel links (33): SP (14), GroenLinks (14), PvdD (5)
Wie weet, ben ik wel niet 100% accuraat in mijn verdeling, maar de bovenstaande opsplitsing in vijf groeperingen klopt denk ik best aardig. Links trekt met minder dan 1/3 van de stemmen aan het kortste eind, zoals steeds. Er zal nog wel het nodige afgediscussieerd gaan worden, maar ik weet nu al dat Mark Rutte opnieuw minister-president wordt. Ook is het volgens mij redelijk zeker dat er een regeringscoalitie gaat komen van de VVD samen met het CDA en D66 (samen goed voor 71 zetels) plus waarschijnlijk de ChristenUnie of toch weer de PvdA.

Op vrijdagmorgen de 17de ben ik blij dat ik voor jullie een nieuw muziekje kan opzetten om de verkiezingsdeceptie van me af te spoelen. Ik kies voor de Fairport Convention, actief sinds 1968, althans de frontman van die groep: Richard Thompson, geboren in Londen in 1947. Laat ik mijn gemoed eens luchten en jullie vertellen dat ik zijn stem nooit echt geweldig heb gevonden. En vooruit, dat moet hij zelf ook gedacht hebben, toen hij in 2015 een cd ging opnemen samen met zijn gezin (of is het familie?). De cd “Family” van Richard Thompson & Family telt tien nummers; hier zijn ze, met de uitvoerenden erbij:
01.Family (Teddy)
02.One life at a time (Richard)
03.Careful (Kami & James Walbourne)
04.Bonny boys (Linda & Zak Hobbs)
05.Toot so bitter (Zak Hobbs)
06.At the feet of the emperor (Jack)
07.Tight (Teddy)
08.Perhaps we can sleep (Linda & Teddy)
09.That’s enough (Richard)
10.I long for lonely (Kami & James Walbourne)
Eerlijk is eerlijk, “One life at a time” en “That’s enough” van Richard Thompson zelf zijn zeker niet de beste liedjes op de plaat. De vetleren medailles gaan m.i. naar Teddy en Linda Thompson met hun: “Family”, “Bonny boys”, “Right” en samen “Perhaps we can sleep”. Mag ik nog een nummer noemen? Dan doe ik er van Kami “I long for lonely” bij; dat kan er eveneens zeer mee door.

In mijn vorige brief had ik het over een verlichte, linkse dictator, die ik stukken beter zou vinden dan een parlementair democratische regering. Dat van de dertien miljoen stemgerechtigden maar liefst 80% op de stembureaus is komen opdagen op “zwarte woensdag”, zie ik niet als een pluspunt. Dat betekent dat vooral ook allerlei minkukels de stemming hebben bepaald. Waarom blijven die niet weg? Er zou minimaal wat voor te zeggen zijn, als iedere potentiële stemmer eerst een of meer simpele vragen over politiek zou moeten beantwoorden (zoals: hoe heet de minister van financiën en hoeveel leden tellen de Tweede en Eerste Kamer samen?).
Nogmaals: geef mij maar een verlichte, linkse dictator, die min of meer gaat uitvoeren wat ik hem of haar ingefluisterd heb. Het programma ziet er ongeveer als volgt uit:

ALGEMEEN:
Mensen hebben allemaal gelijke kansen. Voor discriminatie en racisme is geen enkele plaats. Er is vrijheid van godsdienst, maar het is niet de bedoeling dat iemand daar anderen mee lastig valt. Het gezin als hoeksteen van de samenleving – wie bedenkt de flauwekul? Anderen dan duidelijk politieke vluchtelingen worden zeer ontmoedigd om hier te komen wonen. Als het effe kan, worden ze linea recta teruggestuurd, ook als ze hun paspoort kwijt zijn. Zorgen voor een goed milieu staat niet langer haaks op de werkgelegenheid en wordt vanuit de overheid in de gaten gehouden. Het koninklijk huis wordt stante pede afgeschaft.

ECONOMIE/BEGROTING:
De verschillen in inkomen tussen rijk en arm worden veel kleiner, niet alleen in de (semi-) publieke sector. De rijken gaan nog meer inkomensbelasting betalen dan nu om de verschillen te verkleinen. De belastingdienst wordt drastisch herzien om dat te controleren. Dat geldt ook voor het beoordelen van winsten van bedrijven; ook die dienen eindelijk eens voldoende belasting te betalen. Belastingontwijking van individuen en bedrijven wordt streng aangepakt, vanzelfsprekend ook van multinationals.
Bonussen van bedrijven aan topfunctionarissen worden afgeschaft. Over vermogens wordt meer belasting betaald naarmate het vermogen groter is. Bij overlijden van iemand vervalt het vermogen grotendeels aan de staat en niet aan de familie of dergelijke.
De middenstand komt terug, ten koste van de grote ketens. ZZP-ers krijgen financiële hulp om hun nering te beschermen. Het BTW-tarief voor eigen producten wordt lager dan dat van buitenlandse spullen. Het gebruik van regionale producten wordt bevorderd. Op producten van ver weg wordt een invoerbelasting geheven om het verschil met eigen producten te verkleinen.
De almacht van grote banken verdwijnt. Voor zover dat kan, mogen ze zelfs ontmanteld worden. Er komt een nieuwe bank van de overheid, waar je spaargeld veilig is, tegen een redelijke rente.

SOCIALE ZEKERHEID/ZORG:
Er dient hoe dan ook meer werk te komen, door de eigen werkgelegenheid te bevoordelen en deeltijdwerk te bevorderen (details weet ik zo vlug niet). Kinderaftrek en -bijslag wordt beperkt tot de eerste twee kinderen. De AOW-leeftijd gaat voor wie dat wil, terug naar 65 jaar, met de toevoeging dat er gaandeweg in het leven wel minder wordt uitgekeerd. Van de opgebouwde pensioenen dient de overheid af te blijven. Die dienen als het even kan, ook weer gecorrigeerd te worden voor prijsstijgingen.
Er wordt veel meer dan nu het geval is, teruggevallen op mantelzorg om mensen die dat nodig hebben, te helpen met hun dagelijkse besognes. Waar professionele hulp gewenst is, wordt die van overheidswege verstrekt.
Er komt één landelijke ziektekostenverzekering, waaraan de rijken meer meebetalen dan de armen. De bestaande zorgverzekeraars gaan allemaal verdwijnen. Artsen komen allemaal in loondienst en zogenaamde maatschappen worden verboden. Bij het geven van gezondheidszorg (diagnostiek, therapie) dient de prijs in de keuze verdisconteerd te worden, zowel bij medicijnen als bij andere verrichtingen.

RUIMTELIJKE ORDENING/VERKEER:
Huizen, zowel huur als koop, worden veel goedkoper. De grote bouwconcerns worden eindelijk eens echt aangepakt.
Mensen moeten weer op fietsafstand van hun hun werk gaan wonen. Eigen auto’s gaan verdwijnen, te beginnen in de steden (en niet alleen een paar straten). Wel komt de overheid met een netwerk van betaalbare taxi’s. Het openbaar vervoer in de stad en tussen steden wordt drastisch uitgebreid en wie weet, betaald uit de algemene middelen. Er komt veel meer openbaar speelterrein voor kinderen en vrije tijdbezigheden.

ONDERWIJS/ONDERZOEK:
Alleen openbaar onderwijs wordt toegestaan (religie heeft niets van doen met onderwijs). Alle scholen op religieuze basis verdwijnen. Klassen op de lagere en middelbare school worden aan een maximaal aantal leerlingen per klas gebonden. De werkdruk van leraren wordt verminderd door meer leraren aan te stellen. Studeren na de middelbare school wordt gratis, maar er dient wel aan veel strengere normen dan nu voldaan te worden. Na een jaar is er bovendien een bindende evaluatie.
Geld uitgeven aan wetenschappelijk onderzoek wordt drastisch minder en komt in handen van kleine clubs van experts. Voor onderzoek op het terrein van de gezondheidszorg, een grote post, zou de overheidsbijdrage tot 10 à 20% kunnen worden gereduceerd. Ideële fondsen blijven bestaan, maar onderzoek dat betaald en georganiseerd wordt door de industrie, dient geminimaliseerd te worden.

VEILIGHEID/JUSTITIE:
Er moeten veel meer agenten komen, vooral op straat. Overtredingen dienen streng en snel te worden aangepakt, met geldboetes en straffen, ook als het rijke of witte criminelen betreft.
Het huidige rechtssysteem mag op de helling. Waarom zou iedereen voortdurend met advocaten moeten komen aanzetten en aldus de procesgang eindeloos oprekken? Wellicht kunnen veel meer overtredingen zonder rechtsgang worden afgehandeld, wie weet met hulp van computersimulatie.
Het gebruik van drugs `wordt toestaan, zowel soft als hard drugs. De uitgifte ervan komt net als bij tabak en alcohol in handen van de overheid.

DEFENSIE/BUITENLAND:
De Europese Unie in de huidige vorm wordt afgeschaft; hoogstens is er plaats voor vergaande samenwerking tussen landen in Noordwest-Europa. De Nato in zijn huidige expansieve vorm is volkomen uit de tijd. Zoals het nu gaat, met de Nato als agressor, stappen we uit de NATO. Er moet iets gedaan worden aan de nog steeds voortschrijdende wapenwedloop. Misschien moeten we maar eens stoppen met een groot eigen leger. Noordwest-Europa zou gebaat zijn met één goed leger, dat overal kan optreden.
Het geld voor ontwikkelingssamenwerking moet vooral gebruikt worden om mensen in hun eigen derdewereldland te helpen.

OVERIG:
Nutsbedrijven zoals voor elektriciteit, gas en water worden weer door de overheid bestierd. Er wordt veel meer geld gestopt in het terugdringen van het gebruik, zoeken naar alternatieven en hergebruik van afval.
Rechten gelden ook voor de omgang met dieren, die veel beter beschermd dienen te worden, o.a. tegen overdadige consumptie.

Heb ik jullie aldus voldoende van mijn idee van de samenleving gegeven? Moet het programma nog worden doorgerekend door een organisatie als het Centraal PlanBureau? Nee. Toch? Ik houd me aanbevolen voor commentaar van jullie.

Heel ander onderwerp: voorpret. Geloven jullie daarin? Zit er lol in het uitkijken naar de komende carnaval op het einde van de winter? Hoe gezellig zijn de avonden dat je uitzoekt waar je heen wilt en waar je wilt logeren tijdens je vakantie? Kijk je uit al dagen van tevoren uit naar het verjaardagsfeestje van een vriendin of familielid?
Volgend weekend ga ik weer eens op bezoek bij Noé. Ik krijg mail van hem dat hij mij vrijdagavond om 8 uur verwacht op de Plaza de la Candelaria in de stad waar hij sinds een paar jaren woont: Santa Cruz de Tenerife. Zoals vorig jaar neem ik de boot naar het buureiland eerder al, in de vroege middag, dan kan ik eerst in mijn eentje nog een paar uur rond”taffelen”. Daarna is het samen eten geblazen, zaterdag trakteert hij mij op een rondje door het eiland en de zondag is gereserveerd voor een hernieuwd bezoek aan de markt en tweedehands markt plus deze keer het auditorio van Calatrava en het park aan zee van Manrique. Om 4 uur zondagmiddag wordt ik weer op de Fred. Olsenboot terug verwacht voor mijn terugreisje b=naar Las Palmas.
Vorig jaar heb ik me kostelijk met Noé geamuseerd op zijn eiland. Ik kijk nu al uit naar de hernieuwde kennismaking. Maar voorpret?

Vrijdagmiddag trek ik mijn denkbeeldige wandelschoenen aan en loop langs de zeet naar Triana in het zuiden. De dag ervoor heb ik vanuit de bus gezien dat San Telmo vol met tenten staat: zou er weer een boekenmarkt zijn? Daarover heb ik anders nergens iets gelezen of gezien.
Als ik na een uur stappen op San Telmo aankom, kan ik helaas niks van een boekenmarkt terugvinden. Zelfs de eventuele tenten zijn foetsie; heb ik me gisteren “verdaold”? Op een bank bij het hondenlosloopgebied zit ik een hele tijd te lezen. Dan ga dan de mensen uitkijken vanaf een plekje aan de zijkant van het kerkje op San Telmo. Vlakbij zit op dezelfde immense bank een echtpaar dat ik nog van het bejaardendansen ken. Ze zijn met smaak broodjes naar binnen aan het werken, met plastic bekers sinaasappelsap erbij. Als er een kennis van hen voorbijkomt, begrijp ik waar het deze avond om draait. Na hun provisorisch maaltijdje gaan ze met de “guagua” naar UD Las Palmas kijken, dat het die avond (om kwart voor 8) thuis opneemt tegen Villareal. (Uitslag: 1-0).
Om ongeveer 7 uur begeef ik me naar de calle mayor de Triana, doe die straat in mijn slakkengangetje en eindig op mijn bank tegenover uitspanning McCarthy’s. Daar vind ik mijn thuis in de persoon van de heilige Patrick. In de etalage van het café hangt een grot spandoek met “Happy St. Patrick’s Day”. Helaas, het personeel ziet er niet zo versierd uit als in eerdere jaren. Wel is het er, vooral binnen, best druk, constateer ik, als ik er ga plassen in de kelder.
Om 9 uur zit ik weer thuis op mijn balkon, met bier (met een scheutje tequila) deze avond plus chips en hazelnoten.

Wie op tijd naar bed gaat, hoeft niet echt tot in den treure uit te slapen. Op de zaterdagmorgen ben ik vroeg bij de les. Al vóór 8 uur heb ik mijn bed verschoond en draai ik een was, met Norit waspoeder Dat Norit is hier een geen fout middel tegen diarree meer, maar een oranje (niet zwart) waspoeder. Daarna ga ik door in mijn boek over een buste van Bernini. Dat buste staat nu eens niet voor een boezem, zoals in bustehouder, geachte toehoorders, maar voor een borstbeeld. Voor de details verwijs ik jullie naar mijn tweede recensie.
Om 11 uur komen de “boeren” uit de provincie voor de zoveelste keer hun uiterste doen om mijn straat onveilig te maken. Dus wordt het tijd voor een uitgebreide douche, met inbegrip van mijn haar wassen, aan de achterkant van mijn woning. Daarna is het vroegtijdig eten geblazen. In mijn keuken dringt het gesnerp van de volksdansgroep minder door.

‘s Avonds begin ik met op Santa Catalina in een krant na te kijken wie tegen wie moet voor de Champions League voetbal. Hier is de uitslag van de loting voor de kwartfinale van gistermiddag:
Juventus – Barcelona (11 en 19 april)
Dortmund – Monaco (11 en 19 april)
Bayern München – Real Madrid (12 en 18 april)
Atletico Madrid - Leicester (12 en 18 april)
Langzaam aan zijn het wel echte reuzen die tegen elkaar optrekken. We zullen zien. Ik zie mezelf over een aantal weken weer af en toe voor de terrasbuis zitten.

Op zijn tijd onderneem ik de gang over de boulevard naar Las Arenas voor speciale “kemissies” en ook zo maar, voor de lol. Tot halverwege de weg naar Las Arenas kom ik vaak genoeg, als ik mijn bibliotheekje frequenteer. Nu loop ik door, langs het terras van El Ñoño (Spaans voor de slapjanus) en even later al sta ik bij het Alfredo Kraus auditorium en dan in het grote winkelcentrum. In de kelderverdieping is tussen de winkels een alleraardigst tentoonstellinkje van Denim-spijkerbroeken. De blauwe broeken staan een voor een te kijk met steeds een grote foto van een bekende persoon erbij die zo’n broek aan heeft. Ik noem hier Brigitte Bardot, George Michael, James Dean, Marlon Brando, Elvis Presley, Audrey Hepburn, Paul Newman, Marilyn Monroe, Bruce Springsteen en Madonna. Wat een rijtje!
Bij de Carrefour koop ik enige “comestibles” (camembert, krabsalade, wortelsalade, boerenstokbrood (“baston rustico”), spek in blokjes, oude kaas uit Guia, “callos” (het maagdarmkanaal in rode saus) en komkommer en ga daarna op mijn schreden terug naar het eigen vertrouwde buurtje. Zo waar zit ik eerst nog even op de bank tegenover mijn woning, voordat ik de trap naar twee hoog neem. Bij Carlos en Tóbalo, bij Francesco en zijn dames en zeker ook aan de overkant zit het vol. Op de drie terrassen is geen tafeltje buiten meer te krijgen. Boven gekomen berg ik eerst mijn gekochte spullen op en ga dan op mijn balkon aan de Ricard.

Op zondag 19 maart is het hier vaderdag, día del padre, en dan bedoel ik niet Onze Vader (Die In De Hemel Is), maar mensen zoals ondergetekende. Het wordt tijd dat Eva me op die dag op zijn minst sms’t en daar niet mee wacht tot ergens halverwege juni (de 18de dit jaar). Bij gebrek aan cadeaus van anderen maak ik de gang naar de rastro om me hoe dan ook een cd aan te schaffen. Het wordt de dubbel-cd SYNTHESIZER, lo mejor de la musica instrumental electronica, 2x15 nummers van de hoogste kwaliteit, bij elkaar gespeeld door ene Sergi Pérez Berk en dergelijke. Ik kan me er wonderwel helemaal in vinden.
Toch kies ik als tweede plaat van de week voor iemand of liever een duo dat ietsje dichter bij jullie wereld staat. Kennen jullie Robert Plant nog? De Engelsman geboren in 1948, was een van de aanbeden goden van Led Zeppelin. In 1982 begon hij (min of meer) aan een solocarrière. En Alison Krauss, staat die al op jullie favoriete lijst? Ze is een generatie jonger dan Robert Plant, uit 1971, uit het Amerikaanse Illinois.
In het jaar des heren 2007 hebben Robert Plant en Alison Krauss samen een plaat gemaakt: “Raising Sand”, waarmee ik jullie – of je het nou leuk vindt of niet – maar eens mee moest confronteren. Hier zijn de dertien nummers:
01.Rich woman
02.Killing the blues
03.Sister Rosetta goes before us
04.Polly come home
05.Gone, gone, gone (done moved on)
06.Through the morning, through the night
07.Please read my letter
08.Trampled rose
09.Fortune teller
10.Stick with me, baby
11.Nothin’
12.Let your loss be your lesson
13.Your long journey
Wat vind ik “Raising Sand” prachtig, over de hele breedte! Dit is een cd, waarbij ik echt moeite heb om de bovenmodale liedjes eruit te vissen. Vooruit: na ampel overwegen maak ik mijn voorkeur kenbaar voor “Rich woman”, “Killing the blues”, “Polly, come home”, “Through the morning, through the night”, “Stick with me, baby” (van de Everly Brothers) en “Nothin’”. Tegelijkertijd sluit ik niet uit dat ik gisteren of morgen voor andere nummers zou kiezen. Robert Plant & Alison Krauss, zet ze bij elkaar en wat komt er dan een mooie muziek uit.

Halverwege de zondagmiddag, om half 4, krijgen we hier een onweer op onze flikker dat zijn gelijke nauwelijks kent. Bliksem en donder volgen elkaar in een uiterst rap tempo op en daarbij regent het, hagelt het zelfs, pijpenstelen, “a chuzos”. Een hagelbui, dat is in het Spaans een “granizada” (ook een limonade met ijsgruis). Het pokkenweer is zo heftig dat ik zelfs mijn laptop uitzet en de stekker uit het stopcontact trek. Dan is het overigens wel heel lekker zitten in mijn loggia, ondanks alles, al was het maar om de paar onverlaten gade te slaan die menen dat ze er toch doorheen kunnen lopen.
Na het noodweer droogt de straat weer snel op, maar als ik mij om 6 uur buiten waag voor een ommetje, begint het overnieuw. Wel is nu het gedonder wat verder weg en dus minder luidruchtig. Niettemin, het plenst weer alsof dat hier usance is (niet dus!). Enigszins verwaterd zit ik even later aan de boulevard binnen bij broodzaak Granier achter het raam. Vanuit mijn droge plek zie ik toch weer mensen, die met paraplu, poncho en ander gereedschap willen bewijzen dat ze bepaald voor geen kleintje vervaard zijn. Om 7 uur, veel eerder dan normaliter, ben ik weer terug op het honk. Het wordt vanavond een lange ruk in mijn derde boek.

Op maandagmorgen constateer ik met enig leedwezen dat miss muggie weer in de lucht zit. De diverse afgelopen maanden heb ik nauwelijks of geen last van gehad van muggen, maar vandaag zie ik er een zitten op de kast, vlak nadat ik mijn koffie gezet heb. Ik sla hem of liever gezegd haar tot pulp en moet toegeven dat er een paar druppels bloed meekomen.
Dat brengt mij vanzelf op het onderwerp “Mug” (waarover ik nog eens een boekje wil schrijven of in ieder geval opendoen). Het zijn, heb ik begrepen, met name de zwangere muggen die niet zonder ons bloed kunnen. Haast vanzelf kom ik dan tot (minstens) een vijftal vragen deze week: (1) hoe doen muggen dat eigenlijk, kindjes maken? (2) hoe houd je op het behang of een witte muur een mannetje en vrouwtje uit elkaar? (3) zijn zwangere muggen op den duur groter dan niet-zwangere, vanwege hun kindjes? (4) hoeveel tijd per keer zijn vrouwelijke muggen zwanger genoeg om ons bloed nodig te hebben? (5) zijn ze vaker dan eens in hun leven zwanger?
Intussen is het wel tijd om vanaf het einde van de middag mijn deuren van de slaapkamer annex computerkamer zo veel mogelijk dicht te gaan houden. Ik denk dat ik dan alleen nog kans heb om er een binnen te halen, als ik er ‘s nachts uit moet om te plassen en aan de kant van de tussenkamer de deur open doe. En mocht er ‘s nachts eentje bij mijn oor horen zoemen (“zumbar” in het Spaans), dan heb ik er niks op tegen, als die me wil steken. Ik ben zelfs iemand die dan zijn armen boven de deken houdt. Ik zit liever met een muggenbult opgescheept dan dat ik midden in mijn slaap op muggenjacht moet in de hoop de mug te vinden en dan niet mis te slaan.

Op maandagavond lees ik in El Mundo dat in Valencia de Fallas weer in volle gang zijn, het feest van de stad dat wel iets weg heeft van onze carnaval. Het is dit voorjaar tevens aanleiding voor een demonstratie, waarin het stierenvechten in de mangel wordt genomen. Met de stieren is volgens de demonstranten niks mis, maar hou nou eens op met “toreros”, is de boodschap. “La tortura no es arte ni cultura”, martelen is geen kunst en ook geen cultuur. Horen jullie het eens van een ander.

Dinsdag, gisteren dus, is de lente begonnen, hoezee! Zal ik jullie om die reden verblijden met nog één cd'tje, wel van een muzikale grootheid? Harry heeft eerder eens uitgebreid geschreven over de moeizame start van de carrière van Arethra Franklin als performer. Als ik het goed onthouden heb, is ze pas bekend geworden, nadat eerst een aantal platen van haar compleet geflopt waren. (Over de problemen met haar lichaamsgewicht, dat al vele jaren als een jojo op en neer gaat, vooral sinds ze gestopt is met roken, zullen we het maar niet hebben.)
Van de vrouw, geboren in 1942 in Memphis, Tennessee – ze is nu 74 – heb ik heel wat muziek. Voor een betrouwbaar overzicht verwijs ik jullie naar “Queen Of Soul, The Atlantic Recordings”, 4 cd’s uit 1992 en “Sunday Morning Classics” uit 2009. Wie kent ze niet, nummers van haar zoals “Respect”, “Think” en “Son of a preacher man”. Ik heb naast deze twee boxen ook nog de nodige andere muziek, waamee Arethra Franklin de show steelt, zelfs haar live versie van “You’ll never walk alone”, onmiskenbare gospelmuziek. Hier geef ik jullie een inkijkje in een cd die ik via Centre Ceramique van haar bemachtigde : “The First Twelve Sides”, volgens de uitgave uit 1989, maar is deze niet uit haar begintijd? De twaalf nummers op de plaat vinden jullie hieronder:
01.Won’t be long
02.Over the rainbow
03.Love is the only thing
04.Sweet lover
05.All night long
06.Who needs you?
07.Right now
08.Are you sure?
09.Maybe I’m a fool
10.It ain’t necessarily so
11.(Blue) by myself
12.Today I sing the blues
“The First Twelve Sides” van Arethra Franklin is, net als haar latere werk, best te pruimen, maar ook met terugwerkende kracht zie ik geen hitpotentie in de nummers. Voor mij staat de plaat veel dichter bij jazz dan bij popmuziek. Toch is het geen foute muziek; luister maar eens naar bijv. “Love is the only thing”, “Who needs you?” en “Today I sing the blues”. Zingen kan ze en daarbij vind ik de pianobegeleiding best in orde.

De oudere man die op mijn bank in de straat iedere dag gratis en voor niks zit te internetten, is – begrijp ik – uit het straatbeeld verdwenen. Is hij eindelijk teruggebonjourd naar waar hij vandaan komt (Zweden?)? Echter, denk niet dat het vóór Cafetería Nuevo Murias nu de rust zelve is. Er is een bende andere recalcitrante Scandinaviërs of dergelijke die zich de vaste zitplaats op de bank niet laten ontgaan.
Ik “spot” dezer dagen vooral een magere dame van mijn leeftijd met grijswit haar en – continu, zelfs als de meeste mensen hier in een trui rondlopen – met een gewatteerde korte gele jas aan. Trouwens, haar dagelijkse buurvrouw op de bank, in een paars gewatteerd geval met sjaaltje, is van hetzelfde laken een pak. En maar net doen of het allemaal niks kost! Het zijn geen internetters, die twee – dat ga ik ze toegeven – maar ze zitten nagenoeg dagelijks en dan vele uren lang in mijn gezichtsveld. Af en toe maken ze vanuit hun comfortabele bankpositie een praatje met andere bankzitters en voorbij komende landgenoten, ik neem aan allemaal uit het hoge noorden.

‘s Avonds constateer ik op de boulevard dat het aantal gitaristen en aanverwante geesten de laatste tijd drastisch is toegenomen. Het lijkt wel of de overdaad van muzikanten en verkopers van snuisterijen in het zuiden van Gran Canaria zich uitgebreid heeft naar de hoofdstad.
Het toppunt vind ik dat men niet alleen de terrassen bespeelt, maar dat ik nu zelfs op mijn bank bij Ferreras een gitarist voor mijn kiezen krijg. Hij gaat op de bank zonder leuning tegenover ons zitten, bij de bingotent, met een centenbakje voor zich en begint aan iets onduidelijks in het Spaans. Een mij bekende man in een rolstoel vlakbij me - met één been, daar kan hij ook niks aan doen – probeert hem te overschreeuwen, maar dat lukt maar zeer ten dele. Er moest nog bijkomen dat hij ons direct ook nog gaat bemonsteren op kleingeld. We zijn blij, als hij even later eieren voor zijn geld kiest en ophoepelt. Er is kennelijk ruimte voor hem vrijgekomen bij een terras verderop, van La Oliva.

En met deze sombere constatering sluit ik mijn 24ste epistel weer af. Nog zes te gaan, mompel ik voor me uit. Mijn volgende kunnen jullie zien aankomen over een week; het zal dinsdag 28 of woensdag 29 maart zijn. Daarin komen zeker ook mijn belevenissen met Noé op Tenerife aan de orde.
Voor nu: trek eens iets lenteachtigs aan. En geen jas erover heen; laat je maar eens lekker uitwaaien, de winterellende definitief van je afspoelen. Hier is het lekker weer, 20+ graden, een mager zonnetje en weinig wind. Toedeliedokie en tot kijk maar weer, hasta luego, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Mijn eerste boek komt deze keer uit de koker van de Noorse thrillerschrijfster Unni Lindell. Hoe ik eerder aan haar naam kom, weet ik niet meer, maar ik moet maar eens iets van haar lezen, zal ik destijds gedacht hebben. Unni Lindell, geboren in Oslo in 1957, is volgens de Wikipedia goed voor vele tientallen politieromans – een heel oeuvre. Bij toeval krijg ik Honingval (in het Noors “Honingfellen”) toegeworpen, als een van drie boeken in de e-readerbundel – ruim 1200 bladzijden – “Noorse nachten”. Hier is mijn bespreking van het boek, dat inderdaad in Oslo en omgeving speelt.
Het groepje van politie-inspecteur Cato Isaksen en Roger, Asle, Randi en Ellen (als ik mij tot hun voornamen beperk) worden in het boek aangevuld met Tony Hansen en vooral Marian Dahle (en haar hond Birka). Het zevental staat voor twee raadsels. Allereerst is de zevenjarige Patrik Øye al een week zoek en komt het idee dat hij om het leven is gebracht, dichterbij. Los daarvan wordt het lijk van de Letse Elna Druzika, 23 jaar, gevonden en zijn sinds kort ook nog twee jonge meisjes zoek: Louise en Ina. De nasporingen leiden o.a. naar het gezin Nyman (ijsverkoper Wiggo, broer Henning, moeder Åse), buurvrouw Vera Mattson van Louise en Nomad & Ahmed Khan van het duobedrijf in catering en ijsverkoop. Zou Rus Juris Tjudinov achter de moord op Elna zitten? En waarom zijn er eerder ook de nodige honden in het niets verdwenen?
Ik vind het best de moeite waard om het terrein van mijn detectives uit te breiden met literatuur uit Noorwegen. Daarmee is “Honingval” van Unni Lindell best een aardig begin, maar een beetje trekken doet het wel. Gaandeweg word ik steeds blijer dat het einde in zicht komt. Als ik het uit heb, scoort het een recensiecijfer 7-. Voorlopig hoeft Unni Lindell van mij niet meer, maar wie weet, begin ik wel nog eens aan de andere twee verhalen in drieluik “Noorse nachten”.

Iain Pears, wie kent hem niet? De man, geboren in 1955 en uit Oxford, is een beroemdheid sinds de New York Times zijn “An Instance Of The Fingerpost” in de schijnwerper zette. Niettemin, hij is onder thrillerkenners vooral bekend om zijn kunstgeschiedenis moordboeken, waarbij steeds werk van oude Italiaanse meesters de revue passeert. Ik heb er hier wel eens eerder eentje besproken - ik denk “Giotto’s Hand”. In een boekenkast op de Heerderweg, vlakbij mijn huis in Maastricht, vind ik er op donderdag voor carnaval eentje die ik nog niet ken: The Bernini Bust, uit 1994. Het verhaal, niet extreem lang, speelt vooral in Los Angeles.
Hoofdpersoon is Jonathan Argyll, een Engelsman en kunstbemiddelaar die in Rome woont, maar nu voor zijn baas in Londen in Los Angeles is. Hij heeft een Titiaan verkocht aan een privé museum van biljardair Arthur Moresby, die hij nu gaat afleveren. Direct al ziet hij bij het museum Spanjaard Hector di Souza, ook uit Rome, die er twaalf Romeinse beelden komt brengen. Di Souza blijkt even later ook een buste van paus Pius V van Bernini te hebben vervoerd.
Van de kant van het museum zijn vooral directeur Samuel Thanet, inkoper James Langton en Robert Streeter van de beveiliging actief. In de privésfeer mag ik Moresby’s vijfde echtgenote Anne, zijn zoon uit een eerder huwelijk Jack en Moresby’s advocaat en financiële man David Barclay niet vergeten. Dan wordt eerst Arthur Moresby zelf en vlak daarop ook Hector di Souza vermoord. Inspecteur Joe Morelli van de Los Angelespolitie heeft het er maar moeilijk mee en kan niet zonder de hulp van Jonathan Argyll en, ook overgekomen uit Rome, Argyll’s vriendin en pollitievrouw Flavia di Stefano. Is Bernini’s buste van paus Pius V trouwens wel echt? In dat verband komen ook nog beeldhouwer Alceo Borunna en diens vrouw Maria “in the picture”.
Er is niks mis met dit boek van Iain Pears, integendeel. Het is aangename lectuur, die ik probleemloos door mijn vingers laat glijden. Echt spannend vind ik “The Bernini Bust” echter niet, eerder vermakelijk. Het einde is bovendien even behelpen, vind ik. Het boekwerkje gaat mee terug naar Maastricht met een 7+ als recensiecijfer. Wie weet, begin ik later ook nog eens aan een volgende boek van Iain Pears, zoals rond een kunstwerk van Raphael, Titiaan of Michelangelo.

De afgelopen dagen heb ik me, wat lezen betreft, echt afgebeuld. Dus heb ik nog een derde boek voor jullie in de recensie, nog wel nonfictie (wat een raar woord). Het boek uit 2016 heet “Judas. Een familiekroniek” en is van Astrid Holleeder. Het is me door Trudie op mijn e-reader gezet. Volgens allerlei mensen in Maastricht is het een boek, ruim 450 bladzijden, dat ik per se gelezen moet hebben. En dan doe ik dat natuurlijk ook.
“Judas” is het levensverhaal van Willem (Wim) Holleeder, nu 59 jaar en een van de zwaarste criminelen van Nederland. Het verhaal wordt verteld door zijn jongste zus Astrid (As, Assie). In de Jordaan in Amsterdam hebben ze als kinderen te maken met een zeer akelige, altijd dronken vader die zijn handen niet kan thuishouden. Hij werkt als chauffeur voor Heineken, met thuis een zorgzame bont en blauwe moeder, die de huisvrouw speelt. Na Wim als eerste kind komen eerst nog Son(ja) en Gerard, en dan laat ik de bijnamen van alle vier maar weg.
Wim vertrekt als jongeman al uit het gezin. In 1983 ontvoert hij, met o.a. zijn vriend Cor van Hout, de man van Sonja, biermagnaat Freddy Heineken en dienst chauffeur Ab Doderer – een destijds zeer spraakmakende zaak. Als de twee uiteindelijk worden opgespoord in Frankrijk en veroordeeld, moet alle losgeld terugkomen, maar zes miljoen gulden blijft “zoek”. In 1992 komen Wim en Cor vrij en dan begint hun hernieuwde leven als criminelen. Drinker Cor heeft daarbij wel steeds een vrolijk humeur, maar Wim wordt steeds meer het evenbeeld van zijn vader: altijd dreigen, zelfs mensen (laten) liquideren. “We gaan toch niet bijdehand doen, vuile hond, schele hoer, want dan doe ik je wat!” Zijn zussen Sonja en Astrid valt hij aanhoudelijk lastig over al dan niet verdwenen geld en later ook geld in verband met de verfilming van “De ontvoering van Alfred Heineken”. Auteur van het boek Peter de Vries moet het vanaf dan ook ontgelden.
Als hij eenmaal gebrouilleerd is met Cor van Hout, worden op die drie aanslagen gepleegd, in 1996, in 2000 en tenslotte een geslaagde in 2003. Ook diverse andere personen in de Amsterdamse onderwereld moeten het ontgelden, zoals Sam Klepper, Willem Endstra en Kees Houtman. Uiteindelijk wordt Wim Holleeder in 2016, mede door toedoen van de getuigenverklaringen van Astrid, Sonja en ex-vriendin Sandra, ik neem aan voor de rest van zijn leven in de gevangenis gezet. Van daaruit probeert hij hen alsnog te laten vermoorden.
Astrid Holleeder, de jonge zus van Wim, heeft – ik kan het niet ontkennen – een zeer leesbaar en mooi, spannend boek geschreven over haar familie en vooral haar criminele broer. De “professor” (ze kan goed leren) van de familie is als schrijfster (als er geen ghostwriter is geweest) echt de moeite waard. Voor haar “Judas” krijgt ze van mij een volle 8 als recensiecijfer.

donderdag 16 maart 2017

Weblogbrief 12.23, 16 maart 2017

Weblogbrief 12.23, 16 maart 2017

Queridos amigos y familia, laat ik beginnen met te vertellen dat we de afgelopen week hier, althans in de eerste helft, een periode van meer dan overdreven zomerweer gehad hebben. Als ik op de negende naar de universiteit ga, is het buiten in de schaduw warm en 28 graden. Het blijft zo tot zondagmiddag.

Dat gezegd hebbend, ga ik terug naar de kranten afgelopen donderdag die in hun diverse nabeschouwingen ruime aandacht geven aan Barcelona tegen Paris Saint Germain. Mijn “increíble” zie ik terug in de krantenkop in Canarias7: “¡Seis goles, seis, para la historia!” en elders “¡Un Milagro!”. In El Pais heet het: “¡Lo nunca visto!”, dat is nog nooit vertoond. Het bange (“acobardodo”) PSG is volgens de voetbalcommentatoren compleet weggespeeld door de helden van trainer Luis Enrique. “Apotheósico” kopt een sportkrant over de laatste minder dan tien minuten van de wedstrijd. De “man of the match” is volgens iedereen Neymar, die na het tegendoelpunt, de 3-1 van Cavani, niet het hoofd laat hangen, maar zich dan extra laat zien. Met twee doelpunten en de vrije trap waaruit Sergi Roberto 6-1 scoort, is hij zoals in zijn beste wedstrijden van Brazilië. Hij wordt meer nog dan Messi beschouwd als de “líder de la remontada azulgrana epica”, leider van de geweldige wederopstanding van de blauwroden.
Het zal me benieuwen tegen wie Barça het in de kwartfinale moet opnemen.

Op de universiteit donderdagmiddag maak ik allereerst een praatje met Cristina en Mariela, bij Mariela op de kamer. Lluis en ook Jorge en Almudena zijn er niet, maar Patricia en Jacqueline zitten later wel gereed voor mijn “buenas tardes”. Als ik Mariela vraag, of ze misschien een werkster weet voor een of twee keer, belt ze eerst met haar eigen werkster thuis, Lilian, en dan komt ze via die op Laura. Laura is best bereid is om mij uit de brand te helpen.
De dag erop, om 10 uur ‘s ochtends al, komt mijn kersverse, nieuwe “limpiadora” de trap op. Ze is een dertiger met zwart haar in de paardenstaart en daaronder een stralend figuur. En direct gaat ze ijverig aan het werk met mijn schoonmaakspullen. Als ze drie uur later weer op vertrekken staat, ziet de woning er weer helemaal schoon uit, spic en span, zoals de naam van het schoonmaakmiddel. (Wisten jullie dat het in het Engels spick and span schijnt te zijn, met een k achter de c van spic?) Over bijna twee weken, op donderdagmiddag 23 maart, komt Laura op herhaling, kijken hoe ik er wederom een “suciedad”, vuiligheid, van heb gemaakt.

Eerder al heb ik voor mezelf bedacht wie mijn eerste muzikant van deze week moet worden. Ik ga daarvoor voor de variatie eens naar Frankrijk, om precies te zijn Lyon (waar ik nog bijna was gaan werken in 1979 bij het IARC, het WHO-onderzoeksinstituut voor kanker, als Wil me toen niet naar Maastricht had gedirigeerd).
In notendop, wie van elektronische muziek houdt, kan niet om iemand als Jean-Michel Jarre heen (naast bijv. Vangelis en Mike Oldfield). De man uit Lyon is van 1948; hij is nu 68. Ik ken uiteraard zijn “Oxygène-” en “Equinoxe-”platen, maar daarnaast ben ik vertrouwd met zijn “Zoolook” uit 1884, “Waiting for Cousteau” uit 1990, “Metamorphoses” uit 2000 en “Aero” uit 2004. Ook ben ik de trotse eigenaar van de registraties van enkele concerten van hem: in China, Houston-Lyon en Gdansk.
Jean-Michel Jarre verovert de New Age wereld in 1976 met zijn eerste Oxygène-meesterwerkje (een paar jaar na zijn entree in de platenwereld in 1972). Later, in 1997, komt daar Oxygène 2 bij en een paar maanden terug, in december vorig jaar, ligt Oxygène 3 in de schappen. Dat album zie ik in februari vlak voor carnaval toevalligerwijs liggen bij Centre Ceramique en het gaat per direct in de MP3-kopieermachine van mijn computer. Hier zijn ze, de zeven Oxygène 3 nummers, in de taal van Jean-Michel Jarre Oxygène Part 14 jusqu’à 20 y compris.
Commentaar acht ik overbodig. Deze aanvulling op Oxygène 1 en 2 is net zo apart als de eerste twee Oxygène albums. Luister en geniet! Meewiegen is toegestaan.

Zelfs in een zomerse stad als Las Palmas de Gran Canaria gaat het pad van een heer in goede doen niet altijd over rozen. Op de zaterdagmorgen word ik, niet voor de eerste keer, opgeschrikt door het navrante geluid van een al te Canarische volksdansgroep, verder op in mijn straat. Dat vraagt om aktie of wegloperij. Niet veel later al cross ik door de Vientinueve de Abril in de richting van de Mercado Central, achter EL Corte Inglés. Mijn laatste pak koffie heb ik vanmorgen moeten aanspreken en dan is het tijd voor nieuwe voorraad.
Het is 29 graden. Onderweg speur ik, bij gebrek aan beter, naar mooie trui-opschriften. Ik passeer een neger, sorry zwarte Afro-Canariër, met een te benijden polo aan. Daarop staat geschreven: “I DO NOT BELIEVE IN TRUTH”, ik geloof niet in waarheid. Mochten jullie hem niks vinden, hier is er nog een, nu van een vrouw die ik vlakbij de markt tegenkom. Ze heeft een oversized T-shirt om haar bovenlijf met daarop afgedrukt een verwaterde kikker. Boven het plaatje staat: “FROG ON A RAINY DAY”, kikker op een regenachtige dag. Vooruit, deze tweede vind ik geslaagder dan de eerste.
Ik koop op de markt eerst mijn koffie (zes kwartkilo’s Arabico uit Kenia) en dan ook nog enige groente en een portie inktvis in saus. Tevreden loop ik daarna over de Tomas Miller terug. Zie ik net voorbij Mesa y López dat “Babón” definitief gesloten is. Het is (was dus) een van de laatste ZZP boekwinkels, in ieder geval nog niet-ketenwinkels. Naast boeken worden (werden) er ook kantoorartikelen aan de man (mens) gebracht. Ik heb me er lang geleden nog eens het prikbord aangeschaft, dat sindsdien al jaren aan de muur in mijn slaapkamer hangt. Ook verder heb ik er af en toe wel eens een boek gekocht, o.a. een leuk woordenboekje Canarisch-Spaans. Nu staat er over de breedte van de voorgevel geschreven dat Babón in de verkoop is en dat ook op de totale inboedel geboden kan worden. Door het raam, als ik ervoor sta links, heb ik jaar in jaar uit af en toe naar de uitstalling van recente, goed lopende boeken gekeken. Nu is er een stuk karton achter het raam gezet. Brr!
Als ik terug in mijn flat ben, is de volksdansgroep vooraan in de Luis Morote nog niet helemaal uitgezongen, maar wel bijna. De “pulpo” met een broodje erbij laat zich in de keuken goed smaken.

´s Avonds is het nog steeds weer om je pas geboren baby bloot te stellen aan de weergoden. Als ik Julien of Raúl was en hier woonde, zou ik aan mijn papa en mama vragen om me nu eens over de boulevard te rijden in de “kouts”. Vanmiddag was ik op mijn balkon zelfs 33 graden en buiten windstil. Nu is het een graad of 25, schat ik in. We zitten in een warme periode, zoveel is zeker.
Ik begin mijn rondgang deze keer met (hernieuwd) naar het parkje bij het Castillo de la Luz te lopen. Onderweg op een bank knip ik mijn vingernagels. Is het echt waar dat die sneller groeien dan die van mijn tenen? Of is het nep en laat ik mijn teennagels langer aangroeien voordat ik ze knip?
Om even vóór half acht, als het hier donker wordt, loop ik op het gemakje via de Juan Rejón naar mijn favoriete bank bij calle Ferreras. Afgelopen donderdag nam ik dezelfde weg, maar wel een straat meer naar het noorden: de Naval. Daar vond ik zonder probleem een Chinese winkel waar iemand bereid was om nieuwe batterijtjes in mijn thermometer annex klokje te doen. Voor twee euro: te geef.
Op de boulevardbank zit ik vlakbij enkele oudere dames en een heer, die mij aardig van de wijs houden met hun “chachara”. Die wijs is – denk ik – misschien de beste cd van Tom Petty, genaamd: “Highway Companion” uit 2006. Volgens mij heb ik de plaat al eens bij jullie aanbevolen; laat ik niet in herhaling vervallen.

Ik ben vandaag toch bezig, laat ik mijn verzameling opvallende T-shirt opschriften verder aanvullen. Er komt een forse veertiger voorbij, met op zijn polo “FAST FORWARD”. Om zijn idee verder kracht bij te zetten, heeft hij er twee minipijltjes naar rechts bijgedaan: ??. Of die goed overkomen, als ik mijn brief voor jullie in computertaal omzet, vraag ik mij serieus af, maar wie niet waagt, die niet wint. (In het Spaans is dat o.a. “Quien no arisca, no aprisca”, maar dat aprisca(r) kan ik vervolgens niet terugvinden in mijn woordenboek. Misschien kan ik daarom beter terugvallen op: “Quien no se aventura, no pasa la mar”, wie niks waagt, komt niet bij de zee uit.)
Ik zie even later een meisje voorbij komen met op haar truitje: “MERMAID IN TRAINING”, zeemeermin in training, best aardig. Vinden jullie zelfs die niet aardig genoeg? Dan heb ik er nog eentje ter afsluiting, van een jongetje aan de hand bij zijn moeder. Hij heeft als opschrift: “HAPPY BIRTHDAY”. Dat had me een mooi aanvullend cadeautje geleken voor Yves de afgelopen week, maar dan had het er wel op zijn Waals op moeten staan: “BON ANNIVERSAIRE”.

Op zondagmorgen ben ik rijp voor een nieuwe cd op de computer, maar welke zal ik eens nemen? Ik benijd Harry die dagelijks met een nieuwe videoclip komt en waar geregeld nummers tussen zitten van nog echt nog jonge artiesten. Laat ik voor de variatie ook eens iemand kiezen uit de nog niet bejaarden. Kennen jullie countryzangeres Erin Condo? Nee? Ik ook niet, eerlijk gezegd. De enige cd die ik van haar heb, is mij geloof ik ooit in de schoot geworpen door Peter, maar zeker ben ik daar niet van. Als ik het wel heb en op het internet mag afgaan, komt ze uit Texas. Haar leeftijd heb ik nog niet kunnen achterhalen. Erin Condo heeft twee cd´s op haar naam staan: “Leaving Songs” uit 2004 en “Love And Lightning” uit 2014. Hier zijn de elf nummers van “Leaving Songs”:
01.Nothin’ new
02.Slow to go
03.Temporary town
04.Another lover
05.His train has finally come
06.Gas well
07.Leaving song
08.Primer colored car
09.Open book
10.Spring 1965
11.Away from me
Is het een fraaie collectie of niet? Erin Condo krijgt een plekje in mijn hart, dat toch al aan de royale kant is volgens de cardiologen. Voor wie het onderste uit de kan wil hebben, geef ik hier ook nog eens mijn top vijf van de plaat, allemaal singer-songwriter nummers van haar: “Nothin’ new”, “Another lover”, “His train has finally come”, “Leaving song” en in alle rust “Away from me”. Ik zie haar echt als een aanwinst. Als ik hem tegenkom, ga ik me “Love And Lightning” ook aanschaffen.

Zondag halverwege de middag komt er een eind aan het erg warme weer. Liep de temperatuur vanmorgen nog op tot 33 graden op mijn balkon, nu is het weer ruim vijf graden minder. Als ik later in de middag, om kwart voor 6 uur, over de boulevard in de richting van La Puntilla loop, is het daar 22 graden, een gangbare temperatuur voor maart hier.
Bij Italiaans restaurant Clipper (di Mimmo & C.) is het te doen. Voor de zaak is een flamenco-duo druk doende om de ongeveer vijftig omstanders een uitje te bezorgen. Eentje, met vrij lang haar en een mooie kop, speelt gitaar en de ander, iets gewoner, bewerkt de voorkant van een geluidsbox met zijn handen. Zingen doen ze allebei op zijn tijd. En het kan niet uitblijven: enkele dames beginnen in de lege ruimte voor het duo aan een rondedansje, met hun armen zwaaiend door de lucht.

Als ik op de vroege maandagochtend op mijn thermometer kijk, is het 20 graden. Het is nu ook bewolkt en het waait zelfs een beetje. Om even voor half 9 stoppen de jongens met voetballen voor mijn deur en de meisjes met een hondje te bepotelen. De school begint weer. Even later zit er, zoals steeds, een gezelschap van zo’n tien (vooral) dames op het terras van Cafetería Nuevo Murias aan de koffie. Verderop bij Topaz aan de overkant staan nog eens vijf moeders druk met elkaar te “klasjenere”, zonder koffie en terrasstoelen, maar net zo enthousiast. Het leven van alledag herneemt zijn gangetje.
Maandagavond lees ik in mijn bibliotheekje aan de boulevard dat Barcelona zondagmiddag verloren heeft, uit bij Deportiva La Coruña. De concurrentie: Real Madrid, Atletico Madrid en Sevilla, heeft wel zijn plicht gedaan. Ik houd vol – hoe vervelend ik dat ook mag vinden – dat dit seizoen de Zuid-Amerikaanse voorhoede van Barcelona minder is dan de West-Europese van Real Madrid. Dat staat nu weer twee punten boven Barcelona, met nog een inhaalwedstrijd in het verschiet.

Hoe zou het toch komen dat alle dieren die ik ken, af en toe een periode hebben dat ze “loops” zijn, in de paringstijd zitten, en zich verder rustig gedragen, terwijl er bij mensen constant iets is van willen copuleren. Ik heb het dan vooral over jongeren. Honden en katten, maar ook bijv. duiven en makrelen, weten min of meer wanneer het hun tijd is om aan nageslacht te denken en ze handelen daar ook naar. Als het doel van het leven is om je voort te planten - niet mijn idee, maar zo staat het in de verouderingsboeken – zou het voor mensen wellicht wel zo handig zijn, als ze weten wanneer ze zich het beste kunnen vermenigvuldigen. Hoe kan het dan dat bij mensen in de leeftijd van zeg 12 jaar tot ongeveer 50 jaar kinderen het hele jaar door gemaakt kunnen worden, iedere maand weer opnieuw? Door welke fout in het verre verleden is deze onvolkomenheid ontstaan?
Begrijpen jullie nu ook, waarom ik al sinds jaar en dag een groot voorstander van de (anticonceptie-)pil ben? Die zorgt er meer dan welke andere methode voor dat jonge mensen onbekommerd hun gang kunnen gaan zonder dat het iedere maand maar afwachten is of de menstruatie wel komt. “La pildora (contraceptiva)”, om het eens op zijn Spaans te zeggen, bestaat nog geen 70 jaar, De uitvinding komt niet uit het laboratorium, maar is ontdekt als een gewenste bijwerking van het gebruik van oestrogenen door vrouwen. Misschien is de pil wel een van de beste uitvindingen ooit van de farmaceutische industrie, naast bijv. insuline, antibiotica en beta-blockers.

Op dinsdagmorgen is het tijd voor verse muziek. Na enig gedub kom ik uit bij de Blue Ridge Rangers. Daarachter schuilt de naam van John Fogerty, de motor achter Creedence Clearwater Revival, die begin jaren zeventig aan een solocarrière begint na zijn grote succes met de CCR in de jaren 1968-1972. Op zijn eerste plaat uit 1973, hij is dan 27, 28 jaar, verbergt hij zich een beetje achter de naam, maar mooi is zijn solodebuut even goed. Hier zijn de twaalf nummers van het album:
01.Blue ridge mountain blues
02.Somewhere listening (for my name)
03.You’re the reason
04.Jambalaya (on the bayou)
05.She thinks I still care
06.California blues (blue yodal #4)
07.Workin’ on a building
08.Please help me, I ‘m falling
09.Have thine own way, Lord
10.I ain’t never
11.Hearts of stone
12.Today I started loving you again
Denk vooral niet dat het allemaal eigen nummers zijn van John Fogerty. Het bontste maakt hij het met “Jambalaya (on the bayou)”. Dat heb ik ook in vijftien andere versies op mijn computer staan, waaronder een Nederlandse (van Normaal: Kampvuur laait) en een Duitse (van Gerhard Wendland). Voor mij is het nummer het bekendste van Fats Domino, maar de singer-songwriter is uiteraard Hank Williams. “California Blues” heb ik, behalve van John Fogerty, van nog eens zes anderen, maar helaas (nog) niet van de maker: Jimmy Rodgers. “Please help me, I‘m falling” staat al op mijn schijf van Hank Locklin, de Everly Brothers en het trio Dolly Parton, Tammy Wynette & Loretta Lynn. Tenslotte, “Today I started loving you again” ken ik al van o.a. Floyd Cramer en niet te vergeten de maker: Merle Haggard.
Op de eerste soloplaat van John Forgerty, met keurig 2X6 nummers, liggen voor mij – naast de al genoemde “Please help me, I’m falling” en “Today I started loving you again” – vooral “You’re the reason” en “Hearts of stone” (dat mij alweer bekend voorkomt) prima in het gehoor. En ik moet hier vanzelfsprekend ook het openingsnummer “Blue ridge mountain blues” noemen. Het lijkt wel of ik Lester Flatt & Earl Scruggs voorgeschoteld krijg, wonderschoon.

Trudie heeft me dinsdagochtend zo maar eens gebeld en toen heb ik veilig kunnen stellen, ten overvloede, dat ze vandaag, woensdag 15 maart, voor mij gaat stemmen op Emile Roemer uit Boxmeer, 54 jaar en nummer 1 op de kieslijst van de Socialistische Partij bij de verkiezing van de nieuwe Tweede Kamer in Nederland. Normaliter, als ik in Maastricht ben, loop ik dan naar de Koepelhof om als salonsocialist mijn linkse voorkeur kenbaar te maken. Eerder in mijn Amsterdamse tijd ben ik ook een aantal keren niet gaan stemmen. Wat voor zin heeft het stemmen, als er veel te veel partijen zijn, die ook nog eens aanhoudend vervallen in gekissebis en woordspelletjes op de televisie, in plaats van trots voor hun insteek in de samenleving uit te komen. Wat heeft bijv. het geruzie tussen Mark Rutte en Geert Wilders over een reclamecampagne van de Turkse premier Erdogan te maken met deze verkiezing? Is de recente discussie over de oprekbaarheid van euthanasie een onderwerp waarover Jesse Klaver of Sybrand Buma op dit moment de degens moeten kruisen? Kan iemand als Alexander Pechtold echt op tegen de deskundigheid van Lodewijk Asscher, als het gaat om het wel of niet in vaste dienst nemen van arbeidskrachten?
Het zal me benieuwen, wie vanavond aan het langste eind gaat trekken. De PVV van Wilders zal ongetwijfeld als eerste eindigen met zo’n 20, 25% van de stemmen. Echter, omdat niemand met de man uit Weert in zee wil gaan, is ook belangrijk wie als tweede uit het stembusgedoe gaat komen. Gaat Mark Rutte met zijn VVD een volgende “termijn” van vier jaar in als minister-president? Vanavond laat weten jullie het. Ik ga wachten tot morgenmiddag, als ik op de universiteit ben en daar op een computer de hoofd- en bijzaken op mijn gemak kan besnuffelen.

Intussen geef ik hier ruiterlijk toe dat ik niet echt een fan ben van “de meeste stemmen gelden”. Een verlichte dictator, maar dan wel eentje die op mijn linkse lijn zit, zou mij liever zijn dan een populistische democratie waarbij iedereen evenveel stemrecht heeft en goedgebekt zijn belangrijker is dan politieke richting.

In de middag prijs ik de firma Coca Cola weer eens de hemel in dat men een cero Coca Cola op de markt heeft gebracht, zonder suiker, met een zoetje, zodat ik je er niet van aankomt. In het officiële Coca Cola Engels is het overigens met een Z: Coca Cola Zero. Zo ongeveer alle andere limonadefirma’s zijn er later ook maar toe overgegaan om een “cero” of “zero” in de verkoop te brengen, zelfs mijn Schweppes kan er niet onderuit. Is dat niet een goede reden om zero-rijmwoorden te bedenken?
Ik kom ze vlug tot een drietal, als ik alleen die van twee lettergrepen goed reken, langere woorden zoals dinero en camarero buiten beschouwing laat. Mijn woordenboek heeft een vierde: “mero”. “Mero” staat voor puur, enkel, zuiver, zoals in “lo mero hecho de”, het simpele feit dat en “lo mero centro”, het centrum zelf.
Dan nu mijn eigen woorden. Allereerst noem ik hier “héroe”, held, met een E op het einde. De held uithangen is in het Spaans “hacerse el héroe”. “Héroína” staat niet alleen voor heroine, maar ook voor een heldin. Dan is er uiteraard “quiero”, de eerste persoon enkelvoud van “querer”, willen. “Querer es poder” is Spaans voor waar een wil is, is een weg. Daarnaast staat “querer” voor houden van. “Yo te quiero” is dus niet alleen ik wil je, maar ook ik houd van je. Tenslotte kom ik hier nog met “pero”. Dat is denk ik een van de meest gebruikte woordjes in dagelijkse conversaties. Het staat voor gebrek zoals in “nada de peros”, niks te maren en bovenal voor maar, echter. Voorbeelden: “¿pero cómo eres tan tanto?”, hoe kun je nou zo dom zijn? en “pero qué dices”, wat zeg je me nou!

Vanmiddag op de donderdag ga ik op de universiteit kijken waarom de partij waarop ik stem, altijd verliest, in ieder geval veel minder zetels krijgt dan waar ik op hoop. Hoe zo heeft Wilders de hoofdprijs gewonnen? Wie weet, ga ik jullie daar in mijn volgende brief nog over kapittelen. Die mogen jullie overigens over zes dagen al verwachten, op woensdag 22 maart a.s., nog net vóór het weekend dat we weer op de zomertijd gaan overstappen, ik een uur eerder dan jullie.
Voor nu: van je hela, hola, houd er de moed maar in. De dagen lengen en de lente zit in de lucht. Spit alvast eens een stukje tuin om of zet eens een bak afrikaantjes (clavelones, zeker niet: africanitos) op het balkon. “Compórtate”, gedraag je, dat ik geen klachten over je krijg. Tot ziens, hasta luego, PaulK.

BOEKBIJLAGE

Afgelopen vrijdagavond ga ik naar de eetkelder van El Corte Inglés om mijn voorraad “avellanas tostadas” op peil te brengen. Dan kan ik in één moeite door naar de overkant om de boeken en cd’s te bemonsteren.
Bij de cd’s zie ik de allernieuwste van Joachín Sabina staan: “Lo niego todo”, ik ontken alles. De man blijft mij verbazen met de schitterende titels van zijn platen. Ik zie me nog eens zijn boek kopen met de teksten van al zijn liedjes tot dusver. Uit de luidsprekers van de zaak klinkt zijn muziek: alweer prima de luxe. “Lo niego todo” zet ik op mijn verlanglijstje van cd’s die ik van iemand ga kopiëren.
Op de boekenafdeling kijk ik deze keer vooral bij de “novelas negras”, de thrillers. Arnaldur Indridason heeft net een nieuwe op de Spaanse markt gebracht, genaamd “Bettý”. Robert Harris doet niet voor hem onder met “Cónclave”, conclaaf, samenzwering. Harlan Coben komt met “Te echo de menos”, ik mis je. Laat ik niet vergeten ook Stephen King te memoreren met zijn nieuwste: “Bazar de los malos sueños”, warenhuis van de kwade dromen.

Dan is het eindelijk tijd voor mijn bespreking van “Falls Of Giants”, deel 1 van het millennium (of is het “eeuw”) drieluik van schrijver Ken Follett, geboren in Cardiff. Het boek is 850 bladzijden dik, uitgegeven in 2010, toen hij 61 jaar was. Het speelt op diverse plekken in de wereld. In Groot-Brittannië is het in het begin vooral het dorpje Aberowan in Wales en hoofdstad Londen, in Duitsland is het vooral Berlijn en in de Verenigde Staten hoofdstad Washington en Buffalo bij Lake Erie. Ook bijv. Rusland is van de partij met vooral Sint Petersburg (Petrograd) en Frankrijk met o.a. Parijs. Het betreft de jaren van de Eerste Wereldoorlog met iets eromheen. Toen werden tien miljoen mensen geslachtofferd voor een spel dat vooral het wel en wee van enkele aristocratische families aangaat.
Toch is de “Fall Of Giants” geen saai geschiedenisboek. Het verhaal wordt verteld aan de hand van de diverse wetenswaardigheden van vooral een handje mensen, die het in die jaren voor het zeggen hebben of gaan maken. In mijndorpje Aberowan betreft het met name Billy Williams, die als 13jarige al de mijn in gaat en zijn zus Ethel die daar in het buitenverblijf van graaf Fitzherbert (Fitz) werkt, de eigenaar van de mijn. Fitz, getrouwd met de saaie Russische princes Bea en conservatieve partijlid in de Britse senaat, krijgt een verhouding met Ethel, maar laat haar vallen, als blijkt dat ze een kind van hem krijgt. De zus van Fitz, Maud, leidster van de beweging om vrouwen kiesrecht te geven en eigenaar van tijdschrift The Soldier’s Wife, valt voor een Duitse diplomaat in Londen, Walter von Ulrich, met wie ze zelfs stiekem vlak voor het uitbreken van WO1 trouwt. In de V.S. noem ik naast president Wilson met zijn 14 puntenplan vooral diens jonge adviseur Gus Dewar, oorspronkelijk uit Buffalo, die in het boek geregeld een opmerkelijke rol speelt. In Rusland speelt vooral het verhaal van twee broers, Grigory & Lev Peshkov uit Sint Petersburg. Lev, verdacht van moord, vlucht naar Amerika, om precies te zijn Buffalo, waar hij onderdak vindt bij de Vyalovs. Grigory wordt politiek steeds mondiger en als de Tsarendynastie is uitgerangeerd, is hij opgeklommen tot lid van het 12 koppige centrale comité van de Sovjets, met o.a. Lenin en Trotsky.
Zal ik ook nog een aantal bijfiguren noemen? Met mijn kladpapiertje bij de hand vermeld ik hier dan Perceval Jones en Tommy Griffith, baas en collega van Billy bij de mijn (Celtic Minerals), mispunt Mikhail Pinsky met zijn vazal Ilya Kozlov uit Sint Petersburg, Otto von Ulrich en Erich Ludendorff, spion en adviseur dan wel opperbevelhebber van de troepen van de Duitse keizer en tenslotte Asquith en later David Lloyd George als Engelse premiers. De diverse echtgenotes van de hoofdpersonen en de kinderen laat ik maar even voor wat ze zijn.
Ik heb “Fall Of Giants” van Ken Follett in minder dan een week uitgelezen en dat is voor 850 bladzijden op zich al een hele prestatie. Er moge verschil van mening zijn over diens boeken, maar ik ben hier de baas en vind “Fall Of Giants” spannend, op zijn tijd geestig en een wel heel bijzondere manier om van de jaren 10 van de vorige eeuw kennis te nemen. Ik heb er als recensiecijfer een volle 8 voor over en spreek alvast met mezelf af dat ook de twee opvolgende delen van Ken Follett’s trilogie t.z.t. doorgewerkt gaan worden.

donderdag 9 maart 2017

Weblogbrief 12.22, 9 maart 2017

Weblogbrief 12.22, 9 maart 2017

Queridos amigos y familia, het tweede deel van mijn winterverblijf 1216-2017 hier is aangebroken. Sterker nog, ik ben al weer een paar dagen hier, nu ik begin aan mijn 22ste brief. Daar gaat-ie weer!

Mijn vorige brief eindigde vrijdagmorgen, even voordat Trudie en Pieter bij mij kwamen lunchen in de Waldeck Pieringestraot. Pieter kampt met een bijzondere, maar ook bijzonder vervelende bijwerking van een van de cytostatica die hij heeft gehad om de eventuele laatste restjes van zijn darmkanker de nek om te draaien. Hij heeft (nog steeds) veel pijn aan zijn voeten en kan niet goed meer lopen. Ik hoop met hem dat het over gaat. Intussen is hij het met me eens dat dit een mooi voorbeeld van een ongewenste bijwerking van een therapie is.
Met zijn drieën eten en drinken we niet alleen mijn overgebleven eten van carnaval weg, maar we hebben ook best lol. Pieter gaat pas om 3 uur weg (en de zevende maart terug naar zijn dorp in Spanje onder Madrid). Trudie wil daarna thuis nog het een en ander doen, maar komt om 6 uur terug met eten voor vrijdagavond. Vervolgens nemen we afscheid van elkaar, want om 8 uur begint haar voorstelling van “De advocaat” in het Theater aan het Vrijthof; haar aanwezigheid bij het stuk over Bram Moszkowicz gun ik haar van harte. Ik heb het nodige over de inhoud al gelezen in de Limburger de dag ervoor. In de gang bij mij staan we nog even met de armen om elkaar heen, voordat ze om even voor half 8 vertrekt. Ik kijk ‘s avonds televisie, o.a. een minder geslaagde film genaamd “Mr. Turner”, over schilder William Turner vroeger, en haak definitief af, als Jesse Klaver zich naar voren probeert te schuiven bij Pauw & Jinek om even over 11. Het jonge zogenaamde talent van GroenLinks heeft tegenwoordig over alles een (op zijn best door anderen ingefluisterde) mening.
Op de zaterdag zit ik in de trein van (bijna) 9 uur naar Eindhoven; vandaar ga ik met bus 400 naar het vliegveld en zit vervolgens uren in de saaie wachtruimte, voordat ik naar met Transavia naar Gran Canaria mag vliegen. We komen om kwart voor 5 (Canarische tijd) aan en ik ben blij dat ik, met een heel regime anderen, de bus van kwart over 5 kan nemen. Het is bij het busstation zo druk dat de buschauffeur een mannetje of tien na mij de deur van de bus dichtdoet en wij, de achterblijvers latend voor wat ze zijn, naar Santa Catalina in Las Palmas gaan. In de bus zit een mix van toeristen en “verkleiders”. De laatsten komen uiteraard voor de Gran Cabalgata die ‘s avonds door de stad gaat trekken.
Thuisgekomen – met nog een tussenstop bij De Spar voor verse “barra gallega” – heb ik de spullen die ik uit Maastricht heb meegenomen, snel uitgepakt. Er is niet ingebroken; sterker nog: het wordt wel tijd om iemand te vragen om mijn flat weer eens op te schonen – via Lluis misschien? Dan serveer ik mezelf een salade van corned beef, uitjes (“cebollitas”) en groene mini-paprika’s (“guindillas”), in de azijn met mayonaise en mosterd. Tot kwart voor 7 zit ik tevreden op het balkon en ga dan de straat weer op om het carnavalsspektakel hier te bekijken. Op straat heeft ongeveer de helft van de mensen – vooral jongeren – “e pekske aon”, sommigen zijn echt heel uitgebreid uitgedost. De vele buitenlanders op het terras voor mijn deur hebben er helaas minder werk van gemaakt.
Op de tribune op Santa Catalina, waar de optocht langs komt, is het heel druk, maar een man alleen zoals ondergetekende vindt altijd wel een aardig plekje. Om 7 uur, als we opgewarmd door een disc jockey op het grote podium gereed zitten, komt eerst een namaak-kardinaal ons zegenen, dan is er een politiewagen en daarna zijn achter elkaar de diverse prijswinnaars van de afgelopen weken hier aan de beurt. Ik heb het dan over de “reina” met de nummers twee en drie, de “gran dama” en ”reina infantil”, de prijswinnende “comparsas” en de nodige “murgas”. (Voor wie in de uitslag van de murgawedstrijd geïnteresseerd is: dit jaar eindigen Los Twitty’s op 3, op 2 staan Los Serenquenquenes en wie is de grote winnaar? Los Nietos De Sary Mánchez.” Mij valt op dat er bij en tussen de diverse gezelschappen een stuk of wat trommelgroepen zitten - meer dan ik dacht - die zonder uitzondering een geluid produceren dat volgens eerder genoemde disc jockey de samba moet voorstellen.
Om zeg kwart voor 8 komt de eerste “carroza” voorbij, ik denk “carroza decorada”, want het is een heuse praalwagen met daarop vele tientallen, misschien wel honderd “verkleiders”. Dan volgt de nodige “boonte störrem” om vervolgens plaats te maken voor “carroza 2” met alweer vele tientallen uitbundige verklede Palmezen erachter. En zo gaat het maar door: de ene na de nadere “carroza” zie ik voorbijtrekken, met tussendoor steeds het nodige voetvolk, zowel einzelgängers als groepen. Laat ik het maar toegeven: de “boonte störrem” in de cortège is hier omvangrijker dan in Maastricht. Het enige nadeel van op de tribune zitten is dat het om mij heen vergeven is van de amateurfotografen en filmers, die aanhoudend van hun stoel komen om het maximum uit hun apparaat te halen. Bij de diverse hoogtepunten sta ik daarom ook maar op van mijn zitkuipje.
Willen jullie dat ik doorga tot midden in de nacht, als “carroza” honderd zoveel het plein op komt denderen met intussen een steeds zatter wordend publiek op de wagens, in de “boonte störrem”en met mij langs de kant? Nee? Dan vertel ik jullie nu, enigszins beschroomd, dat ik om ongeveer half 10 ben afgehaakt. Eerst heb ik me weer op de begane grond genesteld, langs de kant bij de optocht en daarna gewoon op straat bij de cafés. Om 10 uur zit ik op mijn balkon even bij te komen en dut dan zowaar in slaap – in Maastricht is het een uur later, denk je dan maar. Als ik weer wakker word, met de bedoeling om me opnieuw in het feestgedruis te storten, komt het er helaas toch niet niet van. Moe kruip om kwart voor 11 ik onder mijn dekentje.

Op de zondagmorgen zit ik eerst te lezen in mijn boek van Arnaldur (Indridason) – zie verder beneden - en vanaf half 11 zit ik voor mijn laptop. Allereerst zet ik een handje cd’s op mijn extra harde schijf vanuit mijn uit Maastricht meegebrachte memory stick en daarna begin ik dapper aan mijn brief 12.22, deze dus. Tot hier gekomen ga ik maar eens eerst douchen voordat ik jullie met nieuwe muziek ga vervelen en in de keuken een hapje ga eten.

In Maastricht was ik met Trudie op woensdagavond te gast bij Marij voor haar onovertroffen “friet met zoervleis en slaoj”. Daar waren ook Rim, Desiree & Tristan en niet te vergeten Peter (Sollet). Op de een of andere manier mag ik Peter graag en ik vind het best leuk dat hij bepaald niet om zijn (linkse) mening verlegen zit. In mei gaan we samen weer eens muziek over en weer bekijken, hebben we afgesproken. Tussen twee vorken frieten vraagt hij me of ik misschien muziek heb van Loudon Wainwright (III, zijn vader en opa heten kennelijk ook Loudon Wainwright). Ik geloof van wel, is mijn antwoord, en inderdaad: ik heb drie cd’s van de man plus nog wat losse nummers. Hij is van 1946, een goed jaar, uit de buurt van New York en wie weet kennen jullie zijn zoon ook: Rufus Wainwright, van wie ik twee cd’s heb.
Van de cd’s van vader Loudon heb ik Album III uit 1972 en de compilatie One Man Guy (21 nummers) uit 1994, met 21 nummers uit de periode 1982-1986. Vandaag al zet ik de derde cd “More Love Songs” uit 1986 van dezelfde Loudon Wainwright in het zonnetje. Hier zijn de dertien nummers:
01.Synchronicity
02.Your mother and I
03.The home stretch
04.Unhappy aniversary
05.Man’s world
06.Overseas calls
07.The picture
08.The doctor
09.I’d rather be lonely
10.Talking new Bob Dylan
11.So many songs
12.4X10
13.Sometimes I forget
Het is over de breedte best een mooi album, daarin kan ik Peter geen ongelijk geven. Loudon Wainwright’s stem op de plaat heeft wel wat weg van die van de vroege Bob Dylan. Bovenmodaal vind ik op “More Love Songs” de nummers “Your mother and I”, “Unhappy aniversary”, “Man’s world”, “4X10” en “Sometimes I forget”. Mag ik er bij een cd met dertien nummers nog eentje noemen? Dan kom ik uit bij “The doctor”, mede vanwege de hoge kans vooraf al dat het een mooi nummer zal zijn. Loudon Wainwright, met en zonder III erachter, ik mag zijn muziek wel.

Zondagavond begeef ik me naar het stuk boulevard voorbij La Puntilla, maar de muziek daar is net opgehouden. Ik zit er prima op een bank met mijn tweede boek. Later ga ik terug naar mijn bank bij calle Ferreras, die voor een zondagavond best druk bezet is. Het wordt iets later op de avond alleen maar erger. Mensen van alle leeftijden, ook die van mij, nestelen zich op de boulevard en het strand, in steeds groteren getale. Als iemand van mijn bank weggaat, wordt de plek stante pede weer weer bezet door een ander. Het wordt op de bank zelfs een beetje dringen. Toute Las Palmas is in afwachting van de komst van de “sardina”, die hier vanavond in de zee gekiept gaat worden, “lo entierro y la quema”, begraven en verbrand, met horden carnavalsvierders die al te daarbij graag een traantje (of meer) wegpinken.
Eindelijk, om even over 9, als ik van mijn bank af ben en weer rondbanjer, is het zo ver. Gedragen door een clubje mensen in het zwart komt een grote sardine vanuit calle Gran Canaria (tussen de veredelde broodzaak MadBread en het Peruaans restaurant Ají, Limón Y Canela) de boulevard op en dan het strand op, met daarvóór en daarachter het gepeupel. Met een sardine zoals wij die kennen van de blikjes of zelfs van de viskramen hier, heeft dit vooral grijswitte gedaante weinig van doen. Onze “sardina” is zo’n zes meter lang, een hele verschijning. Intussen staan langs de boulevard en op het strand zoveel duizenden mensen toe te kijken dat ik nauwelijks nog zicht heb op wat er te gebeuren staat. Als de afgefikte vis het ruime sop heeft gekozen, volgt nog een vuurwerk van een kwartier. Ik mag terug naar mijn balkon voor een slaapmutsje.

“La eterna primavera tiene fin”, er komt een eind aan alles, zo ook aan carnaval hier, dit jaar het feest van de eeuwige lente. Hoeveel afval brengt dat met zich mee? Volgens de dienst reiniging zijn alleen al de laatste twee avonden goed voor 37.260 kilo, lees ik op de maandag in de “gezet”.

Op maandagochtend kijk ik vanuit mijn balkon”zedeleer” uit op de nieuwe tijdelijke bewoners van één hoog in de flat tegenover mij. Een man komt eerst solo en dan met een kleuter op zijn arm pontificaal aan het raam staan in zijn onderbroek. Echt mager kan ik hem niet noemen. Verder bespeur ik in het appartement nog drie jongedames. Eén van die drie staart even later uit het raam in een nachtpon met daarop in grote letters JUST F#CK IT, kennelijk een nieuwe variant van de slagzin van Nike. Ze heeft net haar haar gewassen en heeft op haar hoofd een grote handdoek met daarom in megaletters NIVEA. Wat vind ik nou erger: dat “Just f#ck it” of dat “Nivea”? Met stip kies ik voor “Nivea” als ongewenst. Op de Nederlandse TV heb ik de afgelopen weken weer eens diverse voorbeelden gezien van hoe die firma ons de verkeerde spiegel voorhoudt.
Ik heb het vermoeden dat het toeristische gezelschap aan de overkant uit Oost-Europa komt. Noord-England lijkt me ook een mogelijkheid, als ik op een t-shirt een Britse vlag zie.

Chuck Berry is zo iemand waar ik op zijn tijd graag naar kan luisteren. Misschien is hij wel een van de uitvinders van de rock-’n-roll, en zo niet, hij was er in ieder geval vroeg bij. Hij is uit St. Louis, Missouri en geboren in 1926, nu 90 jaar. Wie zei dat rockartiesten op jonge leeftijd het loodje leggen? Nog even en hij passeert mijn oma Mai.
Een van de vele overzichtscd’s die ik van Chuck Berry heb, is “Hail! Hail! Rock ‘N’ Roll”. Die cd telt 28 nummers en duurt 71 minuten, dat is gemiddeld 2½ minuut per nummer. Hier komen ze all 28, met het jaartal erbij:
01.Maybelline ‘55
02.Thirty days
03.No money down ‘56
04.Roll over Beethoven
05.Brown eyed handsome man
06.Too much monkey business
07.You can’t catch me
08.School day (Ring! ring! goes the bell) ‘57
09.Rock & roll music
10.Sweet little sixteen ‘58
11.Reelin’ and rockin’
12.Johnny B Goode
13.Around and around
14.Beautiful Delilah
15.Carol
16.Sweet little rock and roller
17.Almost grown
18.Little queenie ‘59
19.Back in the USA
20.Memphis, Tennessee
21.Let it rock ‘60
22.Bye bye Johnny
23.I’m talking about you ‘61
24.Come on ‘63
25.Nadine (Is it you?) ‘64
26.No particular place to go
27.You never can tell
28.Promised land ‘64
Ik herinner me vaag dat ik Chuck Berry op zijn oude dag nog eens in het Amsterdamse Paradiso gezien heb met Piet en Tonnie. Zijn befaamde duck walk (“eendenloopje”) kan ik nóg nadoen; die was in de jaren tachtig nog exact hetzelfde als een zijn jonge jaren. Zelfs Keith Richards kon daar in de documentaire film over hem niks aan verhapstukken.
Wie ben ik om hier nummers van Chuck Berry te noemen die boven het maaiveld uit steken. Daarvoor is zijn hele oeuvre me te dierbaar. Vanaf “Mabelline” en “Thirty days” in 1955 tot voorbij “Nadine” en “No particular place to go” in 1964 is het echt één doorgaand spektakel. Als ik er ietsje op mag afdingen, wil ik wel toegeven dat veel van de 28 nummers qua muziek iets van elkaar weg hebben. Ik blijf dan de teksten echt prachtig vinden in al zijn simpelheid: “My heart beats the rhythm and my soul keeps singing the blues” (uit: “Roll over Beethoven”). Chuck Berry is echt een fenomeen en wat heeft hij een belangrijke rol gespeeld in het populariseren van de rhythm & blues en rockmuziek!
(En dan laat ik “My ding-a-ling” uit 1972 nog maar buiten beschouwing.)

Wie veel leest, kan veel recenseren. Echter, dat valt weer tegen, als je aan mega-boeken begint. Voor één keer maak ik hier een uitzondering op zaken die in mijn boekenbijlage horen en ga jullie iets vertellen over het werk van schrijver Ken Follett, uit Cardiff (in Wales), geboren in 1949. Van hem heb ik hier eerder al een aantal boeken lovend besproken. Ik weet het: er zijn mensen die beweren dat zijn nieuwe pillen van boeken meer van hetzelfde zijn, maar IK vind ze mooi en lees ze met animo.
Zijn drie delen van “The Pillars Of The Earth” - het laatste deel van de drie gaat dit jaar uitkomen – laat ik voor het moment maar even stof verzamelen. Hier wil ik het kort hebben over de Millennium-Trilogie van Ken Follett. Ook die bestaat uit drie delen: “Fall Of Giants” uit 2010, “Winter Of The World” uit 2012 en “Edge Of Eternity” uit 2014. Afgelopen dinsdag trok ik de stoute schoenen aan en begon in “Fall Of Giants”, 850 bladzijden dik. Ik lees het als echt boek, niet gedigitaliseerd op mijn e-reader. Met een leestempo van 100 bladzijden per dag heb ik het halverwege volgende week uit. Ik kom er in mijn volgende brief graag op terug, maar dan in mijn boekenbijlage.

De woensdagavond staat uiteraard in het teken van Barça tegen Paris Saint Germain. Is het nog mogelijk om de blamage van Parijs goed te maken? De uitslag in Parijs op 14 februari: 4-0, is echt een schandvlek op het blazoen van de Catalaanse club. Of je een emmer leeggooit: vier-nul. Hondstrouwe socio’s zoals Lluis vragen zich de laatste weken serieus af of ze Barça wel moeten blijven steunen. In het dagelijkse leugenaartje van de club wordt op dinsdagavond nog eens bladzijden lang uitgelegd hoe Leo Messi het tij woensdagavond zal gaan keren, met het ene na het andere wonderschone doelpunt.
Na zoveel voorwerk moet ik wel haast acte de présence geven op het terras. Het wordt deze keer op Santa Catalina het terras van La Chachara (geklets in het Spaans). Het is tot mijn verrassing best druk voor de wedstrijd. En – geloof het of niet – al in de derde minuut is een kopbal van Suarez goed voor de 1-0. Zou het wonder gaan plaatsvinden, dat Barça opstaat uit de dood? Na de 1-0 gebeurt er echter niet veel meer en volgens mij is 2-0 een minimum vereiste bij de thee (descanso = rust). In de veertigste minuut hakt Iniesta de bal voor het doel en een PSG-speler, Kurzawa, maakt er in eigen doel 2-0 van. Er is nog hoop!
Het terras leeft pas echt op, als vijf minuten in de tweede helft, Neymar ongelukkigerwijs, maar wel min of meer neergehaald wordt in het strafschopgebied. Messi verzilvert de penalty: 3-0, en nu veren we pas allemaal echt op. De 4-0 is in zicht, eerlijk waar. En dan, in minuut 62, wordt alle hoop de bodem ingeslagen, als midvoor Cavano van PSG keeper Ter Steegen van Barça met een kanonskogel het nakijken geeft: 3-1. Einde verhaal! Het is even over 9 en ik overweeg serieus om maar weer eens mijn balkonboek op te zoeken. Met alle anderen kijken we enigszins wezenloos naar het vervolg. Veel gebeurt er niet meer.
Dan, vlak voor tijd in minuut 87, krult Neymar een vrije trap van links in de driehoek. En even later, in minuut 90, krijgt Barça niet helemaal terecht een strafschop toegekend, als Suarez zich iets te gemakkelijk laat vallen. Neymar maakt daar prompt 5-1 van en nu, in de vijf extra minuten, heeft Barça nog een kleine kans; bij nog een doelpunt zijn ze door naar de kwartfinale. Zelfs keeper Ter Steegen gaat mee naar voren. Als die vervolgens in minuut 95 onderuit gehaald wordt, staan 21 man in het strafschopgebied te wachten op de laatste vrije trap. En daaruit tikt invaller Sergio Roberto de bal binnen: 6-1. “Increible” hoor ik de mensen om mij heen roepen. Enigszins verdwaasd zit ik tussen de andere Barça-supporters bij te komen.
Begrijpen jullie nu waarom ik woensdagavond, gisteravond dus, om 10 uur op het balkon zat met bier en toastjes?

En met deze ontboezeming mogen jullie het doen. Mijn volgende brief komt pas, als ik mijn “Fall Of Giants” uitheb. Ik zit op deze donderdag laat in de ochtend bij hoofdstuk 15 op bladzijde 361. Ga er maar van uit dat ik over een week een nieuwe weblogbrief in de aanbieding heb, eerder niet.
Intussen is hier volgens de krant zeer warm weer op komst, met het nodige zand uit de Sahara. Mijn woning ziet er, sinds ik hier terug ben, al een beetje verkommerd uit, omdat Ethel nog herstellende is van haar operatie. Het zal er de komende dagen niet echt beter op worden, als Lluis of iemand anders geen werkster voor me heeft. Moet ik binnenkort mijn ramen en balkondeur gesloten houden voor de “calima”?
Gedraag je, in het meervoud, en dat ik geen klachten over jullie krijg. Hou zee en tot ziens maar weer, hasta luego, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

In de week vóór carnaval kocht ik bij boekhandel de Tribune de autobiografie van John Wevers uit 2016. (Natuurlijk hebben we die, werd me verteld, toen ik voorzichtig informeerde of ze hem misschien in voorraad hadden.) Het boek heet: “Eigenwijs in Maastricht”, met als ondertitel: “Terugblik op een leven in de Maastrichtse politiek”. Het eerste exemplaar is uitgereikt op John’s 80ste verjaardag, op 15 november jl. Omdat ik er destijds niet bij kan zijn – ik zit dan al weer bijna twee weken in Las Palmas – lees ik het boek pas onlangs. De laatste 100 bladzijden moeten zelfs wachten tot mijn vliegreis terug naar het eiland. Terzijde: mijn ex Wil is sinds 2009 de vriendin van John Wevers, dat helpt een beetje bij de wel of niet aanschaf van een boek. Niettemin, ook los daarvan heb ik altijd best belangstelling gehad voor de stadsvernieuwing in Maastricht, ook tijdens John’s twintig jaar wethouderschap in de stad.
Het boek, ruim 400 bladzijden en “verluchtigd” met tientallen foto’s, is opgedeeld in chronologische hoofdstukken. De eerste twee gaan over zijn jeugd en opleiding. Hij is van Heerlen, geboren in de Vroedvrouwenschool, zit daar ook op de middelbare school en vervolgens op de HTS, voordat hij o.a. een tijdje in Amsterdam woont. Vanaf 1965 (hoofdstuk 3) is hij Maastrichtenaar; in de stad bestiert hij een klein architectenbureau. Tegelijkertijd wordt hij ook steeds actiever, vooral in de actiegroep B4. Hij schrijft mee aan het pamflet “Hart voor de stad” en wordt in 1966 lid van D66. Die partij ruilt hij in 1973 voor de PvdA. We zitten dan ergens in hoofdstuk 4 van het boek.
Het grootste deel van het boek gaat uiteraard over de jaren daarna, met John als wethouder Ruimtelijke Ordening en Stadsvernieuwing in Maastricht. Die beslaan bijna twee derde van het totaal aantal pagina’s, opgesplitst in vier hoofdstukken: 5 t/m 8. De jaren daarna (hoofdstuk 9 en 10) stellen eerlijk gezegd maar weinig voor. In zijn tijd als wethouder gaat het over het gebied Bosschstraat-Oost via o.a. het Bassingebied en het (mislukte) Randwijckterrein tot bijv. het terrein van de voormalige Ceramique. Op vele bladzijden kom ik dan trouwens mensen tegen die ik wel eens gesproken heb of dan toch wel eens heb gezien, zoals de burgemeesters Baeten en Houben, wethouders Jan Hoen en Jo in de Braekt, topambtenaren als van de Venne, Jules Joosten en Huub Smeets plus de nodige raadsleden en actievoerders. Ook lees ik mooie verhalen over allerlei architecten zoals Jo Coenen, Aldo Rossi en over John’s diverse reizen naar elders, tot in Japan, niet alleen om te vergaderen, maar ook om nieuwe ideeën op te doen. De bonus- en andere schandalen in Limburg komen wel ter sprake, maar slechts zijdelings. John heeft volgens eigen zeggen altijd volgehouden dat de binnenstad vooral ook een woonfunctie moet blijven houden en niet alleen de plek voor horeca en bedrijven mag zijn. De gemeente, met de wethouder voorop, dient volgens hem leiding gevend te zijn bij stadsvernieuwing. Hij pleit tegelijkertijd voor de nodige inspraak van deskundigen en vanuit de bevolking. Een goed functionerende welstandscommissie is volgens hem ook een “must”.
Kan ik mindere dingen in het boek ontdekken? Het is natuurlijk primair John Wevers zijn verhaal, hoe belangrijk ook, toch ook subjectief. Ik zou best wel eens van iemand als bijv. Huub Smeets willen vernemen hoe die in retrospectief over het wethouderschap van John Wevers denkt. Daarbij vind ik John’s taalgebruik helder, maar met de toevoeging dat het me af en toe toch te veel ambtenarentaal is (geeft hij zelf al toe). Er had best ook enige humor ingebouwd kunnen worden; daar is geregeld aanleiding genoeg voor. Dat is John echter maar zeer beperkt gegeven, een beetje binnenvetter als hij is.
Ik zou niet zo snel een raspoliticus in hem gezien hebben, in de vele jaren eind jaren 60, begin jaren 70, toen hij nog als politiek buitenstaander, actievoerder in Maastricht actief was. In de twintig jaren daarna is hij als wethouder bovendien een beetje een vakidioot gebleven, denk ik ook, een in beperkte mate buiten zijn eigen architectuurterrein heen kijkende politicus. Niettemin vind ik het prima hoe hij aan het bouwbeleid in Maastricht politiek leiding heeft gegeven en de invulling niet aan particuliere projectontwikkelaars en grote bouwbedrijven heeft overgelaten, zonder eigen inbreng. Daar zijn diverse woonbuurten in Maastricht van opgeknapt.
Een recensiepunt ga ik het boek niet geven. Ik vind dat wie oprechte interesse heeft in de Maastrichtse bouwpolitiek, het zeker moet gaan lezen. Er mogen trouwens wat mij betreft best meer (auto-)biografieën over locale, regionale en landelijke bestuurders in Nederland verschijnen, liever niet postuum, maar eerder, nadat men zijn politieke leven vaarwel heeft gezegd.

Ik ben een fan van de boeken van Arnaldur Indridason, een thrillerschrijver uit Reykjavik, geboren in 1961. (Dat -vik op het einde van Reyjavik staat voor “wijk”, bedenk ik spontaan.) Al voordat ik naar Maastricht ga, ben ik verwikkeld in diens verhaal “Onland”, dat in het IJslands “Kamp Knox” heet. Dan gaat mijn e-reader naar de filistijnen. In Maastricht schaf ik me een nieuwe aan en Trudie zet er weer boeken op, waaronder “Onland”. Als ik terug ben in Las Palmas, lees ik het uit. Het IJslandse boek is uit 2014, in het Nederlands vertaald en uitgegeven in 2016. Voor alle duidelijkheid: het verhaal speelt niet nu, maar in 1979 met bovendien een terugblik op 1953.
Erlendur (Sveinsson) is in 1979 als 33-jarige net bij de recherche gekomen, als rechterhand van Marion (Brien). In het meer (Reykjanes) wordt het lijk gevonden van de IJslander Kristvin. Hij werkt op de vliegbasis van de Amerikanen als monteur. Volgens Erlendur en Marion zou zijn verdwijnen te maken kunnen hebben met wat er op de basis in hangar 885 gebeurt. Ze krijgen het vermoeden dat er misschien een Herculesvliegtuig gestationeerd is, met een lading kernkoppen, en Kristvin zou daar daar weet van hebben gekregen. Een Amerikaan W. van de geheime dienst en Northern Cargo Transport alsmede enkele beveiligers van de hangar zouden hem vervolgens vermoord kunnen hebben. Marion en Erlendur worden bij het oplossen van de moord geholpen door een vrouwelijke M.P. van de basis, genaamd Caroline (Murphy). Terzijde spelen er uiteraard ook nog enkele andere verhalen, waaronder een handeltje in marihuana.
Tegelijkertijd is Erlendur geïnteresseerd in de verdwijning 25 eerder van een 18-jarig meisje in de buurt. Die zou eerst nog met vriendinnen thuis gedanst hebben op de nieuwste platen uit Amerika (van o.a. Dean Martin en Doris Day), maar de morgen erop spoorloos verdwenen zijn, toen ze naar school ging. Vlakbij haar huis is een woonkamp voor arme mensen en wie weet, is ze verliefd geworden op een van de jongens uit het kamp en met hem vertrokken (of door hem vermoord). Laat ik hier verder volstaan met te vermelden dat Erlendur er in 1979 een forse buikwond aan overhoudt.
Zoals steeds kan ik met Arnaldur Indridason lezen en schrijven. Zijn verhalen zijn in al zijn simpelheid gewoon goed. Je zou bijna nog eens voor naar IJsland afreizen om te zien hoe het leven daar is. Dit boek, een terugblik op recherchewerk van Erlendur en Marion in IJsland in 1979 en 1953, kan er alweer royaal mee door. Het is allemaal spannend genoeg en met interessante zijstappen. Als recensiecijfer heb ik er graag een 8+ voor over. Van Arnaldaur Indridason wil ik geen boek missen, ook in de toekomst niet.