dinsdag 22 november 2011

weblogbrief 7.06, 22 november 2011


Weblogbrief 7.06, 22 november 2011

         “Oye, mira.”, hoor, kijk. Nog meer dan in het Nederlands spreek je in het Spaans een groep mensen aan in het enkelvoud, liever dan in het meervoud. “Oíd, mirad”, ik krijg het nauwelijks mijn strot uit. Queridos tios, hier is mijn zesde blog van deze winter. Is het nog geen winter, maar nog steeds najaar? Dan wacht maar af, “espera”, “we” in Nederland gaan zonder pardon een aantal strenge maanden tegemoet, met wind, regen, ijzel en sneeuw. Als was de aardbol de afgelopen decennia niet opgewarmd, maar afgekoeld.

         In Nederland zijn de weken voor Sinterklaas begonnen. Ik begrijp dat Lux, mijn Lux, in Amsterdam present was bij de vrolijke intocht. Heeft ze al haar schoen mogen zetten, met een wortel en wat stro voor het paard? Ik ga het bij Eva en Jan Willem per e-mail controleren.
         Hier is bij gebrek aan een Goedheiligman en zijn Zwarte Pieten de aanloop naar de kerst begonnen, nu al, meer dan een maand voor 25 december. Aan de boulevard is het zand al gestort voor een nieuwe “Belén de arena”. De aftelkalenders zijn op diverse plaatsen nog te koop, binnenkort tegen een lagere prijs. Er staan links en rechts al kerstbomen, opgetuigd en wel. (Als die niet van plastic zijn, vrees ik dat ze zijn compleet “uitgeruizeld” voordat het 25 december is.) El Corte Inglés, om eens een van de grotere winkels te noemen, is de afgelopen week opgesierd met allerlei kerstspul, niet mijn idee, waarbij mij vooral de grote rode ballen met strik een doorn in het oog zijn. Enne... aan het balkon van mijn foute overburen, dat koppel met tienerdochter, dat ’s avonds laat graag en luid ruzie maakt, hangen de drie kerstmannetjes alweer aan een wit touwtje te bungelen.

         Gelukkig, De Spar, de buurtwinkel, “Siempre cerca de tí”, is nog niet aan begonnen met zijn kerstversiering. Wel probeert men tegenwoordig goede sier te maken met de leegzin (tegenovergestelde van volzin): “simplemente ahorrarás”, bij ons ga je eenvoudigweg geld uitsparen. Het 25-jarig jubileum van De Spar heeft bovendien nog een andere aardige slagzin opgeleverd: “25 años alimentando ilusiones”, die zin laat ik graag onvertaald.

         Ik weet niet of ik dat al eerder heb verteld, maar jullie moeten niet denken dat ik deze brief op de dinsdagmiddag op de universiteit zit te schrijven. Daar is hij eerstens te lang en te doorwrocht voor en tweedens heb ik dan nog wel wat anders te doen: Noé, Jorge en de anderen lastig vallen met mijn geneuzel, het cafetaria beneden frequenteren, mijn e-mailtjes lezen en schrijven, zo nodig de nieuwste foto van Lux printen, de laatste stukjes op Harry’s website lezen, een of ander artikel uit PubMed dat mij bezighoudt, downloaden, favoriete muzikanten of schrijvers opzoeken op Wikipedia, het internet afstruinen op andere memorabilia, noem maar op. Eerlijk is eerlijk, als ik naar de afdeling  van Lluis ga - hij zit overigens in zijn uppie vele etages lager dan de rest - heb ik steeds een memory stick (hoe heet zo’n ding in het Nederlands?) bij me, waar mijn brief over de afgelopen week al opstaat. Een enkele keer verander ik op het laatste moment nog wat, zoals deze week om jullie de verkiezingsuitslag door te brieven, maar dan wordt hij aan jullie verstuurd.
         Tegenwoordig, nu ik vooral met Noé verkeer, ga ik wel eerder weer naar huis dan vorige jaren. Noé is een man van vroeg beginnen en vindt dat hij op tijd naar huis mag, om half 6 ongeveer. Daarbij, deze maand is hij iedere dinsdagmiddag bij een dokter, een orthopeed, te vinden om wat hyaluronzuur in zijn enigszins kapotte knie te laten spuiten. Basketbal... Zijn afspraak is steevast om een uur of 6; dokters werken hier ’s avonds tot een uur of 8; misschien moesten ze dat in Nederland ook eens gaan doen. (Café’s gaan in Maastricht toch ook niet om 6 uur dicht, omdat de ober dan naar huis wil voor zijn avondeten.)

         Terug naar afgelopen dinsdag. Noé was met de motor, met een extra helm en moest op tijd bij de orthopeed in het Dr. Negrin ziekenhuis zijn voor zijn derde injectie (van de vijf). Maar eerst wou hij mij best even in Triana afzetten, waar ik graag eens rond wilde struinen. En dus begon mijn dinsdagavond met een nogal waaghalzerig ritje in Zuid-Las Palmas, waar ik overigens best schik in had. Om even over half 6 stond ik aan parque de San Telmo, iets te vroeg zelfs voor mijn wandeling door het oude Las Palmas. Dus mocht ik eerst nog op een bank daar zitten om in mijn boek (“Booked for murder”, zie beneden) te lezen.
         De calle mayor de Triana is aan het begin bij het parkje verrijkt met alweer een mooi kunstwerk van meer dan vijf meter hoog. Het is iets bijna ronds van staal met beneden een opgerold lint - niet gemakkelijk uit te leggen aan buitenstaanders, maar de moeite waard. Vooraan in de straat zijn twee winkels, waar ik altijd met enige bewondering naar kijk. Allereerst vraag ik jullie aandacht voor Herrera Cerpa, van origine een “centro auditivo”, voor gehoorapparaten, maar men doet vandaag de dag ook in brillen en lenzen. In de etalage trof ik een aardige reclame aan, die ik jullie niet wil onthouden: “Que el vaho no te arruine el dia” , dat de stoom je dag niet ruïneert. Het zal wel slaan op de brillen die ze verkopen, zonder welke je maar wazig kunt zien. Maar daaronder lees ik nog een tweede zin, die ik maar half snap: “Acabo de entregar media vaca en un joyería.” Er staat letterlijk, denk ik: Ik heb net een halve koe naar de juwelierswinkel gebracht. Als het zo erg gesteld is met je gezichtsvermogen, dan komt een brilletje inderdaad van pas.
         Direct voorbij Herrera Cerpa is nog zo’n zaak, die niet aflaat mijn belangstelling te trekken: Oriente. Blijkens twee grote marmeren aankondigingen in de gevel verkoopt men daar “sombreros”; de rechter etalage geeft daar tevens blijk van door allerlei hoofddeksels uit te stallen. Beste “manslui”, voor al jullie hoofddeksels, van Borsalino via Panama tot Belgische keeperspet en Baskische pielemöts, hier is het te doen. Steeds als ik langs Oriente loop en ook nog eens naar binnen kijk, kom ik op het idee om mij eens een nette hoed aan te schaffen, maar “tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren” (Willem Elsschot). En uiteraard, ook deze nering is enigszins verwaterd; je kunt er heden ten dage bijv. ook terecht voor de betere waaiers, “abanicos”. En maar zwaaien, is er nog iemand voor wie ik eens zo’n waaier moet meebrengen naar Nederland?
         Zal ik er nog eentje doen in de straat, bijv. de muziekwinkel vlakbij Iers café McCarthy, waar tientallen ukeleles aan het plafond hangen? Nee, liever doe ik er nog eentje verderop. Als trouwe lezers van mijn brieven zijn jullie inmiddels bekend met de plaza de las Ranas, het langwerpige Amorsplein met twee water spuwende kikkers. Als je voorbij dat pleintje niet naar links richting kathedraal gaat, maar naar rechts, kom je in de calle Muro. Die is maar kort en komt al snel uit op een groot plein. In een eetzaak aan de linkerkant heb ik wel eens bij familie van Jorge moeten lunchen, wat toen geen succes was. Ik neem jullie echter graag mee naar de rechterkant, de plaza Cairaso, met midden op het plein een borstbeeld van de man en het jaartal 1876. Daarachter ligt een groot, wit gebouw, met op de gevel de woorden “illustrisimo gabinete literario”. Het is te vinden in iedere gids van Las Palmas, dus kijk daar maar voor de detaillering. Waar het mij om te doen is, is niet dat gebouw, maar de royale nering rechts van het borstbeeld: Hotel Madrid. Beneden is een ouderwets café, de ruimte lijkt op de Vogelstruis aan het Vrijthof, met een vracht aan foto’s aan de muren, alleen is dit eetcafé duidelijk een maatje groter. Daarbij, het terras buiten bevalt me minstens zo erg; daar is het goed toeven. Voor de goede verstaander, ik heb er sinds deze week een favoriete uitspanning bij, genaamd Hotel Madrid.

         Gaan we naar mijn muziek van deze week - een beetje aan de late kant, maar daarom niet getreurd. Ik kom deze keer aanzetten met een viertal Amerikaanse groepen, een blanke uit de jaren 60 en drie zwarte uit de jaren 50.     Beginnen we met de blanke: Tommy James & The Shondells. Van hen heb ik sinds pas de  Anthology cd,  uit 1990, maar de nummers zijn wel zeker van vele decennia eerder. Wie kent nog hun grote hit uit 1965, dat moet toch geen te moeilijke vraag zijn? “Hanky Panky”, in één keer goed! Op het album staan 27 nummers en ik kon me verder vooral vinden in “Crimson and clover”, niet verkeerd, en nog meer in “Mony Mony”. Ik had dat “Mony, Mony” om een onduidelijke reden weggestopt in een duister hoekje van mijn hersenen, maar nu ik het weer hoor, kan ik het zo weer meeblèren. Wie weet wat er nog meer verborgen zit in onbekende stukjes van mijn brein!
         Gaan we naar het zwarte geweld. Nummertje twee van deze week is een zwarte meidengroep, de Chantels, met een meer dan sopraanstem voorop: Arlene Smith. Hun cd, The Chantels genaamd, is uit 1958 en helaas, op de hoes staat een jukebox en geen foto van de groep; daarvoor moest ik naar Gooogle images. Van andere doo wop verzamelcd’s die ik al heb, met liedjes van legio groepen, begrijp ik dat “Maybe” het belangrijkste nummer van de Chantels is, uit 1957. Op dit eigen album staan “Maybe” natuurlijk ook, inderdaad mooi, maar de overige elf liedjes hebben onder ons gezegd ook wel “wat”. Ik laat daarom mijn voorkeur eens achterwege. Wel geef ik hier toe dat het ene nummer nog hoger klinkt dan het andere.
         Gaan we naar dee vijf zwarte mannen van de Cadillacs Ook hier is leadzanger, Earl Carroll, niet te beroerd om met zijn stem een eindje de lucht in te gaan. Daarbij zijn de Cadillacs versterkt met een saxofonist die bij tijden de sterren van de hemel speelt, ene Jesse “Tex” Powell volgens het internet. (Het lijkt af en toe wel King Curtis, die zichzelf mede verantwoordelijk mag noemen voor een aantal hits van de Coasters, zoals Yakety Yak.) Van de Cadillacs heb ik de cd  The Best Of The Cadillacs uit 1990 te pakken kunnen krijgen, uiteraard met dank aan Jorge. De 18 nummers op het album zijn een heel stuk ouder, volgens Allmusic uit de jaren 1954-1962. Natuurlijk staat “Speedoo” erop, uit 1955, plus het instrumentale, op saxofoon “Speedoo is back”, maar er is op de plaat meer genietbare doo wop. Luister eens, al was het maar om mij een plezier te doen, naar “Gloria”, “Zoom”, “Woe is me” en “Peek-A-Boo”, het Engelse woord voor kiekeboe. Het betere werk!
         Ik had jullie drie zwarte jaren 50 groepen beloofd, dus kom ik ook nog met de Clovers aanzetten. Dat was een van de populairste doo wopgroepen, wel nogal eens in een andere samenstelling, maar met Buddy Bailey vaak in een prominente rol. Ik kan jullie hier verblijden met drie cd’s van de groep: “The Clovers”, “Dance Party” en de bootleg “Atlantic Recordings Round-Up”, van het label van Ahmet Ertegan. Ik heb het over zo’n 50 verschillende nummers, meer dan twee uur muziek en dan tel ik de dubbelen van mijn doo wop verzamelcd’s niet mee. Uiteraard wijs ik jullie op “Devil or angel” en niet te vergeten ook “Down in the valley”, “Fool, fool, fool” en “One mint jump”, maar er is meer. En ook de Clovers hebben een saxofonist ingehuurd voor het af en toe stelen van de show; zijn (?) naam kan ik zo vlug op het internet niet vinden. Hoort dat misschien een beetje bij doo wop, zo’n sax als extraatje?  Hier is een aantal nummers met een mooi saxofoonstukje erin, alfabetisch: “Good Lovin’”, “Hey Miss Fanny”, “I’m a lonely fool”, “If you love me”, “In the morning time”, “Love bug”, “Love potion No. 9” en - de laatste zullen de eerste zijn - “There’s no tomorrow (there’s just tonight)”.   

         En dan is het nu tijd voor mijn altijd levendige rubriek KLEIN LEED. Afgelopen woensdagavond gebeurde het onvermijdelijke. Het was net half 11 geweest en ik zat met een leesboek (“Een keel van glas”) en twee drankjes op het balkon. Net had ik mijn glas mandarijnsap, naast een whiskytje, geleegd, toen het van de kruk naast mijn leunstoel op de grond viel. De afstand is niet groot, maar bij mij komt het glas dan wel op ouderwetse tegels terecht. Het brak, in meer dan 100 stukjes. Hoe komt dat toch dat sommige glazen in maar een paar stukken uiteen vallen en andere compleet versplinteren? Op dat onderwerp zou toch eens iemand op moeten promoveren.
         Laat of niet, ik heb vervolgens een minuut of tien staan poetsen en vegen om alle stukjes van mijn balkon en een stukje slaapkamer verwijderd te krijgen. En nou komt het: dacht ik. Op dondermorgen vond ik nog een heel regiment ministukjes, die ik op woensdagavond kennelijk over het hoofd gezien had en vergeten was op te ruimen. Als “je” van doen hebt met een verkeerd glas, kun “je” je lol op. Zelfs gebeurde het mij donderdagmorgen dat een splinter in mijn linker wijsvinger bleef zitten en ik vanwege het bloeden even later met een pleister rondliep.

         Wat mij vanzelf op een aanpalend onderwerp brengt: ik bloed relatief gemakkelijk, omdat ik al sinds 1995 medicatie gebruik om mijn bloed te verdunnen. Eerst was dat Sintrom, maar ik werd het snel beu om daarvoor tweewekelijks of zo naar de trombosedienst te moeten gaan. De optimale dosis Sintrom varieert nogal en dus dien je op geleide van je INR - wat dat is, ga ik hier niet uitleggen - de dosis steeds aan te passen. Dus stapte ik over op 100mg aspirine “brisper” per dag, waarmee geen dosisprobleem is en dat ook nog diverse andere voordelen heeft. Ik heb het vele jaren zonder probleem geslikt naast mijn andere medicatie. (Misschien zou iedereen preventief dagelijks een kinderaspirientje moeten nemen, maar daarover graag een andere keer. Ik zal het er eens met Mariëlle over hebben.)
         Echter, in ieder geval sinds deze zomer boezemfibrilleer ik - een teken van ouderdom? – gelukkig in een niet al te hoge frequentie. Ik de literatuur over ontstollen opnieuw lezen, ook de meest recente, en nu ben ik overgestapt op Pradaxa 2x110 mg per dag. Het is een nieuw middel, dat nog niet door mijn verzekeraar vergoed wordt. Dat ben ik dus zelf aan het betalen, zo’n 1000 euro op jaarbasis.    

         We hebben net verkiezingen achter de rug hier, voor het gouvernement en de Tweede Kamer. Eerder al vertelde ik jullie over Nueva Canarias, ik neem aan meer een regionale partij, die het probeert te maken met “Gran Canaria, con +fuerza que nunca”. De afgelopen week werd er ook door andere politieke partijen overdreven veel reclame uitgedeeld en aan lantaarnpalen opgehangen. Opvallend: als hier iemand een folder in zijn handen gedrukt krijgt, van een politieke partij of anderszins, gooit hij of zij hem niet achteloos op de grond. De straten hier zijn vreemd genoeg niet bezaaid met reclamemateriaal. Is dat iets typisch Spaans of zijn wij in Nederland sloddervossen?
         Wat kwam er zo al voorbij de afgelopen week? Canarias verde y roja, la izquierda plural, waarschijnlijk eveneens iets regionaals, kwam aanzetten met de slagzin: “Democracia o mercados. Tú eliges”. Hun slogan lijkt - of ze het nou leuk vinden of niet - op die van de UPD, de Unión Progreso y Democracia. Die verblijdt me met “Cada voto vale. Toma la palabra. Tú decides.” Hebben beide partijen hetzelfde reclamebureau in de arm genomen? Zelf heb ik wel wat op met de Partida Humanista, die van de gebroken geweertjes. Die kwam aanzetten met: “Si quieres un mundo nuevo, desarma el sistema”.
         Echter, zeker landelijk gaat het natuurlijk vooral om de clash tussen de PSOE en de Partida Popular; wie grijpt deze keer de macht? De PSOE, de socialisten, maakten zich bekend met “Vota PSOE. Pelea por lo que quieres”, stem op de PSOE, vecht voor wat je graag wilt. Daar heeft de concurrent, de  Partida Popular (PP) van de conservatieven en katholieken, niet van terug, zou je zeggen. Maar toch, hun reclameadviseur zet daar onverdroten tegenover: “Vota PP. Súmate al cambio”, stem op de PP, sluit je aan bij de verandering. Ik tref de boodschap in kapitale letters zelfs aan bovenop mijn favoriete hoge flatgebouw met een bochtje in het bovenste stuk.
         Vooraf voorspelde Noé me dat de PP zonder pardon aan het langste eind zou trekken, volgens hem ongelukkigerwijs. En wat is het geworden? Hier is de uitslag/ Allerreerst de opkomst, die is met 72% ongeveer conform de verwachting. En de PP van Mariano Rajoy heeft de verkiezing met groot verschil t.o.v. de PSOE gewonnen: 53% versus 31%. De diverse andere partijen samen waren goed voor de overige 15%. DE PP heeft een absolute meerderheid, ongelooflijk. Binnenkort houdt de PSOE een congres, waar men de foute uitslag zal proberen te verklaren. Zapatero is dood, leve Mariano Rajoy, 56 jaar en met een dun baardje.

         Terwijl de verschillende politieke partijen zich afvroegen of ze wel voldoende zouden “scoren”, afgelopen zondag, zat ik in de bus naar Playa del Inglés om Ton en Marion weer eens met een bezoek te vereren. Ook de streekbus hier is bezig om een vooruit-betalen-graag kaartsysteem in te voeren, zoals dat in Nederland al het geval is. “Recuerde validar tu salida”, want anders betaal je een tientje extra, zal ik maar zeggen. Gelukkig had ik nog een tienrittenkaart van afgelopen winter, dus ik kon de dans volledig ontspringen. En daarbij kon je ook nog gewoon bij de chauffeur een kaartke kopen.
         Een mooie zin voor onderweg - ze staat in Las Palmas op een aantal plaatsen boven de snelweg - vind ik “Velocidad controlada por radar”, met radar controlereen we of je niet te hard rijdt. Het is “por”, want het heeft iets van oorzaak, Marcel. Een andere winnaar onderweg was voor mij “!Vamos pa’l sur!”, op naar het zuiden, met “para”, want daar gaan we immers heen, Trudie, en niet langs.
         Zoals altijd kan ik het met T&M wel vinden. Ze zitten voor zeven weken in een bungalowtje in Playa, in Dragon 2 bij Yumbo. Het is overduidelijk van meer gemakken voorzien dan mijn flat in LPGC, met geregelde externe poetsbeurten, een draadloze internetverbinding en maar liefst 250 verschillende zenders op de plasma tv, waaronder alle Nederlandse. (Eigenlijk is het gekkenwerk hoe wij in Maastricht ons massaal een tv-abonnement van Home of zo laten aansmeren. Van de zomer ga ik Eddy van Elly eens vragen naar een schotelantenne. Hij is erop overgestapt na een akelige ruzie met Home.)
         Met T&M heb ik zondag weer eens op zijn ouderwets Hollands geluncht om vervolgens met hun plaats te nemen op een terras aan de boulevard van Playa. Wat kwamen daar veel Afrikaanse horloge- en zonnebrillenverkopers voorbij, ik telde er zo’n twintig in een uur tijd. En maar zwoegen, maar iets verkopen, ho maar. Het wordt tijd dat Marja zich daar eens meldt. Terug op het nest trakteerden T&M me op een overheerlijke Caesar salade of wat zij daarvan gemaakt hadden, met een ijsje na, heel lekker. En vervolgens mochten we om klokslag 6 uur locale tijd kijken naar de zondagse Studio Sport, met de samenvattingen van het eredivisievoetbal, onder het genot van een beker Douwe Egberts koffie. Ton bracht me terug naar de bus; om kwart over 7 ging ik weer richting Las Palmas, eerst met de Globalbus naar San Telmo met aansluitend de stadsbus naar Santa Catalina.  

         Het is alweer zo’n 30 jaar geleden dat ik een heuse epidemie van diarree mocht onderzoeken, veroorzaakt door verkeerd eten (klaarmaken). Het artikel dat ik erover schreef, had als kop: De Europot, een mooi idee van Bart Sikkens, met wie ik toen in een “capaciteitsgroep” zat. Het speelt allemaal in Maastricht en ik herinner me met terugwerkende kracht dat ik toen zelf een aantal bobo’s heb ondervraagd. Daar zat ook Sjeng Kremers bij, de toenmalige commissaris van de koningin in Limburg, die maar niet wilde toegeven dat hij aanhoudend op de pot zat. Zijn vrouw was veel opener naar mij toe, ook over hem. Van zijn chauffeur had Kremers te horen gekregen dat je bij de Eurotopmaaltijd wel van het uitgestalde buffet mocht eten, als je maar geen huzarensalade nam; die zat vol foute bacteriën, waar je ziek van werd. Het buffet weghalen kwam vervolgens niet in de man op. Hij at met smaak wel een paar gevulde tomaten, niet wetend dat daar dezelfde huzarensalade inzat. En ziek dat hij werd...
         Dat brengt mij bij mijn Spaanse lesje. Ik kocht een doosje Philadelphia Original, een beter merk smeerkaas, en daar zat een aardig recept bij voor het maken van gevulde tomaten. Daar gaan we.
         Ingredientes: 4 tomatos de rama, 20 aceitunas negras, 120g de pimiento rojo, 200g de atún al natural, 100g de Philadelphia Original, aceite, sal, pistacho verde.
         Preparación: 1. Escalda los tomatos en agua hirviendo para poder pelarlos. 2. Pica las aceitunas negras, el pimiento rojo y mézclalo en un bol con el atún bien escurido y con Philadelphia. Ponlo a punto de sal y rellena los tomatos. 3. Acompáñalos con aceite y pistacho verde espolvoreado por encima.
         Marij, jij bent nogal van de Philadelphia. Kun jij die in december hier een keer maken, die gevulde tomaten? Trudie zou je kunnen helpen bij het vertalen van het recept en zorgen voor wat zuurvlees met gebakken aardappelen erna. Dan doe ik er wel een fles Sangre de Toro bij. Ik heb trouwens nog een tweede fles rode wijn in huis, die er eveneens aan mag geloven. Die heb ik van Noé, nadat hij met vrienden in San Mateo op een “wienpreuverij” fors had ingekocht. 

         En daarmee kom ik aan het einde, “el fin”, van deze zonnige brief. En om jullie gerust te stellen, zaterdagavond stonden we even voor 7 uur aan de boulevard met zo’n 50 mensen te genieten van “Los Gumbo”, een popgroepje dat furore maakte bij La Guardia en toen begon het toch opeens te gieten... Ongelooflijk, een echte tropische bui! Ik wist niet hoe snel ik moest schuilen en wat was ik blij dat ik een uurtje later thuis op mijn balkon zat. Gelukkig was het toen weer net droog en liep toutes (meervoud?) Las Palmas beneden mij al weer te kletsen en te flaneren. Zelfs hier is het soms uitkijken.
         Laat ik jullie het allerbeste wensen in deze donkere dagen voor Sinterklaas. En laat ik het niet vergeten: tot ziens, hasta luego, en dat jullie er nog veel mogen lusten, PaulK.
          
BOEKENBIJLAGE

         Mijn eerste boek van de afgelopen week heb ik in het begin van deze brief al genoemd. Van Val (V.L.) McDermid heb ik nagenoeg alle boeken; ze zit in mijn top 25 thrillerschrijvers. Afgelopen zomer vond ik een nog niet gelezen Lindsay Gordon boek van haar in een tweedehands boekwinkel bovenaan de Amsterdamse Kalverstraat. Het is de vijfde van in totaal zes Lindsay Gordons, uit 1996.
         In de hele serie komen haast alleen maar lesbische dames voor, in dit boek op het overdrevene af. Lindsay, inmiddels 37, woont al zes jaar in de buurt van San Francisco. Uit het niets vliegt ze naar Londen, als blijkt dat haar vriendin Penny Varnavides vermoord is en Penny’s ex-vriendin Meredith Miller van de moord beschuldigd wordt. Voor de nadere informatie, Penny is een gevierde auteur van de Darkliners meisjesboeken en heeft nu een boek voor volwassenen bijna af. Dat gaat binnenkort gepubliceerd worden bij Murdoch, de uitgeverij van miljonair Danny King..
         In Londen logeert private eye Lindsay bij haar vriendinnen Helen en Kirsten en krijgt ze terzijde te maken met een uiterst onverkwikkelijke affaire in Helen’s filmbedrijfje. Die zaak lost ze snel en afdoende op. De moord op Penny geeft haar veel meer kopzorgen. Ze beschuldigt eerst Penny’s agente, Catriona Polson, maar is dat wel terecht? Dan komen er steeds meer aanwijzingen dat Penny’s editor, Baz Burton, het gedaan heeft, maar heeft die niet een onweerlegbaar alibi? Zou Meredith dan toch de moord op haar geweten hebben? Op het eind bemoeit ook Sophie Hartley, de vriendin van Lindsay, zich er nog mee en racen “we” naar een onverwachte ontknoping. Voor de bijrollen van het verhaal nomineer ik Derek Knight, de bovenbuurman die alles ziet, naast Lauren die de balie van de uitgeverij bemenst, met pondtekens (£) in haar ogen.
         Bij vroege boeken van Val McDermid horen citaten van prachtige one-liners. P. 16: “You have many fine qualities, Lindsay, but discretion isn’t even in your top forty.” P. 131: “Forget the sorry mess of tired vegetation that passes for salad in this country. When I rule the world, the person who developed iceberg lettuce will be first up against the wall.” P. 166 (in een Italiaans restaurant): “Even the arrival of a lasagne that looked rich enough to have its own Swiss bank account couldn’t relieve her gloom.” P. 204: “And in this business , where reputation goes, authors follow, sure as seagulls follow the sardine boat.” P. 275: “No permanent damage, I trust? Geri Cusack asked, her creamy voice as rich as a pint of Guinness on a winter night. I suspect I’ll have to forget the modelling career,” Lindsay said drily.”
         Wat is dat toch met die Val McDermid? Ze scoort steeds weer. Ook dit Lindsay Gordon mystery book heeft de juiste spanningsboog, waarbij de ergste streken worden afgewisseld met de gekste grappen. “Booked for murder” krijgt zijn welverdiende plekje tussen de andere kleine meesterwerkjes van haar. Ik beloon het graag met een 8+.

         Aan mijn tweede boek gaat een verhaaltje vooraf. Ans Bouman vertelde mij eens dat ze een appartement in Parijs heeft met nog wel een bejaarde vrouw erin. Die krijgt iedere maand geld van haar, een behoorlijk bedrag, maar als ze komt te overlijden, is de woning van Ans. En dan maar hopen dat ze geen 100 wordt, denk ik.  Ik heb het destijds maar een raar verhaal gevonden, maar Ans wist dat het tegenwoordig wel vaker gebeurt. Het zou een nieuwe vorm van een woning kopen zijn.
         Mijn tweede leesboek van deze week is er een van Peter de Zwaan, getiteld “Een keel van glas”. Het is uit 1997, daarbij op en top Nederlands, maar in welke stad het precies speelt, blijft onduidelijk.
         De ikpersoon is vrijgezel Marc Johansz, een sjacheraar, die voor zijn gerief graag een beroep doet op de service van Mamma Ruth Escort. In het begin van het boek wordt hij geopereerd aan strottenhoofdkanker, waarvoor hij vervolgens nog 35 keer bestraald wordt, per hoofdstuk van het boek een keer. In het dagelijkse leven verdient Marc zijn geld met afpersing. Hij werkt ook als koerier voor ene Hammers, brengt voor die persoon koffers met geld naar het buitenland (bestemd voor een Afrikaans land, waar men liever cash geld heeft dan cheques). Gaande het verhaal gaat hij tevens voor de vrouw van Hammers, Nanny Lobb, alleenstaande hoogbejaarden in een eigen woning controleren. De uitgekozen personen zitten allemaal vlak tegen hun dood aan en zo hoort het ook (zie boven). Ze krijgen van Nanny Lobb een deal: maandelijks een som geld, maar bij doodgaan vervalt de woning aan Nanny. Zo nodig worden ze bij dat doodgaan nog een handje geholpen door Circolo de Kolos en andere hulpjes van de firma van Nanny, maar dat staat niet in het contract. Voor de bijrollen van dit verhaal komen Pina en Mona van het escortbureau in aanmerking en zeker ook zoon Roxx van Hammers en Nany Lobb. Roxx heeft een vriendje, Roy, die weet hoe je een schuur marihuanaplanten het beste kunt verzorgen. Het eindigt ermee dat... dat ga ik jullie niet vertellen.
         Laat ik over dit boek eens kort en duidelijk zijn: ik vind “Een keel van glas” een mooi en spannend verhaal, misschien wel een van de aardigste Nederlandse thrillers die ik in alle jaren hier heb gelezen. Het is bovendien heel leuk opgeschreven door Peter de Zwaan, met een vacht aan komische zinnetjes. En voor mij zijn zowel de koeriersdienst van geldtransporten als de makelaardijzwendel van hoogbejaarden nog net acceptabel. Dus geef ik Peter de Zwaan voor “Een keel van glas” zo maar een 8+. Alweer een 8+, zullen jullie zeggen, maar voor een Nederlands boek is het een heel hoog punt. Het komt in de kast van de klassiekers, ik kan het ook niet helpen.

         Tussendoor, kennen jullie Sommersby nog, de film uit 1993 met Jodie Foster en Richard Gere. Die gaat over een doodgewaande man die na de Amerikaanse burgeroorlog huiswaarts keert. Of is het een bedrieger?

         Op de valreep heb ik nog een boek helemaal uitgelezen. Josephine Tey, eigenlijk Elisabeth Mackintosh, is beroemd geworden, in ieder geval bij mij,  met het boek “The daughter of time”. Lees dat boek, fantastisch! Maar ze schreef meer moois, onder het pseudoniem Gordon Daviot en dat van Josephine Tey. In 1949 zag “Brat Farrar” het licht, dat speelt op her platteland van Zuid-Engeland.
         Hier is een stukje inhoud. Vlak voordat zijn tweelingbroer Simon Ashby 21 wordt en het landgoed Latchetts met manege erft, komt zijn broer “Patrick” (Pat) plotseling uit het niets aanzetten. Hij is net iets eerder geboren dan Simon, dus is het landgoed van hem. Patrick is acht jaar eerder vermist, toen ze 13 waren, vlak na het noodlottige ongeluk van de ouders. Iedereen dacht toen dat hij zelfmoord gepleegd had en niemand was op het idee gekomen dat hij er gewoon tussenuit geknepen was. Vanaf het begin is klip en klaar dat de nieuwe “Patrick” Ashby eigenlijk Brat Farrar is, een bedrieger, maar hij lijkt sprekend op Simon en heeft alle trekken van een Ashly. De diverse mensen in huis en de omgeving accepteren “Patrick” dan ook snel als de verloren zoon: tante Bee (Beatrice) die de familie bestiert, zus Eleanor (Nell), de jonge tweeling Jane en Ruth en het personeel van Latchetts. Dan zijn er de huisvrienden Gregory en Nancy Peck, notaris Sandel, Dr. Spence, Macallan van de krant, diverse paardenvrienden plus nog een heleboel anderen. Ook die lijken zonder uitzondering te geloven dat hun “Patrick” is weergekeerd. Echter, tweelingbroer Simon geeft niet op; hij blijft maar volhouden dat de echte Patrick allang dood is. Waarop Brat Farrar het naadje van de kous wil weten.
         Wat vind ik van “Brat Farrar”? Dat Josephine Tey een heel eind boven het maaiveld uitsteekt, wist ik al, maar “Brat Farrar”, eerder geschreven dan “The daughter of time”, is gewoon mijn boek. Wat is het mooi geschreven, hoe onderhoudend en vol onderhuidse spanning, met al die ego’s tussen de raspaarden. (Af en toe lijkt het wel of ik een Dick Francis in handen heb.) “Vermits” in een boekbespreking een enkel mini-minpuntje haast verplicht is, dan houd ik hier staande dat de allerlaatste bladzijden voor mij niet hadden gehoeven. Zonder die zou ik het boek nog perfecter hebben gevonden. Ik beloon “Brat Farrar” van Josephine Tey zo maar met een 9-.

dinsdag 15 november 2011

weblogbrief 7.05, 15 november 2011


Weblogbrief 7.05, 15 november 2011

         Queridos amigos y familia, bienvenidos, laat ik deze nieuwe brief eens beginnen met een Spaans stukje – variatie moet er immers zijn. Bij het oude faculteitsgebouw, waar ik iedere week braaf heenga, is een groot aanplakbord vlak achter de ingang. Op dat grote bord heb ik werkelijk al van alles aangetroffen, van de gekste cursussen via het voorstel tot het delen van een woning tot het aanbod om een aftandse auto te kopen. Hieronder geef ik een annonce die ik wel wat vond. Ik heb het blaadje papier er zelfs even voor van het bord gehaald.
         Jullie weten dat Gran Canaria het eiland is van de grote honden. Daar horen kennelijk ook bullterriers bij. Daar gaan we:
         Se vende camada de bullterriër con buena línea de descendiente. Dan zou je als eerste vragen: wie zijn de papa en mama van de kroost? Maar zo zit het leven niet in elkaar, als je beroemde opa’s en oma’s hebt, zelfs een wereldkampioen als overgrootvader. “Abuelo: campeón de España Washington del monasterio de piedra. Bisabuelo: campeón de España, Europa y del mundo. Bobo Gerdal (Criadero). Bisabuela: campeona Kilacabar Kiss me kate at zonet. Buenos cachorros con bastante hueso, buena curva y una complexión fuerte. El precio es de 400 E.”
         Een koopje, toch? Is het niks voor Lux, denk ik, zo’n kindje van een echte bulterrier in haar schoentje als eerste sinterklaascadeautje? Ze zien er op de foto’s die zijn bijgevoegd, nog nietig uit, maar tevens afschrikwekkend genoeg.

         Gaan we naar mijn eerste muziekuitstapje deze week, niemand minder dan Stevie Winwood. Wie kent hem niet van het fabuleuze Blind Faith nummer Well...all right. Hij blies aldus het Buddy Holly lied splinternieuw leven in. Steveie Winwood was actief in allerlei popgroepen, naast Blind Faith ook bijv.  Powerhouse en vooral Traffic, maar solo kon hij ook uit de voeten.
         Hier ga ik hem en zijn maten uit de begintijd van zijn loopbaan eens in het zonnetje zetten, toe hij in de Spencer Davis Group speelde (wat een rare naam eigenlijk). Uit die begintijd, rond 1965, laat ik jullie opnieuw kennismaken met hits als Every little bit hurts, Gimme some lovin’, I’m a man, Keep on running, Somebody help me, When I come home. Ze staan allemaal overzichtelijk op een MP3tje - eigenlijk een LP. want het is van 1967 - dat ik via Jorge wist te bemachtigen. Op dezelfde plaat staat ook “This hammer”, altijd mooi, in allerlei versies; mijn favoriete Take this hammer is die van Leadbelly. En om nog even door te gaan, ik liet me bij het afdraaien van de Spencer Davis Group nummers verrassen door twee instrumentale: Trampoline en meer nog Waltz for Lumumba. En voor wie het kwijt is: Lumumba was de eerste president van het sinds 1960 onafhankelijke Congo. Hij werd vrij snel na zijn aantreden vermoord.
         (Ik had al muziek van de Spencer Davis Group. Op een andere plaat staat een onbekend nummertje waarmee ik persoonlijk kan lezen en schrijven; het heet Crossfire,. Zoek het maar op, kijk het maar na.)

         Nummertje 2 is van precies 50 jaar geleden: de muziek van West Side Story, van niemand minder dan Leonard Bernstein. De teksten zijn van ene Stephen Sondheim; wisten jullie dat? En kennen jullie nog namen van de belangrijkste mensen die in de film zaten; wie speelden bijv. Tony en Maria? Wat vond ik het mooi, dat New Yorkse spektakelstuk, de vete tussen de Jets en de Sharks. Ik zag de film (voor het eerst) in de Royal bioscoop in de Maastrichtse Grote Staat, als ik het wel heb. En gecharmeerd was ik toen en ben ik er nog steeds van. (En Tony en Maria waren Richard Beymer, nooit meer van gehoord, en Nathalie Wood.)
         Gaan we naar de lp van de film, die nu op mijn draaitafel ligt. Ze is al heel lang in mijn bezit, eerlijk. Ik kan jullie hier en nu alle nummers van West Side Story een voor een gaan opsommen, maar kijk zelf maar op alllmusic, daar staan ze. Mijn favorieten, daar gaat het om. Wat vinden jullie van de oorspronkelijke versie van “America” (met Rita Moreno, geef ik nog een naam)? Van het meisjesnummer “I feel pretty”, zowel in de gezongen versie met vernietigend commentaar als in de instrumentale? En dan is er een liedje dat ik nog steeds kan meezingen: “Gee, officer Krupke”. Ik citeer uit mijn hoofd: “We are no delinquents, we’re misunderstood!” “Psychologically disturbed, sociologically sick!” “And no one wants a fellow with a social disease!” Die Stephen Sondheim, die wist een halve eeuw terug al hoe jij een liedjestekst moest schrijven.
        
         En voordat ik het vergeet, ik heb als derde blok aan mijn been ook nog een soloartiest in de muziekaanbieding. Als ik zeg dat zijn stem op die van Dean Martin  lijkt en hij op de Nederlandse TV een show had eind jaren 50 (?), weten jullie dan al wie het is? Dat kan niet missen: good old Perry Como, de man die eigenlijk kapper had willen worden, maar met wie het anders ging. Hij was decennia lang een waar boegbeeld van RCA. Vooral in de vijftiger jaren - hij was toen al wat bedaagder - was hij allemans vriend.
         Ik had pas een paar nummers van hem op mijn schijf, waaronder wel Don’t let the stars get in your eyes. Echter, afgelopen zomer had ik het voorrecht een mooie overzichtscd, genaamd Het beste van Perry Como, Nederlands fabrikaat dus, te mogen kopiëren. Ik leende hem eventjes van Centre Ceramique “en toen had ik hem”. Er staan 18 nummers op die er zonder uitzondering zijn mogen. Hier zijn de vijf die er volgens mij bovenuit steken: And I love you so, Catch a falling star. It’s impossible, Magic moments en vanzelfsprekend Mandolins in the moonlight.
         Vergeet ik er een die minstens zo goed is? Wat vinden jullie van de meezinger Hot diggity? Is dat niet coiffeur Perry Como op zijn allerbest? Ik heb nog proberen op te zoeken waar dat diggity precies voor staat, maar nop, mijn Engels-Nederlandse van Dale gaat digging over op dight. Is diggity een Amerikaans stopwoordje van vroeger dat weer uit de gratie is? Hot diggity! Dog ziggity! Hot dog!

         Vorige week had ik het over alweer verkiezingen in Spanje. Dat blijken niet de minste te zijn, deze keer, maar de keuze voor een nieuw parlement. Ik zie nu werkelijk op de gekste plaatsten affiches opduiken. Heel populair zijn de lantaarnpalen hier. Die hangen helemaal vol met grootheden van de PSOE (de socialisten), de PP (Partida Popular) en een aantal kleinere partijen. Van de afdeling Public Health op de universiteit weet al iedereen bij voorbaat de uitslag; de Partida Popular gaat met gemak de verkiezing winnen. Ze heeft zich de afgelopen tijd rustig gehouden, alleen uitgebreid gemopperd, terwijl de PSOE met Zapatero voortdurend bezuinigingen moest aankondigen, Hoewel de afdeling duidelijk meer PSOE is, gaan de conservatieven/christelijken op 20 november de macht overnemen. Wie weet, gebeurt er de komende week nog iets dramatisch ten nadele van de PP. Ik zal kijken of ik jullie de volgende week de uitslag kan geven.
         Overigens, het aantal stemmers is hier bepaald laag, niet veel meer dan 60%, is de verwachting ook voor de komende race. Het lijkt wel de Verenigde Staten!

         Afgelopen donderdagmiddag kwam Marc mij ten tweeden male opzoeken. We hebben de hele middag op het terras gezeten en heel wat afgekletst. Ik wil jullie echter met name op het eten ’s avonds opmerkzaam maken. Daarvoor togen we getweeën naar Restaurante Grill Casa Carmelo, boven Tasquita Cambullonera. Verscheidene mensen hier hadden mij al uitgelegd dat je daar moet zijn voor een appetijtelijke vleesmaaltijd.
         We begonnen met een drankje en kregen als entree twee royale sausjes van het huis, knoflook- en pepersaus, voorgeschoteld met brood erbij. Daarna werd voor Marc een grilspies van de haas op tafel gezet, una brocheta de solomillo, terwijl mij un churrasco especial, een rosbiefsteak op zijn Argentijns, werd geserveerd, allebei met aardappel en paprika. We kregen ons vlees nauwelijks (Marc) of niet (ik) op, maar lekker! Er is nog maar net ruimte over voor een koffie en een likeurtje “van het huis”. Marc en ik hebben er een favoriete zaak bij. En als Trudie en Marij hier zijn, ga ik ze eens op Casa Carmelo trakteren.

         Aanhoudend word ik geconfronteerd met allerlei dingen die ik perse moet doen of moet laten om mijn gezondheid op peil te houden, op mijn leeftijd het aftakelingsproces enigszins te vertragen. Van de diverse goedbedoelde adviezen trek ik me meestal niks aan; gelukkig maar. Daarbij komt dat ze meestal geen of nauwelijks zoden aan de dijk zetten.
         Jullie willen een uitzondering? Ik heb van de mensen die het kunnen weten, begrepen dat al dat joggen, fitnessen, sporten e.d. van amateurs als ik soms wel aardig kan zijn, maar verder voor mijn lichaam van weinig nut is. Misschien doet het qua lichamelijke gezondheid zelfs wel meer goed dan kwaad. Voor wie mij maar niet wil geloven, kijk eens naar de ziekteverzuimstatistieken of het recente boek van Midas Dekkers uit 2010. Echter, “we” dienen wel, liefst dagelijks, onze gewrichten te smeren, wordt gezegd en dus een stukje te lopen en/of te fietsen. In alle jaren dat ik nog werkte, fietste ik trouw iedere dag naar mijn stuk van de universiteit, tegenwoordig MUMS+ geheten. En ter plekke maakte ik - al was het maar vanwege het vergaderen - ook nog heel wat meters.
         Sinds september 2005 is mijn betaalde werk finito en de bijbehorende lichamelijke oefening idem dito. Ik heb mezelf beloofd dat ik wel (nagenoeg) dagelijks moet blijven bewegen. Volgens de deskundigen is een klein uurtje per dag voldoende en dat doe ik dan ook, meestal met de lol in mijn lijf. In Maastricht maak ik mijn ommetjes naar interessante winkels, supermarkten en andere uitspanningen, breng ik ook mijn bezoekjes aan Centre Ceramique, o.a. om oude cd’s terug te brengen en nieuwe te lenen, en maak ik daarnaast kriskras rondjes in en buiten het centrum. Enkele keren per week word ik uitgenodigd om te komen eten bij Trudie in Randwijck en ook daarvoor gebruik ik mijn fiets dan wel de benenwagen. Ik zit bepaald niet zonder lichamelijke oefening.
         Hoe doe ik dat hier? Ik heb het nu even niet over de noodzakelijke boodschappen en mijn wekelijks bezoek aan de afdeling van Lluis en zijn maten, helemaal in het zuiden van Las Palmas. Op een dag dat ik verder niks te doen heb, maak ik heel af en toe een voettocht naar de andere kant van de stad, Triana/Vegueta, dat is een uur lopen, en kom na mijn uitstapje en daar rondkijken wel met de guagua terug.
         Meestal echter hoef ik niet zo nodig een heel end weg. Dan ga ik standaard wel om een uur of 5, 6 de deur uit voor een wandeling. Die kan naar de omgeving van El Corte Inglés zijn of de kant op van Las Arenas, met ter plekke winkeltje kijken en een (lees)bank voordat ik aan mijn route terug begin. Echter, mijn gebruikelijke voetenwerk is vanaf de boulevard naar rechts. Ik loop dan langs de vele terrassen naar een halfrond pleintje in het laatste deel van Las Canteras, waar de “Pasaje pescadores de la puntilla” begint. Er hangt een wit bordje (niet blauw) dat het aanduidt als plaza de la cantante Maria Merida. (Wie die zangeres precies is, ik heb geen idee.) Voor mij had het pleintje beter vernoemd kunnen worden naar de voetballer wiens kop daar met een standbeeldje vereeuwigd is, Pepe Conçalves. Terzijde, die is tevens de oprichter van de Real Club Victoria ernaast. La plaza del futbolista Pepe Conçalves, het is een prachtplek om te zittenen en de mensen uit te kijken, al zeg ik het zelf.
         Soms ga ik van daaruit via de calle Ferreras op weg naar het parkje bij het Castillo de la Luz, maar veel vaker komt het voor dat ik nog een stukje doorloop naar de wijk achter la Puntilla (voor wie het nog begrijpt). Daar is het eveneens prima verkeren, je kunt er de golven nog echt horen ruisen, Wie aan de boulevard daar om een uur of 7 ’s avonds voorbij komt, moet mij intussen als een deel van het meubilair herkennen.

         Nou ik toch bezig ben, mijn wandelingen langs de boulevard eindigen af en toe wel eens ongebruikelijk. Gangbaar is dat ik op de terugweg naar huis vers brood koop, barra gallega (extra knapperig) of barra matalahuva (met anijs), om dat thuis te beleggen en op mijn balkon te verorberen. Afgelopen vrijdagavond - en dat was niet de eerste keer - kocht ik braaf mijn stokbrood op de terugweg, een barra bij La Barra aan de barra, maar vervolgens bleef ik op de ruime bank er vlakbij hangen. En dan neem je alvast een stukje brood, “om het uit te proberen”. En van het een komt het ander: het stokbrood hier smaakt soms zo lekker dat het in een mum van tijd op is. Thuis hoef je dan niet nog eens te eten, je hebt je portie immers al gehad. Kun je direct aan de drank, eventueel met wat hazelnoten erbij.

         Vorige week kondigde ik de WOMAD aan, een muziekfestival dat hier in Las Palmas steeds halverwege november plaats heeft, in parque Santa Catalina bij mij om de hoek. De portemonne van Spanje, van Gran Canaria en van Las Palmas is echter nagenoeg leeg en in dat kader is het voorheen vierdaagse “gebeuren” nu teruggebracht tot een dag, afgelopen zaterdag. Het begon om 5 uur ’s middags en ging - dat weer wel - door tot 4 uur ’s nachts, op afwisselend twee podia.
         Ben ik 11 uur lang gaan kijken? Nee, zo zit ik niet meer in elkaar, dat is me te veel van het goede. Ik beperkte me dit jaar tot drie optredens van alledrie een uur, om half 7, om half 8 en om half 9. Het tweede optreden was van een punkgroep uit Australië, die me niet kon bekoren. Het derde was van een viertal zwarten uit de Belgische Congo, zie boven, met daaraan toegevoegd een blank en frêle meisje uit België. De boomlange leider en zanger van het clubje had een felrose pak aan en zijn rappen kon ermee door, maar meer ook niet.
         Gaan we naar de eerste groep van de drie: “17 Hippies” uit Berlijn; ze waren overigens met zijn twaalven, niet met zijn zeventienen. Die stalen een uur lang de show en niet zo’n beetje! Qua genre leek hun muziek wat op die van de Ierse Chieftains (zonder Van Morrison). En bij zo ongeveer ieder nieuw nummer mocht een ander lid van de “17 Hippies” op de voorgrond treden, van trompettisten en violisten tot gitaristen. Mij bevielen de twee accordeonisten zeer, een jongen en een meisje, maar de rest mocht er ook zijn. En de nummers die ze speelden, in het Duits, Engels en Frans, ik kende ze geen van alle, maar mooi!

         En daarmee kom ik aan het einde van mijn brief. En doen we dan geen Spaans lesje meer? Nee, want daarmee opende ik de brief. Nou, vooruit, een miniverhaaltje kan er nog wel af.
         Ik geloof eerlijk gezegd niet zo in al dat tanden poetsen dat we in opdracht van de tandartsen, hun personeel en de industrie eromheen behoren te doen. Natuurlijk, ik heb een elektrische tandenborstel en die verlost me dagelijks van het vuil dat ik met gewoon slikken en zo nodig “palillos” niet verwijderd krijg. Los daarvan, wie wil niet met een frisse adem rondlopen? Maar voor dat laatste, een frisse adem, is de toevoeging van enige tandpasta handig; het merk dondert niet. Vaker dan eens per dag elektrisch poetsen - en uiteraard niet met een ouderwetse borstel - aan mij is dat niet besteed.
         Helaas, de beschrijving van mijn elektrische tandenborstel heb ik lang geleden weggekiept; bovendien was die in het Nederlands. Maar ik heb nu wel een tube Spaanse Colgate  Triple Cool Stripe voor me liggen, met Spaanse “Instrucciones de uso: Niños de seis años o menores: Utilizar una cantidad del tamaño de un guisante  bajo la supervisión de un adulto a fin de minimizar  el riesgo de ingestión. (Vooral niet teveel dus, niet meer dan een erwt.) En caso de recibir aportes supplementarios de flúor a través de otras fuentes, consulte a su odontólogo o su medico de cabecera. (Er zit fluor in de tandpasta, dat spul werkt, maar overdaad schaadt.)
         En nou komt het: op de tube, toch duidelijk ook bedoeld voor adultos en zelfs pensionados, staat helemaal niets over gebruik en hoeveelheden voor grote mensen als ik. Wel vind ik er informatie op over hoe goed het met mij gaat, als ik maar blijf poetsen met het spul. “Colgate Triple Cool Stripe está clinicamente  probado que fortalece los dientes y proportiona el aliento fresco de un gel.”. “El aliento fresco”, die uitdrukking zocht ik: een frisse adem.

         En daarmee is een einde gekomen aan mijn alweer vijfde brief. Jullie worden bedankt voor de aandacht en mogen je vanaf nu weer gaan wijden aan nuttiger bezigheden. Ik zie jullie graag weer terug over een week, tot ziens, hasta luego, pistola Pablito oftewel pistolen Paultje.    

BOEKENBIJLAGE

         We beginnen de boekenbijlage deze week met IJsland, om precies te zijn met zo ongeveer de eerste IJslandse literatuur. Uit de 13de eeuw stamt een boekje, de Enna, het Koningsboek, met sprekende gedichten over oude goden. Daaraan toegevoegd zijn een aantal heldendichten. waaronder de ballade van Atli. Op het eind van die ballade wordt ene Gunnar in een slangenkuil gegooid, maar eerst moet hij toezien hoe ene Högli geslachtofferd wordt. Ik citeer: “Högli lachte, toen zij zijn hart eruit sneden. De kloeke wondensmid, klagen kwam niet in hem op. Bloedend legden ze het op een schaal, brachten het Gunnar.” De Enna, het Koningsboek, is voor IJslanders, wat de bijbel is voor een dominee van de oude soort.
         “Het Koningsboek” is tevens de titel van een boek waarmee Arnaldur Indridason in 2006 kwam aanzetten en dat ik nog niet had gelezen. Dat gebeurde dus wel onlangs. Jullie weten het: Indridason is een van mijn favoriete schrijvers, dus hier komt mijn ophemeling van het boek.
         In tegenstelling tot de diverse andere boeken van hem is de hoofdpersoon nu eens geen rechercheur, maar een student, Valdemar, en speelt het boek niet nu, maar in 1955, en niet in IJsland, maar vooral in Kopenhagen (en elders in Europa). Student Valdemar gaat naar Kopenhagen om daar zijn oudijslands bij te schaven onder supervisie van “de professor”, zonder verder naamaanduiding. Die professor heeft het Koningsboek, in Kopenhagen in de bibliotheek, vlak voor het einde van de tweede wereldoorlog moeten afgeven aan de een of andere Duitse proleet, een “wagneriaan”, genaamd Erich von Orlepp. Von Orlepp heeft het boek vervolgens in Berlijn in allerijl verkocht, of proberen te verkopen, om daarmee zijn vlucht naar Zuid-Amerika te bekostigen. Tien jaar later, in 1955, gaat de professor met Valdemar langs verschillende plaatsen in Europa om het boekje terug te krijgen. Tegelijkertijd gaan ze achter een achttal pagina’s van het boekje aan, die eruit gehaald zijn. Het verhaal eindigt op een schip dat van Denemarken naar IJsland vaart, met aan boord, naast Valdemar en de professor, een aantal boeven en niemand minder dan Halldór Laxness, de IJslander aan wie net de Nobelprijs voor literatuur is toegekend.
         En uiteraard, “Het Koningsboek” moge meer een “faction-thriller” (ik heb het woord niet bedacht, het staat op de kaft) zijn dan de andere boeken van Arnaldur Indridason, mooi blijft het. Zo waar verneem ik zelfs iets van allerlei vroege IJslandse literaire werken. En de zoektocht naar de Edda van de professor met Valdemar in zijn kielzog is boeiend genoeg om mij als lezer te charmeren van de eerste tot de laatste bladzijde. Al is het boek misschien niet het allerbeste van Indridason, “Het Koningsboek” gaat toch met een volle 8 terug in de kast.

         Mijn tweede boek is van iemand die mij tot dusver helemaal nieuw was: Andrew Vachss. Zijn moordboek heet “Strega” en is uit 1987. Het jaar erop won hij met het boek de Grand Prix van Frankrijk, niet van de autoracerij, maar van de thrillers. Voor alle duidelijkheid, het speelt nergens in Frankrijk, maar louter en alleen in New York City.
         Burke is de naam van een soort van privé detective, een beetje aan de zelfkant. Hij heeft jarenlang vastgezeten, mede om zijn maten te ontzien, met wie hij nu nog steeds optrekt. Dat zijn vooral mongool Max met diens huidige vriendin Mac, de zwarte Prof(essor), de Mole met zijn colaglaasjesbril en travestiet/hoer Michelle. Overleggen met hen doet Burke het liefste bij Mama (Wong) met een soepje erbij en laten we zijn hond Pansy niet vergeten, een Napolitaan van het zuiverste water.
         In het boek krijgt Burke van doen met Strega, eigenlijk Gina, die terzijde ook best van sexuele wanten weet. Het zoontje van een vriendin van haar, Scotty, is in een compromitterende pose gefotografeerd - pedofilie! - en of Burke de unieke foto die van hem gemaakt is, maar wil opduiken tegen een vorstelijke beloning. Na de nodige aarzeling verklaart hij zich ertoe bereid en volgt er een gang door de pedofiliewereld eindigend bij Bonnie en een dikke clown, die “het” gedaan hebben.
         Ik kan het niet helpen, maar er zijn nogal wat losse eindjes in het boek. Die ga ik hier niet allemaal noemen; zoek ze zelf maar. Aan de andere kant, je kunt in het boek ook af en toe terecht voor prachtzinnen. Voor een voorbeeld daarvan ga ik naar blz. 157 onderaan, waar aan Burke gevraagd wordt of God misschien de veroorzaker van AIDS is. Nee, zegt hij, denk je soms dat “God’s been on vacation for fifty years from New York. You try Dial-a-Prayer here, all you get is a busy signal. It’s not God’s punishment because little kids have it too. If God is punishing babies, we should have new elections.” Blijft staan dat “Strega” best een aardig boek is, soms heel aardig, maar laten we vooral niet overdrijven. Ik heb voor het boek van Andrwe Vachss een 7 over, een zeven.

         Heb ik nog een derde boek voor jullie? Naturalmente. Philp Kerr kennen jullie hopelijk als schrijver van betere thrillers, waaronder “Als de doden niet herrijzen” (“If the dead rise not”) uit 2009. Dat boek, dat hier deze winter zeker nog aan de beurt komt, werd in Nederland bekroond met de prijs van de beste thriller van 2010. Alles heeft echter zijn tijd. Ik las deze week eerst “Een concept voor moord” (A philosophical investigation”) en dat is uit 1992. Het verhaal speelt zich af in Londen en nou komt het, in het jaar 2013, 21 jaar na het jaar van publiceren. Iets futuristisch heeft het nog net.
         De Dick Swaabs hebben in 2013 hun intrede definitief gedaan en een van hun verworvenheden is dat ze een stukje hersenen hebben ontdekt dat met name mannen bijzonder agressief maakt. Gelukkig is er bij hen ook een VMK, een ventromediale kern, die het agressiegebied in toom houdt. Maar helaas, per miljoen mannen zijn er zo’n 30 die geen VMK hebben. Zijn dat niet potentiële seriemoordenaars? Het Lombroso-project wordt in Engeland opgestart om deze mannen op te sporen en onder de duim te houden.
         En dan mag ik nu naar de hoofdpersonen in het boek. Jake (Jakowitz) is een vrouwelijke rechercheur, die het opneemt tegen een man zonder VMK die geen therapie wil, maar zichzelf wel uit de lijst van VMK-negatieven heeft gewist. De smiecht is alleen nog bekend onder zijn filosofische schuilnaam Ludwig Wittgenstein. En - daar komen we gaande het verhaal achter - hij heeft zich tot taak gesteld om andere VMK-negatieven te elimineren, wat hem gaande het verhaal aardig lijkt te lukken. Rechercheur Jake wordt bijgestaan door vooral Chung, Chen, Stanley en Jones, maar wordt ook tegengewerkt door o.a. Waring, Woodward en later ook Lang; voor details zie het boek. Terzijde wordt door Jake en haar collega Crawshaw nog jacht gemaakt op de Lippenstiftman, een andere seriemoordenaar die het op dames heeft voorzien. En eindigt de VMK-negatieve Wittgenstein in een levenslang strafcoma, een nieuw soort straf tussen levenslang en de doodstraf in? Ik weet het al en jullie pas, als je het boek gelezen hebt.
         Philip Kerr weet steeds weer weet te scoren, vanaf zijn Berlijnse trilogie tot aan zijn allernieuwste boeken. Dat doet hij ook met “Een concept voor moord”. Het verhaal is van grote originaliteit en uitermate spannend. Je begint eraan en wilt eigenlijk pas ophouden, als je het uit hebt. Ik heb maar één klein minpuntje: af en toe zijn mij de filosofische ontboezemingen van de seriemoordenaar tussendoor net iets teveel van het goede. (Ik ben daarin nou eenmaal niet zo deskundig als bijv. mijn buurvrouw Jenny in de Waldeck Pyrmontstraat.) Wat heel goed is, dient ook als zodanig beloond te worden. Ik geef “Een concept voor moord” van Philip Kerr met plezier een 8+, vooruit een 8⅓. Een aanrader!

dinsdag 8 november 2011

Brief 7.04

Weblogbrief 7.04, 8 november 2011

         Beste allemaal, estimados todos, de wintertijd loopt alweer anderhalve week en ik moet zeggen: het kost me enige moeite om eraan te wennen. Toen ik hier aankwam ruim drie weken terug, was het licht van 8 uur ’s ochtends tot half 8, 8 uur ’s avonds of daaromtrent. Nu is het licht van ongeveer 7 tot half 7. In de vroege ochtend maakt me dat niet uit; ik slaap toch gewoon door tot 8 uur of later, als ik daar zin in heb. Maar de avonden hier beginnen me nu wel ietsje te vroeg. Waar pas geleden een hele meute Palmezen om half 8 nog over de boulevard promeneerde, pronkend met klein grut en bereid tot een praatje, zie je nu veel mensen eerder op huis aan gaan. Het is vroeger donker en dus eerder wat stiller, zeker door de week, en helemaal bevalt mij dat (nog) niet. Hoe dan ook, hier en ook in Holanda moeten we het er maar mee doen.
         (En mij staat nu bij dat ik vorig jaar bij het begin van de zomertijd een omgekeerde ervaring had. Wat was het ineens druk, langer druk, op allerlei plekken, vond ik toen.)

         Maar laat ik naar mijn muziek gaan. Mijn collectie, best al groot, is de afgelopen week met zo’n 20 Gigabyte toegenomen, dankzij Noé en Jorge. Van Noé kreeg ik er zo’n 10, te weten de inhoud van zijn niet meer gebruikte harde schijf met muziek. In minder dan een uurtje stond de hele handel op mijn LaCie en kon ik gaan afstrepen en ordenen. Weggooien van muziek is één ding, maar ik heb ook nogal wat tijd moeten steken in het op de goede bitverwerkingssnelheid brengen van de muziek die ik wou hebben. Noé’s muziek, het is een mix van van alles en nog wat, van blues en jazz via rock “n” roll en pop tot allerlei Spaans- en Portugeestalig gelispel, getokkel en gefluit. Noé is inmiddels al een aantal jaren “verkocht” van Spotify en doet letterlijk alles tegenwoordig via dat kanaal. Dat hij er een kleinigheid voor moet betalen, deert hem niet.
         Ook Jorge kwam afgelopen woensdag met allerlei muziek aanzetten. Het is allerlei muziek die ik nog van hem te goed had, nog van voor de zomer. Wat in mei niet meer lukte, heb ik hem nu – oneerbiedig gezegd - in zijn maag gesplitst. En julliewisten het al: alles bij Jorge is keurig geordend, zo keurig dat het me soms pijn aan mijn ogen doet. En zo zijn de andere 10 Gb binnengekomen. En er volgen er nog enkele deze week of de week hierna. Dat krijg je zo, als iemand zoals Jorge je trots laat zien dat hij nu een kwart of zo van zijn muziek compleet geordend heeft. Vraagt dat niet om een kopietje van de muziek die ik ook graag bezit?
         Mijn dank aan beide personen is groot. En ik stel me zo voor dat ik allerlei artiesten van Noé en Jorge druppel voor druppel bij jullie onder de aandacht ga brengen in de aankomende tijd. Vorige week kwam ik al aanzetten met Ben Harper, Noé is een fan van die man, zijn stem en zijn gitaarspel. En volgens Jorge kan hij zelfs “a capella” zijn partijtje meeblazen. Wie zal ik deze week eens doen?
         Laat ik eens beginnen met Sister Sledge, een viertal zussen dat zingt in de stijl van vooruit de Pointer Sisters. Ze maakten in 1979 furore met de LP “We are family”. Wat een mooi nummer is en blijft dat toch, dat “We are family”. Op de LP staat het twee keer, in de single- en in de LP-versie. Bij nader inzien blijkt al snel dat de dames nog veel meer in hun mars te hebben en dat allemaal op zegge en schrijve één MP3tje van Jorge. Luister eens, al was het maar om mij een plezier te doen, naar “One more time” en nog meer naar “Lost in music”. De originele versie van dat nummer staat uiteraard op dit album, maar daarbovenop vind ik ook nog een remix van het nummer uit 1984. De remix van “Lost in music” van de gezusters Slegde is met zijn 6:38 minuten helemaal uit de kunst, al zeg ik het zelf.
         Gaan we naar – hoe kan het anders – het triootje genaamd de Pointer Sisters. Van die meiden had ik al een CD, “Back 2 Back”, eigenlijk een tweetal LP’s op één CD, “Break out” uit 1983 & “So excited”. En wie kent ze niet, de diverse overbekende hits van de Pointer Sisters, zoals “I’m so excited”, “Jump (for my love)” en “I feel for you”. Maar “Fire” had ik nog niet en die stond wel op de CD met de zeer foute titel “Platinum & gold collection”, waarmee Jorge kwam aanzetten,. En nou komt het; op de nieuw verworven CD staat nog een ander nummer dat ik minstens zo goed vind, wie weet nog wel beter. Het heet “Slow hand” en willen jullie ietsje meer tekst? Vooruit dan, twee zinnetjes: “I want a man with a slow hand, I want a lover with an easy touch”. Als dat niet 100% Pointer Sisters is, weet ik het niet meer. Waar zit het hem in, dat subtiele verschil dat maakt dat opeens een nummer huizenhoog boven de andere uitsteekt. “Slow hand” dus, dat kan net als “Lost in music” zo in mijn favoriete top 100.
         Zal ik er nog eentje doen? Dan krijgen jullie hier ook nog Donna Summer van mij, alweer een zwarte dame van plezier. Laat ik Noé niet tekort doen, maar ook de de CD “Endless summer” met haar 19 “Greatest hits” komt van Jorge. Ook hier is het geen moeite om jullie te verwijzen naar hoogtepunten zoals “Hot stuff”, “Could it be magic?” en “She works hard for the money”. Maar zijn jullie bekend met “I feel love”? Ik weet het, alweer: echt heel en heel mooi!
         En dan komt nu, als afsluiting van mijn muziekhoekje, een prangende vraag. Ik had van 4 (Sister Sledge) naar 3 (Pointer Sisters), dan naar 2 en ten slotte naar 1 (Donna Summer) willen gaan, steeds met één nieuwe CD, maar ik kan zo vlug geen damesduo, zeker geen zwart damesduo voor jullie bedenken. Bij de mannen stikt het van de duo’s, bij blanken (Everly Brothers, Righteous Brothers, Simon & Garfunkel,  noem maar op) en ook, hoewel iets moeilijker, in de wereld van de zwarten (Sam & Dave, Sonny Terry & Brownie McGee, Albert Ammons & Meade “Lux” Lewis, etc.). En ook gemengde duo, een heer en een dame, zijn royaal voorhanden (Paul & Paula, Womack & Womack, Les Paul & Mary Ford, Marvin Gaye & Tammi Terrell). Echter, zeker als de losse gelegenheidsnummers tijdens een show of zo buiten beschouwing worden gelaten, wordt het afzien. Wie o wie kan mij een of meer zwarte damesduo’s van niveau noemen? Ik kijk met plezier uit naar jullie goedbedoelde, welgemeende reacties.
         Enne... de eerste reactie, van Marc en Ton, is al binnen. Toen ik ze er zondagmiddag naar vroeg, kwamen ze aanzetten met “‘t duo X-Elle, meh daan geschmink!” Voor een uitgebreid verslag van hun komst naar Las Palmas, zie verderop in deze brief.

         Even tussendoor. Vorige week meldde ik jullie met gepaste trots dat op een hoog aan de overkant, op Luis Morote 19 boven (winkel Ambar en ) pub El Escudo een jong gezinnetje was gesignaleerd. Dat was op maandagavond 31 oktober. Echter, in makelaarstermen: het was loos alarm, vanaf 1 november ’s ochtends heb ik niemand meer in het pand gezien. Helaas of niet, zo is het!
         (Maar de baas van Negonza is nog steeds niet buiten geweest, zelfs niet aan het raam verschenen. En de vroeger geheten Günter’s Bierkeller is in duisternis gehuld alsof hij permanent dicht is.)

         En nog eens even tussendoor. Mijn notities vanuit Las Palmas plegen te gaan over wat ik net heb meegemaakt of over wat er binnenkort aankomt. Dus niet over wat ik onlangs helaas gemist heb, terwijl ik N.B. wel in de buurt was.           Ik vind het volkomen terecht dat Suriname en de Nederlandse Antillen niet meer bij ons land gerekend (horen te) worden. “In the same vein” vraag ik mij in arren moede af waarom de Canarische eilanden nog steeds een stukje Spanje zijn en niet met zijn zevenen zelfstandig zijn. (Weten jullie nog of al hoe ze heten? Daar gaan we, van links naar rechts, met weglating van het al de kleine grut: El Hierro, La Palma, La Gomera, Tenerife, Gran Canaria, Fuerteventura en het dichtst bij Afrika Lanzarote.) Ze liggen op zo’n 1500 km van de zuidpunt van Spanje, dat lijkt me ver genoeg om er niet meer bij te hoeven horen.
         Met Jorge, Lluis en Noé heb ik het er wel eens over en dan verklaren zij me enigszins voor gek. Echter, er is een organisatie hier, Bandera Nacional Canaria, die met vuur uitdraagt dat de Canarische eilanden - onder voorwaarden, dat weer wel - zelfstandigheid moeten nastreven, independencia. Hun vlag is blijkens de poster die ik zag, waarschijnlijk blauw met zeven vijfpuntige sterren. Onlangs, op 21 oktober, kwamen ze bijeen op Santa Catalina hier voor een demonstratie en wie was er niet? Ikke! Wat had ik graag verslag van hun bijeenkomst gedaan, maar ik moet het helaas met slechts de annonce doen die afgelopen weekend nog steeds aan een blinde muur hing bij La puntilla.

         En dan is hier de hoofdmoot van deze week. Ik ga het boek van Ben Goldacre, “Bad science” uit 2008 bespreken. Dat gebeurt nu eens niet in mijn voor de insiders onovertroffen boekenbijlage, maar open en bloot hier. Goldacre’s boek over de onvolkomenheden van de gezondheidszorg en wat de pers daar dan van maakt, ik had het zelf geschreven had kunnen hebben, zo dicht zit het bij mijn ideeën. Ik ga er hier en nu over uitweiden, op de bladzijden die eigenlijk bedoeld zijn voor mijn leedvermaak in Las Palmas. Luister goed, Holandeses, want wat nu komt, is echt interessant.
         Wie is die Ben Goldacre? Ik hoorde pas dit jaar voor het eerst van hem, toen Noé met een interview met hem kwam aanzetten uit een bijlage van El País, op een terras hier begin mei van dit jaar. Terug in Maastricht kocht ik bij de Tribune stante pede zijn boek van drie jaar terug, maar begon er pas onlangs aan hier in Las Palmas. Komt dat, omdat ik hier veel meer tijd voor mezelf heb, om te lezen en voor me uit te mijmeren?
         Ben Goldacre is een Londense dokter, psychiater, van nu 37 jaar. Op de foto bij het interview met El País staat hij er jong en vrolijk bij, in een driedelig pak nog wel. Hij heeft een wekelijkse column (wat een fout woord) heeft in The Guardian. Zijn stukjes in dat blad gaan steevast over zogenaamde medische wetenschap, overdreven claims, malversaties, would be medische autoriteiten en niet te vergeten de malafide pers, die er echt een potje van maakt. Ik neem maar aan dat zijn een boek, “Bad science”, een aardig beeld geeft van zijn stukjes tot die tijd. Voor wie helemaal bij de tijd wil zijn, verwijs ik graag naar www.badscience.net, waarop zijn diverse stukjes in Thde Guardian staan met een heleboel achtergrondinformatie erbij.
         Maar hier gaat het om zijn boek. De titels van de verschillende hoofdstukken staan hieronder:
01. Matter
02. Brain gym
03. The progenium XY complex
04. Homeopathy
05. Placebo effect
06. The nonsense du jour
07. Dr Gillian Mc Keith PhD
08. “Pill solves complex social problem”
09. Professor Patrick Holford
10. The doctor will sue you now
11. Is mainstream medicine evil?
12. How the media promote the public misunderstanding of science
13. Why clever people believe stupid things
14. Bad stats
15. Health scares
16. The media’s MMR hoax
         Laat ik een en ander kort samenvatten, met mijn mening erbij. Dat er horden kwakzalvers rondlopen, vroeger en ook nu, daarvan kan Goldacre met mij getuigen. Zijn selectieve kijk op de alternatieve gezondheidszorg vind ik aan de andere kant iets te gemakkelijk, het zijn volgens mij niet allemaal boeven. Goldacre maakt zich het onderzoek naar placebo’s en placebo-effecten te gemakkelijk tot het zijne, hoewel daarmee volgens mij een hoop mis is. En dan lees ik over zijn uithalen naar de cosmetica-industrie en vooral naar de diverse voedingsguru’s; die kunnen mijn goedkeuring zeer wegdragen (alsof hij daarop zit te wachten). En het is meer dan alleen maar jammer, vind ik ook, hoe de pers zich op de diverse zogenaamde megadoorbraken stort, zoals het nut van het consumeren van anti-oxydanten en omega-3 oliën, Doe daarbovenop nog wat foute statistiek en de volgende hoax is geboren, in plaats van dat men de echte deskundigen volgt met hun veel minder opruiende literatuur. En inderdaad, er zijn ook nog echte megablunders door de jaren heen op ander terrein, zoals over de behandeling van AIDS, een vermeende oorzaak (MRSA) van autisme en rond de vaccinatie met MMR (mazelen, bof en rode hond). Lees dit boek!
         Eén onderwerp heb ik nog niet besproken: Ben Goldacre’s kijk op wat er in de reguliere geneeskunde gebeurt: “Is mainstream medicine evil?” Naar mijn bescheiden mening legt hij daarbij veel te veel nadruk op de pillenindustrie. Waar blijft zijn aanval op de soms dubieus toegepaste diagnostica en de diverse niet-medicamenteuze therapieën? Die laat hij ruim onderbelicht, helaas. Wat vindt Goldacre van de vroegdiagnostiek, zoals te voorschijn komt uit het boek “Overdiagnosed” van Welch bij voorbeeld? En hoe zit het met zijn visie op allerlei niet-medicamenteuze psychiatrische behandelingen?  En ik ga nog maar even door: waar blijft zijn kritiek op allerlei chirurgie en orthopedie, op allerlei fysiotherapie en manuele therapie, op de tandheelkunde en dergelijke? Het wordt toch tijd dat ook hij op die terreinen de dagelijkse gang van zaken afzet tegen de uitkomsten van de betere geblindeerde trials.
         En bovendien, binnen het onderzoek naar de effecten van allerlei medicamenten is er m.i. veel meer te beleven dan in allerijl aan komen zetten met standaardmissers zoals pijnbestrijder Vioxx, de SSRI antidepressiva en dergelijke, Maar de bladzijden 209 en 210 koester ik aan mijn hart:
01. Ignore the protocol entirely
02. Play with the baseline
03. Ignore dropouts
04. Clean up the data
05. The best of five...no...seven...no...nine
06. Torture the data
07. Try every button on the computer
         En dan hebben we het nog niet over publicatievertekening en het onvoldoende ingaan op ongewenste bijwerkingen. Iemand als Goldacre die op deze manier over onderzoek en publiceren praat, moet wel haast mijn vriend worden.
         Ik weet het: in één pocketboekje kun je niet alles kwijt. Dus ik hoop oprecht dat Ben Goldacre met een vervolg komt. En misschien moest ik maar eens contact met hem opnemen via badscience.net. En mocht ik nog weer eens in Londen belanden, dan moest ik hem maar eens opzoeken. Want hij is en blijft een contraminist naar mijn hart en het niet voor niks dat zijn “Bad science” in 2008 op de lijst beste non-fictieboeken van Engeland stond.
         (En het onderwerp: hoe misleid ik mijn lezers in publicaties, misschien wordt het tijd dat ik daar, na mijn eerdere stukje over “The false positive trial”, zelf ook nog eens een draai aan geef.)
        
         En dan nu iets geheel anders. Je doet in herenonderbroeken, enigszins prijzig, en de verkoop is nog niet precies wat je je ervan gedacht had. Dat kan beter, hoor je jezelf roepen! Dus zet je drie jonge mannen op een foto, inzoemend op hun onderbroeken, in verschillende kleuren uiteraard. Die foto plak je op een groot bord met daarbij de tekst: PONLE COLOR A TU VIDA, geef eens wat kleur aan je leven. En het bord hang je op allerlei plekken in Las Palmas. Wedden dat het dan storm loopt in de lingeriewinkels voor mannen en iedereen naar jouw merk vraagt?

         Afgelopen zondag was mijn dag met mijn broer Ton en de zijnen. Hij had me daarvóór vanuit zijn huisje in Playa del Inglés - naast Yumbo, Dragon 2, nr. C 2D, hij en Marion blijven er tot vlak voor kerstmis - een keer of wat gemaild dat ze eraan kwamen, dus wat kon ik anders doen dan mij erop in te stellen. Mijn flat zag eruit alsof een professionele “postvrow” er een halve dag haar best op had gedaan. Als ze aankwamen, moest eerst geluncht worden. Dus lag in mijn ijskast naast een pak melk, Spa, diverse blikjes en twee liter clementinesap het lekkerste beleg opgestapeld dat een Hollender zich maar kan bedenken: drie soorten kaas, inclusief jonge Goudse, vier soorten boterhamvlees, waaronder onze eigen gekookte ham van Zwan (uit Zwanenburg). Uiteraard was er ook tonijn en makreel, plus roomboter, yoghurt, tomaten en gemende groente. Ik vrees dat ik nog wel iets vergeten ben in mijn opsomming hier.
         Om even voor 11 ging de bel en daar stonden ze voor mijn deur: Ton, Marion, Rik, Paulien en Marc (het beste paard van de stal). Eerst mochten we, zoals ik met Ton was overeengekomen, met zijn allen nog even naar de markt hier bij Santa Catalina om nog wat brood en broodjes in te slaan, twee soorten knåkkebrood en toast had ik al in huis. Even later kon het schransen aan mijn ronde tafel in de tussenkamer een aanvang nemen.
         Geheel verzadigd begaf de meute zich vervolgens met mij naar de boulevard, om eerst naar rechts te lopen voor een terrasje bij De Punt en daarna terug naar links voor een versnapering bij +39. Rond 5 uur was het tijd voor de warme maaltijd, dus namen we toen met zijn zessen plaats bij Chinees restaurant Hong Kong, aan twee tafeltjes buiten naast de entree, om het er nog maar eens goed van te nemen. Ten slotte werd er bij mij thuis nog eens geplast door alle vijf en toen wachtte de bus van kwart voor 7 terug Playa.
         Wat een middag! Leuk en leerzaam is en blijft het, zo’n rendez-vous met de familie, maar tegelijkertijd: vermoeiend vind ik het ook. ’s Avonds lag ik uitgezakt in mijn “zedeleer” op het balkon, te lezen en een beetje bij te komen.

         Ton zegde me nog toe dat hij me nadere informatie over het nieuwe carnavalsliedje van de Tempeleers zou verstrekken. Het is nu maandagavond en Eddy & Ilse hebben zich al gemeld met zelfs een videootje. Maar voor de uitgeschreven tekst van “Vendaog höb iech geinen tied”, het winnende liedje van Noel Fabri (tekst) en Raymond de Paw (muziek) (perfisia, jonges!) val ik graag op Ton terug. Ik beperk me nu even tot het refrein, de twee coupletten hoeven jullie pas na “’t oetrope” te leren. Daar gaan we:
         VENDAOG HÖB IECH GEINEN TIED
         UM TE PÓTSE, UM TE KOKE, VEUR DE STRIEK
         WANT NOE IS ’T WEER ZOE WIED
         UM TE SPRINGE VEUR DE KETELEMEZIEK
         VENDAOG HÖB IECH MIECH BELOUF
         EN DAT NUMP MIECH GEINE AOF
         TOT ES ’T ASSEKLEGOONSDAG IS
         IECH VAAN DE VASTELAOVEND GAAR NIKS HÖB GEMIS...
        
         Aanstaande zaterdag - nog maar één dag vanwege de bezuiniging - is hier de WOMAD, een cultuur- en muziekfestaival van jewelste met vooral veel muzikanten uit de derde wereld. Mag ik daar de Canarische eilanden vandaag de dag ook bij rekenen, bij die derde wereld? Hoe dan ook, vanwege de recente bezuiniging heeft de overheid helaas geen geld meer voor een feest van vier dagen, zoals eerder wel kon, met bijv. de Wailers en Elíades Ochoa als hoogtepunten.
         En laat ik deze keer eens niet op de WOMAD vooruit lopen, maar er volgende week over vertellen. Het wordt zaterdag een dagje compleet afzien, tot in de wee wee hours, met muziek op drie podia bij mij om de hoek.

         Ik zal zoals het hoort, eindigen met iets Spaans. Over een paar weken of zo zijn hoer weer verkiezingen, nu voor het congres en de senaat. Dus mag ik sinds dit weekend weer reclame gemaakt worden voor de diverse partijen. Van de Coalicion Canaria, Nueva Canarias, kreeg ik al acceptabele kandidaten door, met foto, onder de vlag: mas  fuerza que nunca. En de woordvoerder (el portavoz) van de UPyD, Rosa Díez, staat er mooi op, op de folder Míranos, met haar jaren 50 brilletje. “Sin politica, no hay democracia. Por eso llamamos a los ciudadanos a implicarse en la politica, para cambiar la democracia; llamamos a todos a sumar esfuerzos, a trabajar; que cada cual lo haga desde el lugar que le parezca más útil, pero que no deje de hacerlo. Para que nadie nos cierre estas ventanas que hemos empezado a abrir. Para pode respirar. Kom daar maar eens om! Willen jullie ook nog de tien “Initiativos de UPyD por la austeridad y la transparencia en las administraciones autonómicos y locales”? Niet? Is er dan niks meer heilig?

         Maar vooruit, in dat geval stop ik wel acuut met deze brief aan jullie. Susanne en Peter hebben afgelopen weekend een nieuwe weblog voor mij aangemaakt en ik ga mijn best doen om deze brief 7.04 en de drie vorige aan jullie te versturen, met separaat nog een e-mail waarin staat dat jullie vanaf nu voor mijn weblogbrieven dienen te kijken op www.paulknipschild.blogspot.com en nergens anders. Gelukt?
         En laat er geen misverstand over bestaan: over een week komt de volgende er alweer aan. Voor nu, de ballen en tot ziens, hasta luego, van jullie don Pablo.
        

BOEKENHOEKJE

         Voor boek 0 van dit boekenhoekje verwijs ik graag naar mijn tekst veel hoger in deze brief. Die betreft mijn bespreking van “Bad Science” van psychiater Ben Goldacre uit 2008. Jullie moesten dat boek maar eens voor je sinterklaas vragen.

         Gaan we naar boek 1, “Judaskind” van Carol O’Connell uit 1998. Het speelt in een dorpje in de buurt van New York. Een judaskind is een lokkertje van een pedofiel om de vriendin van het judaskind, de prinses, in zijn handen te krijgen. Blijkens de kaft is schrijfster Carol O’Connell een jaar jonger dan ik, van 1947, en woont ze in New York. Hoe zo ik haar boek gekocht heb, weet ik niet meer. Misschien vanuit het idee dat er naast waardeloze toch ook goede thrillerschrijfsters moeten zijn?
         En dan nu iets over de inhoud van het boek. Sadie Green, het judaskind vol horror, wordt door een pedofiel en moordenaar weggelokt en met haar Gwen Hubble, om wie het hem (of haar, onzijdig woord) eigenlijk te doen is. Sadie’s ouders zijn Becca en Harry en die van Gwen heten Marsha en Peter. Terzijde, Becca was vroeger een bekende journaliste en Marsha is nu de assistent-gouverneur van de staat. De jonge dames Sadie en Gwen zijn 10 jaar en zitten op St-Ursula school en met hen ook de hyperverlegen David Shore, die “iets” van de ontvoering zou hebben gezien.
         Uiteraard gaat de mensen van de locale politie met alle macht achter de dader aan en met hen ook die van de districtpolitie en zelfs de FBI. Bij de locale politie is Rouge Kendall de hoofdpersoon en van de FBI noem ik hier Arnie Pyle. Vijftien jaar terug is Rouge zijn tweelingzus Susan (een identieke tweeling met een jongen en een meisje?) ook op 10-jarige leeftijd kwijtgeraakt aan een pedofiel. Toen is zelfs nog twee miljoen losgeld betaald zonder dat het iets uithaalde. Is het dezelfde seriemoordenaar en is die ook verantwoordelijk voor andere vermissingen in de buurt?
         Ali Cray, oorspronkelijk uit het dorp en nu de psychologe die alles van pedofilie weet, is toevallig bij haar oom, psychiater Mortimer Cray op bezoek en kan het niet laten zich ook met de zaak te bemoeien. Zij is getekend met een litteken over haar gezicht “van vroeger”. Die Mortimer Cray houdt zijn ethische principes over patiënten wel heel hoog en in zijn kring verkeren diverse andere dokters, zoals de broers Myles en William Penny, William Lorimer en Howard Chainy. En dan is er nog o.a. priester Paul Marie, die destijds veroordeeld is voor de moord op Susan en nu dus al 15 jaar vastzit. Ben ik nog mensen of dieren vergeten? In ieder geval mevrouw Evy Vickers, de 90- jarige expert op het gebied van paddenstoelen, die ergens in het boek de geest geeft. En een hond zonder naam, die maar al te goed het verschil tussen de commando’s “Geronimo” en “Sitting bull” weet.
         Uit de hoeveelheid tekst hierboven alleen al mogen jullie opmaken dat ik “Judaskind”  best wel met animo gelezen heb. Eigenlijk had ik dat in het Engels moeten doen, want het boek staat vol met interessante zinswendingen en vergelijkingen, maar vooruit: de boog kan niet altijd gespannen zijn. Carol O’Connell – ik had nog nooit van haar gehoord – schrijft best goed en haar thriller “Judaskind” kan er zeker mee door. Behalve dan de plot, de ontknoping; die vind ik, in tegenstelling tot bijv. de recensent van de Telegraaf, zie kaft, iets minder geslaagd. Dus gaat er na het opklimmen van mijn recensiecijfer weer een ietsje vanaf. Ik kom uit op een 7½, best nog wel goed.

         Laat er geen misverstand over zijn, ik heb naast de boeken van Goldacre en van O’Connell nog een boek uitgelezen: “The last detective” van Peter Lovesey uit 1991. Het speelt in de buurt van Bath in West-Engeland. (Voor wie mijn recensie van “De vermoedens van Mr. Whicher” heeft gelezen, dat boek speelt in dezelfde omgeving.) Lovesey kreeg er het jaar erop een Anthony Award voor. Ik kan me niet herinneren dat ik eerder al een boek van de man gelezen heb, maar hij heeft een heel oeuvre.
         “The last detective” is zijn eerste boek met Chief Inspector Peter Diamond in de hoofdrol. Dat is een te dikke, 41-jarige man met een kale kop en nog van de oude slag. Met computers en DNA-technieken heeft (had, in 1991) Diamond niet veel op, zijn kracht zit hem in degelijk recherchewerk met veel gepraat en waar dat nodig is, ook overreding (vandaar de titel “De last detective”, heel mooi). Zijn rechterhand in het boek is de hem enigszins van bovenaf opgedrongen John Wigfull.
         Getweeën onderzoeken ze de moord op een naakte vrouw in het meer (the lady in the lake?). Dat blijkt ene Gerry Snoo te zijn, ex-soapster en de laatste jaren voor haar verscheiden getrouwd met een professor in Engels, Greg Jackman. Meestal komt een moordenaar uit de directe kring rond het slachtoffer; heeft hij het dus gedaan? Dezelfde Jackman raakt enkele maanden eerder bevriend met Mat, een 12-jarige jongen, en zijn moeder Dana Didrikson. Hij heeft Mat van verdrinking gered, waarvan de locale krant (Molly Abershaw) graag verslag wil doen. En dan noem ik hier ook graag Jane Austin, die 200 jaar eerder in Bath gewoond heeft en over wie Jackman een tentoonstelling inricht. Heb ik daarmee iedereen gehad die de moeite waard is? Laat ik nog Stanley Buckle noemen, de baas van bierbouwerij Realbrew Ales, die ook in speelgoed en amusement doet, en voor wie Dana als chauffeuze werkt. En Dr. Bookbinder, die het als huisdokter het niet zo nauw neemt met de medische ethiek.
         Hebben jullie het intussen al zo’n beetje door? “The last detective” vind ik werkelijk een beauty van een boek. Wat was ik zondagavond blij, toen Ton cum suis de deur uit waren, dan kon ik weer direct het boek ter hand nemen. Het is zonder meer geschreven in schitterend Engels, gebruik makend van veel meer woorden dan ik tot mijn beschikking heb. En het bestaat uit zes delen, waarvan deel 2 vanuit het perspectief van Jackman en deel 4 vanuit dat van (Dana) Didrikson geschreven zijn, de andere zijn neutraler en vooral rond Peter Diamond gesitueerd. Zo iets ga ik ook doen, als ik nog eens een moordboek ga schrijven, wie weet. En wat is dit boek spannend, zonder ophouden, alle 368 bladzijden. Hier komt mijn recensiecijfer: een volle 9. Wat er gebeuren mag, ik ga in ieder geval de vier andere boeken van Peter Lovesey die ik op mijn verlanglijstje heb staan, met voorrang aanschaffen. Peter Lovesey, hij heeft mijn hart gestolen met dit boek.