dinsdag 31 januari 2012

Weblogbrief 7.16, 31 januari 2012

Weblogbrief 7.16, 31 januari 2012

         Zit ik alweer een brief aan jullie in elkaar te draaien. ¿Cómo va eso, compadritos, todo en orden detrás del cierre (de cremallera)? Eerlijk is eerlijk, dat klinkt toch een stuk uitheemse dan “Hoe is-t-ie, vrienden, alles kits achter de rits”? Laat ik dus maar weer overgaan op ABN. Maar eens zal het een keer voorkomen dat ik een complete brief in het Spaans schrijf, met op het einde een Nederlands lesje.

         Dit zijn wel de dagen van verjaardagen. Afgelopen vrijdag werd Lux twee en maandag moest Trudie er voor de 62ste keer aan geloven. Ik heb ze allebei gebeld en Trudie kijkt ernaar uit, zegt ze, om mij over 15 dagen in Düsseldorf op te halen voor mijn “vastelaovend in Mestreech”.
         Zal ik nog even doorgaan met verjaardagen? Vandaag is niet alleen hare majesteit jarig, maar ook mijn neef Rik; hij wordt/is 27. En zaterdag is het de beurt aan Marcel, die dan ook al weer 37 meeloopt. Is dat misschien het echte teken dat ik in de herfst van mijn leven zit, dat de nazaten op een leeftijd komen dat hun onbezonnen jeugd voorbij is?

         Gaan we naar mijn muziekkeuze van deze week. Daarvoor ga ik eens een keer in herhaling vervallen. Een paar weken terug brak ik hier een lans voor Tom Petty, al dan niet samen met zijn Heartbreakers. Ik verkondigde toen ook minzaam dat ik zijn live cd’s niet had, niet echt een probleem, en dat ik eigenlijk ook geen muziek van hem had van na 1992, en dat zag ik wel als een euvel. Volgens Jorge was er de laatste 20 jaar ook niet veel moois van Tom Petty meer te bewonderen. Hij wordt oud, vertelde Jorge me, met zijn (i.e., Jorge’s) haarloze centrale kop. Niettemin, als ik daar dan perse  belangstelling voor had, kon hij mij het recente werk van Tom Petty wel bezorgen, geen punt.
         Afgelopen donderdag was het zo ver; of ik maar even mijn memory stick wilde inpluggen, dan zette hij de hele handel er even op, alle oude cd’s, de live cd’s en de cd’s van na 1992, uiteraard netjes geordend met de hoezen, de namen van de componisten et alienis. Om het niet te gek te maken beperk ik me hier tot de zes meest recente studio cd’s, twee zonder The Heartbreakers (Wildflowers en Highway companion) en vier met. Jullie hoeven niet langer voor mij allerlei  tweedehands en andere markten af te struinen op zoek naar de ontbrekende cd’s, ik heb ze:
(1994)        Wildflowers
(1999)        She’s the one (Soundtrack van de film)
(1999)        Echo
(2002)        The last DJ
(2006)        Highway companion (Special edition, 2007)
(2010)        Mojo
         En helaas, de cd uit 2008 met allerlei zeldzame opnames, die ik eerder aankondigde als “Storming”, maar dat is de naam van het label, bestaat naar alle  waarschijnlijkheid niet; in ieder geval heeft Jorge hem niet kunnen vinden.
         In totaal kom ik op 88 nieuwe nummers, bijna zes uur Tom Petty. De man mag dan de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, ik hou vol dat hij op zijn oude dag nog steeds van wanten weet. En qua muziek nog steeds iets van Bob Dylan weg heeft, alleen vind ik Tom Petty’s stem zeker vandaag de dag een stuk aangenamer om naar te luisteren. Wat zij het mooie stukjes en wat hoor ik af en toe schitterend gitaarspel! Een keuze welke nummers ik nog weer beter vind dan andere, ga ik deze keer niet maken. Alle zes cd’s zijn mij even lief, maar “Highway companion” nog weer liever dan de andere vijf! Die cd, “Highway companion” hoort in alle oprechtheid bij iedereen van jullie binnen handbereik te zijn.

         Mede omdat ik Tom Petty hier al eens besproken heb, krijgen jullie deze week nog een tweede muzikant van mij, wel uit eenzelfde koker: Jeff Lynne. Hij is, denk ik, de minst bekende van de vijf Traveling Wilburys, zie eerder bij Tom Petty, en dit moet dan maar het moment zijn om zijn aanzien ietsje te vergroten.
         Jeff (met twee effen) Lynne is van 1947 en uit het Engelse Birmingham. In de jaren zeventig was hij de frontman van ELO, de Electric Light Orchestra, die een mengeling van pop, klassiek en futurische muziek bracht, overigens met aardig wat succes. Daarna, vanaf de tachtiger jaren werd hij steeds meer de helper, producer, van andere sterren, zoals daar zijn Brian Wilson, Duane Eddy, de Everly Brothers,  Joe Cocker en zelfs Tom Jones (aan wie ik een hekel heb). Dat hij bevriend was met George Harrison, blijkt o.a. op diens cd “Cloud Nine” uit 1987 en ook met Paul McCartney kon hij lezen en schrijven. Jeff Lynne zat mede achter het uitbrengen van “Free as a bird” als een verlaat opgedoken Beatles-nummer. In 1988 was hij actief in de Traveling Wilburys, zoals gezegd, en hoe goed Roy Orbison met hem overweg kon, moge ook blijken uit diens cd Mystery Girl, die pas na zijn dood verscheen in 1989.
         Jeff Lynne is maar goed voor één solo cd, genaamd “Armchair Theatre” en uitgebracht in 1990. En ik moet het helaas doen met maar enkel een cd die ik van ELO heb, The Very Best Of ELO, ook uit 1990. Ik vraag me daarbij af of ik de cd wel compleet heb, met zijn 12 respectievelijk 11 nummers in MP3 op mijn harde schijf. Bij elkaar is mijn Elo goed voor anderhalf uur muziek. Ik heb de cd intussen een paar keer gedraaid en hier is een vijftal nummers dat er voor mij (in positieve zin)  uitspringt: “Turm to stone” uit 1974, “Can’t get you out of my head” idem, “Don’t bring me down” uit 1979, “Hold on tight” uit 1981 en uiteraard “Here is the news”, ook uit 1981? Kennen jullie dat (nog), “Here is the news” van het “electrisch licht orkest”, volgens mij is het nog gebruikt voor een of ander tv-programma? Heel mooi.

         Zoals gezegd, vrijdag was Lux aan de beurt om gefeliciteerd te worden met haar tweede verjaardag. Eerder in Las Palmas had ik met Eva al overlegd over het cadeautje en wat kreeg ze van mij? Een “Artis De Partis”, dat is een grijze stoffen pop met een groene neus, uit Artis vanzelfsprekend, waar Eva en Lux kind aan huis zijn. Als toetje deed ik er nog een bijpassende muts bovenop.     Lux leek er vrijdag aan de telefoon heel blij mee. Ik belde haar om half 7 Nederlandse tijd en het eerste dat ze in Eva’s mobiel blerde, was: “Opa”. Daarna kwam er helaas niet veel extra meer uit, hoe ik ook aandrong vanuit het parkje bij Castillo De La Luz, een van mijn favoriete plekken om in een boek te lezen en het kleine spul van Las Palmas te zien spelen. Maar zaterdagmiddag bleek dat Lux me per e-mail ook nog eens bedankt had. Er zaten zelfs fotootjes bij van het moment van uitpakken. Gere gedoon, Lux, tot de karneval mer weer.

         Na ons telefoongesprek vrijdagavond had ik nog ampel tijd om het bejaardendansen, vlakbij het oude kasteel, weer eens met een bezoek te vereren. De levende muziek kwam van een man/vrouw duo, zichzelf “Merenque Show” noemend, dat overdreven zijn best deed, dat moet gezegd. De man bespeelde iets dat op een piano of keyboard leek en de vrouw was vooral in de weer met een microfoon, iets te enthousiast naar mijn mening. Op de achtergrond was ik getuige van een avondzon en enkele grote ventilatoren. Vraag aan jullie: wat voor dans is precies een merenque?
         Ik ga jullie niet weer een beschrijving geven van allerlei personen die ik daar zag fuiven en voorbij zag schuiven. Het waren er minder dan bij mijn vorige bezoek begin december, maar wel nog ruim honderd. Vooruit, laat ik één uitzondering maken. een koppel die ik bij het bejaardendansen nog nooit gezien had. Ze waren van mijn leeftijd en ik gok er maar op dat het buitenlanders waren, Scandinaviërs? En de beentjes van de vloer, dat is waar die twee druk mee bezig waren. Aanhoudend moest zij onder een poortje door dat hij voor haar maakte dan wel moest zij met een zwierig gebaar naar zijn andere hand grijpen die hij alvast in gereedheid had gebracht. Bewonderenswaardig!
         Het verhaal is nog niet af. Zaterdagmiddag stond ik zoals wel vaker om een uur of 6 bij La Guarida, mijn favoriete uitspanning voor een stukje levende rock of blues. Daar speelde een bandje genaamd Los Gumbo voor de deur, met een basgitarist, een (Amerikaanse) sologitarist, een drummer die zich als leider op had geworpen en een piepjonge (voor mij dan) zangeres die naar de naam Catarina luisterde. Ze gaven hem met hun vieren flink van katoen. Tot de hoogtepunten reken ik het gespeelde “I’d rather be blind” met zangeres Catarina in een glansrol en met een vette knipoog van de drummer naar de onlangs overleden Etta James (zie een vorige brief). Wat kon die Catarina hoog van de toren blazen. En wie zaten er opzij op de voorste rij van de muziek mee te genieten bij La Guarida? Mijn duo Scandinaviërs, luid klappend na ieder lied.
         Daarmee is weer iets bewezen. Ik ben niet de enige die op vrijdagavond van Spaanse meezingers kan genieten bij het Castillo De La Luz en een dag later langs de boulevard kan worden ondergedompeld in de blues. En, alweer terzijde, naast La Guarida is een nette, royale zaak, La Barca De San Andrés, die meestal maar weinig publiek trekt, zeker niet het terras van de zaak. Echter, als het een drukte van jewelste is bij en vóór La Guarida, zoals afgelopen zaterdag, profiteert de buurman mee. Het terras van die zaak zit dan ook aardig vol met meegenieters. Waarom niet?    

         Ton is altijd goed voor een roddel uit Groot Maastricht. Weten jullie al dat ook dit jaar de halve markt al vóór “’t benkelik momint” wist, of in ieder geval een sterk vermoeden had, wie prins carnaval zou gaan worden. Dit jaar stond er nou eens op de zondagochtend geen Tempeleer met roodgroengele muts voor de deur van de toekomstige prins, maar liep het fout vanwege een kinderoppas. De betreffende dame heeft meer dan één adres waar ze overdag op de kleintjes past en wat gebeurde er? Tegen N.B. de aanbrenger van het prins carnavalnieuws van vorig jaar zei ze dat ze in de vier weken voor carnaval bij die thuis minder zou oppassen, omdat ze dan elders nogal vaak moest zijn. “Bij wie dan?” “Bij de familie van den Akker!”
         En toen viel wederom “t willemke”; die Han van den Akker, de waterpoloër van MZ&PC vroeger, de man die voor Logica helemaal in Heerlen bij het ABP werkte en braaf getrouwd met vier snoepjes van kinderen, dat was er nou typisch zo eentje, waar het PC-benoemingsclubje van de Tempeleers zou vallen. Het werd op Facebook gecommuniceerd en daarna ging het rond als een lopend vuurtje.
         Chapeau! Als ik de aanbrenger “met die daog” tegenkom, krijgt hij van mij een halve liter bier, “una jarra”. De uitverkiezing van prins carnaval in Maastricht is vanzelfsprekend “’t bes bewaorde geheim”, maar als er iets te kraken valt, kunnen we het natuurlijk niet laten. En ik opper hier ook maar eens dat de aanbrenger van het grote nieuws, twee jaar achter elkaar, wat mij betreft volgend jaar zelf maar eens prins carnaval moet worden. (Maar niet nadat hij op zaterdagavond vóór “’t oetrope” op Facebook een ander als prins aankondigt.)

         Nu niet alleen Han van den Akker bekend is, maar ook de “Vors vaan de Keemeleers”, acht ik de tijd gekomen om jullie iets van het carnaval hier te vertellen, althans de periode tot 15 februari, de dag dat ik weer eens naar Maastricht mag “opstijgen”.
         De opening, de “pregón”, is helaas verdwenen in het kader van de bezuiniging; ik kom wel nog een pregonfilmpje tegen op de officiële internetaankondiging van het carnaval hier. “We” beginnen hier dit jaar a.s. vrijdag 3 februari met het Gala De La Reina. Daarin gebeurt echt van alles, maar wordt ongetwijfeld ook een nieuwe koningin gekozen, het equivalent hier van prins carnaval in Maastricht. Laat ik jullie verklappen dat ik al een kaartje in huis heb. Een precies plaatsbewijs is het niet, met stoel en al, dus ik word verondersteld er een beetje op tijd heen te gaan, anders zit ik in het schelletje.
         Gaan we naar de “murgas”, de half uur durende cabaretvoorstellingen van grote groepen heren of dames, meestal steeds van een bepaalde wijk. Veel van de murgas mij wijsmaken, kan ik maar half of niet verstaan; het is me te rap en te locaal, maar leuk vind ik het zeker. Vorig jaar heb ik alle murga-avonden een kijkje genomen. De voorronden zijn dit jaar a.s. maandag, dinsdag en woensdag, 6, 7 en 8 februari. En wanner is el gran final? Op zaterdag 11 februari van 8 uur tot in de kleine uurtjes; dan staat Santa Catalina op zijn kop, met mij in de gelederen uiteraard. Vorig jaar was er voorafgaand op het naburige El caravanales een zogenaamde hardloopwedstrijd voor “verkleiders”. Als die er weer is, ga ik daar eerst kijken.
         Ik heb nog een laatste happening in de aanbieding voor jullie. Op dinsdag 14 februari is het niet alleen Valentijnsdag, maar is ’s avonds ook de “preselección” voor de finale van de verkiezing van de “drag queen” op vrijdagavond de 17de. Misschien kan ik die nog net meepakken, voordat ik jullie de volgende dag kom lastig vallen in Maastricht

         Terug naar de Palmese werkelijkheid van nu. Zoals intussen als bekend mag worden verondersteld bij jullie, woon ik vlakbij twee stranden met aanpalende boulevards, Las Alcaravaneras links en Las Canteras rechts. Mijn wandelingetje aan het einde van de middag gaat meestal naar rechts, langs Las Canteras; op zondagmiddag sjok ik bijna altijd door helemaal tot aan “El Confital”. “El Confital”, waar is dat nou weer?
         Als ik zuiver in de leer wil zijn, loopt de boulevard van Las Canteras niet eindeloos door onder die naam, maar heet het laatste stuk naar rechts anders. Het laatste stuk, vanaf de Plaza Saulo Torón, waar de vissersbootjes liggen, heet het eigenlijk Pasaje De Los Pescadores De La Puntilla en voorbij de hoek naar links, bij o.a. het terras van La Oliva, Calle Prudencio Morales. Op het einde daarvan verlaten we Las Canteras definitief, maken een scherpe hoek naar rechts, bij de Plaza De La Puntilla, en zijn op de calle Alonso Ojeda, die doorloopt tot aan Casa Amigo Camilo bovenaan de straat. Daar neem ik op mijn wandeling steevast de hoek naar rechts voor de Calle Caleta, met links het huisje van Chano El Peligroso; is dat een vervaarlijke hond of mens? Vervolgens maak ik een halve draai naar links naar de Calle Consejal Manuel Rodriguez Costas (wat een lange naam), met al zijn banken. Hoe ver die precies doorloopt onder die naam, weet ik niet. Eerst komt er rechts een ijszaak, dan een Italiaan en verderop ligt restaurantjee Los Nidillos, links zie ik alleen maar water en rotsen, La Laja. Intussen is het tijd voor de diverse “miradores”, uitzichtspunten, langs het water, die ik allemaal langs de Calle Sindo Saavedra situeer, met als laatste “el mirador del Balconcito” bij de Punta Gorda en “El confital”. “El confital”, is dat nou het plein met twee banken, waar ik - zeker op de late zondagmiddag -  graag in mijn boek zit te lezen?
         Als afsluiting van dit stukje kom ik terug op de Calle Sindo Saavedra. Die Sindo Saavedra is, weet iedereen hier, een bekende muziekschrijver, componist, “compositor” zeggen ze hier, o.a. van een carnavalskraker van Las Palmas, vergelijkbaar met “Welt geer neet nao de pieringe, et friet, drink beer, slik hieringe, en de beste raod veur uuch, hawt ’t lever neet te druug” in Maastricht. Zo iets zou bij ons toch ook moeten kunnen, oude (en overleden, dat wel) carnavalscomponisten en -zangers met een straatnaam vereren. “Vanuit het Sjeng Kraftplein kijken we uit op een aantal straten, die erop uitmonden, respectievelijk de Pie Bexstraat, de Annie Haakenstraat, de Thei Mentenallee en het Harry Heltzelsteegje. Verderop ligt het Math Niëlplantsoen er vredig bij.”

         En maandagavond was het zo ver, ik moest en zou Trudie telefonisch feliciteren met haar 62ste verjaardag. Ik ben niet echt een beller en het had best wel wat voeten in de aarde. (Dat krijg je, als je geen beller bent.) Om half 7 Canarische tijd was het zo ver. Eerst probeerde ik het thuisnummer, enkele keren zelfs, maar daar kreeg ik een antwoordapparaat (Probeer het later nog eens). Het was intussen 8 uur en toen bleek dat ik het nummer van de mobiel niet voor het buitenland geprogrammeerd had. Het is niet 06 en dan het nummer, maar 00316 en dan het nummer. Dus moest ik eerst het mobiele nummer wijzigen. Nadat ik dat met succes gedaan had, nam Trudie niet op.
         Gelukkig belde Trudie mij even later zelf. Ze zat met de familie in café Minckelers op de Markt, waar je best lekker kunt eten. Op een gegeven moment had ze eens op het schermpje van haar mobiel gekeken, omdat ik maar niet belde en toen zag ze mijn  nummer staan.
         Perfisia, Trudie! Ook nog eens langs deze mij minstens zo sympathieke weg wens ik je het allerbeste. Gisteravond heb ik me op jouw gezondheid enkele glazen Tropical gedronken. We zien elkaar over 16 (inmiddels 15) dagen in Düsseldorf, als je me daar komt ophalen voor mijn glorieuze intocht in Mestreech (maar niet op een ezel; dat bewaren we voor Palmzondag).  

         Tot slot heb ik deze week een beetje raar Spaans lesje, namelijk van Engelse woorden die in het Spaans zijn binnengeslopen en veelvuldig worden gebruikt. Wij hebben dat in het Nederlands nog erger. Als het zo doorgaat, komt er over enkele generaties een soort semi-Engels uit onze mond.
         Echter, met grote talen als Engels en Spaans heb je ook het omgekeerde. In de V.S. spreken een heleboel mensen alleen Spaans of hebben Spaans als eerste taal. Ongetwijfeld zullen er bovendien de nodige Spaanse woorden in het huidige Engels zitten. Maar goed, ik heb hier een lijstje Engelse woorden, uit mijn argotboekje, die ik Spanjaarden wel hoor gebruiken hier:
Bodi
Camping
Chovinismo
Clinex
Eslogan
Esnob
Fútbal
Gag
Graffiti
Hamburguerería
Klaxon
Parking
Póster
Pub
Slip
Ticket
Zapear
         Mijn argotboekje dateert uit 1998 en het is in de jaren daarna alleen maar toegenomen. Ik kan jullie zonder probleem andere, recentere voorbeelden geven, bijv. in verband met computeren en internet. “El fútbol aquí is degenerado en un duelo solamente entre Barça y Real; otros equipos no importan.” Willen jullie nog een voorbeeld? “Chupa banquillo y zapea”,  is dat niet de titel van een in het Spaans vertaald boek van Yvonne Kroonenberg?

         En daarmee ben ik aanbeland bij de laatste alinea (“párrafo”) van mijn brief, exclusief de boekenhoek dan. Het is intussen afzien in Maastricht; van Ton heb ik begrepen dat het bar en boos wordt. In mijn huis heeft hij de radiatoren op markante plekken alvast maar aangezet. Wat kan ik tegenover jullie “frio glacial neerlandés” anders zetten dan mijn “sol canario agradable”? Vergeet je winterjas niet aan te doen, met gebreide sjaal zou ik zeggen. We komen elkaar over een week weer tegen, als ik mijn volgende brief verstuur. Intussen tot ziens maar weer, hasta luego, Pojl. 

BOEKENHOEK

         Deze week open ik deze illustere rubriek met een boek van de hier eerder gememoreerde Charles McCarry, iemand uit mijn thriller top 10. Ik kreeg het nog niet zo lang geleden te pakken. Het is uit 2004 en heet in het Engels “Old boys”. Ik zou dat vertalen met “Ouwe jongens”, voor mijn part “Ouwe zakken” of “Ouwe lullen”. Wie in plaats daarvan kiest voor “De veteranen” of desnoods “De sjoelbakkenbrigade”, kan mijn zege nog wel krijgen, Maar het vertalen met “Het netwerk”, met daarbij een foto van twee middelbare heren die naar iets onduidelijks kijken, dat is mijn pakje brood niet.
         “Old boys” dus. Het boek gaat over Horace Hubbard van de Amerikaanse geheime dienst, de Outfit, die op de (zogenaamde) ter aarde bestemming van zijn neef Paul Christopher, van  dezelfde dienst, het plan opvat om hem te gaan bevrijden en tegelijkertijd een volkomen foute Arabier, Ibn Awad, erven te weerhouden om het westen onder atoombommen te bedelven. Zijn companen zijn, naast ene David Wong, vier oudgedienden van de geheime dienst, Jack Philindros, Ben Childress, Harley Waters en Charley Hornblower; de “old boys”, all vier met hun eigen kwaliteiten. Horace verkoopt een schilderij van Paul Christopher en van het geld reizen de “old boys” vanuit Washington de halve wereld over: Brazilië, diverse, Egypte, Xinjiang, Oesbekistan, Kirgistan, om hun doeleinden te bereiken. Gaandeweg komt niet alleen Paul in beeld, maar ook zijn moeder Lori (94 jaar) en zijn halfbroer Tarik; dochter Zarah werd al eerder ingezet. En zien we eeuwige nazi Wolfram Osterman, Michail Orlov en andere Russen verschijnen, Kalash el Khatar, Kevin Clark en zijn jongens, dokter Claus Bücher, op sterven na dood, ex vamp mevrouw Károlyi (Marie Batholy), ene Askar en de vroegere Chinese ondervrager van Paul, Ze Keli. Niet te vergeten, er duikt ook een amforarol uit de eerste eeuw (na Christus) op, die een ander licht zou laten schijnen op de betekenis van Jezus (Jozua), Judas, en Paulus; Lori (Kerzina) torst die rol al vele decennia met zich mee. En passant vernemen we bovendien over de trek van de grote kraagtrap, een vogel, die te verschalken is door een slechtvalk, maar nog genadelozer door een satervalk.
         En mag ik dan nu naar mijn oordeel? Om te beginnen, ik vind “Old boys” best te pruimen. Uit eerdere boeken ben ik intussen bekend met de spionnenwereld van Charles McCarry, hij staat er trouwens mooi op op de binnenachterpagina, en dit boek is een prima verlaat vervolg. Maar vind ik hem net zo goed als grootmeesters John Le Carré en Robert Littell? Als dat al zo moge zijn, vind ik dit boek toch net ietsje minder dan de eerdere boeken die ik van hem gelezen heb. Vooral de vele bladzijden in het verre oosten zijn mij soms aan de te lange kant. “Old boys” eindigt daar ook mee, heel omslachtig, en om nou te zeggen dat het mijn eindoordeel ten goede komt, nee. Na enig wikken en wegen gaat deze Charles McCarry terug de koffer in met een 7+. Of laat ik er een 7½ van maken vanwege eerder bewezen verdiensten.

         Maandagavond kreeg ik mijn tweede boek uit en dat kan dus ook nog mooi mee in deze boekenhoek. Het is geschreven door ene Åke Edwardson, 58 jaar, en met een ○ op de A, Hoe spreek je dat Åke uit, als Ake, Eke, Aoke, wie het weet, mag het zeggen. Zijn  uiteraard “literaire” thriller uit 2001 heet “Himmlen är en plats på jorden”, dar lijkt me Zweeds, een taal die ik niet machtig ben. In 2005 verscheen de Nederlandse vertaling: “De hemel is een plek op aarde”. De titel verwijst naar een nummer van de Go-Go’s, met junkie Belinda Carlisle als zangeres; zie blz. 319 van het boek. En de plaats van handeling is Göteborg en omgeving.
         Zoals in andere boeken van die Åke zijn de hoofdpersonen van de regionale recherche. Namen? Erik Winter, 43 met zijn jongere vrouw Angela en dochter Elsa van 4, en Bertil Ringnar, 54 met zijn gescheiden vrouw Birgitta en de twintigers Martin en Moa. Samen met de collega’s Fredrik Halders, Aneta Djanali, Lars Bergenhem en nog een aantal anderen werken ze aan twee onderzoeken. Eentje gaat over iemand die met een brandijzer stiekem een klap uitdeelt aan een aantal nachtelijke studenten, achtereenvolgens: Jens, Aris, Jacob en Gustav. De andere zaak betreft de zoektocht naar een pedofiel, die steeds brutaler wordt tegenover kleine kinderen: Kalle, Ellen, Maja, Simon en Micke. De laatste, Micke, wordt zelfs door hem gekidnapt. Op de achtergrond speelt oud zeer, maar dat ga ik hier niet verklappen, dan geef ik de plot weg.
         Hoe het precies komt, weet ik niet, maar ik vind het boek dat ik hoofdzakelijk op mijn balkonnetje op de Luis Morotegatan heb zitten lezen, een beetje langdradig. Beste Åke Edwardson, je hebt het voor zo’n klein verhaaltje allemaal wel erg uitgesponnen in “De hemel is een plek op aarde”. Het is de winnende Zweedse thriller van het jaar 2001, lees ik op de kaft, maar daar kan ik het slechts ten dele mee eens zijn. Voor dit boek kom ik niet verder dan een 7-, best aardig, maar niet meer dan dat.
                     

donderdag 26 januari 2012

26 januari 2012

Weblogbrief 7.15, 26 januari 2012   

    Hola, camaraditas, mijn vorige brief zag afgelopen maandag pas het publicatielicht, dus heb ik maar drie dagen gehad om deze brief 7.15 te componeren, tussen andere bezigheden door. Zo’n kattenbelletje, dat kan niet veel zijn, hoor ik degenen al roepen die van vooral lange brieven houden. Nou ja, in dat geval is dit er een speciaal voor diegenen onder jullie die “snel, snel, snel” in hun vaandel hebben staan.

    Eerst maar eens een muziekje. Deze halve week begin ik met Etta James, omdat ze onlangs, op 73-jarige leeftijd, is overleden. Ze is te vinden op een aardig rijtje cd’s van mij. Om hoeveel nummers het gaat? Laat ik voor de afwisseling eens de vele dubbele en driedubbele meetellen; dan kom ik in Etta’s geval tot een respectabel aantal van 187 ofwel meer dan 10 uur muziek. Hier zijn al mijn cd’s van Etta James op een chronologisch rijtje:
(1986) Blues in the night, 2 cd’s (& Eddie “Cleanhead” Vinson), 19 nummers
(1989) Seven year itch, 10 nummers
(1993) The essential Etta James, 2 cd’s, 44 nummers
(1997) Her best, 20 nummers
(2000) The Chess Box, 3 cd’s, 72 nummers
(2001) Tell mama; the complete Muscle Shaols sessions, 22 nummers
    Hoe ga ik Etta James voor jullie samenvatten? Op allmusic en de Engelse wikipedia kan ik terecht voor bruikbare hulp. Qua stem zit Etta James tegen Arethra Franklin aan, van vele markten thuis sinds eind jaren 60. Dat ik haar in mijn muziekcollectie bij “jazz, blues” heb gezet, is maar ten dele waar. Ze kan (kon) net zo goed overweg met pop en gospel. En helaas bracht Etta James wegens haar niet te genezen heroïnegebruik heel wat tijd door in ontwenningsklinieken en gevangenissen, dat ook weer.
    Een aantal hits van Etta, dat lijkt me een aardig idee voor een posthume ode. Voorop staan voor mij de nummers “At last” en “I’d rather go blind”, maar om haar nog wat veren in haar op het einde omvangrijke kont te steken vraag ik hier ook jullie aandacht voor “Dance with me, Henry”, “I just want to make love to you”, “The wallflower” en “Tell mama”. Etta James is voor mij een prachtvoorbeerld van iemand die het als junkie toch nog best lang getrokken heeft.

    Is er nog tijd voor een tweede artiest? Ja, toch? Jullie weten het: ik ben een trouwe lezer van de stukjes die mijn broer Harry op zijn website zet, www.harryknipschild.nl. Vooral de muziekartikelen gaan er bij mij in als koek. Deze week heeft hij een mooi verhaal over Harrie Muskee, het gezicht van Cuby & The Blizzards (waarom is het niet: Harrie & The Blizzards?). Veel van wat die man in zijn leven te verstouwen heeft gekregen, is terug te voeren op zijn liefde voor ene Miep Huisman. Als die hem laat zitten en van Assen naar Amsterdam verhuist, komt de “blues” bij hem definitief los.
    Van Cuby en zijn vrienden heb ik maar vijf nummers op mijn computer staan, het houdt niet over, dus het gaat mij wat ver om die hier als mijn top 5 te presenteren. Hier zijn ze:
1.    Another day, another road
2.    Somebody will know someday 
3.    Stumble and fall
4.    Things I remember   
5.    Window of my eyes.
    Echter, over Harrie Muskee wou ik het niet hebben, ook niet over The Blizzards, wel over het artikel van mijn broer over hem (en Herman Brood). Mijn Harry weet echt alles over oude blues, nog steeds, en in zijn verhaal over Harrie Muskee strooit hij voor de zoveelste keer met bluesinformatie of het niks is. De jonge Cuby (Harrie) was verslingerd aan de muziek van de oude  bluesknakkers uit de Verenigde Staten. En wie zag ik tussen illustere namen als Buddy Guy, Howlin’ Woolf, Jimmy Reed, John Lee Hooker en Sonny Boy Williamson staan? Daar was hij, de lang vergeten Eddie (met ie, Harry) Boyd.
    Eddie Boyd, als zo veel bluesartiesten is hij uit de Mississippi delta. Helaas heb ik maar één cd van de zanger en pianospeler, maar wel een heel mooie. Zijn belangrijkste muziek is in de jaren 90 keurig opgepompt tot ADD en in 1995 uitgebracht als nummertje 58 van de eindeloze serie “The blues collection”. De cd, met in totaal 20 nummers, heeft als titel “Third Degree” meegekregen.
    Om te beginnen, het titelnummer “Third Degree” is best te pruimen. Andere “hits” van hem zijn volgens allmusic.com “24 Hours” en het veel gecoverde “Five long years”. Laat dat nummer er nou niet opstaan! Maar ik heb hem gelukkig wel, “Five long years” van Eddie Boyd, op de een of andere verzamelcd. En de versie van diverse “volgelingen”, vaak gitaristen, zoals daar zijn B B King, Buddy Guy, Eric Clapton, Frank Frost, Freddy King en John Lee Hooker. Voor meer moois op de cd, luister ook eens naar “Cool kind treatment”, “Rattin’ and runnin’ around”  en “Got me seein’ double”. Op de Eddie Boyd cd speelt overigens vaak een pracht van een saxofonist mee, bijv. op “I got the blues” en “Come on home”; wie is dat? En terzijde, de man is op de hoes van “Third Degree” afgebeeld met een grote sigaar in zijn mond, niet verkeerd. De meeste van zijn nummers zijn uit 1951-54, uit de tijd dat ik nog op de “bewaorsjoul” zat dan wel werd ingewijd in de kunst van het biechten en ter communie gaan. Op twee na (van Willie Dixon) zijn ze allemaal door hem zelf geschreven.
    Over die Eddie Boyd heb ik ter afsluiting nog een aardigheidje. In de V.S. werd hij het steeds meer beu hoe hij als zwarte (Afro-american) gediscrimineerd werd. Bij ons in Europa was dat niet of veel minder het geval. Dus zette hij in 1965 de belangrijke de stap om te verhuizen naar België en later naar Finland. Uit die tijd heb ik nog een acceptabel nummer van hem uit 1968 samen met Peter Green (van Fleetwood Mac), “The big boat”. En helaas, Eddie Buyd heeft het uitkomen van zijn cd “Third degree” net niet meer mogen meemaken. In 1994 overleed hij als 80-jarige.

    Dat gezegd hebbend over Etta James, Harrie Muskee en Eddie Boyd wil ik het dan nu even met jullie hebben over wat er met mij dient gebeuren, als ik dood ga. Zo ver is dat niet meer weg; ik ben 65 en om eens wat te noemen: voor een bus rennen die op vertrekken staat, doe ik niet meer en het zit er ook niet meer in. Er komt wel weer een volgende. Terug naar mijn verscheiden, daar gaan we.
    Mijn lichaam ter beschikking van de wetenschap stellen zie ik niet zitten, maar mocht iemand een orgaan van mij kunnen gebruiken, dan mag hij of zij dat met plezier hebben. Een compleet donorcodicil heb ik een aantal jaren geleden ingevuld en ik ben blij dat het nog geldig is. En er moet om mij in het niets op te lossen kennelijk gekozen worden tussen begraven en cremeren. In dat geval kies ik volmondig voor cremeren; ik zie niet in waarom ik na mijn dood nog vele decennia lang in de grond zou moeten verteren, als voer voor de “pieringen”.
    Eén advertentie, in de Limburger, is mij voldoende om mijn overlijden en het tijdstip van de crematie te vermelden. Ze mag wit of grijs zijn, maar graag met een zwart randje eromheen. En waarom niet ook met een recent fotootje. Een kruisje hoeft er niet bij. Iets als: Op ... is overleden, Paul Knipschild, geboren in Maastricht in 1946, vind ik voldoende. Met daaronder de namen van nabestaanden.
    Een mis voorafgaand aan de crematie wil ik perse niet, ik heb niks met welke Kerk dan ook. Een wake of dergelijke vooraf acht ik evenmin zinnig. Ik neem aan dat ik in Nederland dood ga, in Maastricht of daar in de buurt. In dat geval gaat mijn voorkeur uit naar het dichtst bijzijnde crematorium. Als cremeren in Wiek of Maastricht niet mogelijk is, wordt het wat mij betreft de Walpot in Eijsden. Daar kunnen jullie als bezoekers met de auto heen, maar wat is erop tegen om eens de bus of de fiets te nemen. Of heen lopen en terug met de bus, dan is er op de heenweg ruim tijd om eens over mij of iets anders te mijmeren. Na afloop van de crematie uitstrooien van de as op een speciale plek vind ik onzin; die as blijft, als het aan mij ligt, gewoon bij de Walpot en wordt ter plekke opgeruimd. En op bloemen of dergelijke op een dure kist stel ik evenmin prijs. Als iemand van jullie zijn geld graag kwijt wil, lijkt me bijv. Amnesty International een nuttiger bestemming. Een praatje van deze of gene voorafgaand aan de verbranding is wel toegestaan, stel ik zelfs op prijs. Het hoeft geen loodzware bevalling te zijn, er mag ook best eens gegrinnikt worden
     Na de crematie is er, als de crematie in de ochtend plaats vidt, een koffietafel. Liever heb ik de crematie echter ’s middags, bij voorkeur om een uur of 4. Voor wie dat wil, is het daarna tijd voor een glas of meer op mijn kosten in een Maastrichts café. Café de Poort, het voormalige café van Rocky Courtens, of een ander bruin café lijkt me daarvoor een geschikte gelegenheid.
    Tenslotte: het bovenstaande heb ik niet zo maar, voor de vuist weg, eventjes opgeschreven. Ik heb er wel degelijk over nagedacht en hoop oprecht dat jullie mijn wensen bij mijn overlijden willen respecteren. Eva en Trudie zal ik vragen om dit stukje uit te knippen en te bewaren tot het moment van overlijden daar is.

    Gaan we naar iets geheel anders, terug naar Las Palmas, meer precies naar een kerkje met de naam: Nuestra Señora Del Pino, ook wel Nuestra Señora De La Luz geheten. Als je van de boulevard bij Casa Suecia via de calle Ferreras in de richting van het park bij het Castillo De La Luz loopt, ligt het bezijden de calle Juan Rejón aan de rechterkant. Ik kwam er dinsdagavond voorbij om even voor 7 uur en zag diverse gelovigen het kerkje betreden. Er begon kennelijk een mis. In het “voorgeborchte” van de kerk zag ik een hele rij affiches hangen, met pakkende teksten. Hier zijn er een aantal:
El cristiano no vive aislado. Se reune. ¡Ven!
Todos somos ciudades, nadie sin hogar
Las cosas importantes se hacen con corazón
Salgamos al Maestro. Abramos puertas
Somos parte de una Iglesia que acompaña y ayuda participa
    Echter, om al die aansporingen om “toe te treden”. “mee te doen”, “deuren te openen” is het mij niet te doen. En voor mij hoeft ook de vreugdekreet Todos seremos transformado por la victoria de nuestro Señor Jesucristo al helemaal niet. Hier vraag ik jullie vriendelijke aandacht voor twee tableaus die links en rechts vóór de kerkdeur zijn aangebracht, bevestigd aan veredelde tonnen met aarde erin en een palmboompje erboven. Op beide tableaus lees ik: “No soy una papelera”, ik ben geen prullenmand. Nodeloos te zeggen dat de goegemeente hem daarvoor wel gebruikt.

    In mijn brieven doe ik wel eens een alineaatje Spaans, zie bovenstaand, om jullie op te monteren. Vandaag krijgen jullie als tussendoortje ook een grap, “una broma”, “una coña” uit het Engelse taalgebied. Ik heb deze, als ik het goed onthouden heb, uit de film “Once upon a time in America”. Een jongedame vraagt geamuseerd naar een overijverige jongeman: “Do you like traveling?” Als hij bevestigend antwoordt, komt haar tweede vraag: “And what do you think of making love?” Ook daarop komt een “ja” en dan zegt ze: “Then fuck off!”.

    Alweer een aantal jaren geleden besloot de overheid hier dat de benzineprijs meer in de richting van die van die van de “peninsula” moest worden opgetrokken. Dat zou in stapjes gaan gebeuren, de crisis heeft het proces wellicht nog versneld en vergeet niet, in Madrid en Barcelona betaal je nu ook meer dan een paar jaren terug. Het wachten was op het grote moment dat de prijs van een liter loodvrije benzine 95 op mijn eiland boven de 1 (één) euro zou uitkomen. Dat is nu gebeurd, eindelijk. Vanuit de bus maandag keek ik naar de borden bij drie benzinestations in de stad en de prijs was steeds 1,03 euro en nog wat. Vergeleken met Nederland stelt het nog weinig voor, maar hosanna, wij van Las Palmas doen inmiddels ook een beetje mee. Ter vergelijking, in de stadsbus hier zit ik met mijn tienrittenkaart nog altijd gebamzaaid voor minder dan 70 cent.

    Laat ik het in dit epistel eens over een ander plein hebben dan de bekende die ik hier ongetwijfeld al eerder gememoreerd heb, zoals daar zijn Castillo De La Luz, Plazoleta Farray, Parque Doramas, Pérez Galdós, Plaza De Las Ranas, Santa Ana, Santa Catalina en San Telmo. Op het einde van Las Canteras rechts kom je vanzelf bij een groot plein op weg naar het stukje Las Palmas voorbij La Puntilla. Het stukje zee daar heeft de naam La Laja, de gladde steen, weten jullie dat ook weer.
    Qua oppervlak is het plein, schat ik, bijna zo groot als het Vrijthof, maar het is wel vierkanter, met een hoek eruit, meer een zeshoek. Het plein, “plaza De La Puntilla”, is net als het Vrijthof helemaal leeg op wat banken na en enkele trappen in de richting van de zee en de boulevard, wat het geheel er bepaald niet vrolijker op maakt. Eigenlijk staat er maar een ding op het plein dat om aandacht vraagt. En dat is nou eens niet het Zate Hermenieke” monument, fontein “Pak Uuch Vas” of de kiosk, maar een imposant (hoewel, daar valt over te twisten) kunstwerk van een mij onbekende “kunstemeker”. Wat zien ik? Een constructie van verroest ijzer met daarop een vlaggenstok van zo’n vijf meter hoog, en daaraan vast draaien drie op elkaar geplaatste groepen rechthoeken in de rondte, deels linksom en deels rechtsom. Bij menig toerist is het gevaarte goed voor een digitaal plaatje; ik vind het maar zo zo, la la, net als trouwens het hele plein.

    Het EK komt eraan, het Europees Kampioenschap Voetbal, het begint op 8 juni, zo ver weg is dat niet meer. En geloof me nou maar eens: Los Naranjas vliegen er deze keer in de eerste ronde uit (na een moeizame winst tegen Zweden, verlies tegen onze oosterburen en daarna een gelijkspel tegen Cristiano Ronaldo en zijn maten). Echter, zo ver is het nog niet. Wel zie de eerste slogan, van  Base, een winkelketen voor sportartikelen, die zijn uitverkoop lardeert met: “En un mundial de rebajas yo sería cabeza de serie”. Wie van jullie kan mij vertellen wat cabeza de serie is; ik heb oprecht geen idee.

    En dan nu mijn echte Spaans lesje. Zoals meestal kom ik daarmee pas aanzetten op de dag dat ik naar de faculteit ga voor andere zaken en om mijn nieuwe brief aan jullie te versturen. Eerst lees ik dan nog eens door wat ik zo al geschreven heb, mede ook om nog wat laatste correcties te kunnen aanbrengen.
    Deze brief 7.15 is er een waarin ik mijn idee over godsdienst en de Kerk niet onder stoelen of banken steek. Dus wijd ik mijn Spaans lesje ook maar weer eens aan de Here Here en vooral zijn schare helpers en fans.
     Zoals ik bij jullie bekend mag veronderstellen, zitten we opgescheept met een viertal hoofdgodsdiensten: “catolicisismo, protestantismo (met zijn varianten), islam y hinduismo. Ben ik een belangrijke religie vergeten, zoals de Anglicaanse Kerk, de Grieks-orthodoxe Kerk, de Joodse Kerk? Die alsmede een aantal andere godsdiensten stellen (nog) maar weinig voor. Veel aparter vind ik dat er eveneens sprake is van een teloorgang van de hoofdstromingen; wij zitten sinds de jaren 60 midden in een massale ontkerkelijking. En noemt daar iemand het “budismo” als een nieuwe stroming? Ik heb van de insiders begrepen, dat het niet echt een religie is, met een God en zo, hoewel... Als ik kijk hoeveel van die “monjes” en “templos” je in een boeddhistisch land als Myanmar tegenkomt, begin je jezelf toch vragen te stellen.
    In onze westerse wereld kun je van de protestantse Kerk met zijn “exégesis biblica”, zijn “pastores protestantes” en  “consejeros parroquiales, ancianos” veel zeggen, maar niet dat het een uitgesproken mannenwereld is met een topdownstructuur. Ik ga het hier hebben over de Rooms (?) katholieke Kerk, waar ik het beste mee bekend ben. Wat mij daar (o.a.) zo aan tegenstaat, is de wel heel bijzondere positie van bepaalde voor superkuis aangeziene, zogenaamd onbevlekte, ongetwijfeld heterosexueel geöriënteerde mannen. (Wat een lange zin!) Hoe fout het met sommige leden van dat clubje kan gaan, blijkt bijv. uit recent onderzoek naar pedofilie in de kerk en op school bij de broeders (“frailes, hermanos”) en zusters (“monjas, hermamas”). Zich bevredigen met kinderen in de buurt, hen een mep en andere onzin verkopen of voor de lol met een lineaal op hun vingers tikken, dat kunnen sommige geestelijken als de beste.
    Daarnaast is er sprake van een bijna tot in het absurde doorgevoerde hiërarchie in de katholieke Kerk; het lijkt wel het leger. Bovenaan in de piramide vind ik “el Papa” (met een hoofdletter), de plaatsvervanger van God op aarde, bijgestaan door de “curia romana” en de “guardia suiza”. Daaronder komen de “arzobispos”, die met zijn allen in het geheim om de zoveel tijd een nieuwe “el Papa” mogen kiezen, daar weer onder zitten de “obispos (y obispos auxiliares)”. Die op hun beurt spelen weer de baas over de “arcedianos, curas, sacerdotes, clérigos, párrocos, padres” en hoe het gewone, maar wel nog gewijde kerkvolk verder mag heten. Vervolgens komt er een hele tijd niks. En pas dan, helemaal op de grond, vinden we de “sacristanos”, de “ayudantes de la comunión”, de “acólitos, monaguillos” en niet te vergeten de “niños del coro”.  (Daar zat ik als jongetje bij, want zingen is dubbel bidden, was me verteld). Dan valt er weer een verticaal gat en nog lager, zeg maar haast onder de grond, bevindt zich dan de grote meute overige gelovigen, “los creyentes”. Met daar weer onder de zondaars, “pecadores”, de mensen die in andere godsdiensten geloven, de heidenen, “paganos”, en de “anticristos”. Mijn oma, God hebbe haar ziel, heeft mij bij haar leven wel eens voor de antichrist uitgemaakt en wat was ik er trots op.
    Wat zal ik er verder nog van zeggen? Graag had ik na mijn dood liever niet in de hel, “infierno”, en ook niet in het vagevuur, “purgatorio”, gekomen. Mij lijkt de hemel, “el cielo”, wel wat om daar aan een goedgevulde tafel plaats te nemen met gouden borden en bestek en uiteraard in aanbidding van de enige en echte God. Maar helaas, “es iech doed bin, greuit d’r graas op miene boek”. En later weer uit de dood opstaan, mijn “resurrección al juicio final”, ik vrees dat zelfs die herrijzenis er niet van zal komen.
   
    Is dat niet een mooie afsluiting? Als aan alles een einde komt, ook aan deze zoveelste verzuchting uit het diepst van mijn hart. Het is tijd voor andere bezigheden, maar ik zeg jullie bij dezen toe dat dit zielenroersel (met een n) vanmiddag nog op de internetbus gedaan wordt. Voor nu, geef niet op, houd de moed erin, ga voor mijn part eens over de schreef, dat moet zo maar een keer kunnen, En tot ziens maar weer, hasta luego; jullie hebben de hartelijke groeten van ondergetekende, el abajo firmante, don Pobla, herstel, don Pablo.
   
BOEKHOEK   

    Als je maar een paar dagen hebt tot de volgende weblogbrief, ben je oprecht blij, als je toch weer één boek helemaal uit hebt, zeker als het zo dik als “Gone” van Mo Hayder. Ik was er zondagmiddag aan begonnen, ruim 550 bladzijden, dat is niet niks, dat is aanpoten. “Gone”, een  mooie, korte titel, is van 2010 en speelt, zoals vandaag de dag gangbaar bij Mo Hayder, in de buurt van Bristol, Bath en contreien.
    Hoofdpersoon is, als vanouds, Jack Caffery, vrijgezel en nu DI, “detective inspector”, bij de Bristolse politie. Met als goede tweede Flea Marley, hoofd van de Onderwatereenheid van de politie, inzetbaar voor duiken en ander gevaarlijk werk zoals klimmen. In “Gone” worden de nodige kinderen weggekaapt, eerst Martha Bradley, dan Emily Costello en later nog even ene Charlie. Eerder waren ene Alysha en ene Cleo aan de beurt, maar hen en Charlie is niks overkomen. Na het nodige zoekwerk komt de politie, vooral Cafferty met zijn trio Prody, Paluzzi en Turner, uit bij de familie Moon, vader en twee zoons. Zoon Ted heeft tien jaar in de gevangenis gezeten voor de moord op Sharon Macy; nu is hij al weer een tijdje vrij. En hij moet wel haast de kidnapper (“jacker”) zijn, nu hij tijdelijk als onderhoudsmannetje bij de Bristolse politie werkt. Intussen kiest Flea Marley haar eigen weg op zoek naar de dader in de naburige kloven en ondergrondse tunnels.
     De Walking Man komt ook nog even voorbij, in verband met de onopgehelderde dood van filmsterretje Misty zes maanden eerder. En wie krijgt een Oscar voor de beste bijrol? Die prijs gaat zonder verdere discussie naar Janice Costello, de moeder van Emily, die zich absoluut niet door de politie laat ringeloren. Overigens, de diverse vaders spelen in het boek niet echt een rol van betekenis. 
     Ik heb iets met Mo Hayder. Als auteur (autrice) heb ik haar zeer hoog zitten, heb ook al haar boeken in mijn bezit. War betreft “Gone”, dat doet m.i. niet onder voor haar eerder werk. Haar boek is spannend, af en toe heel spannend, en de laatste honderd bladzijden heb ik met evenveel animo gelezen als het royale pak ervoor. Het afdalen in onderaardse holten werd mij de afgelopen dagen een enkele keer iets te veel met zijn Engelse terminologie, maar dan kwam er daarna steevast weer een volgende hoofdstuk dat ik echt adembenemend vond. In stijl kom ik dan ook voor “Gone” met alweer een hoog recensiecijfer; Mo Hayder gaat voor “Gone” met een 8+ terug de kast in, uiteraard de kast met boeken die ik alleen nog onder strikte voorwaarden nog wil uitlenen.

maandag 23 januari 2012

Weblogbrief 7.14, 23 januari 2012

Weblogbrief 7.14, 23 januari 2012

         Een pater zou beginnen met "queridos hermanos”, beminde gelovigen, maar zo zijn we niet getrouwd. Voor mij is het “amados amigos”, dierbare vrienden en vriendinnen. En daar gaan we weer. Mijn veertiende brief van deze winter is in de maak, “está haciendo”. Om te beginnen, mijn uitgebreide bezoek is zaterdag weer vertrokken, Lux, Eva en Jan Willem zelfs in de vroege ochtend. Marcel en Damaris mochten hier eerst nog een half kippetje met gebakken aardappelen en knoflook verorberen, maar ook die zaten om 2 uur in de bus. Daarna had ik het rijk weer alleen.
         Mijn verdere zaterdag was er een zoals gebruikelijk. Ik zette een was in en ging monter verder in mijn derde boek. En ik schreef een uurtje aan deze brief. Daarna, om half 6, mocht ik La Guarida-waarts voor mijn portie levende muziek aan de boulevard. Het viertal mannen dat deze keer optrad, was overenthousiast en met name de zanger had wel wat, vind ik. Hij had wel iets weg van mijn Maastrichtse buurman Chris van WP 48. Echter, bij mijn weten speelt Chris niet ook nog eens mondharmonica, “meziekske”, en dat deed deze lefgozer wel, en met verve. Later op de zaterdagavond zat ik thuis braaf te lezen; na zo’n zoete inval als de afgelopen week moeten er wel bladzijden ingelopen worden. En toen het later werd, deed ik zo waar mijn trui met lange mouwen aan en eindigde met Hill Street Blues, voordat ik mijn moede hoofd ter ruste legde.
         Na de zaterdag komt ook hier de zondag. Al in alle vroegte kreeg ik mijn klanken mee van de marathon die hier gisteren gehouden werd. Vanaf 10 uur trad er vlakbij mijn falt zelfs zo’n Canarische volksgroep op, met alle tokkelmuziek en zang die daar bij hoort. Ben ik prompt in mijn zondagse kleren gestapt en gaan kijken? Nee, net als vorig jaar vond ik het wel goed zo, een komen en gaan van mensen op enige afstand, onder wie ook legio lange-afstand-lopers, die verderop zwetend en zuchtend voorbij kwamen gesjokt. Ik deed mijn tweede was van het weekend en las bijna aan een stuk door in een boek dat ik jullie in mijn volgende brief uit de doeken zal doen. Tijdens een pauze om 1 uur was ik goed voor enkele tosti’s met “kies en sjink”, met daarna opnieuw enig briefwerk.

         Om even over 2 zondagmiddag dacht ik: “’t Benkelik momint is aongebroke. Noe weurdt de groeten oonbekinde vaan zie maske verlos op ‘ne stampvolle merret.” Voor wie zelfs vandaag nog niet weet wie “het” geworden is, “prins carnaval vaan Groet Mestreech”: Han van den Akker, 47 jaar, netjes  getrouwd en met vier kinderen. Hij werkt bij het ABP, o je, ik moet geloof ik APG zeggen. Marcel, ken jij hem misschien? Zo ja, kun je me dan snel enige inside informatie toespelen, die ik vervolgens schaamteloos in een weblogbrief kwijt kan?    

         Begin ik dus mijn muziekrubriek met bijv. Lenie Menten (Hei had ze niks. Daor had ze niks. Alles vaan achtere, vaan väör had ze niks)? Of met Jef van Deurse (Vaan die unne, unne, unne lik iech noe op ‘ne knap. Dat heet miech die unnesajs gelap.)? Ik heb erover gedacht en toen besloten dat ik daar nog eventjes mee wacht, tot de carnavalsperiode ook hier een aanvang heeft genomen. Vanwege de crisis en de bijbehorende korting van de overheid en het bedrijfsleven op allerlei culturele activiteiten hier begint de “vastenaovend” hier dit jaar pas op vrijdagavond 3 februari (met het “gala de la reina”).   

         Dus kom ik, overigens op verzoek van Noé, deze week met Al Green als “redelijk alternatief”. Al Green, wie is dat nou weer? Of kennen jullie hem al van binnen en van buiten en ben ik weer degene die nodig het een en ander bij moet leren. De zwarte man is uit een muzikaal gesproken voortreffelijk jaar, 1946. Hij zingt een beetje zoals coryfee Marvin Gaye en ik heb een mooi duet van Al Green met Annie Lennox uit 1988: “Put a little love in your heart”. Daarnaast doe ik jullie hier zonder enige twijfel een groot plezier met een recente cd van hem uit 2003, “I can’t stop”,  met daarop een twaalftal liedjes, heel mooi allemaal.
         Echter, Al Green’s hoogtijdagen zijn ongetwijfeld de beginjaren 70. Daaraan refereren ook de twee overzichtcd’s die ik van hem heb: “The very best of Al Green”, met 18 nummers uit 2001 en “The definitive greatest hits”, met 21 nummers uit 2007. De cd’s overlappen elkaar niet een beetje, maar heel erg; in totaal gaat het om 25 verschillende nummers. Daarbij zitten  - dat spreekt vanzelf - ook zijn hits zoals “Tired of being alone” uit 1970, “Let’s stay together”, “Look what you’ve done to me” en “I’m still in love with you” (1972) en het jaar erop nog eens “Call me”, “Here I am” en “Sha-la-la” (1973). De tientallen jaren die daarop volgen, is Al Green vooral te vinden in het gospelcircuit, ook leuk, maar niet helemaal mijn ding (tenzij het om Sister Rosetta Sharpe gaat). Geef mij maar “Let’s stay together” van Al Green, dat kan ik nog steeds meeblèren.

         Marcel, altijd geïnteresseerd in mijn muzikale nieuwigheden, vertelde me afgelopen week trots dat hij onlangs een 10 cd box van Django Reinhardt gekocht had. Die ga ik zeker nog eens van hem overnemen. In afwachting daarvan zette ik speciaal voor hem en Damaris op donderdag en vrijdag wel al de beroemde Franse jazzgitarist op en verklaarde Django (eigenlijk Jean Baptiste) Reinhardt plechtig tot mijn tweede artiest van deze brief. Django, echt oud is de beetje vreemde snoeshaan en zigeuner niet geworden. Hij zag het levenslicht in 1910 (vandaag, op 23 januari) en stierf hij 43 jaar later aan een beroerte. Aan zijn linkerhand had hij na een ongeluk nog maar drie vingers over, geen ringvinger en pink meer, maar gitaarspelen kon hij met zijn handicap niettemin als de beste. Het heeft wel wat, die Parijse Django, maar Damaris wist spontaan uit te roepen: Mais, il est de la Belgique!”. Dat klopt, maar hij is wel al als jongetje naar een zigeunerkamp bij Parijs verhuisd.
         Van Django Reinhardt heb ik een cd uit 1996, geheten “Are you in the mood?” met daarop 21 tracks, de titels van de afzonderlijke titels ga ik nog eens opzoeken en invoeren. Maar mijn hoofdschotel van hem totnogtoe is een drietal cd’s met de naam: Rétrospective, 34-40, 40-47 en 47-53. bij elkaar 58 nummers. Daar moet met enig wikken en wegen toch ook een hitparade uit te construeren zijn, “the best of DR”, vond ik. Het bleek bij nader inzien echter best moeilijk, omdat er echt van alles op de driedubbel cd staat, van uiterst langzaam tot megasnel en van zeer solo tot en met begeleid door een heel orkest. Marcel en ik komen samen tot minstens een vijftal nummers die wij beiden zonder meer bovengemiddeld vinden (maar het gemiddelde zelf is knap hoog). Hier zijn ze: 1. Daphné
2. Dinah
3. Les yeux noirs
4. Manoir de mes rêves
5. Nuages. 
         En dan nu een quizvraag: weten jullie nog hoe de violist heet met wie hij vaak samenspeelde? Grapelli! Ik doe er stiekem eentje bij: “Minor swing”, met Grapelli virtuoos op de viool. En om het af te leren ook nog eens: “I’ll see you in my dreams”, het nummer dat ik het beste ken van de Mills Brothers (en waarvan ik een instrumentale versie heb van Chet Atkins met Mark Knopfler). En, alweer een quizvraag, wat is een “manoir” (zie nummertje 4 van ons rijtje?) Dat is een landhuis, een klein kasteel, en niet een handspiegel, wat ik eerst dacht.

         En dan nu iets heel anders. Zoals ik jullie al eens heb uitgelegd, duurt een griepje, als je niks doet, zo’n zeven dagen en als je naar je huisdokter gaat en een receptje meekrijgt, dat je bij de apotheek verzilvert, ongeveer een week. Omdat iedereen wel eens verkouden of grieperig is, is er uiteraard een hele industrie actief om medicatie daartegen aan de man te brengen. Vraagt dat om een voorbeeld? Hier prijken al een aantal weken overal affiches aan hokjes van bushaltes ter verheerlijking van Couldrina Instant. De naam van het spul alleen al! Het zou de probate remedie bij uitstek zijn “contra los síntomas de la gripe y el resfriado”. Boven de naam zie ik drie packman-achtige bolletjes aan steeltjes: “fiebre”, “congestión nasal” en “dolor de cabeza”, problemen die met Couldrina Instant als sneeuw voor de zon verdwijnen. Is het niet wonderbaar?

         Afgelopen donderdagmiddag moest het dan maar gebeuren. Ik had op Lux gelet, terwijl Eva zich op het strand wentelde en Jan Willem in het internetcafé actief was. (Daar raakte hij een document van 2½ uur werk in zijn geheel kwijt, een zootje dagvaardingen (ik neig ertoe dagvaardigingen te schrijven)). Daarna waren we op het strand, Lux en ik. Even later had ik haar aan een handje met haar schoenen uit om richting zee te gaan, Eva ging met haar fototoestel achter ons aan. Zou het haar lukken om de wereldfoto van Tristan en Trudie, met Tristan’s beentjes in de zee, te maken van Lux en ondergetekende? Monter stapten we door en wat gebeurde toen? Vlakbij het water greep Lux ineens mijn been vast en liet niet meer los. Ik probeerde nog even, want ik heb twee royale benen en leuk of niet, enige weerstand kan ik zo overwinnen. Maar op dat moment begon Lux toch te schreeuwen, als een speenvarken (wat dat ook zijn moge)! Dus kon Eva helaas niet DE foto nemen, waarnaar ik al dagen had uitgekeken. Wel heb ik even later nog een plaatje van Lux en Eva kunnen schieten, met Eva op de strandlijn, terwijl Lux verwoed haar beentjes een eindje boven het water houdt.
         Waar zit dat toch in? Voor Lux is er niks leukers dan in een bad(je) gezet te worden, met een hoeveelheid water erin dat ze haast kopje onder gaat. Echter, de aanblik van de zee, wat zeg ik: de oceaan, net trouwens als bij Tristan destijds, is iets heel anders. Daar kan Trudie van meepraten, die Tristan wel de branding in kreeg, maar hem enkele seconden later, direct na het schieten van de foto, nauwelijks meer stil kreeg van een krijsbui.

         Er is de afgelopen week heel wat afgedronken en -gegeten. Bijna standaard werd er dagelijks bij mij thuis geluncht, om een uur of 12, 1, met alles erop en eraan. Wat zich ’s middags op het strand afspeelde, is mij grotendeels ontgaan; ik ben meer in balkonmens dan een strandtype. Echter, om een uur of 5, half 6, was het steevast verzamelen voor “de borrel” op het buitenterras van hotel Reina Isabel. Dat deden we zelfs daar op de donderdag en vrijdag, toen het weer werkelijk overdreven prachtig was. Daarna, om een uur of 7, werd er gezamenlijk gegeten. Slechts één keer mochten Marcel en Damaris apart op stap (voor tapas bij Bar La Peña, een romantisch onderonsje) en gingen Lux, Eva, Jan Willem met mij ten tweeden male voor een pizza en zo. Alle andere vijf keren werd er als zestal gegeten, twee keer bij mij thuis, een aangeklede pasta met gehakt en geraspte kaas respectievelijk tortilla española, de Spaanse variant van spek met eieren. Een keer was El Maccaroni aan de beurt, een keer Casa Carmelo, voor de echte steak, en ten slotte het glutenvrije El Molinet, met een nagerecht bij Gelizia.
         De allereerste dag, zaterdag de 14de, heb ik alleen met Marcel en Damaris gegeten, bij mij thuis: de ongeëvenaarde soep met ballen met chocoladepudding na. En, in de woorden van Marcel: dit is het eerste jaar hier (van de zeven dat Marcel hier een weekje komt bivakkeren) dat ik niet bij de Chinees beland ben. (Eva verfoeit dat, een goedkope Chinees, net als Jorge trouwens.)      

         Mijn Lux, Eva en Jan Willem zaten dit jaar niet in hotel Reina Isabel, dat was vol, maar in het naburige hotel Cristina (voorheen Melia), even verderop aan de boulevard. Ik ben er een keer ’s avonds geweest, bij hun op de kamer op de 7de etage, om alvast poolshoogte te nemen, en later twee keer ’s middags, toen ik als opa de eer had om op Lux te mogen letten, die graag nog een middagslaapje van een uurtje of twee doet. Eerder was ik al verscheidene keren present bij hotel Reina Isabel, beneden en boven, dus is het hier en nu tijd voor een vergelijkend warenonderzoek.
         De entree en de hal beneden van hotel Reina Isabel vind ik veel beter, royaler en knusser ook. Hotel Cristina, hoewel in het bezit van een ster meer, 5 in plaats van 4, is om een kunstterm te gebruiken nogal minimalistisch, zo kaal. Ook wat betreft de liften, wint hotel Reina Isabel het van hotel Cristina en het zwembad op de zesde etage daar is een ware schoonheid, vergeleken met het al te strak uitgevoerde zwembad met bedjes van hotel Cristina, zonder bar. De kamer zelf daarentegen is duidelijk ruimer en moderner bij hotel Cristina, met een van het bad gescheiden wc en een veel breder en gezonder bed. Echter, dat er geen extra lamp op het balkon is bij hotel Cristina, vind ik echt dodelijk. Wie gaat nou ’s avonds in het donker op een balkon zitten “om esthetische reden”, zoals aan de balie werd uitgelegd. Mijn advies aan iedereen die mijn flat niet super genoeg vindt om te logeren: ga naar hotel Reina Isabel en laat hotel Cristina links liggen (als je tussen die twee moet kiezen)!    

         Vrijdagmiddag had ik Marcel zo ver. Hoe lang doe je erover om naar de barra en terug te zwemmen. Daarvoor moet het echt eb zijn, met de boven het water uitstekende rotsblokken op zo’n 250 (?) meter van het strand. Tot degenen die de barra al geslecht hebben, reken ik sinds vorig jaar ook al Damaris, maar Marcel, de voormalige troef van het Nederlandse zwemteam, in hoeveel zou hij retour zijn? Hij moest er uiteraard wel aan voldoen, aan mijn verzoek, en hoewel hij eerder die dag al eens naar de barra was geweest, was het nu tijd voor een recordpoging. Het werd een beetje een tocht heen en ook terug met een hoek erin, maar na precies zeven minuten, geklokt en wel door Damaris en mij, stond hij weer voor ons.
         Dat moet nog een stuk rapper kunnen, Marcel. Ik ga volgend jaar kijken of je dan een aanzienlijk snellere tijd kunt neerzetten, onder de zes minuten, als je meer rechtdoor zwemt.

         Mijn brief is uiteraard incompleet, als ik niet met een Spaans lesje eindig. Heeft een van jullie ooit “De slinger van Foucault” gelezen, het boek dat ik onlangs in het Spaans verwierf tijdens een “amigo invisible” sessie? Het is volgens mijn Nederlandse vrienden en familie hier echt een crime (geen thriller) om te lezen en ook Noé en Jorge, die het kennen als “El péndulo de Foucault”, beweren dat het niet te doen is, zeker niet in het Spaans voor een would be Spanjaard als ik. Uit piëteit naar de auteur, Umberto Eco, kopieer ik hier alvast de tekst op de achterflap:
         Tres intelectuales que trabajan en un editorial de Milán establecen contacto con autores interesados de las ciencias ocultas, las sociedades secretas y las conjuras (samenzweringen) cósmicas. En un primer momento dicha relación se mantiene estrictamente profesional, pero poco a poco van estrechándose los lazos. Editores y autores inventan juntos, por puro juego, un complejo “plan”, urdido supuestamente (zogenaamd bedacht) por los templarios (tempeliers, niet Tempeleers) siete siglos atrás. Pero alguien toma demasiado en serio el juego, y todos ellos se verán inmersos en una inquietante pesadilla (nachtmerie).    
         Hebben jullie, met mij, nu wel begrepen waar “De slinger van Foucault” over gaat? Ja? Maar inderdaad, moeilijk is het en blijft het, al dat occulte gedoe.
         Enne... uit het niets houd ik er nu mee op. Ik acht mijn brief bij dezen voltooid. Haal de komende dagen geen paarden uit de sloot, na regen komt sneeuw en zoals het klokje hier tikt, tikt het nergens. Als ik geen been breek of zo, ben ik al over drie dagen weer terug bij jullie met brief nummertje 7.15. Voor nu, tot ziens, hasta luego, van jullie atento servidor, PaulK.   

BOEKENBIJLAGE

         En mag ik dan nu eindelijk naar mijn boeken van deze week? Ik ben dagenlang bezig voordat ik ze uit heb en “dus” heb ik het volste recht om erover te schrijven.
         Mijn eerste boek is er een van Bryan Forbes, van wie ik hier eerder al eens iets (maar wat?) besproken heb. Hij kwam in 1972 met “The distant laughter”, dat gesitueerd is in Londen op het eind van de zestiger jaren. Naast allerlei Engelsen doen er heel wat Amerikanen en zelfs een paar Duitsers mee in het boek. Terzijde, ik vind de titel van het boek nogal vreemd en verwijs jullie naar blz. 194 van het boek voor enige uitleg: “I remembered crying in “the bogs” as we called them, grey flannel trousers round the ankles, a patch of daylight beneath the door, and in the distance  the laughter of those who had not yet tasted the bile of unrequited love.”
         “A distant laughter” is het verhaal van regisseur Dick (Richard) Warren, die in Londen en omgeving de romantische film “The unknown warrier” schiet. Zijn vrouw actrice Susan Hart is er ook; die is er bezig met een andere rolprent, die grotendeels in Londen speelt. Tot de mensen die met hetzelfde “project” als Dick betrokken zijn, reken ik Hogarth, Stan, Jimmy Wellard (met papegaai), Gladys en George. De belangrijkste filmspelers zijn de talentvolle Nedercott en Monika met tieten en met een afschuwelijke man, Kurt Toller. Een belangrijke rol is daarbij zeker ook weggelegd voor de Amerikaanse producer Paul Raven, die graag zijn eigen stempel op de film drukt, en diens vrouw Kitty. En wie ben ik vergeten? Het boek gaat maar ten dele over het maken van “The unknown warrier” en vooral over een oude liefde van Dick in Londen, Alison, al weer vele jaren  getrouwd met ene Cyril Osmondem in Londen woonachtig. Dick en Alison komen elkaar min of meer bij toeval tegen en tijdens de voorbereiding en uitvoering van de film beleven Dick en Alison een opvlamming van hun oude relatie. Ten slotte, na 315 blz. is niet alleen het filmen voorbij, maar ook Dick’s affaire met Alison en zijn huwelijk met Susan.
         Vooraf dacht ik: Bryan Forbes, dat is toch die thrillerschrijver, maar achteraf denk ik dat we hier met een andere Bryan Forbes van doen hebben. Niettemin, ik moest er even inkomen, maar toen begon ik “A distant laughter” best een aardig boek te vinden, weer eens wat anders dan een thriller. Spannend is het boek niet, wel onderhoudend, af en toe zelfs zeer. Als recensiecijfer geef ik er een 7 voor.

         Mijn tweede boek van de week is er een dat ik afgelopen zaterdag van Marcel en Damaris cadeau kreeg, van auteur James Worthy, naast maar liefst vier tubes sterke mosterd van de Lidl. Die bleken trouwens niet van M&D, maar van Trudie te komen. Daanke, Trudie! Terug naar James Worthy, de vrouwen versierende dertiger vertelt blijkens de kaft van het boek geregeld over zijn losbandig leven in bladen als Nieuwe Revu, Blend, CJP, Nowhere en Statemagazine. Daarbij is hij naar eigen zeggen in het boek hyperactief aanwezig in tv-programma’s als Hints en De Wereld Draait Door. Is het dan niet ook tijd om met een debuutroman te komen: “James Worthy”? Het boek met een bijzondere kaft, kijk zelf maar eens in de winkel, speelt in Amsterdam, maar er is ook een uitstapje naar Frankrijk.
         Wat zal ik over de inhoud zegen? Het boek gaat m.i. vooral over de liefde van de ikpersoon en ex-stotteraar James voor ene Polly, maar die besluit na een tijdje om hem in te ruilen voor ene Pete, met wie ze ook een kindje krijgt. Dan rukt en neukt James zich een ongeluk, eindigend bij Aafke, die hij op zijn tocht door Fraankrijk tegenkomt. Naast zijn schrijven is James ook nog fotograaf in Artis. Terzijde, James komt uit een aardig gezin met vader Jay, van origine uit Liverpool, moeder Teuntje Krijger en zus Bianca. Zijn beste vrienden zijn kroegbaas Jeff, Dj Thundershow Skip en lelijke Gunther, en tot de dames met wie hij het doet, horen o.a. buurvrouw Lara, Française Elodie met haar neptieten en vooruit, een harpiste genaamd Saskia.
         Marcel ziet in James Worthy een nieuwe Jan Cremer, maar dat kan ik er niet van maken. Op de kaft heet het boek een “hilarisch geschreven briefkaart uit de put” en die typering zit dichter bij mijn mening. James Worthy heeft het m.i. in zich om nog eens met een echt boek te komen; dat is deze “James Worthy” nog niet, wel een eerste stap in de goede richting. Mijn recensiecijfer blijft steken bij 7½, hoog genoeg om naar een vervolg uit te zien.     

dinsdag 17 januari 2012

Weblogbrief 7.13, 17 januari.2012

Weblogbrief 7.13, 17 januari 2012

         ¿Is het niet hoog tijd voor een nieuwe brief? Nou vergis ik me toch, amigitos, in het Nederlands hoef je niet vóór een vraagzin een omgekeerd vraagteken te zetten; een vraagteken op het einde volstaat, in tegenstelling tot in het Spaans. Ik begin opnieuw, “obbenuits”.
         Is het niet hoog tijd voor een nieuwe brief? Guapas damas y tios cachas, we zijn intussen acht dagen verder en jullie moeten wel haast gedacht hebben: waar blijft hij? Hier in het oude medische faculteitsgebouw heb ik net mijn memory stick in een computer geplugd en zet nu deze weblogbrief over op www.paul-brief701.blogspot.com. Daar gaat-ie, hop, hier is mijn brief  7.13.
        
         Ik begin met een correctie. Sinds Driekoningen hebben we er een wereldburger bij, Anoek en niet Anouk, laat daar geen misverstand over zijn. Volgens Trudie lijkt ze in het geheel niet op een Seegers of Kentgens; is het een echte van den Bosch. Daar wil ik t.z.t. het mijne van weten. In mijn carnavalsvakantie eind februari ga ik persoonlijk poolshoogte nemen. Ik kreeg zaterdagavond een kaart aangereikt via Marcel en Damaris (zie verder beneden) met twee puzzelstukjes en de uitroep: “Hoera, Renske heeft een zusje! Ook mama en papa (Susanne en Peter) zijn erg blij met de komst van Anoek van den Bosch, 06-01-2012, 02:30 uur.” Met daarbij een foto van Anoek en Renske, “aai bee-bie”.
        
         De afgelopen week is er een van twee uitersten. Wel beschouwd was ik tot zaterdagavond de rust zelve. Ik zat veel op mijn balkon, vaak met een boekje en een drankje, haalde op zijn tijd eten en drank is huis ter versterking van de inwendige mens en in de late middag/vroege avond deed ik gewoontegetrouw mijn boulevard- en andere rondjes met daartussen het nodige bank zitten.
         Er waren ook concrete gebeurtenissen. Zo had ik donderdag in de vroege middag Noé op bezoek bij mij thuis om de (op een na) laatste versie van ons artikel over de effectiviteit van locaal toegediende Arnica door te spreken. Zo lang ik de kans krijg, heb ik altijd nog wel wat te mekkeren. Daarna was het tijd voor een gezamenlijke warme maaltijd op vrijgezelwijze, spek met eieren en tomaat.
         Zaterdagmorgen moest en zou ik mijn fameuze pittige groentesoep met ballen weer eens maken voor mijn hoog bezoek. En het kon niet op, daar kwam ook nog een grote gehaktbal., in het Maastrichts gehaksbal, bij die ik kneedde met in knoflook gedrenkt meel. Ik had zaterdagavond echt van alles in huis, zelfs een bedje en zitje voor Lux, voor het geval ze hier een tukje wou doen dan wel met ons aan tafel wou zitten.

         Daar gaan we. Marcel en Damaris kwamen aan het begin van de avond aanzetten voor een week Canarisch vertier en een slaapplaats bij mij in de zijkamer. Enkele uren later kondigde Lux zich aan, met haar papa en mama. Ze verbleven in hotel ..., maar er zou vanaf zondagmorgen wel bij mij geluncht en warm gegeten worden. Jullie begrijpen het al: deze brief is grotendeels van vóór zaterdagavond; toen kon ik ook nog naar hartelust lezen en achter mijn laptop  zitten. Vanaf zondagmorgen ziet mijn leven hier er heel anders uit.     

         En dan nu mijn muziek! Zoals ik in mijn vorige weblogbrief al min of meer aankondigde, kom ik voor mijn muziek deze keer aanzetten met Tom Petty, intussen 61 jaar, en vanzelfsprekend bijgestaan door zijn Heartbreakers. Muzikale kwaliteiten heeft hij, heel veel zelfs. Ik situeer zijn genre ergens tussen pop en country in, met een wolkje Bob Dylan en een schepje Roger McGuinn van de Byrds. Enne... wat heeft de man een hele rij prachtnummers bij elkaar geschreven, gespeeld en gezongen.
         Ik kom hem af en aan tegen op platen van andere mensen (zoals Stevie Nicks, zie mijn vorige brief) en op albums die hij samen met anderen maakte zonder bijzonder op de voorgrond te willen treden. Zo is hij een van de the Traveling Wilburys, die in 1988 eersteklas muziek voor twee cd’s opnamen op een boerderij (plus nog een derde met vooral extensies). Weten jullie de namen nog van het vijftal? Daar gaan we: Bob Dylan, George Harrison, Jef Lynne (van het Electric Light Orchestra), Roy Orbison en mijn Tom Petty. Jammer dat Roy Orbison enkele weken na de opnames overleed; tot een vervolg kon het toen niet meer komen.
         Als “anker man” (schrijf je dat zo?) van de Heartbreakers maakte Tom Petty een hele doos muziek. Wonderwel heb ik alleen acht cd’s van hem uit de periode 1976 t/m 1992. Hier zijn ze chronologisch: 
(1976)        Tom Petty & The Heartbreakers
(1978)        You’re gonna get it
(1979)        Damn the torpedoes
(1981)        Hard promises
(1985)        Southern accents
(1989)        Full moon forever
(1992)        Into the great wide open
         Als ik op het internet kijk, zie ik dat de nodige ontbreken, te beginnen met ¨Long after dark¨ uit 1982 en “Let me up” uit 1987. Uit de periode van na 1992 heb ik er nog geen in huis en dan laat ik de diverse cd’s van live optredens nog maar voor wat ze zijn. Hieronder staan de negen ontbrekende cd’s keurig chronologisch gerangschikt. Ik kan alleen maar hopen dat ik ze nog eens “binnen” krijg; daarvoor ga ik ook mijn downloadcontacten inschakelen.
(1982)        Long after dark
(1987)        Let me up 
(1994)        Wildflowers
(1996)        She’s the one (soundtrack)
(1999)        Echo
(2002)        The last DJ
(2006)        Highway companion
(2008)        Storming
(2010)        Mojo
         Ik ben nog niet klaar. Naast de acht in mijn dierbare bezit heb ik wel ook nog een verzamelcd van Tom Petty & the Heartbreakers: “Greatest hits” uit 1993. Voor wie nog niet of royaal onvoldoende bekend is met de man en zijn muziek, koop of leen die cd zo snel mogelijk. Als hommage aan Tom Petty geef ik hier alle 18 nummers van die verzamelcd:
01.    American girl (1976)
02.    Breakdown (1976)
03.    Listen to her heart (1978)
04.    I need to know (1978)
05.    Refugee (1979)
06.    Don’t do me like that (1979)
07.    Even the losers (1979)
08.    Here comes my girl (1979)
09.    The waiting (1981)
10.    You got lucky (1982)
11.    Don’t come around here no more (1985)
12.    I won’t back down (1989)
13.    Runnin’ down a dream (1989)
14.    Free fallin’ (1989)
15.    Learning to fly (1991)
16.    Into the great wide open (1991)
17.    Mary Jane’s last dance (1993)
18.    Something in the air (199X)
         Tot de voordelen van het internet behoort dat je als schrijver van weblogs zoveel ruimte krijgt als je zelf nodig acht. Tom Petty met zijn “Learning to fly”,  “The waiting” en “I won’t back down”, in alle ernst, ik reken hem tot de beste popartiesten ooit. En dat jullie en ik er nog lang getuige van mogen zijn.

         Terug naar de dagelijkse werkelijkheid van Las Palmas. Als ik vanaf mijn balkon naar beneden kijk, zie ik aanhoudend van alles passeren, vrachtwagens, auto’s, motors en brommers, en niet te vergeten voetgangers, maar fietsers zijn uiterst spaarzaam vertegenwoordigd. In het weekend komt wel eens een stelletje racefietsers voorbij en heel zelden zie ik iemand op de fiets over mijn stoep karren, maar dat is het wel. De fiets is hier in Las Palmas het tegenovergestelde van een gangbaar vervoermiddel. Aan de boulevard is fietsen, behalve door Hermandad, zelfs helemaal verboden, Alleen op de 10 km lange route naar het zuiden van de stad zie ik, als ik daar loop of met de bus voorbij kom, geregeld een fietser passeren.
         En toch, fietsen is de oplossing voor veel verkeersproblemen in een stad, voor zo ver die verkeersproblemen überhaupt  nog oplosbaar zijn met de overmaat aan privé auto’s. Is het Amsterdamse “Witte fietsenplan” in de zestiger jaren van Luud Schimmelpennik (of hoe heet hij ook al weer?) volledig verleden tijd, hier in Las Palmas heeft de gemeente afgelopen jaar uit het niets een “Gele fietsenplan” gelanceerd. Voor meer informatie verwijs ik jullie wat graag naar www.biciambiental.org, daar staat het idee tot in zijn finesses uitgelegd.
         Om een fiets tijdelijk te bemachtigen, moet je eerst bij de gemeente een nummer en zo aanvragen, maar heb je dat achter de rug, dan kun je zo veel fiets huren als je maar wilt. Met hulp van je mobieltje koppel je een fiets los van zijn plek op Santa Catalina, waar er zes staan naast de informatiekiosk, en op diverse plekken elders, en rijden maar. Op de palen waaraan ze vastzitten, staat wel te lezen, ik schrijf het voor jullie over: “Asegurese de que ha andado bien la bicicleta, en caso contrario seguíra siendo su responsibilidad”. In straattaal Nederlands: “Je moet er wel netjes mee omgaan, anders zwaait er wat”. Veel beter vind ik de slagzin op het dichte voorwiel van iedere gele (dames)fiets: “Dejo atras los malos humos” oftewel “Ik laat de kwalijke dampen achter me”. En eveneens op hetzelfde voorwiel: “Despídete de los atascos” oftewel “Zeg maar dag met je handje tegen de verkeersopstoppingen”. Ik ben voor nog veel meer aansporingen om het gele fietsplan tot een succes te maken. Waarom niet (ook) zinnen als: “Pak de fiets. Lekker toch!” op de bagagedrager en “Als fietsen al niet gezond is, leuk is het sowieso” op het zadel. Maar wel vertaald in het Spaans, uiteraard, anders kunnen de Palmezen het niet vatten.

         Ik heb iets tegen banken in het algemeen en La Caja De Canarias in het bijzonder. (Hoewel, ik pin wel altijd bij ze, bij mij beneden.) De bank markeert zijn positie tegenwoordig met een affiche met daarop als nieuwste slogan: Servicio nómina. Además sin comisiones, además un regalo, además, bankia. Op de affiche staat tevens een pronte dame met op haar T-shirt: I (hartje) además. Is dat de “regalo”, het cadeautje dat je bij de bankía krijgt, als je je salaris standaard naar de bankía laat overmaken, een T-shirt?

         Dinsdagavond mocht ik met de club van Lluis, 13 man, uit gaan eten, in restaurant “El conejo alegre”, in de buurt van plaza Farray. (Als ik dan ook nog eens naar “El novillo precoz” ga, heb ik ze alle vier gehad, met “El cerdo que rie” en “El gallo feliz” erbij.) ’s Middags had ik nog een SMSje van Noé gekregen dat ik wel een cadeautje moest meenemen; voor wie, werd ter plekke beslist, als we een ingepakte kleinigheid uit een grote tas mochten halen, in volgorde van nummertjes die we eerder getrokken hadden. En nou komt het: een nog ingepakte cadeautje, dat je uit de tas had gehaald, kon je nog ruilen voor een al uitgepakt presentje van mensen die voor je aan de beurt waren geweest. Het spel, of hoe zal ik het noemen, heet “Amigo invisible”. Ik ging uiteindelijk terug naar mijn flat met een boek van Umberto Eco, “El péndulo de Foucault”, in het Spaans, terwijl mijn presentje, een aardig - al zeg ik het zelf - Spaans-Canarisch woordenboekje, bij Lluis belandde.
         Voorafgaand aan onze “Amigo invisible” hadden we met zijn allen lekker gegeten. Eerst was er (zure) haring met uitjes en komkommer en daarna mochten we kiezen uit diverse hoofdgerechten. Samen met Lluis tegenover me zat ik even later aan een sombrero. Dat is zo iets als steengrillen, met een apparaat dat van onderen verhit wordt en met in het midden een schuin oplopende hoed (sombrero). Daartegenaan word je verondersteld stukjes vlees te plakken en op tijd ook om te draaien om het vlees daarna samen met een sausje, er stonden er vijf voor onze neus, te verorberen, eventueel met wat friet tussendoor. Het sap van het vlees loopt steeds omlaag in een bak rondom de sombrero, waar al allerlei groente in zit. Daar kun ook je lepel in zetten.
         Lluis en ik kregen er ieder voor zich een schaaltje rundvlees bij, dat op zijn tijd werd vernieuwd, als we het leeg hadden. Op zijn Belgisch dus, best royaal... Als nagerecht koos ik voor een aantal bonbons op een schoteltje. En de wijn, een rode crianza van Bilbao uit 2008, vloeide rijkelijk voor, tijdens en na het eten.    

         Tijdens mijn wandelingen aan het eind van de middag speur ik wel naar teksten die ik geschikt vind om hier te vermelden. Woensdagavond zag ik een jongeman, met op het T-shirt op zijn borst: “Es lo que hay”. (Er stond nog Argentina onder; waarom weet ik niet.) Wat is dat nou weer? Hebben we van doen met het niets zeggende antwoord op de vraag: “Hoe is-t-ie?”.  
        
         En dan ben ik nu aanbeland bij mijn rubriek “Klein leed”, deze keer “Klein leed en iets meer” geheten. Het gaat over de vrijdagochtend. Ik lag nog in bed te soezen, mijn horloge stond op half 8, maar dacht op een gegeven moment: half 8 of niet, ik sta maar eens op. Bleek het, toen ik op mijn balkonklokje keek, al half 9 te zijn. Mijn polshorloge, Danish design, van titanium, die het nooit laat afweten, liep een uur achter en stond even later zelfs helemaal stil. Nou is dat voor een voltijdse “pensionado” niet echt een probleem, behalve natuurlijk, als Bety, mijn af en toe werkster, een half uur later voor de deur staat. Dus moest ik stante pede plassen, mijn pillen innemen, douchen en mijn tanden poetsen om daarna, alsof er niks aan de hand was, met mijn koffie op het balkon plaats te nemen. (En in de middag ben ik een nieuw batterijtje voor mijn horloge gaan kopen. Nu maar hopen dat ze, de horloge, het weer als vanouds doet. Dat lijkt het geval.)
         Om klokslag 9 ging de bel en even later stond Bety voor mijn deur. En nog weer even later werd ik er op uitgestuurd om voor haar rubber handschoenen aan te schaffen,. In Las Palmas heeft een schoonmaakster, “potsvrow”, in het Spaans “limpiadora”, die standaard aan, als ze de bezem en ander gereedschap door een stoffige flat als de mijne haalt. (Waarom is dat niet het geval in Nederland? Ik zal het mijn Maastrichtse Elly eens vragen.) En als ik dan toch voor “guantes” naar de Spar ging, voegde ze daar aan toe, of ik dan maar ook een nieuwe “fredora con palo” wou meenemen, met een “rosca” (schroefdraad), omdat de oude op breken stond.
         Bety en ik, we werden vrijdagmorgen goede maatjes, zeker nadat ze ook nog mijn ijskast, mijn keukentegels en de buitenkant van mijn raam in de zijkamer aan de voorkant gedaan had. Dat raam was wat je noemt “muy sucia”, erg vuil; het was al heel lang niet gezeemd. Na haar ingrijpen ziet het er, eigenlijk de hele kamer, een stuk lichter uit. Marcel en Damaris slapen er deze week en ze moeten echt het gordijn dicht doen, anders worden ze in alle vroegte wakker. Bety besloot in haar ijver ook de andere ramen te gaan zemen; met name die van mijn tussenkamer, badkamer en keuken konden een schoonmaakbeurt goed gebruiken.
         En passant hielp Bety me ook nog met een schoonzus van Lluis te bellen, die een bedje voor Lux te leen had. Dat kreeg ik vrijdagavond om kwart voor 10 ’s avonds afgeleverd. En op zaterdagmiddag zou ook nog iemand verschijnen met een kinderstoeltje, maar dat is er helaas niet van gekomen.

         En dan zal ik nu een verslag geven van mijn eerste paar dagen vanaf zaterdagavond. Het wordt een verhaal met vooral drank en eten.
         Marcel en Damaris waren al om kwart voor 6 op Santa Catalina en dus hadden we gedrieën alle tijd voor het innemen van consumpties op het terras van het café met dezelfde naam, bier voor de mannen en rosé en kaastaart voor de dame. Thuis gekomen werd overgeschakeld op Ricard met spa respectievelijk rode wijn, waarna we ons de pittige soep met ballen en brood uit Gallicië lieten smaken. Zelfs Damaris, die in de ogen van Marcel een echt kokkin is, hij heeft sinds de zomer moeite zijn gewicht nog onder controle te houden, kon niet anders doen dan mij ermee complimenteren, met die soep dan. Vervolgens kwam als onverwacht toetje de chocoladepudding van Reny Picot op tafel. Vóór het gaan slapen deden we nog een stuk boulevard op en neer. Eva, JW en Lux waren verlaat aangekomen, zaten inmiddels op het balkon van hun kamer in hotel Cristina, zevende etage, ook aan de boulevard, en SMSten naar beneden dat ze te moe waren om nog af te zakken.

         De zondagmorgen begon echter met hun intocht in mijn flat. Lux had ik voor het laatst gezien met de kerst, ze zit sinds kort op een crèche voor wat oudere kinderen, “párvulos”, peuters, en haar woordenschat is er in een paar weken tijd gigantisch op vooruit gegaan. Er werd met zijn zessen eerst over de “rastro” gewandeld, daarna omstandig geluncht, een tukje gedaan (Lux althans), in het zand gezeten (zonder mij) en dan op het boulevardterras gehangen. ’s Avonds aten we - mi sorpresa - bij casa Carmelo aan de boulevard; dat blijft een vleesrestaurant van jewelste. Ik kan het jullie van harte aanbevelen.

         De maandag begon rustigvoor mij, maar om 10 uur moesten Marcel en Damaris nodig naar het strand. Even later kwamen Eva, Jan Willem en Lux beneden langs om mij toe te wuiven om vervolgens richting Santa Catalina te tuffen. Om half een zaten we met zijn zessen voor de lunch bij Cien montaditas (honderd minibroodjes) (waar je nog een halve liter bier krijgt voor één euro). Daarna was het strand weer aan de beurt, het was mooi weer, vervolgens het buitenterras van hotel Reina Isabel met mij, waarna Damaris en Marcel werden ingezet om hun kookkunst te etaleren. Eerlijk is eerlijk, er kwam een prima pasta op tafel met voor de liefhebber Sangre de Toro als drank erbij. Lux vertoonde tijdens het bereiden haar legokunsten op de keukentafel, at vervolgens braaf haar bordje op, maar wilde pas weer weg en terug naar hotel Cristina, nadat ze een aardbeienyoghurtje had soldaat gemaakt.

         Gaan we naar de dinsdagochtend, vanochtend dus. Geloof het of niet, in de vroege morgen viel een buitje. “Goed voor de boeren en de groente”, vindt iedereen hier. Om half elf gingen Damaris en Marcel wederom de barra slechten, had ik alle tijd om mij te soigneren en daarna de keukentafel te dekken voor een volgende lunch. En hier houdt mijn verhaaltje op, want ik ga nu eten en daarna universiteitswaarts.   

                   Onder de merknamen, die mij bekoren, reken ik al vele jaren Coca-Cola. Het ouderwetse, witte embleem op een rode achtergrond voor de enige, echte Cola kan bij mij weinig kwaad doen en recent, het rode met zwarte voor Coca-Cola Zero evenmin. “Men” is onlangs hier een campagne gestart, onder de titel: “¿Sabías que...?” (Wist je dat...?) Hier is een voorbeeld; ik geef het in het Spaans en cursief, dan kan het tevens al Spaans lesje dienen. ...Coca-Cola España inició su apoyo a la educación en 1960, con el Concurso Nacional de Redacción, un certamen en el que han participado más de 10 millones de jóvenes.Zo snijdt het mes aan twee kanten, eerst sponsor je met bravoure een schrijfwedstrijd (certamen) en daarna maak je er reclame mee op stickers.

         Is mijn Coca-Colaverhaaltje te klein, te weinig Spaans voor mijn Spaans lesje in deze weblogbrief? Dan doe ik er nog een stukje “guantes de menaje” bij, huishoudhandschoenen zoals Bety ze graag gereed heeft liggen, als ze bij me aanklopt. Ze zijn van “latex natural interior fockado en algodón. Relleve antideliszante, con dedos reforzados. Empleo: Uso domestico. Evitar el contacto con gasolinas y disolventes. Consejos de mantenimiento: Aclarar después de su uso. Dejarlo secar. Resguardarlos de la luz y del calor. Control de calidad: Este producto ha sido objeto de rigurosos controles en todos los procesos de fabricación. Calidad controlada por laboratorios independientes. Alerta: Esporádicamente este tipo de guante puede provocar alergia. Legislación: Guante. Equipo de protección individual (EPI) para riesgos minmos únicamente. Directiva Europea 89/686/CCE.
         Op de achterkant van de verpakking staat ook nog een tekeningetje om de juiste maat (tamaña talla) te bepalen. Daarbij vind ik de aanwijzing: “Compruebe su talla. Colocar la mano derecha como se indica e el dibujo para conocer su talla.Het bedrijf in Sevilla dat de “guantes de goma” speciaal voor de Spar maakt, kan wat mij en nog meer wat Bety betreft, niet meer stuk.

         En zo komt aan deze brief een definitief einde. Jullie krijgen de welgemeende en hartelijkste groeten van mijn “nieta” Lux en tevens van Eva, Jan Willem, Damaris en Marcel. Het vijftal blijft nog een dagje of vier, tot in de loop van de zaterdag. Ik heb nog even te gaan met brood, beleg, drank en ander goed aan te slepen, maar behulpzaam zijn ze, mijn gasten.
         Wij, jullie en ik, we “spreken” elkaar graag weer over een week, wanneer precies weet ik nog niet. En jongens en meisjes uit Maastricht, vergeet niet om aanstaande zondag ergens op de route en daarna op de markt te staan bij het “oetrope” van prins carnaval. Het is jullie bij dezen toegestaan om er daarna eentje of meer drinken, met voor de kleintjes “jarabe de naranja con una pajita” (mijn Sofietje). En na afloop is het  uiteraard tijd voor “’n tuut friet”. Voor nu, gedraag je en tot ziens maar weer, hasta luego, PaulK.    

BOEKENBIJLAGE

         Mijn eerste boek heet als titel: “Ashenden or the British agent”. Nou zijn er wel meer boeken over geheime agenten geschreven, maar dit boek, van W. Somerset Maugham (1874-1965, 91 is hij geworden), is uitgegeven in 1928. Misschien is het wel het allereerste boek over het onderwerp. Maugham zelf was geheim agent voor Groot-Brittannië in de eerste wereldoorlog, zoals in het voorwoord bij het boek staat, en hij put in het boek uit zelf opgedane kennis uit die tijd.
         Eén lang verhaal krijg ik niet voorgeschoteld. Over ruim 200 bladzijden uitgesmeerd komt er een verhaaltje of zes, zeven, waarin de Engelse Ashenden, geen voornaam, figureert. Daarvan had ik er eentje, over Grantley Caypor en zijn vrouw en hond in Lucern, al eens gelezen in een thriller-verzamelbundel. De andere geschiedenissen spelen in Genève, Napels, een dorp vlakbij Evian, hoofdstad X van een vreemd land, de Balkan, en ten slotte ook Petrograd (is dat dezelfde stad als St. Petersburg?). Ze een voor een samenvatten is hier de plaats niet, wel vermeld ik trots dat de baas van Ashenden ene Kolonel R. is. Wie het fijne wil te weten komen over andere personen in het boek zoals barones von Higgins, Manuel Carmona, Chandra Lal, Herbartus, John Harrington, om maar niet te spreken van ene Anastasia, moet het boek maar ter hand nemen. Krijgt hij of zij de ontboezeming van een Britse ambassadeur er gratis bij.
         Misschien dient W. Somerset Maugham extra beloond te worden voor zijn idee om al in 1928 met een boek te komen over anekdotes rond een geheim agent, vele en vele jaren voordat mensen als John le Carré en Robert Littell het genre zo populair maakten. Aan de andere kant, als recensent beoordeel ik een boek liever niet primair op zijn historische waarde, maar kijk ik voor naar hoe spannend het is, hoe origineel ik het vind en of er wat te (glim)lachen valt. En dan houdt “Ashenden or the British agent” niet over, eerlijk gezegd. Dus ben ik minder lovend dan voor ik aan het boek begon en moet Maugham het doen met maar een 6½. Bewaren wil ik het boek wel.

         Gaan we naar mijn tweede boek. Iedere winter ben altijd wel goed voor een boek van Michael Connelly, de begenadigde thrillerschrijver uit Los Angeles. Ooit schreef hij “The poet” en sinds ik dat boek eenmaal gelezen heb, wat zeg ik, verslonden heb, kan hij voor mij niet echt meer stuk. En eindelijk, in 2009, komt Connelly met een vervolg op The Poet, althans met wederom journalist Jack McEvoy en FBI-agente Rachel Walling in de hoofdrollen, “The scarecrow”. Het speelt zoals steeds bij hem vooral in Los Angeles. maar deze keer daarnaast in o.a. Las Vegas, Phoenix en een gehucht genaamd Mesa, wel allemaal nog redelijk in de buurt. Het boek heet niet voor niks ”The scarecrow”. De vogelverschrikker, dat is zogezegd de handtekening van de seriemoordenaar om wie het in dit boek gaat.
         Hoe slecht het met de schrijvende pers in de wereld gaat, blijkt niet alleen uit mijn eerdere bespreking van een nonfictie Engels boek daarover, concreet is het bij dagblad de Los Angeles Times een rotzooitje. Voor zo ver er nog geld in de krant gestoken wordt, gaat dat eerder naar grijnzende managers van het type Richard Kramer dan naar ouderwetse persmuskieten zoals Jack McEvoy. Jack is te duur en krijgt als nummertje 99 van de 100 slachtoffers bij de Los Angeles Times zijn ontslag (the pink slip). Hij mag nog zegge en schrijve twee weken blijven om groentje Angela Cook in te werken. Al snel zit ik vervolgens vol spanning te lezen over de moord op een danseresje, (zogenaamd) gepleegd door een tiener (poon for a spoon, vertaal dat maar eens zonder de pointe eruit te halen), waarmee Jack geconfronteerd wordt. Angela komt met een soortgelijk geval aanzetten van twee jaar eerder, maar krijgt dan zelf ook een plastic zak over haar hoofd. Een en ander brengt Jack ertoe om zijn laatste weken bij de Los Angeles Times te vullen met zijn ware speurtocht naar de dader(s), mensen uit de computerwereld. Wie is Unsub, het “unknown subject”? Niet Declan McGinnis, zoals aanvankelijk gedacht wordt. Jack zoekt het vooral in ex-hacker Freddy Stone en nog meer in wizkid Wesley Carver. En passant wordt mij uitgelegd wat een Iron Maiden is, altijd handig om te weten, en wordt mij echt het naadje van de kous over de digitale wereld uit de doeken gedaan.
         Michael Conelly blijft een geval apart. Zijn moordboeken zijn steeds weer van een niveau, waaraan de meeste andere schrijvers niet kunnen tippen. Dat geldt ook voor “The scarecrow”; wat een spannend verhaal en wat spannend opgeschreven! Ik geef er als recensiecijfer een 8½ voor, met sterretje, en kijk uit naar de nog recentere thrillers van hem.

         Tot zaterdagavond kon ik mijn leesplezier niet op. Zelf was ik al door een derde boek heen, van Dennis Potter, de man die met de tv-serie “The singing detective” de harten van vele Nederlanders veroverde, om eens een cliché te gebruiken. En dat daarna nog eens dunnetjes overdeed met een serie over een vertegenwoordiger: “Pennies from heaven”. Dezelfde Dennis Potter, hij was onder ons van 1935 tot 1994, deed niet allen toneelstukken en tv-series, maar schreef ook boeken. Een daarvan, dat ik nog net voordat mijn bezoek uit Holanda kwam, uit had, heet in het Engels “Ticket to ride” en is uit 1986. Ik las het in het Nederlands, uitgegeven onder de titel: “Dubbel spoor” in 1988.
         Boerenwormkruid, dopheide, hemelsleutel, malrove, moederkruid, ratelaar, steenpeper, vrouwemantel, weidebloem, wilde salie, wondklaver, zenegroen. “Dubbel spoor” gaat over een duidelijk schizofrene persoon, John Buck, die zich, nadat hij ruim een maand eerder als reclameman ontslagen is, op het tekenen van “onkruid en wilde bloemen” stort. Daarvan zijn er in Engeland meer dan 2000, weet hij me haarfijn mede te delen. Het verhaal is nauwelijks begonnen of John raakt in de trein, op weg naar een uitgever in Londen, zijn geheugen definitief kwijt. Hij heeft trouwens een tic met bloemen, overgenomen van zijn vader, een strenge dominee (zie boven). Los daarvan, sinds vier jaar is hij getrouwd met Helen, die daarvoor onder de naam Penny als dame van een escortbureau werkte. Helen ziet het aftakelen van haar man met leed aan, terwijl huisvrienden als Angela en Martin bepaald niet behulpzaam zijn. En krijgt John van de uitgever een contract om zo’n “wildebloemenboek” te maken? Daarvoor verwijs ik naar blz. 198, bijna de laatste van het boek.
         “Dubbel spoor” is geen al te dik boek, maar aardig vind ik het. Bijna voortdurend denk ik wel: “Is dit het echte verhaal of de zoveelste verbeelding?” Het is even wennen, maar gelukkig kan ik er op het einde voldoende chocola van maken. En ik ben van mening dat het (in vertaling) allemaal mooi en pregnant is opgeschreven. Dus zit Dennis Potter met het boek in de hogere regionen. Ik beloon zijn “Dubbel spoor” met een recensiecijfer 8; wat goed is, dient ook het bijbehorende punt te krijgen.