vrijdag 29 januari 2016

Weblogbrief 11.16, 29 januari 2016

Weblogbrief 11.16, 29 januari 2016

“Estimados iniciados y legos”, geachte ingewijden en legoblokken, “¡perdon!” leken, hier is de laatste brief voor mijn carnavalsreces. Ik kijk ernaar uit om jullie over een week of zo weer eens in levenden lijve te zien.Voor jullie reis ik helemaal af naar Holanda, dus laat me alsjeblieft niet in mijn uppie door de cafés huppelen met carnaval. Ik reken op jullie medewerking.

Ik kom nog even terug op de marathon van afgelopen zondag. Maandagavondlas ik in de regionale “leugeneer” dat de winnaar van de marathon hier een Keniaan is, Julius Korir. Vorig jaar deed hij ook mee en werd toen tweede. Zijn tijd nu was 2:14:48. Ik zou het hem niet nadoen, maar een wereldtijd is anders. Nummertje twee, op bijna één minuut, kwam ook uit Kenia en het podium werd gecompleteerd met een lange slungel uit Ethiopië, op zo’n drie minuten. Bij de dames won geen zwarte, maar een Finse, Eline Junnila.Mochten bij de dames geen Afrikanen meedoen?
Zo gaat dat, ook hier. Als een groepje zwarten aan een lange afstand wedstrijd meedoet, zijn de prijzen vergeven. Hebben die betere spieren daarvoor en trainen ze intensiever? Bij de rolstoelers (wheelers, “ruedas”) was de afstand tien kilometer en daar won zo waar een Canariepiet.Hebben ze in Afrika nog geen rolstoelen?
Over die “ruedas” heb ik nog een aardige uitdrukking: “Con unarueda no andaunacarreta”, op één been kun je niet lopen. (Ik dacht even dat de uitdrukking was: op één been kun je niet staan, maar dat kan ik eigenlijk wel een tijdje). Dat lijkt me er eentje om op mijn speciaal aangeschafte carnavals T-shirt te laten drukken.

Op weg naar de universiteit afgelopen maandag zag ik een aankondiging van een film die heel goed schijnt te zijn: “La granapuesta”. Hij komt in aanmerking voor diverse Oscars en Brad Pitt heeft er nog een (bij)rol in. Echter, laat ik nou niet precies weten wat een “apuesta” is. Dat zoeken we op: de weddenschap. Is de film een vervolg op “The sting”, een van mijn favoriete films uit de oude doos?

Muziek! Nu de rust aan het muziekfront is weergekeerd, ga ik jullie verrassen met een fado-zangeres, en nu eens niet Amalia Rodrigues. Amalia is zoals meer “fadistas” van de oude garde, maar intussen is een hele serie nieuwe dames en heren opgestaan om hun melancholische geluid, de Portugese blues, te laten schallen. Ik vraag jullie aandacht voor een jonkie, de in 1979 geboren Ana Moura. Het spijt me, maar drie albums van haar heb ik nog niet: “Guarde-me a vida no mao” uit 2003, “Para além de saudade” uit 2007 en “Desfado” uit 2012. Maar niet getreurd, de andere twee van de vijf heb ik wel: “Aconteceu” uit 2005 en “Leva-me aosfados” uit 2010 (of is het 2009?).
Ik vind ze allebei mooi, dan is het moeilijk kiezen. Allee, deze week leg ik “Leva-me aosfados” uit 2010 op de draaitafel. Ana Moura is dan nog steeds pas 30, 31 jaar oud. Ik denk dat ik het album van de zomer bij Centre Ceramique heb opgescharreld. Hier zijn de zeventien liedjes:
01.Leva-me aosfados
02.Como uma nuvem no céu
03.Por minha conta
04.A penumbra
05.Caso arrumado
06.Talvez depois
07.Rumo ao sul
08.Fado das águas
09.Fado vestido de fado
10.Critica da raao pura
11.De quando en vez
12.Fado das mágoas
13.Aguas passadas
14.Que dizer de nos
15.Nao é um fado normal
16.Este noite
17.Na palma da mao
Zo, ik heb mijn best gedaan, maar het blijft opletten dat ik geen fouten met het Portugees maak. Misschien moet ik maar eens een beginnerscursus in die taal gaan volgen, zodat ik de fadoteksten ietsje beter begrijp. Dat gezegd hebbend, “escuchame”, luister naar me: ik vind dit een prachtplaat! Word ik verondersteld ook nog de beste nummers uit het album te vissen? Dan noem ik hier speciaal “Leva-me aos fados”, “Caso arrunado”, “Rumo ao sul”, “Critica do raao pura” en “Na palma de mao”. Plus uiteraard mijn alarmschijf van de week: “Por minhaconta”. Betekent dat “voor mijn rekening”? In dat geval wens ik die tekst op de voorkant van het T-shirt voor carnaval te zetten, waarop ik over de breedte van de achterkant al “Con unarueda no andounacarreta” heb geprint.
(voor wie echt geïnteresseerd is, luister ook eens naar “Por um dia” op de Cd “Aconteceu”. Dat is een fado-nummer dat ik ook maar heel moeilijk uit mijn hoofd krijg, zo mooi.)

De straat van El Corte Inglés heet Mesa y López, maar hij heeft alles om als Ramblas door het leven te gaan. Ze is breed met bomen en er is een royaal middenstuk voor mensen zoals ik die best een stukje in het midden van de straat willen lopen.
Het kon niet uitblijven. Eindelijk is er ook een café dat die naam draagt. Die ligt vooraan, waar mijn bus 12 vervolgens naar het Doramaspark, het basketbalstadion, het oude centrum en het eilandziekenhuis gaat. Omdat je er je kont nauwelijks kunt keren, zo petieterig is het, heeft men er de naam “La ramblita” op geplakt. Vroeger was op die plek een winkeltje van Vodafone gevestigd, waar ik nog eens hulp van het personeel heb gehad, toen de telefoongigant mij ten onrechte vele honderden euro’s wilde laten betalen “voor bewezen diensten”. Erg mooi kan ik de huidige nering van binnen niet vinden. Ik vind ze trouwens meer weg hebben van een goedkope buurtfrituur dan een “watering hole”. Niettemin, een “caña” of een beter nog broodje “pataasada” daar gebruiken sluit ik niet uit.

Dinsdagavond was mijn bibliotheek bij het basketbalveld aan het strand rijp voor een nieuw bezoek. Daarvóór zat ik nog een tijdje te lezen op een bank vlakbij, maar werd daar getempteerd door diverse muggen die het overduidelijk op mij gemunt hadden. Hoe kan zo iets toch? Waar komen die beestjes ineens vandaan? Uit het niets? Ook in het bibliotheekje zelf zaten de nodige mispunten. Terwijl ik aan het internetten was, heb ik er nog eentje geslachtofferd.
Dan denk je: dat zal dan ook wel thuis op mijn (slaap)kamer het geval zijn. Echter, op woensdagochtend, even voordat Etel voor mijn deur stond om te komen “pótse”, mocht ik braafjes constateren dat ik die nacht geen gezoem van een mug gehoord had. Wel had ik een paar keer een tijdje wakker gelegen. Kwam dat omdat ik a.s. vrijdag mijn terugticket van Ryanair naar Eindhoven geprint moet zien te krijgen op de universiteit en ik het vage vermoeden heb dat het niet wil lukken? Of dat me woensdag in Eindhoven, zoals Marcel zondag bij Charleroi, enig ongerief te wachten staat?

Als ik a.s. vrijdagmorgen mijn weblogbrief ga versturen en omdat ik diverse noten op mijn zang heb, dien ik dan wel op tijd van muziek te veranderen. Dus heb ik voor jullie op de woensdagmiddag nog de Mexicaanse “croonster”ChavelaVargas in de aanbieding. Toen ze een paar jaar terug overleed, was ze 90 en dat is niet niks. Haar allereerste album - uiteraard heb ik dat –kwam uit, toen ze al niet meer piep was, in 1961: “ChavelaVargas con la Cuarteto Lara Foster”. In dat jaar werd mijn moeder net veertig en moesten de Beatles nog ontdekt worden. Hier zijn de twaalf liedjes van de plaat, aan ieder kant zes stuks, zoals dat toen gangbaar was:
01.No volveré
02.Desdeñosa
03.La llorona
04.Las niñas Isabel
05.Rayando el sol
06.El dia que me dijiste
07.Manzanita
08.Un mundo raro
09.Paloma negra
10.Golondrina viajera
11.La charrasca
12.Adiós paloma
Verbazen doet het mij datje dingen vergeet waar je bij staat. Blijkt nu dat “La llorona” al op het repertoire van ChavelaVargasstond in 1961. Echter, op “ChavelaVargas con el cuarteto Lara Foster” staan nog veel meer prachtige ballades. Ik noem hier de evergreen “No volveré”, “Manzanita”, appeltje (maar niet voor de dorst) “Unmundoraro”, een vreemde wereld blijft het, “La charrasca”, het vleesmes (?), en niet tevergeten “Golondrinaviajera”, de rondtrekkende zwerfster. Dat is ChavelaVargas ten voeten uit, alle jaren van haar woeste leven.

Woensdag om 5 uur, in Amsterdam is het dan 6 uur, belde ik met Lux, die die dag jarig was. Wat kan ze al als kersverse zesjarige al haar zegje aan de telefoon doen. Er was kennelijk thuis bij het kinderfeestje een circusartiest op bezoek geweest, die allerlei trucjes deed. Daar kan ik met mijn bellen uit een ander werelddeel maar moeilijk tegen op. Ze heeft me nog netjes bedankt voor mijn cadeau, Monopoly Junior. Ook Dalí moest vanzelfsprekend nog een woordje wisselen aan Eva’s mobiel, deze keer om te vertellen dat hun katersNemo&Walou, gekregen van Sinterklaas, ruzie hadden gemaakt. Jan Willem schijnt een beetje allergisch te zijn voor de beesten, N.B. de zoon van een dierenarts, maar dat mag volgens Eva & the kids de pret niet drukken.
Waarschijnlijk komt de hele bups volgende week zaterdag een dagje carnaval vieren in Maastricht. Eva met haar Maastrichtse bloed blijft daarna nog een dagje langer, tot maandag, terwijl de rest “na de optocht” zondagmiddag in de bolide naar Amsterdam teruggaat.

Woensdagavond dacht ik: La Regenta moest maar weer eens een beurt krijgen. Ik erheen, maar (net als vorig jaar) keek ik vooral tegen schilderijen van groepen schoolkinderen aan. Veel chocola kon ik er niet van maken. Ik herinner me dat in het azM in Maastricht vlak voor carnaval ook altijd een tentoonstelling te zien is van wat de jeugd gefabriceerd heeft. Daar ben ik ook nooit een fan van geweest.
Dus ging ik snel door om de ansichtkaart die ik voor Lux gekocht had, bij El Corte Inglés te posten. Daar zag ik aan de gevel levensgroot nog een mooi vervolg op hun eerdere uitverkoopkreet: “Ya me tocaba a mí”. Als U spijt van uw aankoop hebt, geven wij U uw geld terug, “Si no quedasatisfecholedevolveremossudinero”. Zo doe je aan klantenbinding!

Heb ik nog iets voor de donderdag? Met mezelf had ik afgesproken dat ik het boek van Joris Luyendijk over de financiële zeg maar bankencrisis voor de carnaval uit zou hebben en het in een weblogbrief zou bespreken. Ik heb het in stukjes gelezen, maar uit heb ik het. Voor wie het nog niet weet, het heet: “Dit kan niet waar zijn. JL onder bankiers”. Hij is twee jaar lang (2011-2013) in Londen te gast geweest voor The Guardian en doet verslag van zijn visie op de crash van 2008 en jaren eromheen.
Joris Luyendijk spreekt in die tijd ongeveer 200 mensen in The City, de financiële sector. Daar werken ongeveer 300.000 mensen, vooral op drie plekken: “Mayfair” in het westen, de “Square Mile” bij St. Paul’sCathedral en aan de rand van Londen “CanaryWharf”. Luyendijk, in het begin net zo’n volslagen leek zoals ik, vertelt erover in de krant en nu ook in boekvorm.
Wie komen er allemaal aan bod? Nee, laat ik eerst en vooral vertellen dat haast niemand van de geïnterviewden met naam en toenaam in de krant wil. Over de financiële wereld blijkt een immense deken van geheimhouding en anonimiteit te hangen. Wie toch openhartig wil zijn, kan de dag erop al zijn baan kwijt zijn. De meeste mensen in The City verdienen overigens best goed, maar niet heel overdadig. Ze maken veel overuren, maar een vast contract heeft geen mens. Er is een kleine groep, zo’n 5%, de handelaren en dealmakers bij zakenbanken, goed in het pak, die met veel geschreeuw het geld voor de bank moeten verdienen. Vooral zij zijn het die het niet in hun hoofd halen om met een journalist te praten; dat heet in hun jargon “schenden van vertrouwelijkheid”.
In de jaren voor de crash kunnen klanten steeds meer geld lenen om een huis te kopen. Hun hypotheken worden weer doorverkocht aan zakenbanken die ze vervolgens opknippen en herverpakken tot steeds complexere producten. Er zijn allerlei fusies en overnames, er komen steeds grotere banken, die te groot worden gevonden om om te vallen. Men gaat naar de beurs en dan ligt het risico bij de aandeelhouders, terwijl de bankiers zelf zich laten betalen in aandelen en opties. Hoe hoger de koers, des te meer die waard zijn. Wie meer risico meent, kan daarmee de koers en dus zijn aandelen in waarde laten stijgen. Gaat het mis, dan deelt de belastingbetaler nu ook mee in het verlies. En dat gebeurt dan ook in 2008, als de grote zakenbank Lehmann Brothers toch omkiept.
Helaas, er is in die tijd wel toezicht, maar dat functioneert niet echt. De jongens van de dure pennen, niet de Bic’s, staan steeds vooraan in de rij. Zolang als je als zakenbankier ieder jaar meer binnenhaalt dan het jaar ervoor, je nieuwe “target” haalt, is je financiële kostje gekocht. Tegelijkertijd is het wel een wereld waar angst regeert. Het had in 2008 niet veel gescheeld of het hele kapitalistische financiële systeem was failliet gegaan. Maar is toen fundamenteel iets veranderd? Nee, de tandenknarsers en neutralen zien nog steeds lijdzaam toe hoe de “masters of the universe” en de “koele kikkers” met een moraliteit van niks vooral hun eigen belangen behartigen. De politiek hobbelt er ook nog steeds achteraan.
Volgens Joris Luyendijk kan de zaak binnenkort best opnieuw ontploffen. De belangenconflicten en perverse prikkels zijn bekend, maar de sector lijkt wel immuun voor ontmaskering. De financiële crash van 2008 wordt nu door de zakenbankiers vooral afgedaan als een rimpeling in het water en is niet een aantal individuele boosdoeners gestraft? Nee, Joris Luyendijk constateert enigszins hopeloos dat het huidige systeem van banken met zijn mondiale vertakking in essentie niet deugt. Zelfs het aanleggen van flink hogere kapitaalbuffers is er de afgelopen jaren bij de grote banken niet van gekomen. Ook is de politiek nog steeds niet van zins om ingrijpende veranderingen in het bankensysteem te eisen, bijv. een simpele scheiding van consumenten- en aandelenzaken. De toppolitici in ons soort landen laten zich volgens Luyendijk graag door de banken en andere industrie betalen om na hun politieke baan over te stappen naar die wereld.
Daar heb ik eerlijk gezegd niets aan toe te voegen. Ik vind het een wonder hoe veel gelezen het boek van Joris Luyendijk intussen is en hoe mager de invloed van al die lezerij op de politiek is.

Deze vrijdagmorgen ga ik om 10 uur naar de universiteit om deze brief te posten (en mijn ticket van Ryanair te printen, “esgodbleef”). Vanmiddag om 2 uur ga ik vanmiddag eerst copieus ga eten met Lluis en zijn maten in restaurant El Conejoalegreen me daarna opmaken voor de “Pregón” vanavond, de opening van het carnaval hier op plaza Santa Ana in Vegueta. En het kan n iet op: morgen is niet alleen Trudie jarig, 66, maar is om 3 uur Palmese tijd de voetbaltopper Barcelona tegen Atletico Madrid. Vervolgens is het vooral aftellen geblazen tot ik mij a.s. woensdagmiddag ga melden in de provinciestad (het Parijs van het Noorden, Palermo aan de Maas).
Nu kan het nog even zonder mij, dus geniet van je welverdiende rust totdat die over een week ruw verstoord gaat worden. Zal ik het nieuwe carnavalsliedje nog een keer ten gehore brengen, althans de tekst, voordat ik afsluit? Ja, daar gaan we (mét daankaon Mario Verhoeven, Patrick Ummels en de aander veer Köp):
Refrein: Iechhöb confetti in me blood, de dreikwaartsmaot in mienevoot, ’n dikke zjiemtrék door mienoere. Iechhöb e roed geel greungemood, deevastelaovenddeitmiechgood en miene rikketik,deedrejt op volle toere. Zoegaoniechdreidaoglaank op weeg, mét gans ’t volk vaan Mestreech.
Couplét: Iechmooslès bij d’n dokter zien, iechvooltmiech nogal gek. ’t Razeldemiech vaan mienveuj tot bove in de nek. Heer vroogmiech zus, heer vroogmiechzoe, heer duide hei en dao. En nao e paar menute had heer z’n antwoord klaor. Heer zag: “Iech weit wat geer mankeert, ’t weurt ‘ns tied tot geer uuchdreidaogammezeert”.
Zo kan die wel weer. Per blog, tot over een week of drie en “aond’n tap, in miene gele jas, euver ’n gooj week”, niet te beroerd om het glas met jullie te heffen. Tot ziens, hastaluego, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Mijn vorige boek, “This gun forhire” van GrahamGreene, was van 1936 en geloof het of niet, ik vond het nogal gedateerd. Ik heb er nog een voor jullie uit hetzelfde jaar en het zal me toch niet gebeuren dat ik twee keer achter elkaar de kous op de kop krijg. Deze keer heb ik het over een verhaal van schrijfster Elisabeth MacKintosh. Haar eerste detective “The man in the queue” schreef ze onder de schuilnaam Gordon Daviot en dat heb ik in deze rubriek ooit eens opbouwend besproken. Hier is haar tweede moordboek, dat ze onder de schuilmaan Josephine Teyhet licht deed zien: “A shilling forcandles”. Het boek kwam, zoals gezegd, uit in 1936 en het speelt in Londen en een kustplaatsje genaamd Westover, in de buurt van Canterbury.
Net als in haar latere meesterwerk “The daughter of time” mag inspecteur Alan Grant een moord proberen op te lossen, met in zijn kielzog sergeant Williams. Een filmster, Christine Clay (eigenlijk Gotobed), wordt verdronken aangetroffen aan de kust. Dan duikt er een heel rijtje mogelijke daders op, te beginnen met gelukzoeker Robin Tisdall. Andere gegadigden komen uit het filmwereldje, zoals de Amerikaanse liedjesschrijver Jason Harmer en collega filmster Marta Hallard, en dan is er de altijd aanwezige astrologe Lydia Keats, die de moord voorspeld zou hebben. Aan de familiekant mag ik niet vergeten om Christine’sbroer Herbert en echtgenoot Edward Champneis te vermelden. Wie is de “culprit”, de boosdoener?
Werkelijk schitterende (daar laat ik al iets los) bijrollen zijn er voor sensatiejournalist Jammy Hopkins van de Clarion en de onverstoorbare dochter van de politiebaas, Erica Burgoyne, 17 jaar en op die leeftijd al rond tuffend in een oude Morris. Schrijfster Josephine Teyblijkt daarbij een uiterst begaafde woordkunstenares te zijn; dat voel je op letterlijk iedere bladzijde van het boek. Ik beperk me hier tot één voorbeeld: je wilt vloeken, maar houd je op tijd in. Dan zeg je bijv. “tuppence” (twopence, weinig geld), “holymackerel” dan wel “my hat”. Het Nederlandse equivalent is geloof ik “podverdriedubbeltjes”.
Dit is bepaald niet mijn eerste boek van Elisabeth MacKintosh (Josephine Tey), maar de boeken van de dame bevallen mij zeer. Dat geldt ook voor “A shilling forcandles”, voor een verklaring van de titel zie bladzijde 66 van de Penguin-editie die ik heb. Het boek is echt onderhoudend en tot bijna op het einde weet ik als lezer niet hoe de vork in de steel zit (hoewel ik halverwege al wel een vermoeden heb). Ik geef voor het boek zo maar een dikke 8 als recensiecijfer, gewoon omdat het dat cijfer verdient. Ik heb er nu nog maar drie van haar te gaan: “Miss Pymdisposes”, “To love andbewise” en “The singingsands”. Als iemand me bij het opsnorren daarvan kan helpen, graag.

Mijn tweede thriller is van Val McDermid, een van mijn favorietste schrijfsters van moordboeken. Hij heet: The skeletonroad” en kwam uit 2014. Het verhaal speelt zich af in Edinburgh en Oxford, maar laat ik ook het voormalige Joegoslavië noemen, vooral Dubrovnik en een gehucht genaamd Podruvec, dat helemaal in het oosten van Kroatië ligt.>BR> Ik heb er overigens een kaart van Oost-Europa bij moeten halen om de verschillende nieuwe landen uit elkaar te kunnen halen: Kroatië met zijn lange uitloper aan zee naar het zuiden, Bosnië Herzogovina, uiteraard Servië in het oosten, Montenegro, Macedonië. Kunnen jullie de kaart van voormalig Joegoslavië wel tekenen? Waar ligt dan precies Banja Luka, Belgrado, Dubrovnik, Mostar, Novi Sad, Rijeka, Sarajevo, Skopje, Split, Zagreb? Waar is Kosovo en weet iemand Sebrenicavoor mij aan te wijzen?
Hoofdpersoon in het boek is een aardrijkskundige, Maggie Blake. Als jonge geografe zit ze in Dubrovnik ten tijde van de oorlog van Kroatië met buurland Servië in 1991; ze is dan 26 jaar. Ze houdt er een man aan over, Mitja Petrovic, die na de oorlog naar Oxford komt en daar met haar samenwoont tot hij 2007 verdwijnt. Maggie is in het heden hoogleraar in Oxford, met extra aandacht voor Oost-Europa. Haar boezemvriendin Tessa Minogue heeft ze ooin Dubrovnik leren kennen en met haar heeft ze nog steeds veel contact. Tessa is van haar vak advocaat, vooral voor mensenrechten, en doet werk voor o.a. het tribunaal in Scheveningen.
Tweede hoofdpersoon in het boek is Karen Pirie, Detective Chief Inspector van de Historische Gevallen Eenheid in Edinburgh. Met haar jonge helper Jason The Mint Murray probeert ze de moordenaar te vinden van een man die acht jaar eerder op het dak van een hoog gebouw door zijn voorhoofd is geschoten, als je diens resterende schedel mag geloven. Thuis heeft ze haar man Phil Parhatka, ook politieman, maar nu bij de afdeling preventie. Karen’spad kruist al snel dat van Maggie Blake. Het gevonden skelet zou best wel eens dat van Mitja Petrovic kunnen zijn en zelfs gaan ze daarna naar Oost-Kroatië om Mitja’s familie op te zoeken. En dan zijn er nog twee advocaten, Alan Macanespie en Theo Proctor, verbonden aan het al genoemde Scheveningsetribunaal, die van hun nieuwe baas op zoek moeten naar de moordenaar van elf Serviërs die steeds vermoord zijn vlak voordat ze voor de rechtbank gebracht zouden worden. Zij denken dat Mitja Petrovic de moordenaar is, totdat ze van Karen Pirievernemen dat die al acht jaar dood is. Dan gaan ze op zoek naar een andere dader.
Genoeg gezegd, jullie moeten het zelf maar lezen. Laat ik verklappen dat ik halverwege het boek bij één persoon al dacht: dat is de smeerlap en niemand anders! Of ik gelijk had, weet ik nu, maar jullie nog niet.
Kennen jullie de term “buildering”? Dat is een vorm van klimsport, waarbij mensen voor de lol langs een hoog gebouw vanaf de buitenkant omhoog gaan, zonder valnet, tot ze helemaal boven zijn. En dan moet je langs dezelfde weg ook weer naar beneden. Mijn sport is het niet, maar laat ik hier verklappen dat Mitja Petrovic er kennelijk een liefhebber van is.
Aardrijkskunde gaat volgens de kenners vooral over macht. Het is de geschiedenis van de strijd tussen autoriteiten om hun ruimte te verdedigen en uit te breiden. Wisten jullie bijv. van de genocide in Joegoslavië in de Tweede Wereldoorlog, toen de Kroaten de kant van de Nazi’s kozen? Vervolgens werden door het pact een half miljoen Serviërs vermoord, een kwart miljoen uit hun land gejaagd en een kwart miljoen verplicht tot het christendom bekeerd. Er zijn Oost-Europa kenners die het afslachten van de Kroaten door Servië vijftig jaar later als een verlate vergeldingsactie zien.
Laat ik er niet omheen draaien: “The skeletonroad” is een heel goed boek. Val McDermid is een echte taalkunstenaar, soms vind ik haar stijl ietsje te vrouwelijk, maar met haar vergeleken ben ik echt een prutser, als het om proper Engels gaat. Dit boek is ook weer heel spannend en zo waar krijg ik naast mijn zoveelste kennismaking met Edinbugh en Oxford eindelijk ook enig idee van wat er in de jaren negentig in Joegoslavië speelde. Mijn recensiecijfer? “The skeletonroad” is goed voor een volle 9. Dit is m.i. de beste thriller die ik tot dusver deze winter gelezen heb.

maandag 25 januari 2016

Weblogbrief 11.15, 25 januari 2016

Weblogbrief 11.15, 25 januari 2016

Queridos vecinos, mijn bezoek gaat pas zondagmorgen weg, dus gaat mijn brief ook deze keer vooral over hoe mijn leven eruit ziet, hoe ik geleefd word, met vier Maastrichtenaren om me heen. Pas daarna mag ik jullie weer een brief sturen.
Echter, laat ik niet overdrijven. Afgelopen woensdag mochten Marcel en Damaris voor een volle dag met het autootje door het eiland crossen en daarna naar Puerto de Mogan, een hotelovernachting met avond- en ontbijtbuffet. Vooral voor Trudie was dat een uitkomst; dan kon ze Yves (gouweke, sjattepie, badjak zonder -ker) een dag helemaal voor zichzelf hebben. Ik werd woensdagmiddag naar de universiteit gestuurd, zogenaamd om jullie van een nieuwe brief (11.14) te voorzien, maar de kale werkelijkheid was dat ze het rijk voor haar en Yves wilde hebben. Pas om half 6 en niet eerder kreeg ik ze weer te zien en te spreken bij het speeltuintje van Castillo de la Luz.
Ik zat keurig op tijd, zelfs ietsje te vroeg, op een bank met mijn boek, toen het tweetal het park inkwam, het speeltuintje inliep en Yves er de voorkeur aan gaf om eerst een mini-vrachtwagen te beklimmen. Pas daarna kreeg Trudie mij in de gaten, ze knikte belangstellend naar mij en ging vervolgens gewoon door met “de jong” te bepotelen. Na een kwartier heb ik me maar bij hen gevoegd, op gepaste afstand, want laten we het niet te gek maken. Om even over 6 gingen we gedrieën aan de versnapering op het terras. Ook Trudie had direct door dat de ober “van de verkeerde kant” was met zijn kontje van niks. Yves kreeg zijn flesje “zumo de melocotón”, perziksap, met “pajita”, rietje, en dat had hij snel weggewerkt. Daarna was ik ten tweeden male op mezelf aangewezen, omdat het duo terug naar de speeltuin moest. Om kwart voor 7 – het was net donker – liepen we gedrieën op huis aan. Daar werd Yves nog een vismaaltijd (tonijn) met rijst en bloemkool geserveerd, met chocoladepudding toe, voordat hij naar zijn bedje mocht. Om hem te plezieren ging Trudie woensdagnacht naast zijn bedje in de zijkamer slapen. Had ik in het grote bed wel het rijk voor mij alleen.
Donderdagmorgen zaten Yves, Trudieen ik al om even over 10 in de bus naar Maspalomas. Toen we eindelijk bij het eindstation waren, even voor half 12, zaten Damaris en Marcel gereed om hem weer van ons over te nemen. Het werd een aardige middag langs de alternatieve kust van Maspalomas, met terraswerk bij Maximilian’s en een café annex ijssalon. Daarna gingen we met de door Marcel gehuurde auto terug naar de grote stad.

Muziek! Ik had Damaris eerder gevraagd naar haar top 10, ze had al wat voorwerk gedaan en donderdagavond was het zo ver. Damaris is een halve Waalse; met haar ouders die in Zeeuws-Vlaanderen wonen, spreekt ze Frans. En dat zie je terug in haar muziekkeuze, een mix van Frans, Engels en Limburgs, met ABBA als buitenbeentje. Daar gaan we:
ABBA
Thankyoufor the music
Beppie Kraft
Iech bin zoeverleef
Dolly Parton
9 to 5
Edith Piaf
A quoiçasertl’amour
EnricoMacias
Le plus grand bonheur du monde
Fool‘s Garden
Lemon tree
Frank Sinatra
My way
Pharel
Happy
RowwenHèze
November
Stromae
Papaoutai
Bijzonder is dat er twee nummers bij zijn die ik niet heb, maar nodig eens van haar moet kopiëren, van Enrico Macias en van Stromae, terwijl er ook nog een nummer is dat ik niet in mijn collectie heb en Damaris ook nog niet: “Happy” van Pharel. Terzijde, My way (A mi manera) staat er voor de tweede keer in en ook is Rowwen Hèze opnieuw vertegenwoordigd. “Iech bin zoe verleef” staat erbij, omdat dat het lijflied van Damaris en Marcel is.

Ben ik helemaal vergeten om met enkele wetenswaardigheden te komen die ik op mijn bustocht naar Maspalomas verzameld heb. Mijn eerste is: hoe heet het strand direct ten zuiden van Las Palmas bij de “Salto Del Negro”, de sprong van de neger? Even denken, even denken, dat is “La laja”. Een “laja” is Spaans voor een platte steen; die stenen liggen daar inderdaad en spelen in het zand is er voor Yves op dat strand niet bij.
Wisten jullie wel dat de eerste windmolen op de weg naar het zuiden al net vóór het vliegveld ligt? Daarna komt er verderop een hele trits, meer dan honderd, ten zuiden van de “aeropuerto”. Raar trouwens dat men die dingenwindmolensnoemt, net als de gevaartes in mijn jeugd met vier grote wieken en waartegen niemand minder dan el hidalgo Don Quichot 400 jaar terug al gevochten heeft. Mn zou er op zijn minst “elektrische windmolens” van kunnen maken.
Bij de karting in het zuiden gaat de bus van de snelweg af. Trudie (en ook Marij) weten ongetwijfeld nog hoe het allereerste stukje Maspalomas daar heet: Bahía Feliz. Er kan me nog steeds foutloos uitgelegd worden, op welk terras links van de bus de beroving plaats had. Even later rijden we Playa del Inglés binnen, bij “Las burras”, de ezelinnen. Even verderop gaat de bus onder de weg door richting winkelcentrum “Tropical”, maar vlak ervoor buigtze alweer naar rechts, naar de Avenida de Italia.Vanaf dat punt moeten jullie het zelf maar uitzoeken.

Zo maar een aardige reclame: “Cheetas de pardillo”, ze zijn een variant op gewone chipshier. Op een vrachtwagen die ongetwijfeld vele zakken van het spul heeft, staat pontificaal: ¡ESTAN DE MIEDO!, ze zijn fantastisch. Dan moet ik ze maar eens gaan proberen, toch? (En dan bekruipt me het gevoel dat ik de reclame al eens eerder in een brief gepresenteerd heb. Dat krijg je ervan, als je voor de elfde winter week in week uit een weblogbrief moet vullen.)

Van Trudie heb ik een aardige zin over het menselijke lichaam. Waarom hebben vrouwen heupen, zijn ze in de heupen veel breder dan mannen, die naar verhouding kleine kont hebben? Dat is volgens Trudie zo, omdat ze dan hun jonge kinderen gemakkelijk “op de heup” kunnen dragen. Klopt dat verhaal of is het een broodje aap?
Zelf zou ik wel eens uitgezocht willen zien, hoe het met de verhouding bij mensen zit tussen de lengte van hun benen en die van hun romp. Zit daar een wetmatigheid in of is er juist heel veel variatie? Iemand met belangstelling voor anatomische verhoudingen zou er best eens op kunnen promoveren, als dat niet al lang gebeurd is. Dan mag hij of zij in één moeite meenemen hoe precies de verhouding is tussen de lengte van je armen en benen en in hoeverre het klopt dat je totale breedte over je uitgestrekte armen hetzelfde is als die van je hele lijf.

Vrijdagavond is het eindelijk zo ver dat we de kale ober, mijn favoriet, kunnen benoemen. We nemen voor een drankje plaats bij Cafetería Nuevo Murias. Yves roept om zich heen: “Hola, Carlos”, maar de baas is er op dat moment niet. Onze bestelling wordt opgenomen en gebracht door Victor en die leert Yves prompt om: “Hola, Victor” te zeggen. Dan vraagt Trudie hem (op mijn uitdrukkelijk verzoek)hoe de andere ober ook al weer heet. Zijn naam blijkt niet “Tavola” te zijn, zoals in mijn vorige brief staat, maar “Tobalo”, een afkorting van (Cris)tóbal met een O erachter, want hij is een man. Waar hebben we die naam eerder gehoord? Uiteraard komt hij van Cristóbal Colón, in goed Nederlands Christoffel Columbus, de zeevaarder die op zijn tweede reis naar wat later Amerika genoemd werd,meer dan 500 jaar terug een nachtje in Las Palmas geslapen heeft – voor wie het nog niet weet: in Vegueta achter de kathedraal, in een huis met een mooie binnentuin, dat nu Casa Colón heet en waar twee papegaaien de regie voeren.

Vrijdag tussen de middag hadden we thuis gegrilde “halve kippen” gegeten en dus was er s avonds brood met beleg. Damaris had zich over het broodmenu ontfermd en er werd ons een keur van tapas voorgeschoteld: twee soorten salami (met knoflook), oude manchego kaas (uit La Mancha), Spaanse omelet (Trudie’s bijdrage), olijven (waarom heten die in Spanje “aceitunas” en niet “olivas”?), pistachenoten, tomaat-mozzarella en avocado. Op tafel stond bovendien een potje alioli om Marcel te plezieren. Naast vers stokbrood en ouderwetse chips werd er spa, limonade en Mahou bier bij geserveerd.

Het is intussen zaterdagochtend en Marcel wil best nog wel een nieuwe top 10 voor mij fabriceren. Hier is ze:
01.Beastie Boys
Fightforyour right
02.Bløf
Hemingway
03.Bruce Springsteen
The river
04.Compay Segundo
Guantanamera
05.Eminem, feat. Dido
Stan
06.Gipsy Kings
La cucaracha
07.Glory Box
Portishead
08.Lakatos
Deux Guitares
09.Los Lobos + Antonio Banderas
Cancion del mariachi(Morena de mi corazón)
10.Manu Chao
Me llaman calle
11.Russische Rode Legerkoor
Katusha
12.Spandau Ballet
Through the barricades
13.Spinvis
Bagagedrager>BR> Het blijkt deze keer bij nader inzien een top 13 te zijn, maar uit een goed hart. Mij valt op hoe verschillend de smaak van Marcel – en ook die van Damaris – is ten opzichte van de mijne. Daarbij heeft Marcel een aperte voorkeur voor bepaalde groepen: Manu Chao, the Gipsy Kings, Los Lobos, the Pogues, in Nederland Rowwen Hèze. Er is niks mis met dat volk, maar als het er echt op aan komt, grijp ik persoonlijk gemakkelijker terug op nummers van vóór hun tijd.
Terzijde, mijn hele serie Cd’s van Spinvis is bij de crash van mijn harde schijven een paar jaar terug verloren gegaan. Die moet ik in mei toch weer eens opnieuw zien te kopiëren van mijn milieuvriendelijke buurman in Maastricht op nummertje 42 in de straat.

Op zondagmorgen wordt er in alle vroegte opgestaan. Omdat Las Palmas weer eens een “maraton”(zonder H) heeft, blijken de streekbussen zondagochtend niet vanaf Santa Catalina te rijden, wel vanaf San Telmo, terwijl mijn visite wel om half 12 in de lucht wil zitten. Trudie, Marcel, Damaris & Yves vertrekken om 8 uur met een taxi vanaf mijn huis, waarvan ze maar aannemen dat die de Afrikanen op kop van de maratonkan omzeilen.
Als ik op mijn balkon zit met een restje koffie, komen de eerste wheelers (rolstoelers) om half 9 vanaf de Albareda mijn straat in, om daarna weer snel in de richting van La Puntilla te verdwijnen. Op dat punt,bij Santa Catalina, staan vele handen klaar staan om de diverse sporters van water te voorzien. Tien minuten later zie ik ook de eerste lopers langs komen sjezen. Daarna is het tot in de middag afzien, vooral door de keiharde muziek en de commentator, waarop de lopers, de toeschouwers en ondergetekende getrakteerd worden.
Als ik om kwart voor 11 een persoonlijk kijkje beneden ga nemen, is het net eventjes rustig; ik zie zelfs geen wheelers. Om 11 uur komt de eerste professionele loper opnieuw voorbij, uiteraard een zeer zwarte Afrikaan, op twintig seconden gevolgd door een rasgenoot. Ook nummer drie en vier hebben niets blanks, nummertje vijf is waarschijnlijk een Noord-Afrikaan en dan komt de eerste echte Spanjaard, maar dat kan zo maar ook een Guanche zijn. Om half 12 ga ik terug naar mijn “hutje”, maar dan is nog geen enkele vrouw bij de professionele lopers voorbij gekomen. Wel zie ik nu duizenden (schat ik maar) amateurlopers bezig met hun halve marathon. Nogal wat deelnemers hebben een geelzwart T-shirt aan met op de achterkant gedrukt: “ENCUENTRA TU GRANDEZA”, kom je groot(s)heid tegen. Daar doe ik het voor.

Zondagmiddag ben ik weer alleen en doe Las Canteras weer als allochtoon, alsof ik niet anders gewend ben. Ik hoor in het voorbijgaan iemand het woord “Los muellitos” gebruiken. De Muelle ken ik, het winkelcentrum bij mij om de hoek, maar het verkleinwoord en dan ook nog als meervoud? Blijkt dat over de ruim drie kilometer lengte van het strand een opdeling is gemaakt in zeven stukken. Er zijn er twee waar geen “barra”, rif in de zee is, “La cicer” en helemaal op het eind, waar ik het auditorium Alfredo Kraus en winkelcentrum Las Arenassitueer, “Los muellitos”.
Willen jullie ook de namen nog eens horen van de andere vijf stukken? Na “La cicer” komt eerst het “Punta brava”, dan hebben we “Peña la vieja”, voordat “Playa chica” aan de beurt is. Blijft over het toeristische “Playa grande” en tenslotte, waar ik vaak op een bank zit, “La puntilla”. Zo, zijn jullie weer helemaal bijgepraat.
Vlakbij het terras van hotel Reina Isabel zit Eugen Didic op zijn trompet te spelen. Ik ken hem al jaren als straatmuzikant hier. Is hij een Oost-Europeaan? Ik heb hem wel eens een praatje zien maken met de vrouw van de Russische winkel bij “Playa chica” (zie boven), waar ik geen woord van kon verstaan. Als achtergrond voor zijn optreden heeft hij bandjes met orkestmuziek, waar hij dan met zijn blaasinstrument solo overheen speelt. Ik heb wel eens minder gehoord; zijn muziek is me iets te populair, maar is verder in orde.
Op speciaal verzoek van Trudie kijk ik ook eens naar de naam van nieuwe zaak met bijbehorend terras tussen Reina Isabel, het toeristisch winkeltje en ijssalon Gelicia. Het opschrift is “the COUPLE” en waar staat dat voor? Te beoordelen aan de kommen die het embleem omlijsten, de O is zelfs als kom getekend, denk ik het eerste aan een tweetal bekers, maar dat bekers is een beetje raar. Het Engelse “couple” staat voor tweetal, (echt)paar en koppeling, maar zonder toevoeging. Zonder L staat een “coupe” voor een sorbet, een ijsglas. In het Spaans lijkt het woord “couple” een beetje op “copla”. Dat woord is in vertaling eerder liedje, versje, eigenlijk ons woord couplet, dan dat ik aan kommen denk. “Copa” zonder L is het Spaanse woord voor een glas met een voetje, zoals in “copa de vino”, wijnglas of glas wijn, en “copa de helado”, ijscoupe.
Naar mijn bescheiden mening is er bij het aanbrengen van “THE COUPLE” iets misgegaan. Er had “the coupe”, de sorbet, het ijsglas, moeten staan.

Op maandagochtend zit ik vooral te lezen in mijn volgende boek, maar neem wel de moeite om mijn brief 11.15 op spelling en grammatica te controleren. Dan gaat hij op mijn memory stick en breng ik de diverse
s aan, zodat jullie o.a. de alinea’s uit elkaar kunnen houden. Gewapend met die stick ga ik vanmiddag naar de universiteit om hem te versturen. Mijn volgende en ik denk laatste voor mijn trip naar Maastricht kunnen jullie a.s. vrijdag verwachten, voordat ik eerst met Lluis en consorten ga eten en mij later in de “Pregón” mag storten.En laat ik vooral niet vergeten om de komende woensdag Lux te bellen die dan zes jaar wordt.
Het is intussen raadzaam om de mand met carnavalskleren van de zolder dan wel bergruimte te halen. Voordat je het weet, is het zo ver en ik zie Eva nog voor me die op de zondagmorgen op het allerlaatste moment nog een nep-trouwjurk in elkaar wil zetten. Liever niet, liever alvast het voorwerk gedaan, voor zo ver dat nuttig en nodig is, is mijn adagium. Blijf ook alvast eens een uurtje langer op en kijk of je het nog trekt. En ga niet nu al de vlag uithangen, dat mag pas over bijna twee weken. Tot ziens maar weer, hastaluego, jullie PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Mijn eerste boek is er een van Nico Dijkshoorn, de man die ik vooral ken van de woensdagen van DeWereldDraaitDoor. Hij schrijft tegenwoordig ook alleszins acceptabele boeken. Deze keer is “Nooit ziek geweest” aan de beurt, uit 2012. Als ik de vakanties weg mag laten, speelt het boek vooral in Amstelveen en omgeving.
Hoofdpersoon is de vader van de schrijver, Klaas. In 49 hoofdstukjes krijg ik zijn vader voorgeschoteld, steeds met Nico als kind, tiener, jong- en middelbare volwassene als tegenpool. Nico doet de lerarenopleiding Nederlands,leest het ene boek na het andere, en speelt daarnaast in een band, maar dat is bepaald niet waar Klaas voor warm kan lopen. Diens grote hobby’s zijn honkbal spelen en coachen, naar de camping naar Spanje gaan en later Waterlooplein-antiek. Nel, de moeder van Nico, en ook Nico’s jongere broers Stefan en Bas hebben het er maar moeilijk mee. Als de familie gaat gourmetten, wil Klaas liever nasi. Overal waar Klaas komt, is hij naar eigen zeggen de gangmaker en zeker geen “ruzieman”. Luisteren naar anderen is hem niet gegeven en zijn omgeving krijgt geregeld een punthoofd van zijn grappen en grollen. Later in het boek krijgt Nel een TIA (kortdurende beroerte), waaraan ze een motorische afasie overhoudt, wat ze vreselijk vindt. Klaas is er op zijn oude dag veel erger aan toe met zijn beginnende dementie, vindt hij zelf. Klaas en Nel schelden elkaar dan echt aanhoudend verrot. Nico’s vader eindigt zijn dagen als zogenaamde drummer in de dagopvang, voordat hij definitief de geest geeft. De titel “Nooit ziek geweest” komt aan de orde op blz.162, als Klaas dat over zichzelf verklaart (terwijl hij in het echt eerder bijna aan een maagzweer zou zijn overleden).
Nico Dijkshoorn zet een prima portret van zijn vader neer met alle sores die kinderen van hun ouders ondervinden (en omgekeerd, denk ik dan). Dat hij het verhaal in een heleboel losse stukjes opknipt, vind ik best. Ik geef Nico Dijkshoorn zo maar een 8+ voor zijn “Nooit ziek geweest”. Dit vraagt om meer.

Graham Greene is een bekende schrijver van moordverhalen, al van vóór de Tweede Wereldoorlog. In 1936 kwam zijn boek “This gun for hire” uit. Volgens Time Magazine is hij “the finest writer of his generation” en dan wordt het tijd om hem weer eens onder de loep te noemen. Het boek speelt in Londen en Nottwich. De laatste plaats situeer ik voor jullie iets noordelijker, ergens tussen Nottingham en Norwich.
De oude oorlogsminister en zijn secretaresse worden gedood door een huurmoordenaar, genaamd Raven. Dat zou in opdracht zijn van Sir Marcus, baas van Midland Steel en diens helper Davis. Over de waardeloze jeugd van Raven en eerdere moorden zullen we het maar niet hebben. Wel vermeld ik hier dat de 200 pond die hij voor de moord opstrijkt, vals geld blijkt te zijn. Bij de politie gaan vooral detectives Jimmy Mather en de stotterende Saundersop zoek naar de boosdoener. Meer nog is echter Mather’s verloofde Anne Crowley aan zet, als zij naar Notthill gaat om zich bij een theatergezelschap te voegen en dan eerst van doen krijgt met Davis die de intentie heeft om haar te vermoorden en vervolgens met Raven, die bovenmatig van haar gecharmeerd is. Het verhaal eindigt zoals het hoort met de onvermijdelijke confrontatie tussen de verscheidene hoofdpersonen.
In het boek zijn er enkele aardige zijverhalen, zoals over politiehoofd Joseph Calkin en zijn drankzucht of over burgemeestersvrouw Piker en haar pekinees genaamd Chinky. Maar laat ik mijn oordeel over het boek niet verder uitstellen. Ik begin met de titel: waar het “for hire” voor staat, blijft mij onduidelijk. Ik vind het verhaal van Graham Greene best leuk, maar eerlijk gezegd ook gedateerd. Echt spannend kan ik het niet vinden. Mijn recensiecijfer is navenant: een 6½, genoeg om de schrijver niet compleet af te vallen met zijn “This gun for hire”, maar een goede thriller schrijf je tegenwoordig anders.

woensdag 20 januari 2016

Weblogbrief 11.14, 20 januari 2016

Weblogbrief 11.14, 20 januari 2016

“¡Queridos celebrantes del carnaval y feligreses persistentes!”, beste carnavalsvierders en mensen die nog steeds naar de kerk gaan, afgelopen woensdag zag ik voor het eerst de aankondiging van carnaval hier: een man en een vrouw in kleren uit de gekke jaren twintig van de vorige eeuw, los locos años 20, die duidelijk aan de zwier waren. Hij had een hoedje op en zij een lint om “heur” haar. Ik zou het extra op prijs gesteld hebben, als de vrouw als man en de man als vrouw was verkleed, zoals in het schitterende beeld in Aguïmes, maar zo ver ging de aankondiging helaas niet. Een allochtoon zoals ik moet niet te veel verlangen. Toen zag ik de tijdstippen staan van het begin en einde: de 29 enero a 21 febrero. Daar moest ik op internet het mijne van weten.
Donderdagmiddag op de universiteit had ik de site “LPAcarnaval.com” direct gevonden. Blijkt dat het carnaval hier, vergeleken met Maastricht, een week naar achteren is geschoven.“Miercoles de ceniza”, “asselegoonsdag” op zijn Maastrichts, wie maalt daar hier nog om. Hier gaat net als Maastricht echt geen mens meer naar de kerk op zondag, op een paar omaatjes en een halve gestoorde na (no offence!). En waarom zou carnaval dan zo onwerkelijk vroeg moeten vallen? Vanwege een vroege Pasen? Wie houdt er echt nog rekening mee dat Jezus ruim zes weken na Aswoendag gekruisigd is en twee dagen later “uit de dood” herrezen? Ikke niet.
De officiële opening van de carnaval deze winter staat op de rol hier voor vrijdagavond 20 januari. Eerst is er om half 9 de “Pasacalles anunciador”, de aankondiger door de straten, en om 9 uur de “Pregón”. Die is net als vorig jaar op Santa Ana, in Vegueta tegenover de kathedraal. De dag erop, op Trudie’s verjaardag, verplaatst het gebeuren zich naar Santa Catalina, waar een immens podium nu vol in aanbouw is. Daar is bijv. die zondagavond, op de verjaardag van Beatrix en Rik, het gala van de Gran Dama. Op de maandag beginnen de drie voorrondes van de murgacompetitie, met de oorverdovende finale op onze carnavalszaterdag. Die mis ik dus deze keer; ik ben dan al een paar dagen in Maastricht.
Hier is het intussen gewoon te doen in de dagen voor en na Aswoensdag, met “verkleiders” a la The Great Gatsby, Vooral de weekenden zijn populair. Op zaterdag 13 februari bijv. wordt het gala de la Reina gehouden, met de uitverkiezing van de carnavalskoningin, waaraan vooral de grote winkelcentra van het eiland hun kandidate leveren. Dat gala wordt zelfs op de Spaanse TV uitgezonden, heb ik begrepen, met steeds vijf minuten onderbreking voor reclame.
Ik kom terug naar “hiero” op zondag 14 februari, als op Santa Catalina ’s avonds het “concurso” van de “maquinalle corporal” gehouden wordt. Ook kan ik probleemloos present op de dinsdag, bij het “gala de la integración”. Omdat dat altijd in tijd van niks is uitverkocht, is voor het fameuze “gala drag queen” op Santa Catalina wel moeilijk een kaartje te krijgen. Zal ik het eens aan Lluis vragen? Die heeft altijd nog wel een paar zijwegen. Op het “drag queen gala” komen de meest onbeschaamde en ongeklede mannen in een danswedstrijd tegen elkaar uit. Dan volgt op de zondag nog de “entierro de la sardina”, het ten grave dragen van de sardine met het nodige gehuil onderweg en op Las Canteras, omdat carnaval weer afgelopen is.
Maar, jongens en meisjes, ik heb de zaterdag20 februari 2016 overgeslagen. Danstaat de “gran cabalgata” hier op het programma, de “groeten optoch”, vanaf een uur of vier, vijf, met weet ik hoeveel “carrozas”, karren, praalwagens. Als ik het wel heb, gaat die optocht gewoon tot ’s avonds laat door, terwijl de mensen in de stoet en langs de kant steeds zatter worden. Voor het eerst in alle jaren Las Palmas mag ik daarbij present zijn. Is dat niet wonderbaar?
Als ik Lluis goed begrijp, is iets eerder op de dag van de cabalgata, om 3 uur ’s middags, ook nog de voetbalwedstrijd UD Las Palmas tegen Barcelona (die volgens hem nu al is uitverkocht). Het kan niet op, die strijd wil ik op een terras hier met televisie natuurlijk ook meemaken! Volgens dezelfde Lluis zullen er de nodige Barça-spelers zijn - Dani Alves, Neymar, om er alvast een paar te noemen – die zich na de wedstrijd zeker in het feestgedruis gaan storten.

Muziek! Laat ik deze keer eens beginnen met een aanbevolen zangeres van Rocky Courtens: Alberta Hunter. De dame is best oud geworden; geboren in 1895 leefde ze tot 1984. En ze was er al vroeg bij; haar eerste muziek zal van de jaren twintig zijn (het thema van de carnaval hier). Hoe dan ook, via mijn voormalige café-vriend kon ik een aardig rijtje platen van haar bemachtigen. Hier komen ze:
(1961) Songs we taughtourmother
(1962) WithLovie Austin and her bluesserenades
(1981) The glory of AH
(1982) Look for the silverlining
(1996) Complete record works, 3 CDs (out of 4)
(C1996) Young AH, the 20s & 30s
(L1982) Jazz festival Berlin
(L2001) Downhearted blues, live at the cookery)
En of dat bij elkaar niet genoeg is, heb ik ook nog een serietje losse nummers van haar met allerlei bekende orkesten. Welke plaat ga ik jullie eens voorschotelen? “Na ampel overwegen” kies ik voor “Young Alberta Hunter”. Als ik mijn iTunes mag geloven, zijn de meeste nummers daarvan uit 1921; het moet niet gekker worden. Hier zijn ze, alle 23:
01.You can’t tell the differenceafterdark
02.Second hand man
03.Send me a man
04.Chirpin‘ the blues
05.Downhearted blues
06.I’ll seeyou go
07.Fine andmellow
08.Yelping blues
09.Someday, sweetheart
10.The love I had foryou
11.My castle’srockin‘
12.Boogie woogie swing
13.I won’t let you down
14.Take your big hand off
15.He’s got a punch like Joe Louis
16.How long, sweetdaddy, how long
17.Downhearted blues
18.Gonna have you, ain’tgonnaleaveyou
19.You can’t have my man if he comes to see you
20.Bring it with you when you come
21.Nobody knows the way I feel this morning
22.Ealy every morn
23.I‘m goning to see my ma
Als ik erbij bedenk dat het hier om 78-toeren platen gaat, moet er later heel wat oppoetswerk aan de winkel zijn geweest om de jonge Alberta Hunter een eigentijdser accent te geven. Op zoek naar nummers die erbovenuit steken, constateer ik dat het meer één grote berg rijstebrij is waar een pick-upnaald zich doorheen graaft. Ik hoor heel acceptabele muziek, met daarbij teksten van Alberta Hunter die bepaald niet altijd even onschuldig zijn. Hoewel het nummer “Downhearted blues" er in twee versies opstaat, is dat niet mijn favoriet. Ik heb meer met bijv. “You can’t tell the difference after dark”, “Second handed man”, “Someday, sweetheart”, “He’s got a punch like Joe Louis”(alleen al vanwege de titel), “You can’t have my man if he comes to see you” en “Early every morn”. En dan is er natuurlijk nog “Fine and mellow”, dat ik al ken van - uiteraard –beroemdheid Billie Holiday. Ik heb het ook van de dames Carmen McRae, Diana Ross, Mary Coughlan en Nina Simone. De versie van Alberta Hunter doet m.i. voor de overige versies niet onder.

Ander onderwerp: ik zie in een aantal bushokjes een mooie reclame van de nieuwste film van Quentin Tarantino, alweer zijn achtste. Hij heet in het Spaans “Los odiosos ocho”, de onuitstaanbare acht. Is dit zijn antwoord op “The magnificent seven”? Gezien de ondersteunende foto waarop verscheidene pistolen zijn getrokken, zal het geen romantische komedie zijn, eerder een uit de hand lopende cowboyfilm. “Nadie viene hasta aquí sin maldita razón”is de ondertitel: niemand komt tot hier zonder een akelig verstand. Er doen diverse coryfeeën mee, o.a Samuel L. Jackson. Misschien is dit dan de film waar ik maar eens heen moet. (Hoewel, de vorige Tarantino heb ik overgeslagen en volgens de insiders hier heb ik daar niet echt iets aan gemist.)

Willen jullie ook nog een slagzinnetje? “Nos gusta lo bueno”, wij houden van het goede (in het leven), staat tegenwoordig vet gedrukt achter op de rode rondtoerende bussen.De slagzin verwijst naar de diverse nering in de Muelle, het wegkwijnende winkelcentrum direct achter Santa Catalina.Is er iemand die aan die slagzin een buil aan kan vallen? Niemand? Dan wordt het hoog tijd voor iets beters. Misschien moesten ze de “reina”-verkiezing maar eens winnen.
Het was wel mijn reden om er weer eens heen te lopen vrijdagavond. Eerst moest ik weer eens langs La Regenta, het kunstcentrum, om de meest recente tentoonstelling te bekijken, maar het gebouw was zo dicht als maar kon.
Achter Santa Catalina, opzij van het station van de streekbussen, staat een immense “vapor” in het gras, als ik het bijschrift goed heb gelezen. Het woord “vapor” staat niet alleen voor damp, stoom, ook niet voor ook nog een vapeur, maar is ook de Spaanse benaming van een stoomschip. Ik zie echter alleen maar een immense schroef van een schip, of hoe zullen we zo’n molentje in het heel groot noemen. In mijn woordenboek thuis vind ik daarvoor de woorden “hélice” en “rotor”. De inscriptie bij de “vapor” is verweerd; daar moet nodig eens iemand iets aan doen.
In het winkelcentrum is het – N.B. begin vrijdagavond – bepaald niet druk. Alleen de daar nu gevestigde grote Hiperdino heeft de nodige klanten. Wel ben ik in de hal getuige van een mini-tentoonstelling van de kleurenplaten, die diverse kunstenaars hebben gemaakt in de hoop winnaar te worden van de wedstrijd voor de beste carnavalsaankondiging. Ik heb ze niet precies geteld, maar het zijn er zo’n 25. In de uitslag van wedstrijdjury kan ik mij wel vinden: het duo uit de “locos años 20” van Scott Fitzgerald staat er mooi op. De kunstenaar die de beker mee naar huis heeft mogen nemen, heet Waldemar Lemanczykpaz. Diens familie komt volgens mij niet van het eiland.
Verderop bij Idiomátika, de talenboekhandel, zie ik een boek liggen dat over de afgelopen dertig, veertig jaar per jaar uitlegt wie in een bepaald jaar “reina” en “drag queen” geworden is, met foto’s en al. Van alle jaren behalve dit jaar staat ook een plaat in het boek van de winnende en op een na winnende aankondiging. Best interessant! Ik heb erover gedacht om me het boek aan te schaffen, maar bij nader inzien vind ik de prijs (35 euro) aan de te hoge kant.

Op de zaterdagmorgen moest en zou ik naar de Mercado Central gaan om mijn voorraad koffie (uit Columbia en Kenia) te vernieuwen. Wat ziet mijn stuk Luis Morote er aangenaam uit, sinds er geen auto’s meer rijden. Het af en toe uit mijn slaap gehaald worden door nachtelijke bezoekers van El Escudo neem ik maar voor lief. Ik woon nu echt in de caféstraat, waarop ik elf jaar geleden hoopte, toen ik voor het eerst naar Las Palmas vertrok.
Iets dergelijks is intussen ook aan de hand met de Ruiz de Alda. Het is vanuit mijn straat gezien de tweede straat vóór Meso y López, waar El Corte Inglés ligt. Ertussenin ligt nog de Duran Gonzalez, die echt een racebaan is. Net als bij mij is een behoorlijk stuk Ruiz de Alda tot wandelgebied uitgeroepen en de terrassen schieten er nu als paddenstoelen uit de grond. Alleen op het stukje, waar Juli woont, mogen nog auto’s rijden, maar daar is het gelukkig niet druk. Er is daar bovendien eenrichtingverkeer, zoals bijna overal in de stad. Verkeer in twee richtingen zie je bijna alleen nog op de uitvalswegen.>BR>
Vraag: in je ijskast is een eierrekje met zeven uitsparingen en in twee ervan zit nog een ei. Je hebt net een nieuwe doos van tien stuks bijgekocht, omdat je een omelet wilt gaan maken. Daarvoor heb je, naast een ons oude kaas, drie of vier eieren nodig. Hoe krijg je de overige eieren nu allemaal in het eierrekje?
Antwoord: je laat de doos uit je handen vallen. Dan blijken er een paar eieren gebroken te zijn. Die ga je natuurlijk niet zo goed en zo kwaad als dat gaat, van de grond (tegels) oprapen, of er niks aan de hand is, maar je ruimt ze netjes op. Blijken er precies nog zeven voor het eierrekje over te zijn. En ik heb een heerlijke omelet gegeten, toen ik van de markt terugkwam, met dik de kaas erover heen gedrapeerd.

Ik heb de trotse bezitter van een hele collectie muziek uit Afrika. En dan heb ik het niet alleen over de bekendheden uit Mali, zoals Ali Farka Touré en Toumani Diabaté, en ook niet over andere zwarten die wel eens in Europese hitparades zijn doorgedrongen, zoals Cesária Évora, Fela Kuti, Mirian Makeba of Youssou N’Dour. Er is uiteraard in de derde wereld, voor de kust van mijn Canarische eilanden, veel meer moois op muziekgebied te ontdekken. Voor de variatie laat ik hier eens een Cd horen van twaalf nummers die Piet en Tonnie zo mooi vinden dat ze er een eigen compilatie van hebben gemaakt. Voor jullie en mijn overzicht staat steeds het land waar de artiesten vandaan komen, erbij.
01.Mosese
OrchestraMakassy(Kenia)
02.Zimbabwe
OrchestraMakassy(Kenia)
03.Chepo mae mar
Kaba Mane (Guinnée Bissau)
04.En amoury a pas de calcul
Tabuley Rochereau (Kongo)
05.King sa
TabuleyRochereau(Kongo)
06.Jeannot
Tchico(Ivoorkust)
07.Penkele
King Sunny Ade(Nigeria)
08.Ji ji
King Sunny Ade(Nigeria)
09.Malaba d’amour
Orchestra Super Mazembe (Kenia)
10.Samba
Orchestra Super Mazembe (Kenia)
11.Suite Lettre No. 2
Franco & Tabuley Rochereau (Kongo)
12.Dourougnan
Kambou Clement (Opper Volta)
“Chacun songoût”, smaak verschilt nou eenmaal, zeggen de Fransozen, en dan zal het wel waar zijn. De twaalf nummers die me vanaf de Prinsengracht in Mokum één voor één worden uitgeserveerd (Suite Lettre No. 2 zelfs zeventien minuten lang), vind ik redelijk te pruimen, maar 100% mijn stijl kan ik er niet van maken. Het interessantste nummer vind ik nog het korte “Malaba d’amour” van het Orchestre Super Mazembe uit Kenia, wellicht omdat ik het al ken, al eens eerder gehoord heb - bij Piet &Tonnie thuis?

Op zondagmorgen om klokslag kwart voor 11 kondigt Trudie mij aan dat ze met Marcel, Damaris & Yves in de bus naar Santa Catalina zit. Dus sta ik om tien over half 12 beneden bij de Santa Catalina eindhalte van streekbus 60 en daar komen ze al de bus uit. Er wordt eerst een drankje gedaan bij La Alemana (voorheen café Santa Catalina) en op Marcel’s verzoek komen er ook alvast twee Spaanse omeletten en een kaasplankje op tafel. Daarna trekt het gezelschap in mijn kielzog naar de Luis Morote om bij mij thuis poolshoogte te komen nemen.
Een jongetje als Yves moet je even laten wennen aan zijn nieuwe omgeving; hij is bovendien al op van half 5. Verder gaat het uitpakken van Trudie’s spullen en die van Marcel en Damaris van een leien dakje en kunnen we om half 2 aan tafel voor mijn luxueuze broodmaaltijd. Deal even copieuze groentetomatensoep met ballen staat voor de zondagavond op het menu.
Het smaakt iedereen prima; Marcel en Trudie hebben zich zelfs aan de “chorizo de Pamplona” mogen “begaojen”, waarna Damaris en vooral Yves niet achter willen blijven. Daarna gaat het complete gezelschap zonder mij naar het strand hier, Yves zelfs met een hele zak schepjes en ander gereedschap om het zandom te ploegen. Ook bij terugkomst en het latere drankje op een terras bij playa Chica is iedereen in stemming.

Intussen word ik verondersteld om thuis de honneurs waar te nemen. Ik neem de gelegenheid te baat om jullie op de hoogte te brengen van een nieuwtje over mijn stukje straat.
Op dringend verzoek van Lluis, die de vorige week een paar keer onverrichter zake aan mijn deur geweest is, o.a. om het bedje van Yves te keuren, ga ik de nieuwe wijnzaak in mijn straat noemen. Hij is vanaf mijn balkon gezien links, op nummertje 11, gevestigd. Ze heet “La Barrica”, de ton of het fust, en wijnkenners beweren dat het daar te doen is. Persoonlijk heb ik niet het minste idee hoe je goede en minder goede wijn uit elkaar houdt. Voor mij geldt: als het maar lekker is en ik er geen hoofdpijn van krijg. Ik ben bepaald geen wijndrinker, laat staan een “connaisseur”. Het gepraat eromheen over zaken als het “bouquet” is naar mijn bescheiden mening maar geleuter en bovendien heb ik de neiging om mijn wijn in een tempo als ware het bier, naar binnen te gieten. Damaris met haar hogere hotelschoolopleiding zegt me toe dat ze de nering deze week eens zal gaan keuren.

Laat ik de kledingwinkel Dócil (voorheen Negonza) ook onder de loep nemen. Ik denk de twee dames die nu de zaak bestieren, hebben besloten dat de voorgevel, die egaal donkerbruin van kleur was, maar eens in een vers kleurtje opgeschilderd moest worden. Dus staat vanaf zaterdagmorgen een “African Canarian”, zo zwart als een neger maar zijn kan, de gevel eerst in ogenschouw te nemen om vervolgens laagje voor laagje helderwitte verf over het bruine hout en ijzer heen te smeren. Voor wie dat leuk vind: hij heeft witte handschoenen aan en een feloranje honkbalpet achterstevoren op zijn hoofd. Denk niet dat een verfbeurt snel gefikst is; daar komt meer werk bij kijken dan iemand als ik voor mogelijk houd.
Pas aan het begin van de tweede dag, zondagavond - ik zit met mijn bezoek zo kwaad als dat gaat op het balkon, alleen is Damaris in mijn soep aan het roeren - maakt de buitenhuisschilder aanstalten om weer te vertrekken. Hij is de ijzeren extra bescherming tegen inbrekers aan het schoonmaken, terwijl de gevel erachter het witste wit uitstraalt. Of de nieuwe blanke kleur ertoe zal bijdragen om meer publiek te trekken, staat nog te bezien.
Als ik om maandagmorgen dit stukje van mijn weblogbrief schrijf en even ga plassen, zie ik op de terugweg mijn zwarte schilder opnieuw in de weer bij Dócil. Hoe kom ik er bij dat hij al klaar was; hij is dat nog lang niet. De hele middag en begin van de avond is hij nu bezig is om het ijzeren beschermingshek aan de buitenkant te bewerken met hetzelfde wit.Ook op de dinsdagmiddag, als de dames lunchen zijn, is hij van de partij. Ten laatsten male wordt alle schilderwerk nog eens opnieuw onder handen genomen, de laatste puntjes op de diverse i’s gezet, waarna het tijd is voor de dames om hem te complimenteren en uit te zwaaien. Op het einde van de middag, als de winkel weer opengaat, wordt de aankondiging “REBAJAS HASTA-50%” weer neergezet en het bord “DÓCIL” hernieuwd boven de toegang geplaatst. Laat de klanten nu maar komen… Misschien moet ik er ook eens heen om een polo of een paar espadrilles te kopen.

Op het einde van de dinsdag is het zaak om naar Marcel naar zijn nieuwe top 10 van beste platen te vragen. Het wordt een top 12 op mijn computer, zoals een ouderwetse Lp-liefhebber als Marcel betaamt. Hier is-t-ie, zonder volgorde, op (voor)naam van de artiest:
01.Gipsy Kings
A Mi Manera
02.Ibrahim Ferrer
Dos Gardenias
03.Jacques Brel
Jef
04.Manu Chao
La Vida Tómbola
05.Mumford And Sons
The Cave
06.Noir Désir
Le Vent Nous Portera
07.Paco De Lucia
Entre Dos Aguas
08.Poques
White City
09.Rowwen Heze
Ballades En Beer
10.Simon &Garfunkel
The Boxer
11.Stef Bos
Hilton, Barcelona
12.Toto Cotugno
L’Italiano
Ik heb, terwijl de muziek draait, een leuk gesprek met Marcel over de keuze die hij gemaakt heeft en vooral het verschil tussen mijn keuze voor bepaalde albums en zijn voorkeur voor bepaalde nummers (dan wel bij Harry bepaalde nummers op YouTube, met het bijbehorend filmpje). Zelf heb ik het meeste op met hele albums en misschien hoop ik aldus nummers met hit-potentie te ontdekken die nooit de kans daartoe gekregen hebben. Marcel is meer van: wat vind ik nou echt een uit-de-kunst nummer? (Bij Harry speelt, denk ik, bovendien een rol dat hij de meeste van zijn artiesten persoonlijk kent of kende en ze ook live heeft zien optreden.) Verschil moet er zijn.
Tussen de liedjes die Marcel op de dinsdagkiest, zitten er enkele die ik al van eerdere top 10’s van hem ken, zoals “La vida (es una) tómbola” (si fuera Maradona), het leven is een loterij, als ik Maradona was, van Manu Chao. Ik zie ook een aantal nieuwe liedjes voorbij komen, die mij in eerste instantie nogal vreemd in de oren klinken, maar die ik een paar keer aanhoren heel aardig blijk te vinden. Eén voorbeeld van de laatste categorie isvoor mij “The Cave” van Mumford And Sons. Daarin is op het einde een banjo overduidelijk present en ik herken die nu pas als zodanig, heel mooi.
Ik heb aan Damaris gevraagd om mij uiterlijk vrijdag haar hitparade op te geven. Die hoop ik jullie in mijn volgende brief met enige bravoure te kunnen presenteren.

Op de dinsdagochtend zijn we met zijn vijven naar de kleine overdekte markt aan de haven gegaan, vooral om vlees voor mij te kopen. Bij Trudie’s slager kocht ik drie kilo carne primera “en cubitos” voor mijn zuurvlees en goulash plus nog eens een kilo carne primera “molida” voor twee gehaktballen. Om een en ander te prepareren gaat Trudie nog een berg werk verzetten, maar - zei ze - dat heeft ze graag voor me over. Als het gezelschap weer weg is, heb ik naar verwachting weer de nodige porties vlees te gaan. Ik vrees dat een deel daarvan mijn carnaval gaat overleven.

Ik ben niet iemand die zijn hele dag keurig uitstippelt. Als ik bijv. mijn wandeling ’s avonds naar El Corte Inglés inzet, kan het mij best gebeuren dat ik halverwege denk: ik loop eens door naar Parque Doramas of naar rechts naar plaza Farray. Dat gebeurt mij idem dito wel eens de andere kant op, dat ik in plaats van op het einde van Las Canteras bij het Castillo de la Luz beland.
Toch heb ik ook diverse bezigheden waarbij ik me keurig aan tijd en plaats houd. Bijv. begin ik hier iedere ochtend met een pot koffie te zetten. Nu ik van Yves & consorten een nieuw koffiezetapparaat heb gekregen, waarvoor mijn oprechte dank, doe ik dat met nog meer animo. Eerst trek ik mijn bedsprei helemaal terug en dan ga ik koffie zetten (“maken” in het Maastrichts). De bedsprei mag pas weer teruggelegd worden, als ik mijn drie bekers koffie opheb, na anderhalf à twee uur in mijn langzame drinktempo.
(Overigens, met Yves in mijn buurt is het moeilijk om me aan het standaardritme te houden.)

Cafetería Nuevo Murias bij mij in de straat beneden heeft aan ons gezelschap een aardige klant. Alweer Yves steelt met zijn “hola” de show. De baas heet Carlos en Yves kan al heel energiek “hola, Carlos” zeggen. De ober met het zwarte haar, die een jaar in Liverpool heeft gewerkt, heet Victor en mijn favoriete kale ober die iets onder de leden heeft dat mij aan de ziekte van Bechterew doet denken, luistert naar de naam Tavola. Bij iedere stap klikt hij in en uit zijn rug. Ik ga het hem nog eens opnieuw vragen, want Tavola, dat is een naam waar ik echt nog nooit van gehoord heb. Ik kan hem in mijn groot van Dale Spaans-Nederlands woordenboek niet kan vinden.

Op woensdagmorgen, nu dus, vind ik dat mijn brief lang genoeg is en rijp is voor een postzegel en verzending naar Nederland. Mijn volgende komt uiteraard pas volgende week, als mijn rust hier is weergekeerd. Gaan jullie maar uit van dinsdag 26 januari of eventueel woensdag 27 januari, als Lux zes jaar wordt. Gooi eens een sneeuwbal naar de dames, zou ik tegen de mannen willen zeggen en “klop uuch ’n eike”, wel hardgekookt graag, reserveer ik als antwoord voor de dames. Ik wens het jullie voor de zoveelste keer, hasta luego of adiós, al naar gelang de behoefte, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Mijn eerste boek, “Grey” is van E. L. James; het heet in de Nederlandse vertaling“Vijftig tinten grijs”. Het is van 2015 en speelt in Seattle en Portland/Vancouver. Het kost me moeite om een vrouw te vinden die het nog niet heeft ingekeken.
Toch, dit verhaal over ondernemer en sadist Christian Gray en studente Ana Steele maakt bij mij niks los, integendeel. Na de eerste “vanilleseks”(rechttoe rechtaan) gaat het maar door, van de ene vrijpartij naar de andere, maar enig idee van literatuur, ho maar, dat kan ik niet ontdekken. Ik ben ergens bij bladzijde 150 bladzijden, als ik besluit dat het wel genoeg is geweest. Deze bestseller krijgt van mij een zware onvoldoende; meer dan een 4 als recensiecijfer zit er niet in.

Vlug dan naar mijn tweede boek, ook vanaf mijn e-reader. Het is van Jussi Adler-Olsen en heet, als ik alleen het eerste van twee stuks neem, “Het alfabethuis”. Het is uit 2011 en speelt even in Zuidoost-Duitsland en daarna vooral in het Zwarte Woud bij Freiburg.
Hoofdpersoon is Bryan Young, een Engelse vliegenier, die begin 1944 met zijn partner en vriend James Teasdale uit Canterbury en Dover, foto’s moet maken van bombardeerdoelen in de buurt van Dresden. Ze worden ter plekke omlaag geschoten en over de grond achtervolgd. Dan springen ze op een trein die een hospitaaltrein blijkt te zijn. Met de zogenaamde identiteit van twee hoge Duitse officierenbelanden ze in een inrichting voor psychiatrische patiënten met een shellshock. Het “gekkenhuis”, waar ze bijna een jaar verblijven, is de plek waar ze hun best doen om niet als simulant ontdekt te worden. Hoe slecht is voor James het krijgen van meer dan een liter A+ bloed, niet zijn bloedgroep, wat doen reeksen elektroshocks met je en zijn de dagelijkse witte pilletjes wel in orde? De neuriënde Bryan, die zijn pilletjes niet inneemt, heeft het er bijna net zo moeilijk mee als de wegkwijnende James. Tot overmaat van ramp komen Bryan en James op een zaaltje terecht waar enkel simulanten (Kröner, Lankau, Schmidt, Stich) de boel bestieren. Als die Bryan om zeep willen helpen, omdat hij intussen te veel van hen zou weten, vlucht hij en komt wonderwel bij het Amerikaanse leger terecht, dat in die buurt oprukt om de Duitsers definitief te verpletteren.
Het boek heet “het alfabethuis”, omdat de afdelingen in het ziekenhuis namen hebben die met een letter (Z, L, VU) beginnen. Wat vind ik van Jussi Adler-Olsen’s boek? Helaas, ook dit verhaal over het leven tussen patiënten in een gekkenhuis (als je niet gek bent, word je het wel) ligt mij niet. Vergeleken met bijv. het verhaal van de film “One flew over the cuckoo’s nest” vind ik het helemaal niks: niet spannend, niet leuk, niet dramatisch. Mijn recensiecijfer ervoor komt niet hoger dan een 5 en een beetje; een 6 is al teveel gevraagd. Aan het tweede verhaal in Jussi Alder-Olsen’s boek, getiteld “De bedrijfsterrorist” ben ik daarna maar niet begonnen.

Omdat ik mijn eerste boek niet uitgelezen heb en het tweede maar 200 bladzijden is, kan ik niet alleen op tijd aan een derde beginnen, maar dat nog op tijd uitlezen ook. Het heet “De man van St. Petersburg”, is van Ken Follett en het kwam voor het eerst uit in 1982. Ik las het in het Nederlands op mijn e-reader. Het speelt in Londen en het Engelse Norfolk, in het jaar 1914. Toen was mijn vader min 5 jaar en mijn moeder min 7; dat is nog eens lang geleden.
Het verhaal telt verscheidene hoofdpersonen. In Engeland is dat allereerst graaf Stephen Walden, Hogerhuislid voor de conservatieven. Zijn vrouw Lydia is Russische en die had,tot ze met hem naar Engeland vertrok in 1895, een hartstochtelijke verhouding met een jonge anarchist, Feliks Kachessinski. Uit het huwelijk wordt een dochter geboren, Charlotte, die als jongedame van 18 al even opstandig blijkt te zijn als haar moeder vroeger.
Een zoon van Lydia’s zus, de 30-jarige admiraal Aleks Orlov, wordt namens tsaar Nicolaas II naar Engeland gestuurd om een pact tussen Rusland en Engeland te sluiten over vergaande samenwerking in een eventuele oorlog tegen Duitsland en Oostenrijk. Anarchist Feliks, zie boven, vindt zo’n oorlog waarin Rusland in 1914 verzeild zou kunnen raken, maar niks. Dan zullen miljoenen arme Russen over de kling worden gejaagd, die daar in de grond niets mee te maken hebben. De rijken bedenken de oorlogen en het arme (boeren)volk staat vervolgens opgesteld in de loopgraven. Hij, Feliks Kachessinski, besluit dat Aleks gedood dient te worden, zodat er geen pact komt. Het verhaal gaat erover hoe hij zijn aanslag daadwerkelijk voor elkaar gaat boksen.
Tussendoor lees ik het een en ander over de “suffragettes”, de dames in Engeland die kiesrecht voor vrouwen opeisen. Hun kleuren zijn paars, groen en wit en in 1919 lukt hun dat eindelijk. Laat ik bij de bijfiguren in het boek de jonge (40 jaar) eens Winston Churchill vermelden en wat kan het personeel van de Waldens, met mevrouw Braithwaite in top, een mooie pan eten op tafel zetten. Als ik bij die mensen introk, zou ik in een mum van tijd vele tientallen kilo’s in gewicht aankomen.
Ik ben een fan van de boeken van Ken Follett, zeker de nieuwere, maar hoe kijk ik aan tegen een ouwetje als “De man van St. Petersburg”? Na de twee vorige boeken, van E.L. James en van Jussi Adler-Olsen, is het verhaal voor mij echt een verademing. Het gaat tenminste ergens over, de hoofdpersonen hebben, zoals dat hoort, hun voors en tegens en bijna 300 bladzijden lang kijk ik tegen een best spannende vertelling aan. Ik heb er als recensiecijfer een volle 8 voor over. Ken Follett stelt me, ook met een boek van ruim dertig jaar terug, niet teleur.

donderdag 14 januari 2016

Weblogbrief 11.13, 14 januari 2016

Weblogbrief 11.13, 14 januari 2016

“¡Qué frio, chicos!”, wat is het koud, mensen, zei een dame van mijn leeftijd tegen een groepje bejaarden dat vrijdagavond in mijn buurt op de ronde bank bij calle Ferreras zat - naast NH hotel Imperial, dat gelukkig weer alleen blauw gekleurd is in de avondlijke en nachtelijke uren. Ze wreef zich eens in haar handen en ging, in een vest maar zonder jas, naar de Hiperdino voor een paar boodschapjes.
Ik vond persoonlijk dat “frio” wel meevallen en om mijn gelijk te onderstrepen keek ik op mijn thermometer, die ik samen met mijn boek in een plastic tas had zitten. Daar hoort een verhaal bij. Afgelopen donderdag waren de platte ronde batterijtjes, “pilas planas redondas”, van mijn thermometer annex klok annex datumaangever op. Ik ging vol goede moed naar mijn “pilamenneke” bij de mercado del puerto, de overdekte markt bij de haven, voor nieuwe, maar helaas kon hij mij niet helpen. Hij beschikte niet over de precieze batterijtjes die in mijn apparaatje hoorden. Ik moest het maar eens bij een van de vele Chinese winkel hier proberen. Dat deed ik vrijdagochtend bij mij in de straat, voordat ik in bus 12 naar de universiteit ging. De “Chino” bestudeerde wel uitgebreid mijn gadget, maar gaf hem vervolgens terug met het verhaal dat hij de betreffende batterijtjes ook niet had. Goede raad is dan duur, heel duur, en zo waar besloot ik al half dat ik zondagmorgen op de rastro maar een nieuwe thermometer cum suis moest kopen.
Vrijdagavond op de terugweg van de universiteit stapte ik uit bij het Castillo de la Luz om daar in het park, bij het café-restaurant, nog een uurtje of zo te gaan lezen. Om 7 uur ongeveer vond ik het tijd om terug naar de boulevard te lopen, maar dacht toen: direct achter de Juan Rejón, de straat aan het park, ligt toch de Naval, waar het wemelt van de Chinese winkels, vele tientallen? Ik had mijn apparaatje al de hele middag in een plastic zak zitten en zou ik mijn geluk in de Naval nog eens proberen? In de eerste de beste winkel daar keek een man achter de kassa naar mijn thermometer, met de lege batterijtjes erin, en haalde toen zonder omwegen uit de een of andere onduidelijke doos twee nieuwe platte ronde batterijtjes. Hij zette ze er ook nog in, voor twee euro was ik het heertje.
En dan mag ik nu terug naar het begin van mijn brief. Mijn thermometer gaf ter plekke op de bank bij Ferreras 19 graden aan. De mensen zijn hier kennelijk zo verwend met hun klimaat dat ze al kou voelen, als het net onder de 20 graden is. Overigens, als het buiten 19 graden is, is het op mijn balkon, met thermometer, nog altijd 21 graden. Verschil (van hoogte) moet er zijn.

Hebben jullie wel eens van Gillian Welch gehoord? Ik vond een Cd van haar op de rastro, “Soul journey” uit 2003 en kocht die voor een habbekrats. Ik kende haar alleen als tweede stem op een mooi nummer van Solomon Burke. Bleek thuis dat ik al een aardig rijtje Cd’s van haar in mijn bezit heb; komen die van Peter? Volgens allmusic is ze van 1967, geboren in Manhattan. Hier zijn mijn Cd’s van haar:
(1996) Revival
(1998) Hell among the yearlings
(2003) Soul journey (daar-is-t-ie)
(2011) The harrowsand the harvest
(L2002) Live in Bristol, U.K., 2 CDs
(….) Time (The revelator)
Laat ik als muziek voor jullie de Cd op de draaitafel leggen die ik op de rastro buit maakte: “Soul journey”. Ze telt tien nummers. Hier zijn ze:
01.Look at Miss Ohio
02.Make me a pallet on your floor
03.Wayside back in time
04.I had a real goodmotherandfather
05.One monkey
06.No oneknowsmy name
07.Lowlands
08.One little song
09.I made a loversprayer
10.Wrecking ball
Mooi, he? Het is weer eens wat anders, zelfs binnen mijn genre “Engelse folk & country”, waar ik iets speciaals mee heb. Op Gillian Welch is weinig af te dingen naar mijn bescheiden mening, als ik op deze “Soul journey” mag afgaan. Natuurlijk, er zijn altijd nummers die erboven uitsteken (of is het: erbovenuit steken) zoals “Look at Miss Ohio”, “Make me a pallet on your floor”, “I had a real good mother and father” en “I made a lovers prayer”. En wat vinden jullie van Gillian Welch’s “Wrecking ball”? Volgens mij is dit overigens een heel ander liedje dan de bekende gelijknamige sloopkogel van Emmylou Harris uit 1995. Voor mij is GillianWelch een aanwinst!

Er zijn hier diverse banken actief, die allemaal hun eigen leuzen paraat hebben. De “Cajasiete”, een van de mindere goden hier, vertelt me in een affiche dat ze echt begaan met haar klanten is. Ik zie een mooie kleurenfoto hangen, waarop het personeel met een geïnteresseerde blik mij en andere langslopers opneemt: “comprometidos con nuestra gente”, voor de vertaling zie de vorige regel. Daar is geen woord Frans bij.
Willen jullie er nog een? Het kraanwater is hier vandaag de dag best te drinken. Dat doe ik ook gewoon, bijv. als ik ’s ochtends mijn pillen neem en tussendoor ook wel eens, omdat Lluis sinds kort vindt dat we veel meer water moeten drinken. Alleen voor mijn liter koffie in de vroege morgen gebruik ikwater uit een fles, omdat Trudie me dat weer op het hart heeft gedrukt. Doorgaans begeef ik me daarvoor naar De Spar en kom met een of meer acht liter flessen van Fuenteror thuis, “agua mineral natural sin gas”, bronwater zonder prik, dat in het plaatsje Teror hier al precies honderd jaar uit de grond gehaald wordt. Om Trudie te plezieren: dat water is niet zo maar “limpio, fresco y seco”, schoon, fris en droog (droog? Zoals in droge sherry?), maar het is volgens een advertentie “el agua de siempre”, van altijd. Hoe komen ze erop!

Hoewel dat aan de late kant is, heb ik ook nog een nieuwe Spaanse uitdrukking voor jullie, vers van de bus waar ik vrijdagmiddag op de terugweg van de universiteit zat. Ik moest voor mijn zitplaats genoegen nemen met een plekje vlakbij een hele meute jongeren, uitgeserveerd over diverse banken. Eentje, een meisje van een jaar of vijftien, was wel erg bijdehand. Ze liet zich op een bank midden tussen twee vriendinnen vallen, terwijl ze “cacho” zei. Is dat woord “cacho” een nieuw argot-woord, zoals “chacho”? En is het een ander woord voor “broma”, grap? Tot haar stopwoordjes hoorde kennelijk ook “Qué hace(s)?”. Dat minizinnetje gebruikte ze te pas en te onpas. Als de jeugd de toekomst heeft, gaat dat meisje nog een indrukwekkende tijd tegemoet.

Zoals het meervoud van paparazzo gewoon paparazzi is, zo is het enkelvoud van het Italiaanse “gelati”, consumptie-ijs, gewoon “gelato”. Een Palmees bij mij in de straat die zijn brood verdient met ijs verkopen - geen Italiaan, vrees ik – heeft het op zijn bakken ijs staan. Ik moet toch eens een beginnerscursus Italiaans gaan volgen.

Het is uitverkoop, “rebajas”, hier en dus ging ik me zaterdag op het einde van de middag maar eens richting winkelcentrum Las Arenas, helemaal op het einde van de boulevard links, naast het Alfredo Kraus auditorium. Onderweg zie ik bij café-restaurant Natural, naast la Peña, de favoriete tapaszaak van Marcel, een vier man sterk orkestje spelen met als hoofdattractie een heuse sitarspeler en daarvóór een meisje dat buikdansend door het leven gaat. Het is niet helemaal mijn stijl, maar goed, ik moet wel mijn weblogbrief zien te vullen.
Een van mijn zwarte colbertjes hier heeft het een maand terug begeven, de rechter voorzak is helemaal uitgescheurd, en dan valt er helaas weinig meer aan te verhapstukken. Dus liep ik even later in Las Arenas bij C&A binnen of ik er vaste klant was en vond vooraan in de rekken een blauwe “americana”, maat 60 (!), die mij als gegoten zat. Ik kocht hem zonder pardon en dus ben ik qua colbertjes weer terug op mijn oude niveau.
Ik ging eigenlijk voor iets anders. Bij de Carrefour hadden Trudie en Marij me jaren geleden een krukje gekocht, dat sindsdien op mijn balkon met overslaand succes dienst doet als tafeltje voor mijn boek, drank, nootjes of dergelijke. Alleen, het krukje zit intussen barstensvol roestplekken en de geverfde zitting is ook niet meer wat ze geweest is. In de winkel vond ik zonder haperen een nieuwe, nu met een egaal zwarte zitting, voor de somma van vijf euro. Kom daar maar eens om bij de Blokker of een meubelzaak in Nederland. Eigenlijk was de prijs zelfs 4.99, maar van dat soort ongein moeten we maar eens verlost worden.
Vanwege mijn geslaagde aankopen - ik kocht ook nog nootjes en salades bij de Carrefour - hoefde ik niet helemaal terug te lopen, maar mocht ik met bus 47 terug naar mijn huisje.

Vanwege het uitroepen van Prins Carnaval van “Groet Mestreech” kies ik op de zondagmiddag voor een nieuwe artiest die weet hoe je een meezinger moet brengen. André Hazes is dood, helaas, maar zijn geest leeft voort in de even Amsterdamse Martijn Fischer, jaargang 1968, op diens eerste Cd “Bloed, zweet & tranen”. Voor wie die Martijn Fischer nog niet kent, hij is intussen een Bekende Nederlander, BN-er, die al in negen films heeft meegespeeld, waarvan wellicht “Bloed, zweet & tranen” de succesrijkste is. Die film kwam vorig jaar uit, met Diederick Korpel als regisseur, en wie kreeg een gouden kalf voor de beste mannelijke filmrol? Martijn Fischer! De film over het leven van legende Hazes wil ik graag nog eens zien. Martijn Fischer deed overigens naast in films spelen ook toneel en een paar tv-reclames en wie weet, kennen de kleintjes hem nog wel als Zwarte Piet van het programma “Bij Sinterklaas” op Nickelodion. Voordat hij in “Bloed, zweet & tranen” mocht spelen, had hij al de hoofdrol in “Hij gelooft in mij”, de musical over het leven van André Hazes.
In de film zingt hij – of het niks kost – de meezingers van André Hazes nog eens opnieuw aan elkaar. Hier zijn ze:
01.Kleine jongen
02.De vlieger
03.Eenzame kerst
04.Piove ( MatheuHinzen)
05.’n Vriend
06.Guanita (Matheu Hinzen & Marcel Hensema)
07.Voor mij geen slingers aan de wand
08.’n Beetje verliefd
09.Het laatste rondje
10.Zij gelooft in mij
11.Geef mij je angst
12.Ik meen ‘t
13.Ik leef mijn eigen leven
14.Come prima
15.Zeg maar niets meer
16.Bloed, zweet en tranen
17.De vlieger (Marijn Fischer &MattheuHinzen)
18.Laat mij zo leven
Onder ons gezegd vind ik de “soundtrack” van “Bloed, zweet & tranen” bijna net zo mooi als de originele nummers van Hazes. Met het beeld van André in de Amsterdamse Pijp (Albert Cuyp) in mijn achterhoofd voorspel ik Martijn Fischer een fameuze toekomst, niet alleen als filmster, maar ook als zanger van het Amsterdamse lied.

Natuurlijk keek ik afgelopen vrijdagmiddag “op mijn werk” ook weer eens op het internet naar “Confetti” van de Zés Köp. Aardig blijf ik het nummer nog steeds vinden en zit vol verwachting (klopt ons hart) te wachten tot iemand van jullie het mij als attach bij een e-mail opstuurt. Terzijde, ik vond op YouTube helaas geen enkel nieuw nummer van Fabrizio, de man van o.a. “Sjiek is miech dat” en de andere hoogtepunten op zijn totnogtoe enige Cd. Wil de man liever niet meer vereenzelvigd worden met carnavalsmuziek, hoewel hij daarmee toch best een paar centen aan zal hebben verdiend? Wel kwam ik zijn kompaan Jacky Baggen de nodige keren tegen, de disc jockey, die naast Fabrizio op het nummer “Hakke takke”, ook mooi, furore maakte. Hij probeert intussen in zijn uppie op YouTube van alles, maar zonder de begeestering van Fabrizio blijft het behelpen.

In mijn vorige brief had ik het met jullie over van alles, ook over vegetariërs. Die zouden zich meer dan ik moeten uitsloven om toch “de schijf van vijf” binnen te krijgen. Soja zou daarbij een rol spelen. Zie ik een advertentie hangen van een sojafirma, voor “todos tus platos”: Kikkoman. Kennen jullie dat merk? Hier staat het, naast bijv. Maggi (daar heb ik op een blauwe maandag nog een maand in de avondploeg gewerkt) en Tabasco, het merk van Gerben, en Canarische mojogewoon in de schappen. Aan de andere kant is een potje sambal oelek hier weer veel moeilijker te vinden. Eva zal er, als ze over anderhalve maand hier is, echt achteraan moeten.

De ouderen onder jullie kennen van een jaar of veertig, vijftig terug nog wel de strip “Peanuts”, met Charlie Brown en hond Snoopy (en ook bijv. Linus en Lucy). Ik heb geen idee of de strip nog wel bestaat, laat staan dat hij ook nog dagelijks staat afgedrukt in de een of andere krant hier of in Nederland. Ik heb hem in ieder geval de laatste decennia nergens meer gezien. Lees ik nu een aankondiging dat er vanaf deze week een filmversie in de bioscoop draait. In het Spaans heet die: “Carlitos y Snoopy”. Carlitos, Kareltje in het Nederlands, is het verkleinwoord van Carlos, mijn altijd lachende benedenbuurman?
Wat komt hierna? Is het ook tijd voor een film over de Argentijnse “Mafalda”dan wel de Spaanse “Mortadelo y Filemon”? Of bestaan daar al lang “corto- y largometrajes”, korte en speelfilms, van?

Jullie zijn, mag ik aannemen, bekend met het verhaal dat wij blanken andere blanken gemakkelijk uit elkaar kunnen houden, maar dat we maar moeilijk hebben om de ene zwarte van de andere te onderscheiden. Idem dito zou dat gelden voor bijv. Chinezen en min of meer ook Marokkanen. Met Turken en Oost-Europeanen schijnen we om mij onbekende reden iets minder moeite te hebben. Er zullen legio foute telefoontje naar de politie zijn gegaan, toen een foto van de achtste, enige nog in leven zijnde Isis-terrorist in Parijs zijn plek in alle kranten vond en diens tronie ook op de TV vertoond werd.Ik heb gezocht, maar ben hem hier op Las Canteras niet tegen het lijf gelopen.
Ik heb een aanvulling voor jullie op het gemakkelijk herkennen van het blanke volksdeel. Volgens ondergetekende is het best een puzzel om– in ieder geval vanaf mijn balkon – kaalhoofdigen te determineren, wel of niet met nog een paar stoppels aan de zijkanten. Als ik mijn haardos in zijn geheel zou verliezen, zou ik ongetwijfeld ook liever met een biljartbal op mijn hoofd rondlopen dan voortdurend bezig zijn om de paar overgebleven haren aan de zijkant over mijn kanis te draperen.
Gisteravond was de kale ober van beneden – ik moet hem toch eens naar zijn voornaam vragen - om tien uur klaar met werken. Hij verwisselde zijn zwarte werktenue voor iets sportievers en stond vervolgens nog even met een paar mensen voor de zaak te kletsen. Toen zag hij mij en zwaaide maar eens naar me. Ik wuifde terug en dacht een moment: wat doet Juli hier in mijn straat? Die kennis van mij behoort net als mijn ober tot het illustere kale gilde. Als je het eenmaal doorhebt, zie je het vaker. De diverse kaalkoppen die onder mijn balkon voorbijkomen, lijken van bovenaf best op elkaar, soms sprekend.
Blijft intussen de vraag, wanneer het punt bereikt wordt dat je als haarslachtoffer voor een kale kop magkiezen. Dat is nog niet zo simpel, lieve mensen. Gelukkig ben ik er nog lang niet aan toe en waarschijnlijk ontspring ik in de jaren die mij nog resten, definitief de dans. Hoewel, al jaren koester ik het allereerste begin van inhammen aan de voorkant; in dat opzicht lijk ik wel Dean Martin.

Op de maandag is de kerstvakantie hier eindelijk voorbij en zijn kennelijk ook de scholen weer bereid om de kinderen binnen te laten. Beneden is het om kwart over acht, als ik op het balkon ga zitten, een drukte van jewelste. Nogal wat moeders zitten bij Nuevo Murias aan de koffie, terwijl de lagere schooljeugd op straat van alles doet om de sfeer tot een acceptabel niveau op te krikken. Bij ARKAY voor is de ingang van de zaak geblokkeerd met een groot metalen scherm en dat is uiterst geschikt om als doel te dienen voor een partijtje straatvoetbal. De keeper is nu eens niet degene die voor joker mee mag doen, maar eentje die ik nog een nieuwe Edwin van der Sar of – voor de bejaarden onder ons – Frans de Munck zie worden. Even goed, vlak voor half 9 gaat de hele bups richting school en de dames op het terras breken op. Tien minuten later zit alweer een nieuw clubje dames op de stoelen, nu moeders die na het naar school brengen van het gespuis een bakkie doen.

En dan is nu het moment aangebroken om jullie te vertellen dat ik mijn carnavalsjas terug heb. Afgelopen nazomer, eigenlijk vlak voordat ik weer naar Las Palmas mocht, maakte ik een ronde over de zolderverdieping om te kijken wat ik daarvan eens in mei weg moest doen. Tussen de enigszins vergane en beschimmelde matrassen daar en bedekt door een van mijn wollen dekens van weleer vond ik hem, nog min of meer ongeschonden. Ik had hem al opgegeven en afgelopen carnaval met een evident minder exemplaar genoegen genomen. Echter, hij is helemaal terug onder de levenden, mijn halflange gele regen- annex winterjas met de diverse diepe zakken.Om jullie daarvan één voorbeeld te geven: in eentje daarvan, links boven aan de voorkant, kan ik zonder probleem een, zelfs twee volle glazen bier kwijt.
Natuurlijk had ik hem begin november al een wasbeurt moeten geven, maar dat is er niet van gekomen. Hij hangt nu wel weer in mijn provisorische hangkast aan de voorkant op drie hoog, naast de carnavalskleren van Piet & Tonnie en enig oud zeer van Eva. Ik denk dat ik mijn gele jas op de woensdagmiddag vóór carnaval, als ik net weer in Maastricht ben, linea recta in de wasmachine stop en daarna te drogen hang. Dan is hij volgens mij met de carnaval zelf weer helemaal popiejopie.

Van zanger Rodney Crowell had ik eerlijk gezegd nog niet gehoord. Dat kan aan mij liggen, maar ik ben ook weer niet compleet onbekend met het Amerikaanse folk- & countrywereldje. Laat ik mijn harde schijf er eens bijhalen: daarop vind ik zegge en schrijve vier nummers van de nu 65-jarige man, waarvan twee met anderen (Dolly Parton en Rosannah Cash).Dan denk ik: dat was het dan, maar op internet zie ik dat hij al goed zou zijn voor dertien studio-albums. Sinds een paar jaar is hij daarbij de vrijer, in ieder geval in de studio, van C&W monument Emmylou Harris. Die is van nog ietsje vroeger dan hij: 1947, uit Birmingham, Alabama. Zijis intussen goed voor meer dan dertig studio-albums, te beginnen met “Gliding bird” in 1969, plus de twee Trio-platen met Dolly Parton en Linda Ronstedt en niet te vergeten de pracht Cd met Mark Knopfler.
Rodney Crowell maakte met Emmylou Harris - beter is het misschien om te zeggen: zij met hem - twee Cd’s (tot dusver): “Old yellow moon”, dat uitkwam in 2013 en daarna “The traveling kind” in 2015. Wat kan het mij bommen; hier zijn alle 23 nummers:
1.01.Hanging upmyheart
1.02.Invitation totheblues
1.03.Spanish dancer
1.04.Open season on myheart
1.05.Chase thefeeling
1.06.Black caffeine
1.07.Dreaming mydreams
1.08.Bluebird wind
1.09.Back when we werebeaufiful
1.10.Here we are
1.11.Bull rider
1.12.Old yellowmoon
2.01.The traveling kind
2.02.No memories hanginground
2.03.Bring it on home to Memphis
2.04.You can’t say we didn’ttry
2.05.The weight of the world
2.06.Higher mountains
2.07.I just wantedtoseeyou so bad
2.08.Just pleasingyou
2.09.If you lived here you’dbehomenow
2.10.Her hair was red
2.11.La dance de joie
Eerlijk waar, af en toe heb ik de indruk dat ik de Everly brothers hoor en dat wil wat zeggen (in positieve zin). De stem van Don wordt dan “vertolkt” door Rodney, terwijl Emmylou die van Phil voor haar rekening neemt. Luister zelf maar eens! Met mezelf heb ik afgesproken dat ik in totaal hoogstens acht nummers een speciale vermelding mag geven. Met die beperking ben ik op “Old yellow moon” vooral gecharmeerd van “Invitation to the blues”, “Chase the feeling”(till you die), Bluebird wind”(spreek uit: waind) en “Here we are” (maar bijv. het nummer “Hanging up my heart” is evenmin te versmaden). Op de latere “The traveling kind” geef ik mijn bonuspunten aan het titelnummer en daarnaast aan “You can’t say we didn’t try”, “I just wanted to see youso bad” en “Ifyou lived here you’d be home now”. Wat een twee fantastische albums!Emmylou Harris & Rodney Crowell op hun ouwe dag, ik hoop echt dat er nog een derde Cd van het duo uit gaat komen.

Maandagavond in de bibliotheek heb ik uiteraard op het internet opgezocht wie in Maastricht de nieuwe Prins Carnaval van 2016 geworden is. Op de “site” van de Tempeleers werd mij dat direct “gewaar”: ene Bastiaan Klomp, Bastiaan I (d’n Ierste). Hij is 38 jaar jong, getrouwd met Stefanie en ze hebben twee kleine kinderen. De aanwezigheid van enige huisdieren (behalve bed bugs) heb ik nog niet kunnen traceren. Zijn thuis is ergens op Sint Pieter en in het niet-carnavalsleven is hij de directeur van het Kruisherenhotel (waar ook Camille Oostwegel iets mee heeft).
Laten we hem hier maar eens de eer geven die hem de komende maand ongetwijfeld toe gaat komen: Alaaf, alaaf! Leve Bastiaan I, hiep hiephiep, how!

Voorkómen is beter dan genezen, zegt het spreekwoord. Geldt dat ook voor contact met kwallen? Die steken hier aan de boulevard nogal eens de kop op. Zelfs hoorik geregeld een waarschuwing tegen kwallen door de luidsprekers op Las Canteras, als er (te veel) rondzwemmen. Volgens een bord aan het water zijn hier vooral negen soorten “medusas” actief, Die ga jullie hier maar eens opnoemen. De minst akelige zijn de “medusa común” ofwel “aurita”, een blauwig rondje, meer niet. Verder zijn er de relatief onschuldige “velero”, de “medusa huevofrito” en de “botón azul”. (Is de laatste van de blauwe knoop?) Al een beetje fout is de “cartela portuguesa”, maar de echte Canarische smeerlappen zijn de “medusa de compases”, de “aguamala” ofwel “aceleto azul”, de “rhizostoma luteum” en nou komt-ie: de “pelagia” ofwel “aguaviva”.
Vooral “aguavivas” lijken hier bij tijd en wijlen echt endemisch in het water te zitten, bereid om onnozele zwemmers met een gemene prik te verrassen. Als ze er zijn, is het uiteraard raadzaam om aan de kant te blijven, niet het water in te gaan. En mocht je toch met ze in contact komen en de klos zijn, doe dan volgens het bord vooral geen ammoniak of azijn op de beet, daar wordt hij bepaald niet beter van. Direct zo’n tien minuten ijs er tegenaan zou meer baar hebben. Voor wie meer wil weten over “medusas”, kijk eens op www.redpromar.com.

Dinsdagavond vond ik dat mijn voorraad blikjes bijna op was en dat het dus tijd was om de grote warenhuissupermarkt van El Corte Inglés te bezoeken. Op de twee gebouwen van de zaak was de slogan “rebajas” een aantal keren afgedrukt, met daaronder in kapitalen: “YA ME TOCABA A MÍ”. Ter plekke en later thuis kwam ik er niet achter wat dat betekent. Is het zo iets als “dat was wat voor mij”? Volgens Etel, die op woensdagmorgen de flat kwam “pótse” en zelfs het raam in de zijkamer een opknapbeurt gaf, betekende het dat iets wat er eerst niet was, nu wel aanwezig was. Helaas, met dat antwoord ben ik eerlijk gezegd nog niet veel wijzer.
Een “envase”, eventueel “embalaje”, is een verpakking waarvan ik er namens Etel verscheidenen mag dumpen. “Basura” (op een hoger stijlniveau: “residuas”) is Spaans voor vuilnis, afval. Komt dezelfde Etel met nog weer een ander woord aanzetten dat ze uitspreekt als “vacilla”. In mijn woordenboek vind ik het niet, maar een “vacila” met een L is een uitslover en een “vasija” met een Spaanse J een kruik of pot. Is het misschien met een B aan het begin? Een “bacilo” is een bacil, maar verder kan ik ook met een B niets bedenken. Op mijn leeftijd nog weer een vreemde taal onder de knie krijgen blijft een opgave.

In Canarias7, de Canarische versie van de Limburger, vond ik een mooi artikel over kakkerlakken, “nuestros indeseables vecinos”, onze ongewenste buren. Onlangs is hier een boek uitgekomen dat met name de kakkerlakken die onze eilanden bewonen, stuk voor stuk onder de loep neemt. Er zijn, als ik het wel heb, 25 verschillende soorten hier actief. In de krant zie ik de prachtigste foto’s van de beestjes staan, waarschijnlijk overgenomen uit het boek, Ze kunnen best tot een lengte van een centimeter of vier uitgroeien. Als ik de kans had gekregen, zou ik zeker een van de levensechte foto’s van de voorkant van een kakkerlak mee naar huis genomen hebben, voor op mijn prikbord.
Helaas, deze winter heb ik in mijn flat nog geen enkele levende kakkerlak mogen aantreffen. Buiten is uiteraard heel andere koek; daar zie ik er geregeld een tussen de struiken kruipen of zich op straat weghaasten voor mensen met een doodgraversmentaliteit. Willen jullie een paar namen? De relatief grote “periplaneta americana” komt maar weinig in huis voor, als ik Canarias7 mag geloven, maar de iets kleinere “cuca inglesa” evenals “la alemana” des te meer. Trudie kan erover meespreken; die wou zelfs acuut naar een hotel verhuizen, toen ik eenmalig, vele jaren geleden, met een plaag van “cucas ingleses” in mijn keuken hier te kampen had. Gelukkig maakte een professionele kakkerlakkiller daar toen in twee bezoeken een einde aan.
De beestjes zijn omnivoren, ze eten echt alles, maar hebben een voorkeur voor iets zoetigs, zetmeel en vet. Als iemand ze eens een keertje wil verwennen, kan eens een bordje eten voor ze klaarzetten met daarop bijv. meel, boekenlijm, kaas, haren en dode beestjes. Niet te versmaden…

En met die biologieles moest ik mijn brief maar eens afsluiten. Mijn volgende schrijfsel hoop ik volgende week woensdag 20 januari te kunnen versturen, maar dat hangt uiteraard helemaal van jongeheer Yves af. Hij komt vanaf zondag een week op bezoek, samen met zijn ouders en oma, en dan is niks meer zeker. Voor hetzelfde geld verbiedt hij me om een uitstapje naar de universiteit te maken en dan moeten jullie wachten tot de week erop. Time willtell…

Intussen mogen jullie het voor mij rustig aan doen. Alleen Ton wordt aangeraden om zondagmiddag op het pleintje bij “De Poshoorn” te gaan kijken of ik niet toch vorst van de Keemeleers geworden ben. Eet niet te veel suikergoed, zelfs geen Hema-tompoezen - kroketten en loempia’s kunnen er wel mee door - en zorg dat ik geen klachten over jullie krijg, ook niet op het mentale vlak. Hier is alles nog rustig, maar vanaf zondagmorgen is het echt aanpakken geblazen. Het ga jullie voor de wind en tot ziens maar weer, hastaluego, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Als we het over thrillerschrijvers hebben, is Robert Crais niet de eerste waar ik op kom. Toch is deze Amerikaanse auteur intussen goed voor de nodige bestsellers, zoals bijv. “L.A Requiem” en “The last detective”. Afgelopen (voor)weekend las ik van hem “The forgotten man” uit 2005. Het zijn in de pocketversie 350 pagina’s om door te nemen, over het wereldje van politie en boeven in Los Angeles, maar ook in andere stukjes Zuid-Californië.
Het boek begint met een verhaaltje dat met alles wat daarna komt, niks van doen lijkt te hebben, over een drievoudige moord. Dan komt privé-detective Elvis Cole voor het eerst in beeld, met zijn partner en wapenhandelaar Joe Pike. Cole wordt geroepen bij een moord op een oudere man, Herbert Faustina, die aan collega bi de politie Kelly Diaz, als hij op een haar na dood is, vertelt dat Elvis Cole zijn zoon is. Even later is ook detective Jeff Pardy ter plekke. Cole wordt uitgenodigd om mee te denken en dan is hij niet meer te houden, omdat hij altijd al wilde weten wie zijn vader is, “the human cannonball”. Deze dode is het zeker niet. Met hulp van zijn vrienden bij de politie, John Chen voor de bijzondere kenmerken, en Carol Starkey, die alles van archieven en namen opzoeken weet, komt Cole steeds dichter bij de dader(s) en daarmee ook het duo Diaz en Pardy. Daarbij spelen ene Stephen Golden van Golden Escorts en drie van diens meisjes een interessante rol. Intussen wisselt de nu morsdode steeds van naam, wordt hij steeds geloviger en blijkt hij ook nog een agressieve zoon, David, te hebben. Daarbij krijgt een van de mensen die hem vele jaren geholpen heeft bij het runnen van een benzinestation, genaamd Frederick Conrad, steeds gekkere gedachten. Bij de benzinepomp lost de zaak zich wel uiteindelijk op.
Elvis Cole moge een aardige vent zijn, maar mijn sympathie gaat in dit boek nog meer uit naar Carol Starkey. Zij was voorheenexpert in het onschadelijk maken van bommen tot ze een keer zelf de klos was. Ze werd weer aan elkaar genaaid, maar helemaal goed gaat het nog niet met haar. Blz. 308 legt ietsje van haar ziel bloot: “She did not believe in God, she did not believe in premonitions, telepathy, channeling, ESP, clairvoyance, remote viewing, fortune-telling, astrology, or the afterlife.”“SHIT, SHIT, SHIT!”. Als Cole verderop op blz. 350 maar niet wakker wil worden, komt dezelfde dame met: “Cole, check it out, I’m flashing my boobies.” Met zo’n dame kunje thuis komen.
Laat ik The Boston Globe erbij halen om mijn oordeel over “The forgotten man” te staven. Volgens de recensent van die krant gaat het om “a riveting novel with a vivid sense of place… Anyone who enjoys a well-written, fast-paced, noirish thriller with a great aha! moment shouldn’t miss it.” Zo is het maar net. Robert Crais komt met “The forgotten man” heel goed weg. Ik geef er als recensiecijfer een 8+ voor en ga de komende zomer op zoek naar meer van zijn moois.

Ik lees hier wat af in mijn tweede stad. Dinsdagavond laat kreeg ik nummertje twee van deze week uit: “The falls” van de Schotse thrillerschrijver Ian Rankin, toch ook alweer 55. Het is van 2001 - toen was hij nog 40 - en de plaats van handeling is zoals altijd Edinburgh en omgeving. Als ik de kans krijg, ga ik zijn non-fiction boek “Rebus’Scotland” ook nog eens lezen.
Dit is er een waarin Detective Constable (DC) Shiobhan Clarke (Shi-vawn en niet See-oban) de show mag stelen, naast uiteraard inspecteur John Rebus. Zij onderzoekt de vermissing van studente Flip Balfour, dochter van een rijke bankier John en zijn vrouw Jacqueline. Als een namaak-doodskistje met een pop erin gevonden wordt, vlakbij een watervalletje van niks (vandaar titel “The Falls”), gaat de aandacht van John Rebus vooral uit naar de geschiedenis van eerdere namaak-doodskistjes met een pop erin aan. Hij probeert die met moorden en vermissingen (MisPers) uit vroegere tijden in verband te brengen. De nieuwe liefde van Rebus, conservator Jean Butchill, haalt er zelfs de veelvuldige moorden van Burke & Hare rond 1830 bij, toen ook de nodige kistjes gevonden werden. Dan blijkt dat de patholoog Donald Devlin, nu gepensioneerd, daar ook best van weet. Hij is degene die er zelfs anatoom Kennet Lowell uit die tijd bijhaalt, die toen voor de kistjes verantwoordelijk zou zijn geweest. Hij helpt als medisch deskundige John Rebus bij diens zoektocht, met in zijn kielzog detective Ellen Wylie. De bazen, Gill Templer en daar weer boven Colin Carswell, hebben het maar moeilijk met de geschiedenisverhalen.Terug bij Shiobhan Clarke vermeld ik hier eerst gadget-freak Grant Hood, iemand die er alles voor over heeft om hogerop te komen en weer bij haar weg gaat, zodra die kans omhoog zich voordoet. Daarna komt de dikke, maar zeer aimabele Eric Bain (Brains) bij haar in beeld, die alles van e-mailaccounts weet, meer nog dan zij.
Gaan we naar de mogelijke daders, even los van de mensen hierboven. Daartoe teken ik allereerst de vader van Flip, John Balfour, dan wel zijn zakenpartner Ranald Marr. Ook een aantal vrienden van Flip komt daar voor in aanmerking, zoals David Costello en Claire Benzie en hun respectievelijke ouders. En dan is er uiteraard “Quizmaster” die aan Flip en later ook Shiobhan Clarke via de computer raadseltjes opgeeft. De belangrijke bijrollen gaan in dit boek naar de steeds weer bellende journalist Steve Holly en pottenbakster Bev Dodds. Zelfs John Rebus en Shiobhan Clarke hebben het met die twee maar moeilijk.
“The Falls” van Ian Rankin vind ik bovenal de moeite waard vanwege het echt boeiende proza. Volgens het bad “Scotland on Sunday” is het “as vivid en terse as the next man’s, yet its flexibily and rhythm give at a potential for lyrical expression”. Dat had ik niet kunnen bedenken, maar een doorlezer is het boek zeker. Ian Rankin schrijft weer eens de sterren van de hemel en als je eenmaal in “The falls” bezig bent, kun je het haast niet meer terzijde leggen. Rankin’s plot (of plots) zijn niet heel bijzonder, maar wat doet het ertoe, als de spanning tot bijna op het einde voelbaar is (hoewel, een dader had ik al snel in de smiezen). Als recensiecijfer kom ik voor “The falls” tot een 8½, vooral vanwege de schrijfstijl van de man. Ian Rankin is iemand die bij mij de nodige potjes kan breken.