maandag 4 januari 2016

Weblogbrief 11.11, 2 januari 2016

Weblogbrief 11.11, 2 januari 2016

Tweeduizendzestien, “compañeros inseparables”, gezworen kameraden, ik zeg het goed, we zitten in een nieuw jaar. Heel vaag heb ik in (het onderbewuste deel van) mijn hoofd verankerd zitten dat ik in het jaar des heren 2022 zal komen te overlijden. In dat geval heb ik nog zes jaar te gaan. Hoe waren de afgelopen dagen? Hebben jullie voldoende feest kunnen vieren de afgelopen dagen, vooral van de donderdag op de vrijdag? En zit er voor sommigen van jullie nog een ambtenarencarnaval in het vat? Hier sleep ik jullie met terugwerkende kracht door mijn Nochevieja en Nuevo Añoheen. Daar gaat-ie, mijn elfde van de elfde brief.
Laat ik die beginnen met te vertellen dat mensen elkaar niet speciaal voor de gek houden op 1 april. De dag waarop je elkaar geestelijk mag pootje lappen (Noé, je veter zit los. Grapje!), is in Las Palmas op 28 december. Ik hoop maar dat ik vandaag niet in het spreekwoordelijke ootje word genomen.

Als muziekopener heb ik een Cd voor jullie met orkestmuziek uit de periode 1924-1930, dat is lang geleden. Op mijn computer staat ze vooralsnog aangekondigd als een Cd van Bix Beiderbecke (“Young man with a golden horn”), maar dat klopt niet. De Cd is een verzameling losse nummers; er prijken er zes op van het orkest van Paul Whiteman, ook zes van dat van Frank Trumbauer en vier van dat van Bix Beiderbecke. Verder vind ik drie nummers van het Wolverine Orchestra plus nog eentje van Jean Goldkette en van Hoagy Carmichael. Even optellen, dan komt deze koopman op 21 in totaal. Hier zijn ze:
Paul Whiteman: San / From Monday on / Louisiana /
You took advantage of me / China boy
There ain’t no sweet man that’s worth the salt of mytears
Frank Trumbauer: Clarinet marmalade / Singin’theblues
I’m coming / Virginia / Borneo
Way down yonder in New Orleans
Bix Beiderbecke: Royal garden blues / Davenport blues
In a mist / I’ll befriendwithpleasure
Wolverine: Jazz me blues ? Riverboat shuffle / Big boy
Jean Goldkette: Clementine (from New Orleans)
Hoagy Carmichael: Georgia on my mind
Wat mij boven alles opvalt, is dat op acht van de eenentwintig nummers ook een zanger actief is, maar dat die in die tijd nog gezien wordt als niet meer dan één van de instrumenten van het orkest. Het idee dat de zanger of zangeres een aparte vermelding verdient, is van latere tijd.
De orkestmuziek van negentig jaar terug blijft nog steeds te pruimen, met en zonder zang erbij. Uitschieters naar boven op deze Cd zijn voor mij (voor elk wat wils): “San” van millionseller Paul Whiteman; zie het artikel daarover van Harry, “Way down yonder in New Orleans”van Frank Trumbauer, “Royal garden blues” van Bix Beiderbecke en “Jazz me blues”van Wolverine. En uiteraard ga ik Hoagy Carmichael, de man van Stardust, niet vergeten met zijn nummer met eigen zang “Georgia on my mind”.

Maandagavond ben ik weer eens naar de kapper geweest. Vorig jaar om dezelfde tijd was ik heel content geweest over de knipkunst van een jonge Marokkaan in de Alfredo Jones (spreek uit: “chones”) bij de boulevard en dus mocht hij ook nu aan de slag. Mijn “muy corto” nam hij ter harte. In één moeite door nam hij ook mijn wenkbrauwen en de haren in mijn oren en neus mee met iets wat op een babytondeuse leek, prima. Misschien moet ik me in Maastricht ook eens zo’n ding aanschaffen. Hij was in totaal een kwartier of daaromtrent met mijn hoofd bezig, daarna zag ik er weer als nieuw uit.>BR>
Vervolgens mocht ik mijn opwachting maken bij Lorena, die mij een paar uur eerder ge-sms’t had dat ik om 7 uur verwacht werd. Haar laptop met internetaansluiting had ze in de woonkamer al voor me in gereedheid gebracht en daarmee kon ik mijn vorige brief die maandag aan jullie versturen.
Ter plekke was ook David – het blijft een aparte- en wie hing, al toen ik aanbelde, bij Lorena uit het raam om mij te verwelkomen: Noé. Hij was net gearriveerd in Las Palmas en ging hier tot na Nieuwjaar blijven. Een half uur later zat ik met Noé op een boulevardterrasvoorbij la Oliva aan de “cerveza”; David was intussen per fiets met helm huiswaarts gekeerd. Zoals dat hoort, begonnen we getweeën met ons wederzijds leed en geluk op tafel te leggen, steeds tot vermaak van de ander. Noé zit sinds bijna een jaar bij een overheidsinstelling in Santa Cruz die zich met publiek geld net als met zeven andere Spaanse instellingen in de peninsula bezig houdt met het schrijven van overzichtsartikelen op de wijze van de Cochrane Collaboration. Hij doet dat vanuit zijn werk in de buurt van Sana Cruz de Tererife als één van de dertig medewerkers. In dat kader gaat hij komend jaar ook een tijdschriftartikel proberen te publiceren. Zijn animo vorig jaar voor Maria is helaas al weer finito; ze is intussen wederom van de lesbische liefde.
Lorena kwam niet met ons mee. Ze ging eerst samen met amateurkok Juli (van de hortus botanicus) vlees kopen voor een gezamenlijke oudejaarsavondmaaltijd bij Juli thuis. Daarvoor gingen ze naar een “carniceria”, voor het grote werk, niet te verwarren met een “charcuteria” voor de fijne vleeswaren. Pas nadat die klus geklaard was, voegde het duo zich bij Noé en mij op ons terras. Dat gaat in de tegenwoordige tijd niet door ergens met elkaar af te speken, maar door elkaar te bellen per mobieltje. “¿Donde estás?” Ik moet er kennelijk nog aan wennen, nog steeds.
Het werd ook met zijn vieren een gezellig onderonsje. Terzijde werden mij door de Spanjolen diverse tips aangereikt hoe ik mijn kennissenkring hier met mensen van mijn leeftijd kon uitbreiden. Of die tips me gaan helpen, staat te bezien. Om half 11 vertrokken we moe gezeten in de richting van onze bedden. Ik lag er tot mijn verrassing op tijd in.

Noé, altijd trek, bestelde bij het bier maandagavond een bak pindanootjes. Die heten in Spanje “cacahuetes”, maar hier op zijn Canarisch “manices”. Hij verwees mij daarbij naar een mooie evergreen uit Cuba: “El manicero”, de pindaverkoper. Ik heb op mijn computer twee Cubaanse versies ervan, van het Cuarteto Patria (met Elíades Ochoa) met Manu Dibango en van Omara Portuondo met Martin Rojasen daarnaast heb ik nog een derde Spaanse van polyglot Caterina Valente. In de Engelse vertaling, “The peanut vendor”, is het nummer intussen minstens zo bekend, o.a. in de versie van Al Bollry (uit 1931), Dean Martin, Anita O’Day en instrumentaal Django Reinhardt.
(Het Nederlandse nummer “Pinda, pinda, lekka, lekka” van Willy Derby is weer heel andere kost. Dat gaat over een Chinese pindaverkoper in Nederland die in de dertiger jaren op straat pinda’s verkoopt voor een stuiver. Het was een favoriet deuntje van mijn oma Mai zaliger, maar op “El manicero” lijkt het in de verste verte niet.)

Dinsdag is de dag van de t-shirtopschriften en reclames, bedenk ik die dag. Op weg naar El Corte Inglés is het even speuren voordat ik een t-shirt vind waarvan ik het opschrift aardig genoeg vind om jullie mee lastig te vallen. Deze keer is het (voor de tweede keer) een Frans zinnetje: “SI JE DIRIGEAIS LE MONDE…”, als ik de baas van de wereld was… Op de maandagavond al had ik daar met name met Juli woorden over, in het nette. Hij vond dat ik te veel wil verbieden. Ik kwam erop toen ik rondvertelde dat het gebruik van mobieltjes op diverse plekken aan banden gelegd zou moeten worden en ik in één moeite door piercings door je neustussenschot wilde verbieden, de verkoop van het meeste vuurwerkonmogelijk ging maken alsmede het oeverloze gebruik van skateboards - “monopatines”, “tablas” heten ze hier - aan banden wilde leggen, die lawaaiige ondingen waarmee je de diverse gewrichten in je benen geweldige opdonders kunt verkopen.
Het daarnaast door mij verdedigde voorstel om particuliere auto’s in steden uit te bannen (en het openbaar vervoer uit de algemene middelen te betalen) vond hij echt de grootste farce. Net terug uit de Verenigde Staten vertelde hij me dat de meeste Amerikaanse steden (met wellicht New York en San Francisco als uitzondering) helemaal gebouwd zijn op het privé-verkeer met de auto. Bijv. in Saint Louis waar hij voor zijn werk was - een uiterst saaie stad volgens hem –zou het leven zonder auto’s een nog grotere helzijn dan daar wonen nu al was. Als jij de baas van de wereld wordt en eigen auto’s van mensen in een stad als Saint Louis gaat verbieden, zei hij, breekt er een complete opstand uit die zijn gelijke niet kent. Ook of zelfs in Las Palmas zou je de mensen hun eigen auto niet mogen afnemen, betoogde hij (maar ik gelukkig nog steeds niet).
Op weg naar El Corte Inglés kwam ik dinsdagavond ook langs een manshoge advertentie van biermerk Cruzcampo. De aanprijzing was: “PORQUE SOMOS DE BARRA”. Wat is dat nou weer? Is Cruzcampo speciaal een voorstander van mensen aan de toog van een café, de krukzitters zogezegd? Of is het algemener bedoeld en heeft de bierfirma iets positiefs met barbezoekers?

Música! Voor de variatie wijk ik op de woensdag eens uit naar Argentinië en dan vooral naar de tangomuziek uit dat land. Van een fanaat op dat terrein uit Cadier en Keer kreeg ik, alweer anderhalf jaar terug, van allerlei bekende tango-orkesten één Cd aangereikt, geen overmaat, maar toch wel uit een goed hart. Bekende orkestleiders als Anibal Troilo, Juan D’Arienzo en Osvaldo Pugiese kennen jullie intussen misschien wel en ook Astor Piazzolla, neem ik voorzichtig aan. Echter, er zijn nog een heleboel andere maestro’s van de tangomuziek. Eentje van die ga ik hier aan jullie voorstellen: Alfredo de Angelis. In 1996 kwam een Cd uit met twintig van zijn nummers, getiteld “From Argentina to the world”, niet bepaald een Spaanse titel. Ik neem maar blind aandat de nummers veel eerder zijn opgenomen, zo te horen in de jaren 40 of 50, denk ik. Hier zijn ze op een rijtje:
01.El piaf (I)
02.La brisa (C)
03.Jirón porteño (J)
04.Soñar y nada más (C+J)
05.Como se muere de amor (F)
06.La cumparsita (I)
07.Para qué te quiero tanto (C)
08.Misa de once (J)
09.Marioneta (F)
10.Pastora ((C+J)
11.Pavadita (I)
12.Ya estamos iguales (C)
13.Altar sin luz (J)
14.Pobre flor (C+J)
15.Mi novia de ayer (F)
16.Guardia vieja (I)
17.Carnaval (C)
18.Bajo Belgrano (J)
19.Bajo el cono azul (F)
20.Pregonera (C+J)
Achter alle nummers heb ik de letters I, C, J en/of F geschreven. I staat voor instrumentaal, C voor zanger Carlos Dante, J voor zanger Julio Martel en F voor zanger Floreal Ruiz. Op vier na wordt op alle nummers van de CD gezongen, naast het bekende geluid van bandoneon, piano, viool en cello. Hier ga ik niet vertellen dat ik Carlos Dante verkies boven Julio Martel of dat Floreal Ruiz toch ietsje minder is dan beroemdheid Carlos Gardel. Dezelfde Floreal Ruiz zie ik overigens terug op diverse hier niet genoemde Cd’s van Anibal Troilo. Op mijn overzicht van tien Cd’s, getiteld “El tango – pasión y emoción”, kom ik Alfredo de Angelis nog eens met acht andere nummers tegen.
Alfredo de Angelis brengt over de breedte best mooie dansmuziek, ook voor muurbloempjes, en het is weer eens iets anders. Speciale nummers waarom ik deze Cd voor jullie opzet, noem ik niet. Nou vooruit, eentje dan: “Pobre flor”, nummertje 14, de melodie heeft wat van “Padam, padam” van Edith Piaf en probeer de tekst ervan maar eens op te lepelen: een hele klus.

Op woensdagavond zat ik in mijn bibliotheekje op een computer met internet mijn e-mail door te nemen en waar wenselijk te beantwoorden. Daarna kon ik het niet laten om in de kranten te kijken. El País had een verhaal over de mislukte wens van ex-president Mariano Rajoy om een “gobierno de amplio espectro” te vormen, samen met de PSOE en Ciudadanos. Zijn eerste beurt om een regering te smeden is echter voorbij. Nu is Pedro Sánchez aan zet, die een linkse coalitie samen met Podemos en klein links voorstaat. Het laatste woord daarover is uiteraard ook nog niet gesproken.
De regionale kranten kondigde nog een ander onderwerp aan dat ik aardig voor mijn brief vind. Op 1 januari, ’s middags om 12 uur, worden wij verondersteld met zijn allen, op de plek naast de Belén de Arena, een duik in de zee te gaan nemen, “un chapuzón colectivo en el mar”. Voor wie van de hoed en de rand wil weten: de gebeurtenis heeft ook een naam meegekregen:“1er baño del año”, dat is nog eens rijmen. Het schijnt ook in Las Palmas om een oud gebruik van vroeger te gaan, dat nieuw leven wordt ingeblazen, met de hulp van Danone’s Actimel. Uiteraard is het hier een stuk gemakkelijker om op 1 januari de zee in te duiken dan in bijv. Scheveningen, al was het maar omdat het water hier nog steeds op Jekerbad-temperatuur is. Ik kan me jaren herinneren dat de watertemperatuur in Schevingen niet veel boven het vriespunt uitkwam.
Het lijkt me wel de gelegenheid bij uitstekom jullie alvast een “zaolig nuijaor” te wensen, “un felizaño nuevo” (and many happy returns of the year). Tegelijkertijd denk ik dan: “baño del año”, zijn er behalve “baño” nog meer woorden die mooi rijmen op “año”? Wel echte rijmwoorden graag, iets als “mano” is uit den boze. Omdat ik nog steeds geen Spaans rijmwoordenboekheb, maar wel een Spaans woordenboek, ga ik me hier bovendien beperken tot de rijmwoorden van maar twee lettergrepen. Año-woorden van drie lettergrepen of meer kan ik zelfs niet bedenken. Donderdagavond was ik de eerste gast bij Juli, zie verder daar, maar ik had wel tijd om hem ernaar te vragen. Hij kwam zonder probleem op een drietal: “antaño”, lang geleden, “estaño”, tin en “rebaño”, kudde.>BR> Er staan twee tweelettergrepige rijmwoorden in mijn woordenboek waar ik nog niet van gehoord heb: “maño" met een ñ, dat Aragoneesbetekent, ook een inwoner van Zaragoza, en een “raño” is een schorpioenvis in het Spaans.Dat “raño”was overigens ook Juli onbekend. Hier komen vier andere die ik wel zelf al in mijn hoofd had zitten. Allereerst is er uiteraard “baño”, zoals in “primer baño del año”, Spaans voor bad, badkamer en wc. Als je in Spanje naar “el baño” gaat, kan dat zijn om een bad wilt nemen, bijv. in de zee, maar ook omdat je naar de wc moet. Dan is er “caño”, dat is een korte pijp, zoals in het Argentijnse “caño de escape”, uitlaatpijp. Verwar het niet met “caña”, dat staat voor (suiker)riet en voor een pilsje. Gaan we naar nummertje drie: “daño”, dat schade en pijn betekent, bijv. in “hacer daño”, schade doen, pijn doen. Door schade en schande wijs worden heet hier wel “dolorosa experiencia es la mejor sciencia”; daarin zie ik het woord “daño” helaas niet terug. Tenslotte heb ik nog “paño” voor jullie, een doek, zoals in “pañito de cocina”, keukendoekje en “paño higienico”, ouderwets maandverband. Een doekje voor het bloeden is overigens een “dedada de miel”, een likje honing. Tevreden?

Voor oudejaarsdag hebben ze in Las Palmas geen goed Spaans woord; de hele dag is het “Nochevieja”, ons oudejaarsavond. Om 8 uur ’s ochtends zat ik net op mijn balkon, toen ik iemand beneden tegen een ander hoorde zeggen: “pasa lo bien”, amuseer je.Vanwege het “pasar” in de uitdrukking heeft het wel iets van ons “’n goje roetsj”. Het was de morgen vóór nieuwjaar voor het eerst deze winter op mijn balkon net nog geen 20 graden, 19 komma zoveel. Gelukkig was dat probleem een kwartier later al verholpen.En nou ik toch met het weerbericht bezig ben: de straatlantaarns gaan hier nu ’s ochtends om half 8 uit en ’s avonds om half 7 aan. Inderdaad, het is hier in de winter veel langer licht dan in Nederland.

Afgelopen jaar, ergens in juni geloof ik, vroeg Jos Kleijnen, sinds vorig jaar een beetje hoogleraar aan de Universiteit Maastricht, mijn hulp. Voor de promotie van zijn eerste promovendus, een Duitser van middelbare leeftijd, kwam hij mensen tekort in de corona. Hij e-mailde me, of ik daarom wellicht acte de présence wou geven. Ik vond het proefschrift bepaald niet erg goed, net aan, maar zegde wel toe. Wie weet mede om die reden werd ik door hem uitgenodigd om op een maandag met hem te gaan uit eten. In een restaurant in de Rechtstraat in Maastricht vertelde hij mij over twee boeken die de farmaceutische industrie op de pijnbank hadden gelegd, eentje van de Engelsman Ben Goldacre - dat las ik afgelopen zomer; zie mijn weblogbrief 11.01 -en eentje van de Deen Peter C. Gøtsche, dat er de afgelopen maanden hier in Las Palmas aan moest geloven. Terzijde, dat van Ben Goldacre vond ik zo mooi dat ik het Susanne nog heb aangeraden.
Het boek dat ik hier behandel, is nog veel feller van toon. Gøtzsche heeft geen goed woord meer over voor de immense industrietak, die hij doodleuk vergelijkt met de maffia.Ik las het boek in Nederlandse vertaling uit 2015: Dodelijke medicijnen, een georganiseerde misdaad, met als ondertitel: Achter de schermen van de farmaceutische industrie. De oorspronkelijke Engelse formulering, uit 2014, vind ik persoonlijk iets beter: Deadly medicine and organised crime. How Big Pharma has corrupted health care.
Letterlijk zegt Gøtssche in de inleiding van zijn boek dat het “niet over de ontegenzeggelijke voordelen van geneesmiddelen gaat, die blijken uit de grote successen bij de behandeling van infecties, hartziekten, bepaalde vormen van kanker en hormoondeficiënties als diabetes type 1”. Zijn boek, ruim 500 bladzijden dik, “richt zich tegen de algemene tekortkoming in het systeem”. En vanaf daar trekt hij onafgebroken van leer, zonder haast zijn gelijke te kennen. Zelfs mensen als Ben Goldacre en ook ondergetekende zijn er niks bij. Peter Gøtzsche doet dat overigens wel met een fabelachtige kennis van zaken.
Hij begint met sprekende voorbeelden, aan de hand waarvan hij diverse misdaden van de industrie alleszins aannemelijk maakt (hoofdstuk 2, 3). Terwijl er maar weinig patiënten baat hebben bij allerlei medicamenten, wordt het klinische onderzoek ernaar corrupt uitgevoerd, misleidend gepresenteerd, of natuurlijk in een geheime la opgeborgen (hoofdstuk 4, 5) en vervolgens de medische tijdschriften door de strot geduwd (hoofdstuk 6). De dokters laten zich met geld steeds opnieuw paaien, zowel als het om deelname aan onderzoek gaat (inclusief veel zogenaamd onderzoek, seeding trials) als bij de verkoop van de middelen (hoofdstuk 7, 8). Voor zover er al toezicht is op wat er gebeurt, bakt de toezichthouder er vaak bedroevend weinig van (hoofdstuk 9-11).
Er volgt klinkend bewijs aan de hand van voorbeelden uit diverse vakgebieden (hoofdstuk 12-16). Het bontste maakt volgens de schrijver de psychiatrische wereld het wel met zijn antidepressiva en antipsychotica en laten we ook de farmaceutische aandacht voor het hyperactieve kind niet vergeten (hoofdstuk 17, 18). Ik ben intussen op bladzijde 363, waar hoofdstuk 19 gaat over “intimidatie, bedreiging en geweld” tegen mensen die het tegen Big Pharma durven op te nemen.De mythes worden opnieuw doorgeprikt, waarna door de schrijver een ware revolutie wordt voorgesteld om het mislukte systeemvan geneesmiddelen beoordelen weer in orde te maken (hoofdstuk 20, 21).
In alle ernst heb ik tegen de beoordeeltrant van Peter Gøtzsche weinig of niks in te brengen. Ik ken hem als een nogal nors, saai mens, maar denk dat hij eenvoudigweg wel het gelijk aan zijn kant heeft. Dat hij nu de onaangenaamste klokkenluider tegen de farmaceutische wereld is, getuigt inderdaad van grote moed. Natuurlijk, je kunt, m.i., niet allerlei belangrijke bijwerkingen van geneesmiddelen zo maar op één hoop gooien, en dat zou ik ook niet doen bij de sterfte aan hart- en vaatziekten en alle kankers samen. Voor veel ziektes waarvoor mensen behandeling zoeken, zijn er intussen al goede middelen met naar verhouding weinig bijwerkingen beschikbaar, die daarbij niet te duur zijn. Is er in dat geval is nog wel behoefte aan nog weer andere, veel duurdere middelen, waarvan we de bijwerkingen vaak onvoldoende kennen? Waar er nog wel voldoende ruimte is voor nieuwe medicamenteuze therapieën, zou het onderzoek daarnaar in de toekomst echt nog van de farmaceutische industrie mogen komen, die er al decennia lang een potje van gemaakt heeft?Datzelfde geldt in minstens zo sterke mate voor het behandelen van allerlei halve en hele risicofactoren bij mensen die in de grond niets mankeren. Moeten die wel volgestopt worden met medicamenten, die patiënten van hen maken? Bijscholing van artsen zie ook ik eerder als een primaire taak van de overheid en beroepsgroepen zonder sponsoring en zeker niet als een bezigheid van farmaceutische firma’s die vooral een marketingstrategie hanteren en steeds meer mensen aan hun dure middelen willen binden.
Ik ga Peter Gøtzsche en ook Ben Goldacre maar eens een brief schrijven, waarin ik me tot medestander van hun aanpak van de farmaceutische industrie verklaar. Tegelijkertijd hoop ik dat hun kritische beoordeling van de geneesmiddelenindustrie gevolgd gaar worden door een even scherpe vinger aan de pols van andere diagnostiek en therapieën, zoals fysiotherapie, de snijdende medische vakken, tandheelkunde en de psychotherapieën.

Donderdagavond om 8 uur was ik de eerste bezoeker bij Juli om met in totaal acht mensen de avond (en nacht) op gepaste wijze door te komen. Na mij kwamen achtereenvolgens Marina, David, een vriend van Lorena, Rafaela en tenslotte om half 10, 10 uur Lorena en Noé. Iedereen van de aanwezigen had eten en/of drank bij zich, mijn inbreng was een fles whisky. Juli en Lorena hadden eerder al twee hoofdgerechten voorbereid, die hun tijd nodig hadden, maar nu alleen nog even gebakken moesten worden en daarna in de oven gezet. Ik heb het over uiteindelijk een grote schaal kalfsvlees en een nog grotere schaal schapenpoot met een chutneysaus erover heen. Als nagerecht kwam een sorbet op tafel van citroenijs (van De Spar) met “cava”.
Heb ik het voorgerecht overgeslagen. Ik denk dat vooral daarin een groot verschil met eten in Nederland te constateren is. Waar in Maastricht en de randstad het begin meestal niet meer dan een soepje is, als het echt uitgebreid moet zijn nog gevolgd door een klein pasteitje en/of een kreeftcocktail of zo, pakt men hier voor het voorgerecht veel en veel royaler uit. Ik telde bij Juli thuis uiteindelijk zes verschillende soorten kaas van het eiland, foie gras (van Française Rafaela), opgewarmde sobresada (a la chorizo) uit Majorcain een tomatenmengsel, royaal zalm met een groen Argentijns gemengd sausje en voor de noodzakelijke vitaminen een grote kom gemende salade met van alles erin. Voor erbij was er een bak met stukjes stokbrood en tot mijn verrassing Wasa knäckebröd (uit Zweden, hoewel daar een ander, rond knäckebröd populairder is). Uiteraard vloeide de drank voor, tijdens en na het eten rijkelijk, van spa, coca cola via bier en wijn tot gin, rum en (mijn) whisky. Om klokslag twaalf uur moesten we (per klokslag) een van onze twaalf druiven wegwerken, waarna een lekkere “cava” op tafel kwam. Het eten en drinken was top.
Nou hoor ik hier ook te zeggen dat we het vervolgens tot in de vroege morgen ontzettend naar onze zin hadden, maar dat kan ik er helaas niet van maken. Eigenlijk vielen de gesprekken na middernacht voor mij een beetje dood. Toen de muziek van het begin van de avond, o.a. “Highway 61 revisited” van Bob Dylan, ook nog werd ingewisseld voor een soort hoempamuziek, hield ik het als verreweg de oudste van de aanwezigen voor gezien. Misschien fout, maar tegenwoordig ben ik meer een man van overdag dan een nachtbraker. Juli woont niet ver van mij flat vandaan en om een uur lag ik weer in mijn bed.

Eerder in de middag van Nochevieja hadden weer vele duizenden mensen hier meegedaan met de San Silvestre, een stratenloop die dit jaar zijn veertiende editie inging. ’s Avonds op weg naar Juli zag ik de nodige deelnemers met hun gele deelnemersshirt met opdruk voorbijkomen. Bij mijn weten is dat San je reinste flauwekul, zo iets als Sint Kerfitsel in het Maastrichts en Sint Juttemis in het Hollands. In mijn woordenboek staat “silvestere” voor iets dat in het wild groeit en is er niet ook silvesterbier in de dagen voor Nieuwjaar? Een speciale heilige voor oudejaarsdag kan ik me bij San Silvestre niet echt voor de geest halen. Maar Noé’s mobiel met internet hielp me voor de zoveelste keer uit de brand: Silvester was een paus uit de begintijd van het christendom en hij gedroeg zich tijdens zijn leven meer dan voorbeeldig. Hij overleed op Nochevieja Anno Domini335 en zodoende.

Intussen is het wel Nieuwjaar en daar hoort een opgewekt nieuw muziekje bij. Na de Amerikaanse orkesten en dat van Alfredo de Angelis kom ik terug op het honk met weer eens een Nederlandse bijdrage, oorspronkelijk uit 1939. Toen zetten de Ramblers van de VARA met als dirigent Jacky Bulterman (of was het Theo Uden Marsman) de “Zuiderzee blues” op de plaat plus nog vijftien andere nummers. Helaas, ik kom maar tot in totaal dertien, maar beter een glas dat bijna vol is dan een half glas, zal ik maar zeggen. Op zes van de dertien wordt ook gezongen, maar alweer is het even zoeken van wie de zangpartijen dan wel afkomstig zijn. Twee blijken van Hal Yatesen eentje van Freddy Johnson te zijn, de andere drie zijn voor rekening van Wim Poppink, Marcel Thielemans en het Tonette Trio. Hier zijn de dertien nummers die ik heb:
01.Swinging the fiddles
02.Zuiderzee blues (FJ)
03.South of the border (HY)
04.Heaven canwait (HY)
06.Beale street blues
07.Darktown Struutersball
08.Flip de fluiter (Tonette Trio)
09.Wie is Loesje (Wim Poppink)
12.Jitterbur’s nightmare
13.Pork andbeans
14.Could be
15.Liza likes nobody (Marcel Thielemans)
16.Avalon
Laat ik vooral de zangers maar weer in het zonnetje zetten en dan met name die van eigen bodem. “Flip de Fluiter” met het Tonette Trio in de aanslag, wie kent het niet? Dan is er Marcel Thielemans met zijn in het buitenlands gezongen “Liza likes nobody”, is dat niet wonderbaar? Echter, de hoofdprijs van duizend gulden gaat naar Wim Poppink met zijn meezinger “Wie is Loesje” (het snoesje van de drummer)? Blijft de vraag of er tussen de drie nummers die ik nog niet heb, nog grof zanggeschut zit? Ik ga er t.z.t. zeker naar op expeditie.

Verder is het rustig op de eerste dag van het nieuwe jaar. ’s Avonds zit ik nog weer eens op het terras met Noé, waar hij mij in detail vertelt over de oogziekten waarover hij een review schrijft: de “Hereditary retinal dystrophies”. Ik heb er eerlijk gezegd nog nooit van gehoord. Belangrijke ziekten binnen deze serie zouden retinitis pigmentosa (die staat me vaag bij) en de ziekte van Best zijn. Het gaat zelfs als je de frequentie van de verscheidene ziekten bij elkaar optelt, nog steeds over iets zeldzaams. Maar omdat er nog helemaal geen goede therapie beschikbaar is, vond de Spaanse overheid het toch raadzaam om er eens een paar methodologen en oogartsen naar te laten kijken.

Dan is het zaterdag en doe ik een poging om mijn weblogbrief aan jullie te versturen via Lorena. Dat lijkt te lukken vanavond.
Gedraag je en houd ook in het nieuwe jaar de moed erin. Volgende week zondag 10 januari is op de markt in Maastricht al weer de uitroeping van een nieuwe prins carnaval “vaan Groet Mestreech”. Mijn brief nummertje 11.12 verwacht ik volgende week vrijdag te versturen, twee dagen vóór “’t benkelik momint”. Voor nu: blijf “as snug as a bug in a rug”, zo behaaglijk als een beestje in een tapijt, ofwel neem het ervan, om Philip Kerr te citeren en tot ziens maar weer, hastaluego, PaulK.

BOEKENBIJLAGE
Mijn eerste boek had ik best zelf kunnen kopen of lenen in de bibliotheek, maar als Rocky het mij voor op mijn e-reader paraat heeft, wie ben ik dan om het te weigeren. Ik heb het over “Millennium 4, Wat me (ons) niet zal doden” (maakt me sterker, een citaat van Nietsche).De erven (vader en broer) zullen aan de eerdere Millennium-trilogie – de boeken en de films - van de te vroeg overleden Stieg Larsson een behoorlijke duit verdiend hebben. Vervolgens gaven ze David Lagercrantz permissie om deel 4 te schrijven. Hier is mijn recensie. Het speelt vooral in Stockholm.
Naast journalist Michael Blomkvist en punker, hacker Lisbeth Salander gaat de hoofdrol in dit boek naar schooljongetje August. Hij is autistisch, kan ook niet praten, maar wat blijkt hij als “savant”een talent te hebben voor tekenen en wiskunde (elliptische curven, priemgetallenfactorisatie). Zijn vader Frans Balder is topexpert in het terrein van kunstmatige intelligentie en komt de smerige verkoop van zijn kennis aan criminelen op het spoor. Vervolgens wordt hij geliquideerd, maar zijn zoon August weet met de hulp van Lisbeth Salander te ontsnappen. Bij de handel in kunstmatige intelligentie zijn diverse mensen betrokken, van het Amerikaanse bedrijf computerbedrijf Solifon, vande Amerikaanse veiligheidsdienst NSA, een Russisch parlementslid en een boevenclubje Spider Society met o.a. moordenaar Jan Holtser en aan het hoofd Lisbeth’s zus Camilla. In Zweden zijn bovendien belangrijke rollen weggelegd voor de veiligheidsdienst daar (de Säpo, vooral Gabriella Grane) en de politie (Jan Bullanski, Sonja Modig), terwijl Michael Blomkvist en zijn helper Andrei Zander van het blad Millennium er met hun neus bovenop staan.Mooie bijfiguren in het boek zijn o.a. Edwin Needham (Ed the Ned) van de beveiliging van NSA, moeder Hanna en haar nieuwe vriend Lasse van Augusten autismedeskundigen Forsberg, Lindén en Edelman. Ik kan, als ik dat zou willen, het verhaal hier nog veel ingewikkelder maken, maar dan komen jullie er zonder uitgebreide namenlijst niet meer uit. Er lopen trouwens overal de nodige mensen rond die tegen een forse beloning best voor verklikker willen spelen.
Als binnenkomer bij mijn oordeel over het boek begin ik met de vermelding dat een identieke tweeling (Camilla en Lisbeth) er identiek uitziet en ook qua intelligentie niet echt verschilt. Het moet dus zus Camilla zijn. Het boek doet helaas anders vermoeden. Ook stoort het mij dat Frans Balder een kwartier voordat hij wordt overrompeld en doodgeschoten, zonder duidelijke reden zijn harde schijf van de computer wist (control C, kennen jullie dat commando nog?). Daarbij moge August autistisch zijn, maar dat Lisbeth door de wiskundige kennis van August de complete NSA-computer kan kraken, inclusief allerlei bestanden van de tweede man van het bedrijf, is mij te vergezocht.
En toch, ik heb “Wat ons niet zal doden” in eenpaar dagen uitgelezen, alle 450 bladzijden. Schrijver David Lagercrantz moge dan een belangrijk deel van zijn honorarium aan de erven moeten afdragen (denk ik), maar zijn boek is een prima vervolg op de eerdere drie Millenniumboeken van Stieg Larsson. Het verhaal is ondanks genoemde tekortkomingen spannend genoeg en goed genoeg geschreven om er een 8 voor uit mijn recensiekast te halen. Komt er nog een deel 5 over Michael en Lisbeth? Dan ga ik dat t.z.t. graag weer lezen.

Ik heb er in de dagen rond Nieuwjaar nog eentje voor jullie mogen doornemen: Philip Kerr’s “The one from the other” uit 2007. Dat boek speelt vooral in 1949, vlak voordat Bernie Gunther met hulp van “The comradeship” (Alte Kameraden? De broederschap?) afreist naar Argentinië. Hij zit in dit boek nog in Dachau en München, Garmisch Partenkirchen (Zuid-Duitsland) en Wenen.
De entree in het boek is een uitstapje van Bernie Gunther naar Palestina en Egypte in 1937. Hij gaat daarheen samen met Adolf Eichmann en nog een andere Duitser, voor gesprekken met de joodse, vooral anti-BritseHaganah, Nakam en in Cairo met mufti Haj Amin, die zich tot doel heeft gesteld het joods volk volledig te willen uitroeien. Dan verplaatst het verhaal zich naar tien jaar later. Eerst runt Bernie Gunther nog een hotelletje in Dachau, vlakbij het voormalige concentratiekamp, maar als dat van geen kant loopt, begint hij in het naburige München een solobedrijfje als privédetective. Zijn krankzinnige ex-vrouw Kisten overlijdt in die tijd aan wat een longontsteking genoemd wordt. Gunther krijgt o.a. Britta Warzok als klant, die op zoek is naar haar overleden man om als katholieke vrouw met een ander te kunnen trouwen (?).
Dan wordt hij zelf ziek en dat brengt hem in contact met dokter Heinrich Henkell, die naast zijn gewone werk een malaria-expert blijkt te zijn. Henkell neemt Gunther vervolgens mee naar het skidorpje, waar ook collega dokter Eric Gruen en diens verpleegster Engelbertina Zehrer verkeren. In hun huis komt Bernie Gunther CIA-man Jonathan Jacobs opnieuw tegen, met wie hij eerder een rare ontmoeting had in zijn hotel in Dachau. Het verhaal verplaatst zich vervolgens naar Wenen, waar Gunther net mag doen of hij Eric Gruen is, om de erfenis van Gruen’s moeder op te halen, met allerlei complicaties van dien. Voor wie dat leuk vindt: er vallen in het boek links en rechts genoeg doden. Daarbij laat de Rooms-Katholieke Kerk zich niet onbetuigd, ten tijde van paus Pius XII, ook als het om weglozen van Nazi’s en Bernie Gunther naar het verre buitenland gaat.
Het valt me in dit boek op hoe vaak, m.i. ietsje te vaak, Philip Kerr gebruik maakt van toevoegingen bij zinnen om zijn punt nog duidelijker te maken. Ik geef hier een tweetal voorbeelden. Op blz 209 vind ik de zin: “The room was big but I still felt as cozy as a slice of bread in an electric toaster”. Op blz. 304 staat: “I felt like a very small picture by an old master, surrounded by an enormous and ornate gilt frame“. Op zijn tijd zijn toevoegingen zoals deze heel leuk, maar laat het alsjeblieft niet te gek worden.
In het begin van “The one from the other” hoopte ik dat in dit boek ook het ontstaan van de nieuwe joodse staat Israël uitgebreid ter sprake zou komen, midden in de Arabische wereld en Palestina, maar nee. Naar een goed boek over die misser van jewelste moet ik nog eens op zoek gaan. Niettemin vind ik Philip Kerr’s verhaal over Bernie Gunther’s tijd in Duitsland en Oostenrijk enkele jaren na de Tweede Wereldoorlog zeer de moeite waard. Zijn diverse boeken met detective Bernie Gunther in de hoofdrol die ik eerder las, konden er royaal mee door en ook dit boek vind ik gewoon “goed”. Ik geef er als recensiecijfer een volle 8 voor. Philip Kerr als schrijver blijft me steeds opnieuw weer boeien en ik ga met het doornemen van zijn epos door tot ik het helemaal uit heb.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten