woensdag 30 januari 2013

Weblogbrief 8.16, 30 januari 2013



Weblogbrief 8.16, woensdag 30 januari 2013

         ¡Varones y hembras!, ¡preciados niños! Zelfs Trudie is maar één keer per jaar jarig en laat dat nou vandaag zijn. Op de kop af 63 wordt ze in de loop van de dag, hoe laat precies ben ik even kwijt. Perfisia! En totste de hoonderd vol maags make, in gooi gezoondheid.
         Daarmee is tevens de kop van mijn brief eraf, ik ben - uitgaande van dertig brieven per winter - nu echt over de helft. Het is alweer mijn negentigste dag in Las Palmas, in mijn achtste winter hier. Ik begin hier een beetje bij het meubilair te horen. Er zijn mensen op de boulevard, niet veel, die mij vriendelijk gedag knikken, zo erg begin ik intussen bij de habitués te horen, die (nagenoeg) dag in dag uit hier hun rondje doen, al was het maar om de al enigszins stramme gewrichten los te maken. (Daar heeft Trudie, als ik het wel heb, met haar omvangrijke familie- en vriendenkring geen last van. Voeg daarbij haar geocachen, ze zit intussen boven de 3000 punten, en ze zou best wat minder mogen bewegen.) Tevens vind ik het tijd worden om me weer eens richting Maastricht te begeven ten einde de band met jullie aan te halen. Over een week is het zo ver, dan ben ik zo’n elf dagen in het straatbeeld daar te bewonderen.

         Genoeg ingeleid, jullie zitten ongetwijfeld te wachten op mijn muzikale bijdrage aan deze brief. Daarvoor heb ik zelfs enig huiswerk gedaan, op de zondagavond. Ik heb twee muziekmakers voor jullie, de eerste is ene Jack Johnson? Voor alle duidelijkheid, ik bedoel niet Joe Jackson, maar Jack Johnson. Hij is geboren in 1976 ergens op Hawaï, maar verhuisde als kind al naar het zuiden van Californië. Daar was hij een befaamde surfer en in Santa Barbara studeerde hij filmwetenschap. Als jongeman kreeg hij tevens aanzien als singer-songwriter en zoals dat dan soms gaat, kwamen er vervolgens steeds meer optredens en daarna ook Cd’s. Hier zijn ze, in een chronologisch rijtje:
2001           Brushfire Fairytales
2002           September Sessions/O.S.T.
2003           On And On
2003           Thicker Than Water (Soundtrack)
2005           In Between Dreams
2008           September Sessions (Limited Edition)
2008           Sleep Through The Static
2009           Jack Johnson In Concert
2010           To The Sea
2012           Jack Johnson And Friends. The Best of Kokua Festival
         Ik heb deze informatie van Allmusic en er wordt me bij verteld dat de eerste vijf Cd’s allemaal platinum waren, dus een gigantische verkoop kenden. Op mijn harde schijf heb ik CD 1, 3 en 5 zitten plus nog 20 nummers waarvan de herkomst mij nog niet helder is. Mijn mening? Het houdt niet over, maar Jack Johnson gaat wel! Heet dat niet een omfloerste stem? En alweer, net als in mijn vorige brief met David Gray, ontdek ik tussen zijn liedjes in dit geval zelfs twee instrumentale nummers die er mogen zijn: “Acoustic Lullabye” en “Acoustic Jam”. Maar laten we het niet overdrijven, zeg ik erbij.

         En dan is het nu tijd voor een tussenstukje van niks, maar ik wil het toch gezegd hebben. Tonnie van Piet kan me nog zo de Italiaanse les willen lezen, voor mij zingt Dean Martin op het nummer “Torna A Surriento” dat Surriento met een  U en nou komt het: een I achter de R en voor de E. Volgens mijn internet is het van Ernesto De Curtis uit 1902, waarschijnlijk zelfs van 1896. TORNA A SURRIENTO, FAMME CAMPA!

         Ik beloofde jullie twee muziekmakers en dus ben ik hier nogmaals aangever, nu voor de Amerikaanse muziekgroep Tortoise. (Tortoise is het Engelse woord voor schildpad.) Als ik het wel heb, bestaat de groep uit maar liefst zeven leden, indianen, en spelen ze “Indy Rock”. De soft rock van Tortoise is voor mij een mix van allerlei invloeden door elkaar en daarbij is het zuiver instrumentaal. Hier zijn ook de diverse Cd’s van deze “indianen”groep:
1994           Tortoise
1995           Millions Now Living Will Never Die
1995           Rhytms, Resolutions & Clusters (Remix Album)
1998           TNT
1999          In The Fishtank (EP, & The Ex)
2001           Standards
2004           It’s All Around You
2006           The Brave And The Bold (& Bonny Prince Billy)
2006           A Lazarus Taxon (3 CDs & DVD)
2009           Beacons Of Ancestorship
         Hoe erg kan Tortoise mij bekoren? Van bovenstaand overzicht heb ik van Noé het bekende album “Millions Now Living Will Never Die” gekregen, uit 1995, ook “TNT” uit 1998 en “Standards” uit 2001, verder een EP genaamd “Gamera”, een drietal losse nummers plus een opname van een live concert in Frankfurt uit 1999. Op de keper beschouwd vind ik Tortoise best wel aparte muziek maken, weer eens iets anders. Muziek van een andere groep of muzikant die erop lijkt, heb ik niet paraat. Met enige moeite kom ik op sommige oude nummers van Pink Floyd. Tortoise, ik vind de groep de moeite waard!

         Afgelopen vrijdagavond zat ik weer eens met Noé op het terras van Tasquita Cambullonera. Het was een beetje winderig op de boulevard, wij zaten enigszins overdekt, en wellicht heeft dat zijn vrienden ervan weerhouden om zich bij ons aan te sluiten. Noé zegde (zegde?) mij toe dat ze ook op de zaterdag bij La Guarida present zouden zijn, maar deze zaterdag haak ik af. Terzijde, de kalende, dikkige man die bij Negonza bij mij tegenover als tweede man fungeert, was ook in de zaak aanwezig om naar de “levende jazz” op vrijdagavond te komen kijken. Die werd gebracht door een drietal mannen: een pianoman, een klarinettist en eentje met een trombone. Erg jazzachtig kon ik het niet vinden. Aan de andere kant, de vrouw die Noé en mij bediende, deed heel aardig tegen ons; ze heet Stefanie en komt uit Duitsland.

         Noé heeft me op het terras eens bijgepraat over de andere eilanden. Zijn familie is van Fuerteventura en Tenerife en van die twee is vooral Tenerife hem zeer dierbaar. Het eiland ten westen van Gran Canaria ziet er op een kaartje nogal raar uit, een driehoek met in het midden de berg de Teide, 3718 meter hoog, en een lange uitloper in het noordoosten van de driehoek. Daarop ligt in het zuiden de hoofdstad, Santa Cruz, en vlak daarboven op zo’n 8 à 9 km de tweede stad La Laguna. Laat ik hier eens een paar zinnen aan La Laguna wijden. Dat is de plaats van de universiteit van Tenerife, er wonen iets minder dan 100.000 mensen, 70.000?, en daarbij zitten een heleboel studenten. En, denkt Noé, La Laguna is de oudste stad van de Canarische eilanden, einde middeleeuwen en met de allure van de wijk Vegueta in Las Palmas, vol oude straatjes, huisjes en terrassen. Omdat het 700 meter boven de zeespiegel ligt, kan het in La Laguna echt koud en nat zijn, net als in San Mateo en Cueva Grande op Gran Canaria. En de noordenwind die je min of meer weg kan blazen, maakt het er niet beter op.
         Voor de zon en de warmte kun je dus beter in het zuidelijker Santa Cruz De Tenerife zitten, Noé’s geboorteplaats. Daar wonen meer dan 200.000 mensen, maar hij vindt het een nogal dooie stad, veel minder bruisend dan Las Palmas. Santa Cruz heeft ook geen mooi strand. Echter, voor carnaval maakt Noé graag een uitzondering. Dat feest is volgens hem onmiskenbaar beter, flitsender in Santa Cruz. Enthousiast vertelt hij over zijn nachtelijke escapades met carnaval in de stad. Hij begint op die dagen met zijn vrienden niet al te vroeg, integendeel. Pas om een uur of 11 ’s avonds gaan ze op stap, maar dan wel gewoon door tot ergens in de (echte) ochtend. En niet te vergeten, in Santa Cruz de Tenerife ligt de allerbeste broodjeszaak van de wereld, of toch in ieder geval van de Canarische eilanden: La Garriga, met zijn “bocadillos” met vleesbeleg, beter bestaat niet.
         Terzijde, ook op andere plaatsen op de eilanden zijn er vestigingen van La Garriga, in Las Palmas zelfs meer dan een; bij voorbeeld weet ik er eentje bij de Mercado Central. Voor wie het naadje van de kous wil weten: als je van de Plaza España door de Nestor De La Torre naar de markt gaat, met het bekende café Opera op de hoek rechts, ligt de broodjeszaak vooraan aan de linkerkant. Het is een langwerpig geval zonder zitplaatsen. De specialiteit van het huis is bovenal broodjes met rauwe ham, “jamones y embutidos ibericos de bellota”. Bellota slaat erop dat de varkens met eikels gevoerd zijn. In de Sagasta bij mij om de hoek is ook een speciaalzaak te vinden, maar dan van een concurrent, El Retinto uit Salamanca.
         Gaan we terug naar Tenerife. Het eiland heeft verder een naam op te houden, waar het wijn betreft. Zelfs de kenners uit Gran Canaria willen graag toegeven dat de wijn op het buureiland smakelijker is. Veel mensen maken en bottelen hem thuis trouwens zelf, van eigen druiven, in matige hoeveelheden en die wijn kun je bij hun thuis komen proeven, met bijbehorende tapas. Ter plekke op het terras spreken we af dat wij tweeën voor zijn vriendenkring hier een keer een wijnproeverij gaan organiseren.
         En, hier is mijn uitsmijter: iedereen heeft het over de zeven Canarische eilanden, las Islas Canarias, maar vergeet La Graciosa niet, net boven Lanzarote; daar is volgens Noé eveneens het een en ander te beleven. En Trudie, daar ben je nog niet gaan geocachen.

         Nou ik toch aardrijkskundeles aan het geven ben, kan ik net zo goed ook de Kaapverdische Eilanden even met jullie doornemen. Noé gaat daar geregeld voor zijn werk heen, vanuit Tenerife of Gran Canaria. Het bedrijf, waarvoor hij werkt, helpt de overheid van “Cabo Verde” momenteel om een goed werkend systeem voor het landelijke alarmnummer op te zetten. In de week vóór carnaval is Noé voor de zoveelste keer te vinden in de hoofdstad Praia (Portugees voor playa, strand).
         De Kaapverdische Eilanden liggen een kleine 1000 km voor de Afrikaanse kust ongeveer ter hoogte van de grens tussen Mauretanië en Senegal. Het kleine landje, een stelletje eilanden bij elkaar, is veel minder arm dan de meeste Afrikaanse vastelanden. Er woont ongeveer een half miljoen mensen, vooral mulatten, een vermenging van blank en zwart. De voertalen zijn Portugees en Creools. Vanaf de Canarische Eilanden is het 2 uur en 20 minuten vliegen, met Binter Canarias, en het is best duur, een retourtje kost 500 euro.
         Net als de Islas Canarias zijn de eilanden, negen stuks, in twee provincies opgedeeld. Van de noordelijke vijf, Barlavento, is São Vicente het grootste met als belangrijke stad Mindelo; de plaats telt 70.000 mensen en daar waait het constant. In contrast daarmee heeft het zuiden, Sotavento, geen last van de wind, daar is de zee ook veel kalmer. Het grootste eiland van de vier hier is Santiago, met Praia, een stad met zo’n 120.000 inwoners, Ik zou er best eens een lang weekend heen willen.

         Noé maakte me vrijdagavond bij zijn tweede fles Paulaner attent op een internetsite waarvandaan zo ongeveer alle software die ik kan bedenken, gratis te downloaden is. Gratis, je zou ook kunnen zeggen: clandestien, want de site heet niet voor niks PIRATEBAY. Jullie, crashers van computersoftware in Maastricht en de Randstad, jullie kennen deze onderkruiper natuurlijk al, maar voor mij is hij nieuw.

          Heb ik ook iets voor jullie van de zaterdag? Ik heb, zoals dat op die dag hoort, een paar boodschapjes gedaan en ben heb daarna in mijn boek van Allan Folsom zitten lezen, zie beneden. Op het einde van de middag ben ik gewoontegetrouw mijn ommetje gaan maken. Niks bijzonders heb ik dus te melden, maar is dat op zichzelf niet ook aardig? O.a. keek ik in El Muelle bij de filmzalen hoe laat Django Encadenado van Quentin Tarantino draaide. Die film was net begonnen, om 7 uur, toen ik er was; de volgende vertoning was om 10 uur, dat vond ik aan de late kant. Dus kon ik beter huiswaarts keren. Om 9 uur zat ik op mijn balkon met mijn boek en een drankje en vond het leven zo slecht nog niet. Even later kwam ik op het idee om thuis dan maar naar een film te kijken op mijn laptop.
         Jullie kennen Private Eye Philip Marlowe toch nog wel? Welk verhaal van Marlowe’s bedenker Raymond Chandler begint op de navolgende manier? Een dame met mooie benen en naaldhakken komt de trap op lopen en stopt bij het kantoor. Binnen zit Marlowe de krant te lezen. De dame zegt: “Good Morning!”. Waarop de beroemde P.I. antwoordt: “Marlowe. This is my home. What is your problem, lady?” De dame weer: “Missing husband. Three days married. Woke up this morning, he was not there.” En dan weer Marlowe: “I will take the case. But I never sleep with a client.” Dan gaat ze op zijn schoot zitten, etc.
         Ik denk dat ik alle boeken van Raymond Chandler gelezen en wel in mijn thrillerkast op één hoog heb staan, mannetje aan mannetje. Eentje heeft Chandler wegens zijn voortijdig overlijden niet meer af kunnen maken, “Poodle Springs”, en dat heeft, ik meen in 1973, collega Robert B. Parker toen maar voor hem gedaan. En ik moet zeggen: op een voortreffelijke manier. De film die op dat boek gebaseerd is, begint met bovengenoemde scène.
         De vrouw die het kantoor van Philip Marlowe, James Caan, binnenkomt, is Laura Parker, Dina Meyer, zijn echtgenote sinds een paar dagen. En anderhalf uur later eindigt de rolprent met een krant van die dag op een tafeltje. Daarin staat dat president Kennedy Dallas gaat bezoeken. Dus speelt de hele film zich af in het najaar van 1963, als Philip Marlowe na zijn wilde jaren 40 en 50 zowaar last van vermoeidheid begint te krijgen en zijn zenuwen af en toe niet meer helemaal de baas is. Toch dient zich nog een klus aan, in een plaatsje in Nevada, op behoorlijke afstand van zijn kantoor in Los Angeles. Meer zeg ik er hier niet over. Willem jullie nog enkele namen? De regisseur van “Poodle Springs” heet Bob Rafelson en een van de belangrijke bijrollen is weggelegd voor David Keith, die in de film zowel Larry Victor als Charles Nichols is.
         Raymond Chandler en zijn afmaker Robert B. Parker wil ik graag met terugwerkende kracht bedanken met het onderliggende verhaal. Ik kreeg de ondertiteling bij de Engelse versie op mijn laptop zo vlug niet aan de praat - dat helpt wel bij het afkijken - maar kan jullie de film niettemin aanbevelen. Het is allemaal best mooi aan elkaar gebreid door Bob Rafelson en filmster James Caan maakt er in de film echt een Philip Marlowe in zijn nadagen van. Maar wat wil je, als je als simpel detectiefje net met een stinkrijke advocate, Laura, Dina, bent getrouwd.

         Zo maar tussendoor een woordje Spaans en een “geslaagde” (cynisch bedoeld) milieuactie. Hoe heet in Algemeen Beschaafd Canarisch zo’n kraampje, dat voor de omstanders drank en spijs in de verkoop heeft bij gelegenheden zoals carnaval? Het woord dat ik van Noé meekrijg, is een “chiringuito”.
         Tot dit jaar stonden in de weken voor en tijdens carnaval nogal wat van die stalletjes op de pleinen van Santa Catalina, maar nu zijn ze daar van hogerhand verboden. De bewoners van het plein, het lijkt wel het Vrijthof, hebben met de nodige omhaal geklaagd over de te verwachten herrie, zijn ook weer naar de rechter gestapt en die heeft godbeterhet verordonneerd dat de kraampjes in de open lucht met al die “verkleiders” tot in de ochtend niet langer toelaatbaar zijn. Voor carnaval compleet met “chiringuitos” wordt men dezer dagen uitgenodigd naar de Plaza De La Música te gaan, ergens achter het Auditorio, waar gedurende de carnavalsdagen tot 5 uur ’s ochtends muziek gemaakt mag worden. Het is zo iets als in Maastricht carnaval organiseren op een grasveld achter de Geusselt; dat kan niks worden. (En gelukkig, gisterenmiddag signaleerde ik toch een enkel “Meson Conejo” op Santa Catalina.)

         Terug naar mijn besognes op Las Palmas de afgelopen dagen. Op de maandagmorgen moest ik eruit voor van alles. Allereerst was het tijd om een van mijn colbertjes naar de stomerij te brengen. Die bij mij om de hoek twee straten verder op de Padre Cueto heet Lavandería Atlantico. Het personeel doet een beetje nors, maar het is wel een prima zaak om je “americanos” voor een beurt te brengen.
         Terug naar de zee viel mij op dat er de laatste tijd toch wel verdacht veel Scandinaviërs en Duitsers op de boulevard lopen en op het strand zitten. Is dit de tijd van het jaar om vanuit het noorden af te zakken naar de Canarische Eilanden? Bij het toeristenbureau op Las Canteras zat een aardige jongen aan de balie, met wie ik eerst in mijn beste Spaans goed terecht kon, maar hij sprak ook redelijk Engels. Via hem kwam ik aan een folder met alle evenementen van LPAcarnaval.com op en rijtje, van het Gala De La Reina op 1 februari (vrijdag al) t/m de 17 februari, als er weer omstandig gehuild mag worden, als de Entierro De La Sardina in het water hier wordt gekiept. Van hem kreeg ik ook nog een nieuwe uitdrukking, de levenswijsheid: “Culo veo, culo quiero”. Die laat ik onvertaald!
         Op de markt van de haven was het redelijk druk en gezellig. Buiten zat een hele meute in en voor een nieuwe zaak, genaamd Cafetería y Churrería Mercado De La Puerto, hoe kunnen ze de naam bedenken. Wel weer leuk! Ik kocht op de markt mijn bekende drietal: komkommer (“pepino”), tomaten (“tomatos”) en rode paprika (“pimiento rojo”). Met een potje knoflookteentjes (“dientes de ajo en vinagre”) erbij was en is dat mijn groente voor de komende dagen, bij brood en beleg. Thuis deed ik de groentes, al enigszins in stukken, eerst in een bak lauw water om de laatste restjes modder te verwijderen. Wat dan opvalt, is dat de tomaten en de komkommer min of meer blijven drijven, maar dat mijn stukken rode paprika en de knoflookteentjes naar de bodem zakken. Interessant, die verschillen in soortelijk gewicht! Hoe dan ook, even later zat ik maandag, inmiddels tussen de middag, aan een voedzame maaltijd: een net gekochte barra matalauva (met een vleugje anijs), belegd met Duitse vleessalade dan wel een chorizopaté en daarbij een grote bak vitamines en mineralen.

         Maandagavond kreeg ik een Sms’je van Trudie dat Beatrix met al haar achternamen haar baan per 30 april op heeft gezegd, twee dagen nadat ik weer definitief in het land ben. Na 33 jaar met verve onze koningin gespeeld te hebben, van de in totaal 200 jaar koninkrijk, houdt ze het op 75-jarige leeftijd voor gezien. Ik denken: zijn “we” eindelijk verlost van de Oranjes, lees ik op NU.NL dat dezelfde dag nog Prins Pils oftewel Willem Alexander op de troon gehesen wordt, met Máxima als koningin aan de ene en de 9 jaar oude Amalia als kroonprinses aan de andere kant. Terzijde, koninginnedag wordt koningsdag en die is nu op zijn eigen verjaardag, 27 april.
         Valt daar nog iets aan te verhapstukken? Máxima haar ouders, van wie de vader minister was onder dictator Videla eind jaren 70 in Argentinië, komen niet naar de inhuldiging, dus die troef is me uit handen geslagen. Is het wellicht alleen maar wat linkse praat van mij, lid als ik ben van het kleine clubje rechtgeaarde, koninkrijk hatende republikeinen? Pas geleden kreeg ik een mailtje van Trudie’s broer John, zeer VVD, met daarbij een krantenartikel. Hij vond en vindt het echt belachelijk dat het koninklijk huis nog steeds vorstelijk uit de overheidsruif eet dat het een aard heeft. En hij is niet de enige, zo’n hof  is niet meer van deze tijd. Trouwens, als kind vond ik het al kut met peren en dat was nog in de tijd dat Juliana, minder verkeerd, de scepter zwaaide. Ik denk oprecht dat “de mensen in het land” het in grote meerderheid een poppenkast vinden, waar ze best vanaf willen. Heel misschien moeten we alleen nog de lintjes doorknippende functie in ere houden.
         In de paar maanden tijd voor de kroning moet toch iets op poten gezet kunnen worden om de macht en invloed van de Oranjes tot nul te reduceren en Willem Alexander met zijn aanhang naar een rijtjeshuis te verbannen dan wel naar zijn stolpje in Argentinië. Mijn voorstel is om het probleem met carnaval bij een stevig glas bier maar eens door te nemen.

         Ik heb een boekje met allerlei Spaanse gebruiken en gewoonten. Als Spaans lesje volgt hier een stukje over “Saludos formales e informales” (op blz. 122). Als ik het handen geven, omarmen en zoenen erbij ga doen, blijf ik aan de gang. Dus beperk ik me hier tot wat er over groeten wordt geschreven.
          Conviene saber distinguir entre saludos formales e informales. “¡Buenos días!”, “¡Buenas tardes!” y “¡Buenas noches!” son saludos formales que se usan tanto al encontrarse con alguien como al despedirse. “¡Eh!”, “¿Qué hay?”, “¿Qué pasa?” son saludos informales que se utilizan sólo cuando las personas se encuentran, no como despedidas. “¡Buenas!” podemos considerarlo como un saludo semiformal. “¿Qué tal? y “¡Hola!” son más bien informales, pero también se emplean en contextos formales. En cuanto a las despedidas, “¡Adiós!” puede encajar en prácticamente cualquier contexto. En situaciones informales son frecuentes fórmulas como “¡Hasta luego!”, “¡Que vaya bien!” y “¡Nos vemos!”.
         En las zonas rurales la gente está tan acostumbrada a saludar a todo el mundo que también suelen hacerlo con los desconocidos y esperan que éstos respondan al saludo. La gente de ciudad no tiene esa costumbre. Sin embargo, cambia sus hábitos en determinadas circunstancias: cuando se va por carretera en moto, se suele saludar a otros motoristas; los aficionados al ciclismo suelen saludar a cualquier ciclista que se encuentran en carretera; cuando se va al bosque a pasear o a correr, también se suele saludar a las personas con las que uno se cruza. La forma concreta de saludar puede ser sólo verbal – “¡Hola!”, “¡Adiós!”, “¡Buenos días!”... sólo gestual levantando la mano, las cejas, sonriendo... o combinando palabras y gestos.

         En met deze “saludos” is mijn brief alweer aan zijn laatste zinnen toe. Voordat ik naar Maastricht afreis, laat ik nog één keer van me horen, nou ja, van me lezen. Dat zal zijn op dinsdag 5 februari, opver zes dagen.  Daarvóór ga ik Rik op 31 januari en Marcel op 4 februari zeker nog een mailtje sturen, omdat ze op die donderdag respectievelijk maandag mogen worden toegezongen met: Cumpleaños felíz, cumpleaños felíz, te deseamos todos cumpleaños felíz.
Jongens en meisjes, ga nog even niet achter de harmonie aan, wacht nog een dag of tien met je “reipe rok¨ dan wel je ¨berepak”, maar wat is erop tegen om in alle stilte thuis alvast eens te oefenen. Voor nu, gedraag je je en tot ziens maar weer, hasta luego, knakkerpistolen Paultje.

BOEKENHOEKJE

         Gebruikelijk in deze rubriek is dat ik boeken het hemelruim in prijs met een bijbehorend recensiecijfer van een 8 en soms zelfs hoger. Vorige keer maakte ik eens een uitzondering en kwam voor het boek van Alan Furst, “Het Rijk Der Schaduwen”, niet verder dan een 6-. Hoe zal het Allan Folsom vergaan, wiens boek “The Hadrian Memorandum” ik afgelopen week las? Het is uit 2009, recent nog, en heet in de Nederlandse vertaling “Dag van ontmaskering”. Het is volgens de uitgever een echte actiethriller, die eerst in Equatoriaal Guinea speelt en daarna in West-Europa, met nog een staartje Verenigde Staten.
         (Equatoriaal Guinea is een ministaatje in West-Afrika, een stuk land bij de zee, Rio Muni genaamd, plus een eiland, Bioko. De hoofdstad Malabo ligt op het eiland. Ik had eerlijk gezegd geen idee en moest het in mijn atlas opzoeken.)
          Hoofdrolspeler is Nicholas Marten, 35 jaar, voorheen een actieve politieman in Los Angeles, maar nu tuinarchitect in Engeland. Door een bejaarde pater wordt hij naar Equatoriaal Guinea geloodst om met zijn eigen ogen te zien dat het daar een rotzooitje is. Terwijl om hem heen bij bosjes doden vallen, ontkomt Nicholas Marten zelf steeds weer op het uiterste nippertje, te beginnen in dat land. Daar heeft een particuliere Amerikaanse oliemaatschappij, Striker, zijn boortorens neergezet, met in zijn kielzog beveiligingsbedrijf SimCo. Namen daarbij zijn de overijverige baas van Striker, Sy Wirth en zijn advocaat Arnie Moss, en het trio Conor White, Patrice en Irish Jack van SimCo. Zij voorzien de rebellen in het land van wapens in hun strijd tegen dictator Thiombe, waarbij de CIA evenmin vrijuit gaat. Een interessante figuur in het verhaal is Anne Tidrow van Striker, die gaandeweg steeds meer de kant van Nicholas Marten kiest.
         Andere namen zijn bijv. Joe Ryder die een onderzoekscommissie van het Amerikaanse congres voorzit, met zijn twee veiligheidsagenten Grant en Birns. Dan zijn er de broer van de pater en tevens Nobelprijswinnaar voor literatuur Theo Haas, hoofdcommissaris van politie in Berlijn Emil Franck, een paar Russen, van wie vooral Yuri Kovalenko en diens geheugenkaart mij zeer kan bekoren en voor het deel dat zich in de Algarve en in Lissabon afspeelt, uiteraard ook de nodige Portugezen, zowel boeven als politiemensen. Vooral door de telefoon speelt de neef van Nicholas Marten, president Jack Harris, een rol van betekenis. En loopt het goed af? Ik denk het wel, althans voor Nicholas Marten zelf, want Allan Folsom heeft nog meer boeken met die persoon in petto.
         Wat zal ik eens van dit boek vinden? Mijn waardering is hoger dan de 6- van “Kingdom of shadows” van Alan Furst, maar veel hoger? Op zijn tijd een actiethriller à la Ludlum, dat moet kunnen, hoewel ik persoonlijk meer een fan ben van onderkoelde spionnenverhalen. Echter, het hoeft voor mij geen aaneenschakeling van onwaarschijnlijke gebeurtenissen te worden, waar de hoofdpersoon zich, telkens weer opnieuw, met zijn allerlaatste krachten doorheen weet te slepen. Ietsje minder, Allan Folsom, had niet misstaan; het is me allemaal net ietsje te grof. Daarmee verliest “Dag Van Ontmaskering” voor mij wel zijn status als topboek. Volgens de recensent van de Volkskrant “kom je thrillers van dit kaliber niet elke dag tegen, zelfs niet elk jaar.” En toch belandt “Dag Van Ontmaskering” van Allan Folsom met een 6½ op de gewone stapel, zelfs de brandstapel. Dit lijkt me nou echt een boek om aan de Slegte te verkopen.

         Na twee mindere goden wordt het tijd voor een thrillerschrijver die bij mij niet stuk kan: Michael Connelly. Ik heb hem hier al legio keren lovend besproken, laat ik er maar weer eens eentje doen: “The Reversal” uit 2010. Heb ik het over een boek van Michael Connelly, dan speelt het haast automatisch in Los Angeles en omgeving.
         “The reversal” staat voor de juridische herziening, nadat een hoger gerechtshof het vonnis van een lager echelon vernietigd heeft. We hebben het over rechtbankdrama, deze keer een nieuwe rechtzaak over een vonnis van 24 jaar terug, waarbij een chauffeur van een bedrijf gespecialiseerd in auto’s wegslepen, Jason Jessop, levenslang had gekregen. Het sperma op de jurk van het slachtoffer destijds, Melissa Landy, blijkt niet van Jessup te zijn, nu het op DNA getest kan worden. Advocaat Clive Royce wil hem 24 jaar later graag verdedigen in zijn nieuwe zaak en staat met hem al te graag de pers te woord om zijn standpunt zo publiek mogelijk te brengen. En wie spelen er voor procureur, aanklager namens “the people” en hier zie ik een tweede reden om het boek “The Reversal” te noemen? Niemand minder dan Mickey Haller, in de rechtbank de bij uitstek verdediger van de underdog vanuit een Lincoln auto, maar nu eenmalig een “turncoat”, samen met zijn ex-vrouw Maggie McPherson (bijgenaamd McFierce). Als onderzoeker aan de kant van de twee vinden we bovendien politiedetective Harry Bosch. (Omdat Mickey Haller de ikpersoon van het boek is en niet Harry Bosch, had ik in het begin even moeite met ze uit elkaar te houden, maar dat mag de pret niet drukken.). Toch 24 jaar na dato kan zus Sarah van Melissa zich de toedracht van destijds nog goed herinneren. En de mensen van de SIS, gespecialiseerd in schaduwen van verdachten, zien Jason Jessup in de nachtelijke uren, als er geen camera’s op hem gericht zijn, de raarste dingen doen. Dat kan niet goed aflopen, denk ik dan maar.
         Het is niet voor niks dat ik echt alle boeken van Michael Connelly gelezen heb, behalve de laatste twee: “The Drop” en zijn allernieuwste. Zijn boeken, ook “The Reversal”, vind ik stuk voor stuk kleine meesterwerkjes. Wat heb ik weer zitten genieten, nu Mickey Haller voor aanklager moet spelen en Harry Bosch hem geregeld vor de voeten loopt. Zo’n boek als “The Reversal”, toch bijna 500 bladzijden, heb ik dan in twee dagen helemaal uit, van kaft tot kaft. Mijn recensiecijfer is navenant; Michael Connelly krijgt voor “The Reversal” een 8½ van mij, maak er maar een 9- van.

vrijdag 25 januari 2013

Weblogbrief 8.15, 25 januari 2013


Weblogbrief 8.15, 25 januari 2013

         Voluit geaccepteerde vrienden en familie, “completamente apreciados amigos y familia”, maak ik weer eens een foutje, “ya cometo un error”, en wat dan nog! “¿y qué?” Fouten maken we allemaal, hopelijk niet te veel, en is de avond niet bedoeld om de blunders van overdag te overdenken en te herstellen?
         In mijn vorige brief zag ik mezelf onmiskenbaar op schoot bij Sinterklaas zitten in de Maastrichtse Grand Bazaar of Vroom & Dreesman. Ton reageerde prompt, nadat ik mijn brief de deur uit had gedaan. “Hoe kom je daar nou bij”, diste hij me op, “dat was toch bij Mausen in Wiek?” Ik kan het alleen maar met hem eens zijn. Een jongen van Wiek zoals ik begaf zich, begin jaren 50, best wel eens vanaf het Cörversplein “euver de brögk”, bijv. om naar het vissen te gaan kijken “in de kanaar” aan de overkant, maar mijn favoriete Sinterklaas was zonder meer die van Maastricht-Oost. Ons eigen Wiekse warenhuis Mausen stond in die tijd te blinken in de Wijcker Brugstraat en had - het spreekt vanzelf - begin december zijn eigen Goedheiligman ingehuurd, met bijbehorende Pieten. Wie gelijk heeft, Ton, die krijgt het ook. Het is Mausen, chapeau!   

         Intussen heb ik wel weer een nieuwe brief te vullen, nummertje 8.15. Als ik ook dit jaar tot de dertig kom, zitten deze en mijn volgende precies op de helft. Muziek maar weer! Alsof er niks aan de hand is, begin ik gewoon wederom met jullie ter meerdere eer en glorie een volgend stukje “Eindelik” aan te bieden. Wij, Maastrichtenaren, wij zijn geen zangers van huis uit, maar met carnaval in een vol café geven we hem van jetje. Ik neem aan dat het refrein van het nieuwe liedje wel al in jullie hoofd zit, maar kunnen jullie het couplet al foutloos meezingen? Niet? Dan geef ik dat hieronder nog maar eens de tekst. De melodie moeten jullie maar elders ergens vandaan halen.
         Koeplet vaan “Eindelik”:
         Ach, wat zow iech toch gere ’n ster welle zien en bekend vaan d’n TV
         D’n trompettis bij ’t mooswief um 12 oor ’s nachs of de spits vaan MVV
         En ouch dit jaor höb iech miech get bedach
         Jao, op dee karneval höb iech zoe lang gewach.

         En mag ik dan nu naar de muziekartiest van de week? Dat is alweer iemand die mij door Noé is aangereikt, David Gray. Heb ik hem al eens in de schijnwerper gezet in een weblogbrief? Ik dacht van niet, dus gebeurt het hiero! De jonge folkzanger is geboren in het Engelse Manchester in 1968 en kwam met zijn eerste single in 1992, overigens zonder dat hij daarmee een hit had: Bird Without Wings. De eerste CD volgde het jaar erop. Vooral in het Britse koninkrijk wist en weet men hem bij tijd en wijlen hogelijk te waarderen. Zijn best verkochte plaat is van 1998 en heet White Ladder met daarop het bekende nummer Babylon, als ik het wel heb. Hier zijn alle originele CD’s op een rijtje:
1993 A Century Ends
1994 Flesh
1996 Sell, Sell, Sell
1998 White Ladder 
2001 Long Songs 95-98
2002 A New Day At Midnight
2005 Life In Slow Motion
2009 Draw The Line
2010 Foundling
         Ik vind het allemaal prima te verteren, David Gray en zijn muziek. Van de hierboven genoemde CD’s heb ik de eerste zes, uit de periode 1993 t/m 2002, 2/3 van zijn werk tot nu toe. De laatste drie CD’s zal ik me “ooit” nog eens moeten te zien verwerven. Daarbij vind ik persoonlijk er geen CD bovenuit steken en heb ik geen zin om mijn top 10 van de man hier te presenteren. David Gray is goed over de breedte, een echte singer-songwriter en wat zijn de teksten af en toe bijzonder. Zijn stem heeft iets van die van Kevin Coyne, als jullie die collega volkszanger van hem kennen. (Diens “Roses in your room” met een radio op de achtergrond is onvergetelijk.) Dat hem het succes van een Bob Dylan of zo tot dusver niet deelachtig is geworden, misschien moet ik toegeven dat hij ietsje minder is, maar voor mij is hij deze week zeker goed genoeg. (Aan de andere kant, zo’n nummer als Idiot Wind van Bob Dylan, het laatste nummer op Bootleg 2, dat is zo erg uit de kunst, daar kan zo’n jongen uit Manchester nooit van zijn leven tegen op.) Aan David Gray is naar mijn bescheiden mening weinig verkeerd (mompelde de commentator vanuit zijn luie balkonstoel).
         Tussen alle prachtteksten met dito muziek staat één nummer dat helemaal instrumentaal is. Ga naar “Lost Songs 95-98 en liedje 8: “January Rain”, prima de luxe. (En wordt het niet tijd voor een tweede instrumentale nummer, dat ik graag “February Snow” zal dopen?)
         Zijn jullie überhaupt wel bekend met de tekst, muziek en zang van die David Gray, bedenk ik vanmorgen. Zo nee, niet getreurd, maar dan wordt het tijd voor een uitgebreide kennismaking, een hele avond lang. Ik vind zijn “platen” zeer de moeite waard.

         De laatste keer dat Trudie de schaar in mijn haar heeft gezet, is alweer bijna drie maanden terug. Ik had intussen hier al eens naar de kapper zullen gaan, bij voorkeur naar de herenkapper met zijn spierwitte haar van Peluquería Gentleman bij mij om de hoek in de Secretario Artiles, iedere dag behalve zondag open van 8 tot half 2. Daar is het ’s ochtends in alle vroegte al druk “klasjonere” voor de deur van de zaak. Helaas, het is er niet van gekomen, Trudie zou zeggen “uit pure zuinigheid”, maar daar heeft het niks mee van doen. Het komt vooral, omdat ik gewoon eens wou weten wat mijn haar “doet”, als ik het langer dan drie maanden niet laat knippen. De verschillende coupes, die lijken me trouwens een mooi gespreksonderwerp voor aan de bar “met die drei daog”, coupe soleil, coupe Venezia, coupe blompot, coupe matje en zo verder. Mijn kop begint aardig op die van een Beatle te lijken, in hun gouden jaren. Eigenlijk heb ik lang haar nooit echt wat gevonden, er is dan ook te veel haar te kammen, als je ’s ochtends uit je bed komt. Geef mij maar een kapsel à la Mia Farrow, als hoogzwangere dame in de film “Rosemary’s baby”, of  zoals Brian Roy, om die ondergewaardeerde voetballer eens te noemen.
         Vorige week keek ik nog eens naar “The Fabulous Baker Boys” op DVD, over twee broers aan de piano die hun optredens in nachtclubs langzaam zien uitdunnen en verwelken. Ze heten Frank en Jack, en heb ik het juist dat ze ook in het gewone leven broers zijn: Beau en Jeff Bridges? Dan komt zangeres Susie erbij, Michelle Pfeiffer, en zijn de arrangementen ineens niet aan te slepen. De opleving duurt voort, tot dezelfde Susie er weer de brui aan geeft. Vooral de jongere broer Jack, Jeff dus, heeft alles van een jazzpianist, hij speelt ook veel liever in een speak easy dan een dure nachtclub. En nu kom ik op mijn punt: hij heeft een bos haar waar nodig eens een stuk af mag. Vooral  in zijn nek bolt het alle kanten op, m.i. helemaal verkeerd. Zoek eens een “coiffeur” op, Jeff! Terzijde, kan iemand van jullie me uitleggen waarom het “bos haar” en “haardos” is?
         Gaan we terug naar mijn eigen hoofdbedekking. Die wordt niet alleen nogal gewelddadig, bovendien gaat mijn haar aan de achterkant steeds meer rechtop staan, als ik er geen douche voor over heb. En daarbij is het inmiddels, vooral aan de zijkanten, met de lengte mee steeds grijswitter aan het worden. Ik weet het: dat krijg je zo, als je op leeftijd bent en de kaalheid niet wil toeslaan. En het grijswit wegstoppen onder een verfje zie ik in het geheel niet als een optie. Als ik mij haar heel kort heb, ziet het er vanzelf behoorlijk minder wit uit. Dus, Trudie, ik ga al voor de carnaval een beroep op je doen. Zou je mijn haar in Maastricht subiet en drastisch willen “snije”, zodat ik op de vrijdagmiddag al met een “stóppelekop” in de Poort kan staan? Kam stand 2 op mijn tondeuse!

         Nou ik toch over film bezig ben, dit is de tijd van het jaar dat ik mij hier in de late avond af en toe geroepen voel om mijn filmhobby bij te spijkeren dan wel oude koeien uit de sloot te halen. Dus heb ik er nog een paar gezien, die ik hier kort zal memoreren.
         Allereerst noem ik nog maar eens “El diario de Bridget Jones”, zoals hij in het Spaans heet. Gelukkig - maar ik let erop - heb ik hem met (ook) Engels gesproken en om mij te helpen (ook) Engelse ondertitels. De regisseuse heet Sharon Maguire en hoe heten de hoofdrolspelers ook al weer? Uiteraard Renée
Zellweger, echt een ontdekking, en vrouwenversierder en in de film uitgever Hugh Grant. Maar hoe heet dat mispunt van een advocaat ook alweer, waar Bridget voor valt? Colin Firth is de naam; en nu maar hopen dat we die niet meer tegenkomen op het doek. Bij Marij thuis heb ik deel 2 ook nog eens gezien, goed zo!
         Gaan we naar “Killer. A Journal Of A Murder” van regisseur Tim Metcalfe met James Woods in de hoofdrol en Robert Sean Leonard als tegenspeler. Volgens mij is dat een film die de bioscoop in Nederland niet gehaald heeft. Hij speelt bijna helemaal in een gevangenis voor onverbeterlijke boeven, waar Carl Panzram (Woods) zijn straf uitzit, uiteindelijk de doodstraf. Zijn directe bewaker, Henry Lesser (Leonard), en ook een directeur blijven geloven dat er wat te genezen valt, hoe verdorven de man zich ook presenteert. Motto: gevangenisstraf is niet bedoeld om ons van smeerlappen te verlossen, maar om ze een acceptabele terugkeer naar de maatschappij te bezorgen. Het is een thema, dat zogezegd aan actualiteit nog weinig verloren heeft.

         Wat duurt het lang eer carnaval hier mag beginnen. Vooruit, naast de informatiekiosk op Santa Catalina is eindelijk een tweede huisje neergezet, waar “we” nadere informatie over het feest kunnen krijgen. Op de zijkant staat het hele programma, van 1 t/m 17 februari uitgespeld, met erbij een grote rare vogel met veren op zijn of haar hoed. Ik lees ook de leuze van de stadsbus beneden op het affiche: “¡Ponte el disfraz y coge el bono!”. De Palmariërs kunnen de auto ook dit jaar beter thuis laten en met “pekske en al” in de guagua stappen met hun tienrittenkaart. Net als in Maastricht, waar de chauffeurs van de nachtbussen ongetwijfeld weer hun rondjes van de zaak zullen maken, o.a. rond het Koningin Emmaplein en de Wilhelminasingel/Wijcker Brugstraat.
         “Zijn er al kaartjes voor het Gala De La Reina te koop?”, vroeg ik langs mijn neus weg op de eerste dag dat het open was, afgelopen maandag om 5 uur. Laat dat nou sinds precie dat moment het geval te zijn. Zodoende ben ik nu al de trotse bezitter van een “billete de entrada”, in detail “platea E”, stalles, “fila 1”, rij1, “butaca 4”, stoel 4. Ik heb voor mezelf een fijn plekje op de begane grond gekozen, redelijk dicht in het midden. Daar vind ik het persoonlijk veel aardiger zitten ergens helemaal bovenin op een tribune.
         Ik zal jullie t.z.t. op de hoogte stellen van de afloop van het Gala De La Reina, wat er allemaal precies gebeurt en wie van de genomineerde meisjes met de eer gaat strijken. Echter, het zou me niet verbazen, als net als in de vorige jaren, die van Alcampo (bij Telde) tot koningin gekroond wordt.

         Er is mij altijd voorgehouden dat op 21 december de zon het verste van ons afstaat hier op het noordelijk halfrond. Dan is het in Lapland bijna 24 uur lang donker. Daarna kruipt ze richting de evenaar. Hier in Las Palmas, ik heb het voor jullie opgeschreven, was het op 21 december om zeg half 7 ’s avonds donker, als we op de straatverlichting mogen afgaan. En ’s ochtends om half 8 gingen de lampen weer uit.
         Het is nu een maand verder en inderdaad, ’s avonds schemert het al ietsje later. De prachtige lantaarnpalen aan de boulevard beginnen om 10 voor 7 te branden. Het scheelt niet veel, maar toch. En nou hopen jullie, verwachten jullie dat het ’s ochtends ook eerder licht zal zijn. Helaas, dat kan ik er niet van maken en ik weet niet hoe dat in elkaar steekt. Deze week, en ik heb het onderzoek verscheidene keren uitgevoerd, gaan de lampen in mijn straat pas om kwart voor 8 uit; dan pas is het licht genoeg. (Dus netto is het nog altijd even lang nacht en dag.) Wie van jullie heeft daar een plausibele verklaring voor?

         Ik zal opnieuw achter het embleem aanmoeten van de “ayuntamiento” van Las Palmas. Meldde ik vorige keer dat het een uitgebreid wapen was, met onderin de slagzin “SEGURA TIENE LA PALMA”, nu weet ik het zo zeker niet meer. Of heeft men het embleem onlangs drastisch gemoderniseerd? Wat overgebleven is, wat ik deze week op enkele plaatsen aantrof, is onder een kroontje van niks een schildje van niks met een palmtak erin (met links en rechts zeven blaadjes, voor wie het naadje van de kous wil weten).

         Om duistere reden heb ik iets tegen het Rode Kruis, La Cruz Roja zeggen ze hier. Misschien komt dat omdat ik de baas ervan in Nederland van vroeger ken, een gemankeerde kinderarts, die nog even interim-decaan van de Medische Faculteit in Maastricht is geweest en toen dingen deed die ik echt niet voor mijn rekening zou willen nemen. En maar hoog van de toren blazen! Ik ben ermee bekend dat hij tegenwoordig bij het Rode Kruis een salaris vangt, waar Marc Rutte jaloers op zou zijn.
         Hier is het, vrees ik, niet anders. Deze week worden de vele vrijwilligers door de betaalde organisatie op affiches bedankt. Die zijn toch maar mooi gratis actief geweest voor het Rode Kruis en aldus zorgen ze ervoor dat er “Menos Mal” is, minder kwaad. In een ruime voetnoot op de affiches worden we tevens opgeroepen om “as-‘t-effe-kan, ja dan” ook royaal de portemonnee te trekken, liefst op chronische basis. “Hazle socio” heet het, wordt een permanente donateur, een socio zoals je dat bij voetbalclub Barcelona hebt.
         Daarboven op komt dat de Rode Kruismensen mij deze week bij herhaling op straat lastig vallen. Ze wensen je een goede middag, lopen met je op, beginnen dan zogenaamd een praatje en vlak daarop komt de poen voor La Cruz Roja op de proppen. Betaalde duitendieven zijn het en niks anders, de ongetwijfeld getrainde en betaalde collectanten zonder collectebus. Ik wens ervan verschoond te blijven, is mijn enige gedachte. Misschien verandert er iets in mijn hoofd, als bijv. de badmeesters aan het strand hier, van het Rode Kruis, ook na 5 uur nog even op de mensen in de zee willen gaan passen.
         Geef mij maar Amnesty International!

         Van mijn omgeving heb ik niet alleen geleerd dat er maar weinig taboes meer zijn, maar ook dat we van die overgebleven taboes wel af moeten blijven. Hoe weinig hebben we aan taboes nog over? Godsdienst, allochtonen, niet te vergeten seksualiteit, die zie ik als zo ongeveer de laatste onderwerpen waarover “men” niet hoort te praten, laat staan te discussiëren.
         Over plassen, urineren mogen we het vandaag de dag wel al hebben, als we het niet te gek maken. Met enige schroom kan ik aan jullie, mannen, vragen, wie van jullie nou echt op de bril gaat zitten, als hij moet plassen? Ik doe dat nooit, voor de pot staan is mij ruim voldoende. En als er geen agent in de buurt is, wil ik ook best in het openbaar plassen, wel op een plek waar niemand er last van heeft. En ik vind het ook best kunnen, als een meisje of vrouw mij vertelt dat ze zo erg moest plassen, zonder WC in de buurt, dat ze gewoon in de struiken is gaan zitten, voor mijn part in het open veld.
         Ik ga na deze inleiding weer eens een klein taboe proberen te doorbreken. Vanochtend stond ik al onder de douche, kraan open, toen ik opeens dacht: ik moet dringend plassen. Dat had ik eerder kunnen bedenken, maar die dingen gebeuren wel eens, toch? Ga je dan de douche uitzetten, uit de douche stappen, naar de WC lopen, eventueel erop zitten en dan pas plassen? Van zijn lang zal ze leven toch niet? Dan laat je als man en als vrouw het water toch gewoon over Gods akker vloeien. Dat deed ik vanochtend en in het verleden is het me, sporadisch dat wel, ook wel eens gebeurd. En vervolgens ga je door met de douchekraan op je hoofd en andere plaatsen, met alle toeters en bellen die daarbij horen.
         Dat doen jullie zonder uitzondering toch ook zeker, plassen in de douche, als je persé moet, en jullie dames in dezelfde getale als de heren? Of is dat niet het geval, ben ik gewoon een viezerik, die nodig eens de les moet worden gelezen? Of, andere mogelijkheid, is dit nou toch nog zo’n taboeonderwerp waarover ik niet had mogen schrijven?

         Zo loop je een boekwinkel binnen in Triana en zo heb je een dieetboek van twee Franse voedingsfanaten in je handen. Een spiegelglad vrouwenlichaam op de kaft staat naast de titel van het doeboek. In het Spaans heet het: “Glúteos bonitos y vientre plano”. Dat willen we allemaal wel, wij mensen met te dunne of dikke billen en/of een bier- of ander buikje. Daar moet iets aan gedaan worden, zeggen de goeroes, met een “programa de 3 meses, realmente eficaz, para esculpir el cuerpo.” Esculpir? Zijn we aan het beeldhouwen geslagen? Ik leg het boek terug en loop met gezwinde pas de winkel uit.

         Wie zich in een vreemde taal, Spaans bij voorbeeld, in de bijzondere woordjes begeeft, kan niet om het woordje PAS heen. Zal daar eens mijn Spaanse lesje van maken? Ik kwam erop, toen ik deze week op Las Canteras een aantal banken aan de strandzijde zag die pas geverfd waren. Verven, dat moge bekend zijn, is in het Spaans “pintar”, geverfd is dus “pintado”. (Echter, als het kleuren is, is het teñir, zoals in “teñirse el pelo.”) Tot zo ver is er weinig aan het handje, maar dan: wat is “pas”?
         Als zelfstandig naamwoord staat “pas” allereerst voor paspoort, in het Spaans “pasaporte”. Als je pas verlopen is, heet dat hier een “pasaporte caducado”. Daarnaast staat “pas” voor beweging, stap en dan is het “paso”, gemakkelijk zat. “Er flink de pas in zetten” heet hier “Apretar (avivar) el paso”. Ik ben er nog niet, het kan ook nog een (berg)pas zijn, een “paso, puerto de montaña”. En dan zijn er nog de diverse uitdrukkingen met “te pas”en “van pas”, bij iedere lijkt wel weer iets anders aan de hand te zijn. Voorbeelden van “te pas” zijn “dat komt in mijn kraam te pas”, “me viene como anillo al dedo” en “de politie moest eraan te pas komen”, “tuvo que intervenir la policía”. “Te pas en te onpas” is volgens mijn woordenboek “tanto si viene a cuento como si no”, een hele mond vol. Bij “van pas” gaat het om bijv. “het komt nu niet erg van pas”, “no es el momento más oportuno” en “je hulp komt goed van pas”, “tu ayuda viene de molde”.
         Bij het kaarten is “pas” gewoon “paso”, maar in de uitdrukking “hocus pocus pilatus pas” kiest men hier voor “y ahora con polvos mágicos”.
         Gaan we naar “pas” als bijvoeglijk naamwoord. Bij ons wordt “pas” in dat verband weinig gebruikt, “passend” is “a medida” en waterpas “a nivel”.
         Rest nog, belangrijk genoeg, het woord “pas” als bijwoord; daarover valt gelukkig weer het nodige op te merken. In de betekenis van “slechts”, “niet meer dan” is het “sólo” in het Spaans, eventueel “tan sólo”. “Het is pas een jaar geleden” is hier “hace sólo un año”. In de betekenis van “niet eerder dan” zegt de Spanjool soms ook “sólo”, bijv. “het is pas 10 uur”, “son sólo las diez”, maar ook wel eens wat anders, bijv. “kom je dan pas?”, “¿no vienes antes?”. Hebben jullie alles tot zo ver onder de knie? Helemaal en onder beide knieën? Dan kom ik tenslotte aanzetten met “pas” in de betekenis van onlangs, net. Met een werkwoord erbij gebruikt de Spanjaard dan het liefst “acabar de”, zoals in “dat boek is pas verschenen”, “ese libro acaba de salir”. En als het een zelfstandig bijwoord is zonder werkwoord, gebruikt men meestal het woord “recién”. En daarmee ben ik terug bij het begin. “Pas geverfd” is in het Spaans “¡recién pintado!”. (Maar jullie mogen wat mij betreft ook “¡pintura fresca!” zeggen. Op de banken aan de boulevard, waar ik zo graag op plaatsneem, richting strand of richting boulevard, staat “¡recién pintado!”, zonder de uitroeptekens. Even wachten dus met plaatsnemen, is de boodschap!
         (En nou hoop ik maar dat jullie dit lesje maar zozo vinden, van de vermoeiende soort, anders kom ik in een volgende brief ook nog eens met “al” aan zetten. Dat kan niet alleen met “todo” of “ya” vertaald worden, afhankelijk van waar we het over hebben; soms kun je beter... enzovoorts. En “ik weet het niet meer” is in het Spaans “ya no le sé”.).

         En dan ben ik voor de vijftiende keer al weer toe aan mijn uitlui. Jullie kunnen mijn volgende brief verwachten op de verjaardag van Trudie, 30 januari, of een dag later, als Rik aan de beurt is. Maar eerst ga ik zondag, helaas per telefoon en niet in het echt, Lux toezingen op haar derde verjaardag. Het wordt me het weekje wel, echt eentje van cadeautjes uitdelen. Voor wie nog steeds geen genoeg van me heeft, ik zie jullie graag terug over een weekje, ga maar uit van net voor februari. Doe intussen eens de cryptogram van de Limburger of schreeuw MVV eens naar een volgende overwinning. Veer zien us, we zien ons, tot ziens maar weer, hasta luego, PaulK.
        
BOEKHOEK

         Ik ben alweer aan een volgend boek bezig, eveneens van een Allan, wel met twee LL, en een hoofdpersoon met Nicholas als voornaam. Echter, jullie kennen mijn principe, daarover vertel ik pas (zie boven), als ik het uit heb; ik ben halverwege. Vooralsnog moeten jullie het doen met één ander boek: “Kingdom of shadows” van de nu 71-jaige Alan Furst, uit New York. Het kwam uit in 2000, hij was toen dus 59, als zevende boek van hem. De Nederlands-Vlaamse vertaling die ik las, verscheen in 2002.
         Het boek speelt in Parijs, andere plaatsen in Frankrijk, België en Engeland en daarbij in Hongarije en zijn omringende landen. Kunnen jullie die landen uit het hoofd voor mij opnoemen? Hier zijn ze: in het noorden (Tsjecho-Slowakije en Oekraïne, in het oosten Roemenië, in het zuiden Servië (Joegoslavië) en Kroatië en tenslotte in het westen Slovenië en Oostenrijk (dat ten zuiden van Tsjechië ligt). Ik ben blij dat vooraan in het boek een kaart is afgedrukt waar het allemaal op staat; dat zou m.i. vaker mogen gebeuren. Via die kaart kom ik tevens aan de weet waar precies Sudetenland is, de Karpaten liggen en Roethenië zijn plek had. Wat is een mens zonder deugdelijke atlas?
         Hoofdpersoon in het boek is ene Nicholas Morath, 44 jaar, van oorsprong Hongaar, maar hij woont in Parijs. Een fan van Hitler en zijn trawanten kun je hem bepaald niet noemen. Naast zijn werk als reclameman verricht hij hand- en spandiensten voor zijn oom graaf Janos von Polyani de Nemeszvar, kortweg Polyani, van het Hongaarse gezantschap in Parijs; helemaal kosjer is het allemaal niet. En we leven in 1938 en 1039, dus de Duitsers zitten al in Oostenrijk, lopen later Tsjechië onder de voet en de opmars naar Polen is in de maak.
         In de eerste helft van het boek is de rijke Cara Dionello de vriendin van Nicholas en als die uit het zicht verdwijnt, kiest hij voor zijn collega van het reclamebureau Mary Day. Er gebeurt verder van alles in Parijs, met hemzelf, hij moet zich bijv. een aantal keren bij de politie melden, in de Hongaarse gemeenschap, o.a. rond barones Frei en haar honden, en daarbuiten. Ook gaat Nicholas Morath een aantal keren op pad naar andere landen in vooral Midden-Europa als helper van oom Polyani. O.a. zorgt hij ervoor dat ene Pavlo (Stefan Gujac) Frankrijk binnenkomt, komt hij in Roemenië in aanraking met de Siguranza en vraagt hij zich in Parijs zelf af, in hoeverre de Russische overloper, Ilya, te vertrouwen is. Op het einde verschijnt zo waar muzikant Kolovitzky op het toneel die hij een reddende hand toesteekt.
         Wie het boek begint met de achterflap te lezen, krijgt direct mee wat er op blz. 253 en daarna aan de hand is (zoals Hans van Willigenburg vroeger voor de KRO een film aankondigde met zinnen als: “En let op, na anderhalf uur wordt de vrouw van de hoofdpersoon om zeep geholpen.¨ Daar denk je dan de hele film aan.)  Er is daarnaast een aantal bladzijden ingeruimd om mij er bij voorbaat van te overtuigen dat ik het welzeker een prachtboek moet vinden, met klinkende citaten uit topkranten.
         Mag ik misschien nog een eigen oordeel hebben? Ik begin met te constateren dat de indeling in hoofdstukken heel ver afstaat van wat ik me daar bij voorstel en dat een aantal tussenkopjes niet had misstaan. Daarbij vind ik het hele boek eigenlijk een beetje een rommeltje. Er zijn allerlei verhaallijnen in het boek, sommige gaan door, andere niet en ik kom in de problemen als ik er één of enkele repen chocola van probeer te maken. Kort en helder: ik zie geen echt verhaal verschijnen, alleen stukjes geschiedenis van vlak voor WO2 in Parijs en in Hongarije en zo. “Het rijk der schaduwen”, rare titel trouwens, valt mij dus tegen, erg tegen zelfs. Met een 6- als recensiecijfer van mij komt Alan Furst dus nog goed weg. Ik sla hem voorlopig even over, als ergens een tweedehandse boekenkast geplunderd moet worden.