maandag 21 januari 2013

Weblogbrief 8.14, 21 januari 2013


Weblogbrief 8.14, 21 januari 2013

         ¡Cuidado!, mi niño, voorzichtig, jongen, rustig aan een beetje, !tú, tranquilo! En dat geldt ook voor de dames, gedraag je, ¡te comporta!, mi niña (de las cerillas). Neem achter je laptopje of iPad plaats en kennis van mijn brief op poten, nummertje 8.14. En wat is er tegen een mok koffie erbij (en voor de mensen met een “vuile maag” of dergelijke: een Haags koppie thee)?
         Wat me vanzelf in alle vroegte al bij mijn eerste verhaaltje van deze week brengt. IJs en weder dienende (wat dat ook wezen mag) sta ik hier om een uur of 8 op. Ik begin zoals jullie allemaal met plassen en, op mijn leeftijd, een handje pillen in te nemen. Dan ga ik een pot koffie zetten, in mijn geval goed voor drie bekers. Mijn koffiezetapparaat is niet je dat, dus voordat ik aan mijn eerste bakje begin, schenk ik de koffie wel nog een paar keer op. Een filter gebruik ik niet, hier heb ik een zeg maar plastic geval als filter voor dagelijks gebruik (die ik na afloop wel omspoel). En nou komt het: in mijn eerste beker zit altijd een beetje drab op de bodem, in de derde idem dito, maar bij de tweede is de bodem helemaal schoon. Hier is mijn vraag: ze gaat niet over de gevolgen van een beetje drab, wat is er tegen een beetje drab, niks toch, maar de oorzaak. Hoe kan dat, vraag ik mij en jullie af. Ik ben in voor elke plausibele suggestie.
         (En ik kom hiermee, omdat mijn wateraansluiting heel af en toe een paar uurtjes afwezig is, omdat er elders iets gerepareerd dient te worden. Als ik in de vroege ochtend geen water heb, of als ik later opsta natuurlijk en naar mijn koffie smacht, heb ik een drabprobleem, overkomelijk, maar toch.)

         Laat ik na deze intro beginnen met de van Kalkens uit Amsterdam van harte te feliciteren, ik denk vooral Tonnie, maar met een algebrawonder als Piet erbij weet je het nooit helemaal zeker. Vorige week kwam ik met een raadseltje: Lux en Dalí en Eva zijn samen 63 jaar. Lux is nu twee keer zo oud als Dalí was, toen Lux zo oud was als Dalí nu is. Hoe oud zijn Lux en Dalí op dit moment? Tonnie had het niet alleen juist, ze stuurde me er ook nog een e-mailtje over. Haar goede antwoord is 36 en 27 jaar. En hier is de prijs: een geheel verzorgd arrangement voor twee personen bij mij thuis in Maastricht voor een dag of wat. Er is al vergaderd en besloten; ze komt met de carnaval en met Piet een paar dagen over naar Maastricht en ik moet dan maar de hele dag e nacht gereed staan met mijn zuurvlees, een pot panharingen, de overheerlijke vleessalade van Doeleman en niet te vergeten een grote pan spek en ei. Een hoeraatje voor de winnaars, “hiep hiep hiep how”! (De hollenders mogen in plaats van “how” “hoera” zeggen.)
         (Voor de imbecielen is hier de oplossing van het raadsel. Stel, we praten over p jaar terug in het verhaaltje. Vergelijking 1: L= 2(D-p). Vergelijking 2: L-p=D. Hieruit is eenvoudig af te leiden dat L 4p is en D 3p. Als ze samen 63 zijn, is 7p=63, dus p=9 en zijn ze respectievelijk 36 en 27 jaar oud.)
         (Dezelfde Tonnie vertelde me dat het echt Sorrento is in Dean Martin’s onvergetelijke versie van Come Back To Sorrento, Torne A Sorrento, en niet Sorriento. Volgens haar is Sorriento een pizzatent in Sittard.)
          
         Mag ik dan nu naar mijn muziek? Of willen jullie nog een volgend voorafje? Vooruit dan maar, voor deze keer dan. Ik woon hier op mijn eiland in een stad van een kleine 400.000 inwoners, Las Palmas de Gran Canaria, wel afgekort tot LPGC of LPA. (GC is eiland Gran Canaria, maar waar de A in LPA voor staat, is mij niet helder.) De locale bevolking spreekt de naam uit als La(s) Palma(s), zonder S, maar met een H, niet te verwarren met de uitspraak van het naburige eiland La Palma op een paar honderd kilometer naar het westen, zonder H.
         Deze week keek ik eens goed naar het wapen van de stad, dat je op allerlei plaatsen in de stad aantreft, bijv. bij opwekkende boodschappen van de gemeente. Het is een schild met kroon en eromheen allerlei dubbele zwaarden en een (palm?)tak. Op de onderste helft van het schild staat over de hele breedte een kasteel getekend met opzij links en rechts een paard, links boven zie ik een ander kasteel en rechts boven een leeuw. En wat staat er onderaan het schild? Ik vermeld het maar eens in kapitalen voor jullie: SEGURA TIENE LA PALMA. Zonder essen.

         Zet nu de pick-up maar aan of voor mijn part je iTunes op je computer, want daar ben ik met mijn vrolijke klanken, mijn top of the pops. Ik begin met “Eindelik”, op instigatie van prins Oscar I. (Eindelik bin iech wat iech altied höb welle zien, prins vaan Mestreech of tant Katrien met ‘r wasmesjien.)
         Zit het nieuwe carnavalsliedje al in jullie kop? (Ze nee, dan komt het nummer nu nog een keer.) Ja, dan zijn jullie rijp voor mijn overige muziek van deze week. Onlangs deed ik met Noé een rijtje: wat zijn je vijf beste jazzzangeressen? Ik kwam aanzetten met (1) Billie Holiday (2) Dinah Washington (3) Sarah Vaughan (4) Nina Simone en op (5) had ik Astrud Gilberto dan wel Ella Fitzgerald willen zetten, maar bedacht toen dat wij melkblanke Nederlanders ook een plekje verdienen en dus koos ik voor Rita Reys (“Zon van Schevingen, maak me bruin.”). In het rijtje van Noé zaten totaal allerlei namen van jazzzangeressen, die ik niet kende en bovenaan stond ene Erykah Badu.
         Gelukkig kwam hij een paar dagen later al aanzetten met een kopietje van allerlei muziek van hem, althans de eerste 15 GigaByte van de 35. Het is nogal jazzy wat de klok slaat en ik had zijn muziek eerder al eens van hem gekopieerd had voor mijn malheur met mijn externe harde schijf. De rest komt eraan bij volgende gelegenheden, werd mij door Noé verzekerd. Enne... op het eerste stuk stond wel al een CD van Erykah Badu, de plaat Baduizm uit 1997, met 14 jazznummers. Ms. Badu, Afro-Amerikaanse, is van 1971 en komt uit de verf als een jonge versie van Diana Ross, als ik eens een vergelijking mag maken. Echte uitschieters naar boven zie ik niet op de CD, misschien “No Love”, “Sometimes” en “Rimshot (intro & outro)”.
         Diana Krall, ook op de kopie, is mij minder vreemd; van haar kreeg ik “The Look Of Love” uit 2001. In ieder geval was het muziek die mij zeer bekend was, nummers zoals “’s Wonderful”, “Love Letters”, “I Remember You”, “Cry Me A River”, Besame Mucho”, “The Night We Called It A Day”, “Dancing In The Dark”, “I Get Along Without You Very Well”, “The Look Of Love”, “Maybe You’ll Be There”. No kidding, heb ik alle tien nummers van de CD achter elkaar opgenoemd.
         Gaan we naar nummer 3 van Noé, Bebel Gilberto. Ook de Braziliaanse nieuwe ster aan het firmament is weer eens wat anders dan bijv. Astrud of Ella. Van haar kreeg ik “Tanto Tempo” toegespeeld, uit 2000, met zeven onvervalste Braziliaanse nummers, ik spreek mijn voorkeur uit voor “Samba Da Bencas” en “Mais Feliz”, en vier keer iets in het Engels. Bij het laatste viertal zit een nummer dat ik hier huizenhoog de hemel in ga prijzen: “So Nice (Summer Samba)”.

         Zoals al gezegd in min vorige brief wordt er dezer weken al weer een ongetwijfeld immens podium neergezet op Santa Catalina. Als het “Gala De La Reina” op 1 februari in heel Spanje op de TV wordt uitgezonden, moet een en ander kant-en-klaar zijn. Het op orde brengen van het “escenario” zorgt er voor dat de stadsbussen de komende tijd niet over het plein kunnen rijden, maar onder het plein door moeten gaan richting het zuiden van de stad. Dus doen mijn favoriete bussen 1, 12 en 13 sinds 8 januari niet meer Santa Catalina aan, helaas. Er zijn tijdelijk haltes even voor en na het plein; “paradas provisionales” heten die in het Spaans. Voor mij is die op vijftig meter vóór het plein links, waar het begin van de tunnel onder Santa Catalina is, het gemakkelijkste te belopen. Dan sta je, ik dus, wel op de bus te wachten op een plek waar het autoverkeer echt als een wilde voorbij komt, op een stoep van helemaal niks. Dat moeten we dan maar met zijn velen voor carnaval over hebben.
         Aan de overkant van mijn “parada provisional” is een groot bankgebouw van de BBVA, waar ik een rekening heb lopen. Ik ga er maar vanuit dat de BBVA er ook niks aan kan doen. Vanaf 28 februari, dan ben ik al weer lang en breed terug van mijn carnaval in Maastricht, is het pas weer business as usual en kan ik voor mijn bus wederom op parque Santa Catalina zelf terecht.

         Ieder jaar opnieuw hoop ik dat Ton & Marion mij opgeven als kandidaat vorst van de carnaval van Wiek, onder auspiciën van de hooggeëerde heren Kemeleers, ik vermoed met dubbele E in de eerste lettergreep, Keemeleers. Ik heb me een paar jaar terug nog eens een boek aangeschaft over het wel en wee van die club door de decennia heen en ik moet zeggen: die liggen mij wel, dat zijn mijn mensen. Maar helaas, toen ik afgelopen zaterdag nog steeds niet gehoord had dat ik mij spoorslags, wat zeg ik vliegtuigslags naar de kiosk bij de Poshoorn moest begeven, heb ik mij maar op de marathon hier geconcentreerd, 42 kilometer en 195 meter.
         Er was ook een 10 kilometerloop en een halve marathon. Wij van Las Palmas werden verondersteld om vrij baan te maken voor de vele hardlopers afgelopen zondag, van 7 uur ’s ochtends tot 3 uur ’s middags. Een zwaktebod vond ik het dat de lopers van de hele marathon gewoon twee keer de halve marathon moesten doen; zo kan ik het ook. Of is dat net leuk, omdat je ze dan twee keer voorbij ziet komen? En voor mensen als Trudie en Arno: de kort, maar krachtige afstand van 5 kilometer stond alweer niet op het programma.
         Het parcours was volgens een folder die ik in mijn handen gedrukt kreeg, als volgt, maar keer twee voor de hele marathon. De deelnemers moesten eerst vanaf de Plaza de los Derechos Humanos over de Avenida Marítima en langs de havenschepen rennen, dan terug naar El Muelle om vervolgens via het eerste stukje van mijn straat de Sagasta in te duiken. Daarna mocht vanaf Ferreras langs de hele boulevard van oost naar west gekoerst worden tot aan het auditorio Alfredo Kraus. Dan was (na een klein tussenstukje) de Meso y Lopez aan de beurt, daarna de hele Leon y Castillo om door te gaan naar Triana en een klein stukje Vegueta en weer terug te gaan naar het begin- en eindpunt: de Plaza de los Derechos Humanos. De habitués van Las Palmas weten nu hopelijk waar ik het over heb.
         Om erachter te komen, hoe laat de lopers ongeveer waar zaten, keek ik ook naar www.grancanariamaraton.com. Daar leerde ik dat ik voor het echte marathonwerk op tijd uit de veren moest en mijn (stoute) schoenen aantrekken. Allee, zou Pie Bartholomeus zeggen, deze keer moest het er maar eens van komen. Om even over 9 zat ik nog braaf aan de koffie met mijn boek, toen ik de eerste deelnemers voorbij zag komen op het stuk Luis Morote van waaruit de lopers naar de Sagasta draaien. Ik ben vervolgens aan de boulevard gaan kijken, zelfs de top drie bij de heren en dames heb ik niet gemist. Vele duizenden heb ik daarna in ruim een half uur tijd voorbij zien komen, veel en veel meer mannen dan vrouwen, aangemoedigd door familie en vrienden langs de kant: “venga”, “vamo(s)”. En maar klappen en lachen! En zo waar hoorde ik zelfs een paar omstanders, op de melodie van “We zijn er bijna, maar nog niet helemaal”, af en toe “campeones” roepen. En kwam op het einde een bejaarde loper langs in het tenue van het Spaanse voetbalelftal, die van mijn buurman de woorden “Arriba, España” meekreeg. Wisten jullie al dat de Spar de grote sponsor van deze marathon is? In ieder geval stond het bekende Sparboompje pontificaal op de nummers van de deelnemers. En wie heeft gewonnen? Daarvoor kunnen jullie terecht op de al genoemde internetsite.

         Ander onderwerp, eentje dat te maken heeft met de lichaamsverzorging: zweten jullie wel eens, misschien wel zodanig dat het uit al je poriën komt en de mensen in je omgeving zich beschaamd afwenden? Als ik bijv. mijn detectiveboeken mag geloven, geuren we allemaal een beetje, de een wat meer dan de ander, naar wat in Algemeen Beschaafd Nederlands “transpiratievocht” heet. En nou komt het: ik ben de uitzondering, heb daar in het geheel geen last van, althans, ik kan niet van mezelf zeggen dat ik - tenzij onder echt extreme omstandigheden - een zweter ben, zelfs niet uit de naad. En ik word er eerlijk gezegd ook nooit door iemand op gewezen. Kaas kan zweten, maar een zweetlucht is mij persoonlijk vreemd. Ik denken, denken, en kom vervolgens tot drie verschillende verklaringen:
(1)     Ik zweet als de pest, zo erg dat geen mens het me meer durft te vertellen. Vooralsnog ga ik ervan uit dat deze verklaring gelogen is. Bijv. natte plekken onder mijn armen heb ik zelden of nooit. Er zijn bovendien mensen om mij heen die mij in dat geval stante pede zouden vertellen dat ik iedere dag een schone trui aan dien te trekken en die mij met mijn verjaardag een grote fles eau de toilette cadeau zouden doen om mijn lichaamssappen nog een beetje binnen de perken te houden.
(2)     Al dat zweten van mensen, uitzonderingen daargelaten, is een mythe, een verzinsel, de meeste “gewone” mensen zweten niet of nauwelijks. Echter, daartegen pleit het advies van een heel regiment parfumerieën die niks liever doen dan ons allemaal hun geurtjes te laten kopen. Zijn die mensen en alle firma’s die de spullen leveren, niet goed bij hun hoofd? Ik vrees van wel, maar met enige pijn in het hart wijs ik ook deze verklaring af.
(3)     Ik zweet wel, en op zijn tijd ook niet zo’n beetje, maar mijn reukzin, geurzin, smaakzin of hoe het heet is bepaald niet meer wat het geweest is. Mijn idee: dat krijg je er dus van, als je ouder wordt en de jeugd steeds meer moeite met je heeft. Uit piëteit of wie weet omdat het als verloren moeite wordt beschouwd, houdt men zich in mijn bijzin in. Het wordt, dames en heren, alleen maar minder met de jaren, met van alles, en daar hoort ook zweten bij!
         Daarmee heb ik tevens en eindelijk een plausibele verklaring waarom ik vandaag de dag zo’n groot liefhebber van pittige pepers, sambal, knoflook, ketjap, maggi, Worchestershire saus en dergelijke ben. Ik sta in de supermarkt en bij de detailhandelaar steevast te gniffelen, als de sterkste mosterd in de schappen ligt. Die proef ik tenminste. En daarom kan ik ook nergens in het buitenland heengaan en niet met een of meer potjes of tubes van dat spul thuiskomen. Het zit allemaal in dezelfde lijn als zweten, transpireren voor de dames.

         M.i. is de mensheid eenvoudig in drieën op te splitsen, als je weet wanneer “men” op een afspraak verschijnt. Er zijn mensen die de uitgesproken neiging hebben om te vroeg te zijn, de braveriken die doorgaans keurig op tijd zijn en een groep personen die zelden op tijd en meestal te laat is. De verdeling tussen de drie typen is geen hoge klok zoals bij een gangbare normale verdeling; de middengroep is veel minder oververtegenwoordigd dan je zo snel zou verwachten. Mensen die dan eens te vroeg, dan op tijd en dan weer te laat komen, geeft het maar weinig. Het is zoals het is, sommige mensen zijn echt meestal te laat, druk, druk, hoor je ze roepen. En er zijn best veel mensen die eigenlijk om de hoek staan te wachten tot ze met goed fatsoen bij hun afspraakje kunnen aanbellen of de vergaderruimte betreden.
         Ik persoonlijk behoor tot de uitgesproken te-vroeg-komers en niet zo’n beetje ook. Toen ik nog werkte en dagelijks mijn een-tweetjes en vergaderingen had, lette ik ook altijd goed op dat ik mijn volgende afspraak niet miste, daar zeker weer op tijd was. En nu is het minstens zo erg. Ik spreek met Cristina af om half 1 bij een gebouw en veel te vroeg ga ik alvast maar die kant op. Noé verwacht mij om 9 uur ’s avonds op een terras hier en om tien voor 9 kun je mij al zien zitten op een bankje in de buurt. Noé verschijnt doorgaans op de minuut. Lluis, een notoire laatkomer, roept een vergadering van de vakgroep bijeen om 11 uur en wie is om kwart voor 11 al in de weer met stoelen en het eventuele koffiezetapparaat, ondergetekende. Gaandeweg druppelen de anderen binnen, Lluis als allerlaatste om kwart over 11.
         Een voordeel van dat te vroeg zijn (als ik een vergadering vroeger in de Randstad had, kwam daar de treintijd nog bovenop) is wel dat ik extra tijd heb om mijn vergaderstukken in afwachting van anderen nog maar eens door te nemen. En dus even later foutloos uit notulen, onderzoeksvoorstellen en andere stukken kan citeren.

         Mager ben ik nooit geweest. Ik heb in Maastricht een fotootje in zwart-wit, dat gemaakt moet zijn, toen ik een jaar of vier jaar was. Toen al had ik wat je noemt een buikje. Ook op de schoot bij Sinterklaas (van de Bazaar of van de Vroom, een van de twee, denk ik) was ik bepaald geen bezemsteel. En er was zoveel extra’s. En het voedsel op mijn bord moest niet alleen lekker zijn, als het even kon, ging ik voor grote porties. Het welgemeende “Goei ’t mer op d’n drekbak” van mijn vader Jean was voor mij een reden om alle overgebleven restjes op mijn bord op te scheppen. En op de zondag was er af en toe konijn thuis. Mijn opa nam die mee van de markt (hij had een hoedenfabriekje in de Gubbelstraat), liet hem thuis tussen de middag keuren door mijn moeder (ik mocht wel eens in het konijn knijpen of hij wel vet genoeg was) en daarna ging het beest naar het slachthuis om geslacht en wel met een flesje van zijn bloed, voor de jus, terug te keren. Op de zondag lag het mormel dan languit gespreid op een schaal, met kop en al. (Hier zie je dat nog wel eens, maar in Nederland doen we dat niet meer.)
         Als lagere schooljongen ging ik geregeld “kemissies” doen met mijn tante Tina, die boven ons woonde op het Cörversplein. Dan kreeg ik als vanzelf bij de bakker een “pistoleke” toegestopt en bij de slager “e stumpke” leverworst. En voor mijn moeder Mia was ik de steevaste partner, als ze op zaterdagmiddag de stad in ging, d.w.z. over de brug naar Maastricht-West, waar de warenhuizen, de speciaalzaken en de meeste kledingwinkels lagen. Standaard eindigden we ons uitje bij de lunchroom (een van mijn eerste Engelse woorden) van Vroom en Dreesman, zij voor koffie met gebak en ik voor kroketten met brood en een schaaltje mosterd.
         Mijn moeder was een echte keukenprinses, zoals je ze tegenwoordig weinig meer aantreft, lijkt het en aan mij had ze thuis een beste klant. Ik herinner me dat ze, als ik als tiener van school thuiskwam om te lunchen, we zitten intussen in de Waldeck Pyrmontstraat, speciaal voor mij wel eens een schaal toastjes met beleg klaarmaakte in plaats van boterhammen op tafel te zetten; zo’n schaal was dan zo leeg. Bij de gemengde salades thuis werden, om haar en mij een plezier te doen, soms de pittigste sauzen geserveerd met uiteraard stukjes rode uien. Mijn vader en mijn beide broers waren steevast uit op het drietal: biefstuk, frites en sla, maar wij probeerden ook van alles anders uit. Bij uitzondering maakte wel eens iets klaar dat alleen zij en ik graag lustten, zoals stokvis in een saus met mosterd erbij. De anderen werden dan het huis uit gebonjourd om elders hun Hollandse kost te eten, wij deden ons dan als duo overdadig te goed.
         Later in mijn studententijd in Amsterdam moest ik het, zeker in de jaren tot 1970 of zo, vooral doen met wat de pot van de mensa aan de Damstraat, sporadisch ook andere plaatsen zoals de Wibautstraat, schaftte. Ook daar was ik niet te beroerd om een tweede of zelfs derde keer mijn bord te laten vullen. En de Chinees kende in die tijd zijn hoogtijdagen, maar het bleef enigszins behelpen. Wel ging ik als student natuurlijk af en toe (een keer per maand was de regel) naar Maastricht voor mijn was en om mijn maag te vullen met haar lekkernijen. Mijn moeder stopte dan, voordat ik weer terugmocht, mijn weekendtas vol met blikken en dergelijke om mij door de eerste nieuwe dagen Amsterdam heen te helpen. Wat een tijd! En wat is het jammer dat vandaag de dag de maaltijd bij zoveel mensen, zelfs bij mij een beetje, in het teken staat van “Hoe kom ik van mij overtollige kilo’s af?”

         Op de grote, elektronische reclameborden van de gemeente staan hier allerlei mededelingen geprojecteerd, over de musea, de markten, water en energie, hondenpoep en noem maar op. Steeds komt ook de “obra social” van de “caja de canarias” voorbij. In dat kader geeft de “caja” de komende maanden een aantal kooklessen, korte cursussen eigenlijk van vier keer twee uur les. Ze worden gehouden in de c/ Terrero vlakbij de Plaza de las Ranas in Triana. Er zijn er een heleboel. Voor jullie heb ik de “cocina africana” eens uitgeschreven.
         Deel 1 is op 27 februari en 6, 13 en 20 maart, steeds van 5 tot 7 uur. Onder de bezielende leiding van Saida El Kinani en Farma Arnadou worden de volgende gerechten uit Marokko en Mauritanië uit de doeken gedaan:
- Vermicelle
- Pastela de ave
- Albóndigas de atún
- Cous-cous de cordero
- Marolaym
- Brioutes de gambas
- Keft
- Tajine de verduras
         In deel 2 treden bovendien Regina Chochi, Aida Gueye en Tecia Boho toe tot het lerarencorps. Nu staan ook gerechten van Senegal en Equatoriaal Guinea op het programma, op het menu. De nieuwe cursusdata zijn 3, 10, 17 en 24 april. Het gaat in deel 2 om het smakelijk bereiden van de volgende gerechten:
- Pollo con salsa de cacahuetes
- Briouates de gambas
- Pastelitos de papa rellenos
- Vermicelli
- Thiakri
- Guiso de okra con carne y fufu
- Yasa de pollo
- Albóndigas de pescado
         De dubbele cursus kost 2 keer 90 = 180 euro. Maar dan heb je wel wat opgestoken. En ik neem aan dat de gerechten vervolgens niet aan de arme kindertje sin Afrika worden opgestuurd, maar direct na afloop mogen worden opgegeten.

         Terzijde, ik zit hier ietsje dichter bij de islamitische wereld dan jullie, met Marokko in de buurt (of je moet in Amsterdam-West wonen natuurlijk). In mijn tweede boek, zie onder, vind ik op blz. 170 de zin: “The mountain comes to Muhammad.” Waar komt die uitdrukking in hemelsnaam vandaan? In het Nederlands ken ik ze als “Als Mohammed niet naar de berg komt, komt de berg wel naar Mohammed.” Dat is kennelijk niet correct, het moet omgekeerd zijn (nog even los van de schrijfwijze van Mohammed). In mijn Engels woordenboek lees ik: “If the mountain won’t come to Mohamet, Mohamet must go to the mountain.” En in het Spaans lijkt het te zijn: “Si no va el otero al Mahoma, vaya Mahoma al otero.” (Een “otero” is een alleenstaande heuvel.)   Ik vrees dat ik ervoor naar het internet moet, maar dat heb ik hier thuis niet bij de hand. Of naar een etymologisch woordenboek of zelfs iets Arabisch. Ik zal toch eens naar kijken of ik het vind. (Of een van jullie moet me voorzeggen welke berg zich wanneer richting Mohammed wil verplaatsen.)

         Na zo’n uitgebreide bief maak ik korte metten met mijn Spaanse lesje. De locale overheid is weer eens bezig om ons in het gareel te houden hier en dan wemelt het van de ideële reclame-uitingen, vooral in straten waar “het” te doen is. We zitten in een stad waar je de mensen respecteert en dus: “Diviertete de manera responsable”, als je je al mocht willen amuseren, doe het dan wel graag op verantwoorde wijze. Vervolgens krijg ik eerst uitgelegd “... que un 92% de los ciudadadaros descansa de 23 a 7 h. y que solo un 8% participa en el ocio nocturno” en dan is het volle bak. Voor wie ook maar even naast het potje piest, de politie met zijn boete zo klaar als een klontje. “Las sanciones por alterar el orden público van de 90 a 150 €. Las multas por pertubar el descanso oscilan entre 90 a 150 €. Además, el consumo de alcohol en vía pública está penalizado con sanciones de entre 150 a 300 €.” Er staat nog niet bij dat een flesje bier in een bruine zak ook al strafbaar is, maar wee je gebeente, als je eraan lurkt.

         En hiermee sluit ik mijn brief af. Voor wie het wil horen: het weer hier is nog steeds in orde. Wel waait het aan de boulevard af en toe flink, in vlagen van een uurtje of zo, maar de gevoelstemperatuur is nog prima de luxe en de zon schijnt nog blaren. Als er op dit moment een plu in het straatbeeld verschijnt, is het eerder een parasol dan een wapen tegen de regen, om jullie het verschil met Nederland in te peperen. En toch, ik begin er naar uit te zien om weer eens naar het kikkerlandje te komen; jullie zijn toch mijn voorhoede en achterban. Het duurt nog een paar weken, maar ik ga er wel van uit dat het sneeuwen in Nederland dan weer finito is.
         Ik hoop dat jullie tevreden zijn over mijn epistel, in ieder geval mijn poging hebben kunnen waarderen. Over een week (of iets eerder natuurlijk) staat mijn volgende brief op de rol. Voor nu, maak eens een vuist, draag eens een hoed, neem eens een goudvis, maar leef je niet te veel uit, bewaar ook nog wat voor straks, “es ’t mommeskenon de doeve vaan de Vriethof aofsjut”. Tot ziens maar weer, chaocito, met de compleminte van jullie toegenegen tio Pablito.

BOEKENBIJLAGE

         Alweer een aantal jaren terug heb ik jullie beloofd dat ik (ooit) mijn lijst van favoriete thrillerschrijvers zou aanvullen met de plaatsen waar ze hun  hoofdpersoon, meestal een politieman of private eye, maar het kan zo maar ook een patholoog of een zielknijper zijn, plegen te situeren. Om enkele Amerikanen te noemen: Karin Slaughter hoort voor mij bij Atlanta, Michael Connelly bij Los Angels en Don Winslow zit ietsje zuidelijker, niet veel. In Groot-Brittannië verbind ik Val McDermid meer met het Noorden, Mo Hayder zit in Bath en Bristol, terwijl John Harvey verbonden is en blijft met Nottingham en Londen. Zal ik nog even doorgaan? Dan horen Sjöwall & Wahlöö bij Stockholm, Philip Kerr bij het Berlijn van voor 1940 en wie iets over de Randstad, vooral Den Haag wil lezen, raad ik aan eens om eens een boek van Tomas Ross ter hand te nemen.
         Voor interessante spionageverhalen kunnen jullie m.i. ook terecht bij in het Berlijn van Charles McCarry. Deze Amerikaanse thrillerschrijver doet zijn zaken graag in Washington, soms in Verwegnistan en ook wel andere grote steden in Europa, maar hij heeft iets met Berlijn vroeger net als Philip Kerr. Zijn meest recente boek, “Christopher’s Ghosts” uit 2007 is daarop geen uitzondering.
         Het boek bestaat uit twee delen en gaat in detail over de onderlinge haat tussen Paul Christopher en zijn Duitse opponent Franz Stutzer. We beginnen in 1939 in het Berlijn van net voor WO2. Paul woont als 16-jarige met zijn Amerikaanse vader, schrijver Hubbard Christopher, en zijn Duitse moeder Lori in Berlijn en hun wordt het leven zeer zuur gemaakt door de SS majoor, die op de Prinz-Albrechtstrasse 8 aldaar zijn kantoor heeft. De baas van Franz Stutzer, Reinhard Heydrich, maakt tot haar grote ongenoegen Lori voortdurend het hof. Gecompliceerder wordt het, als Paul na een vechtpartij met enige Hitlerjugend een liefdesrelatie begint met ene Alexa Kaltenbach van joodse afkomst, voor hem genaamd Rima. Deel 1 eindigt met een nachtelijke boottocht van Paul en Rima in de Baltische zee boven Rügen. Ze worden voor de kust van Denemarken opgepakt door Stutzer, die Rima vervolgens in de golven laat verdrinken.
             Gaan we naar deel 2, dat twintig jaar later speelt, in 1959. Paul Christopher is intussen een begenadigde spion van de Amerikaanse geheime dienst, de Outfit. Aan het hoofd daarvan staat O.G Sackett met David Patchen als zijn rechterhand. Paul loopt bij toeval Franz Stutzer tegen het lijf in Genève, maar die weet wonderwel te ontsnappen. Later is er een tweede confrontatie in Berlijn bij een moskee, eindigend in een gevecht op leven en dood, met daarna een moeizaam herstel van de bewusteloze Paul in een ziekenhuisbed, terwijl Stutzer misschien dood, maar in ieder geval verdwenen is. Ten slotte is er een laatste rendez-vous twee jaar later, terug in de buurt van Rügen, als Stutzer gespot is door de joodse geheime dienst. Loopt het nu wel bevredigend voor Paul Christopher af?
         Nogal wat zaken in “Christopher’s Ghosts” zijn mij al bekend uit de eerdere boeken van Charles McCarry. Bijv. de rare verhouding tussen Lori Christopher en Reinhard Heydrich is voor mij niet nieuw en ik weet ook al van de bemoeienissen van Amerikaans spion Barney Wolkowicz met Paul’s leven in het Berlijn van 1959. Niettemin, “Christopher’s Ghosts” kan mij wel boeien, zeker, zoals de vele eerdere boeken die ik van Charles McCarry las over steeds hetzelfde onderwerp, de top van de Amerikaans geheime dienst. Hij houdt het spannend en zijn Engels taalgebruik is royaler dan het mijne, veel royaler. Dus kan ik er niet onder uit, “Cristopher’s Ghosts” gaat zo maar met een 8 als recensiecijfer terug naar Maastricht. Ik heb ze nog niet allemaal, de boeken van Charles McCarry, maar blijf op zoek gaan naar de resterende delen van zijn oeuvre.
         (Terzijde, in het boek gaat het op een gegeven moment over generaal Custer die het indianenprobleem te lijf gaat door te beginnen met alle dames af te slachten. Dan is er in ieder geval geen nageslacht, vindt hij. Daar is een lied over, maar ik weet niet meer van wie en hoe het heet. Ik Harry mailen en die weet zo iets foutloos: Mr. Custer van Larry Verne uit 1960.).

         Mijn andere boek is er (weer) een van S.J. Rozan. Als een schrijfster haar voornaam liever niet op de kaft zet, ga ik dan naar het internet om haar te ontmaskeren? Deze week niet, maar ik kijk met animo naar haar foto op de binnenachterpagina, een vrouw naar mijn hart. Ze is of was architecte en een 100% New Yorkse. Eerder heb ik haar opgenomen in mijn “hall of fame” van de beste thrillerschrijvers, vanwege andere boeken. En als dat nog niet het geval is, doe ik dat bij dezen. Het voorliggende boek heet ”Winter And Night” en is uit 2002. Uiteraard speelt het in The Big Apple, maar daarnaast misschien nog wel meer in het plaatsje Warrenstown op een uur rijden van New York.
         Wie Warrenstown zegt, heeft het over de locale schoolploeg (American) football; daar draait alles om in die plaats. De ikpersoon is Bill Smith, een privé-detective uit New York die even zijn neefje Gary Russell, 15 jaar, te zien krijgt en dan verdwijnt dezelfde Gary in het niets. Samen met zijn compagnon Lydia Chin gaat Bill op onderzoek uit, te beginnen bij zijn zus Helen in Warrenstown, met haar akelige man Scott. Dan wordt een schoolmeisje, Tory Wesley, daar dood gevonden na een al te wild feest en zijn de poppen pas goed aan het dansen, (Dat krijg je ervan, als je ouders een weekend weggaan,) Jim Sullivan is de politieman die het onderzoek leidt en Stacie Phillips de piepjonge journaliste. Met hen werken Bill en Lydia min of meer samen.
         Het onderzoek concentreert zich in eerste instantie op de jonge voetbalhelden, “jocks”, in Warrenstown, maar ook enkel “nerds” zoals Paul Niebuhr zijn in the picture. Bovendien moeten we terug naar een gebeurtenis van 23 jaar geleden, toen enkele “jocks” van toen: Scott Russell, de vader van Gary, Al MacPherson, de vader van “jock” Randy van nu, en John Letourneau, nu politiehoofd, bij een verkrachting en een zelfmoord betrokken waren. En 23 jaar teug was Coach Ryder, geen voornaam, al de coach van het team van Warrenstown. Hebben jullie aldus genoeg namen? Dan kan ik nu naar de ontknoping, in een trainingskamp. Willen jullie die nog niet weten? Oké, dan vertel ik hem niet.
         Voor mij is “Winter And Night” een zeer te pruimen boek. Op de achterflap lees ik woorden als “terrific”, “wonderful” en “chilling” en deze keer ga ik de eerdere recensenten niet tegenspreken. S.J. Rozan heeft niet voor niets een Edgar voor dit boek gekregen. Het is m.i. “the kind of pure pleasure only a master can deliver”, niet alleen volgens Dennis Lehane, maar ook naar mijn bescheiden mening. Dit boek is er een om uit de bibliotheek te halen, als de winkel hem niet voorradig heeft en hoe dan ook acuut met lezen te beginnen. Van mij krijgt S.J. Rozan voor “Winter And Night” een 8½. ¡Muy bien!
            

Geen opmerkingen:

Een reactie posten