Weblogbrief
8.14, 21 januari 2013
¡Cuidado!, mi
niño, voorzichtig, jongen, rustig aan een beetje, !tú, tranquilo! En dat geldt
ook voor de dames, gedraag je, ¡te comporta!, mi niña (de las cerillas). Neem achter
je laptopje of iPad plaats en kennis van mijn brief op poten, nummertje 8.14. En
wat is er tegen een mok koffie erbij (en voor de mensen met een “vuile maag” of
dergelijke: een Haags koppie thee)?
Wat
me vanzelf in alle vroegte al bij mijn eerste verhaaltje van deze week brengt. IJs
en weder dienende (wat dat ook wezen mag) sta ik hier om een uur of 8 op. Ik
begin zoals jullie allemaal met plassen en, op mijn leeftijd, een handje pillen
in te nemen. Dan ga ik een pot koffie zetten, in mijn geval goed voor drie
bekers. Mijn koffiezetapparaat is niet je dat, dus voordat ik aan mijn eerste
bakje begin, schenk ik de koffie wel nog een paar keer op. Een filter gebruik
ik niet, hier heb ik een zeg maar plastic geval als filter voor dagelijks
gebruik (die ik na afloop wel omspoel). En nou komt het: in mijn eerste beker
zit altijd een beetje drab op de bodem, in de derde idem dito, maar bij de
tweede is de bodem helemaal schoon. Hier is mijn vraag: ze gaat niet over de
gevolgen van een beetje drab, wat is er tegen een beetje drab, niks toch, maar
de oorzaak. Hoe kan dat, vraag ik mij en jullie af. Ik ben in voor elke plausibele
suggestie.
(En
ik kom hiermee, omdat mijn wateraansluiting heel af en toe een paar uurtjes
afwezig is, omdat er elders iets gerepareerd dient te worden. Als ik in de
vroege ochtend geen water heb, of als ik later opsta natuurlijk en naar mijn
koffie smacht, heb ik een drabprobleem, overkomelijk, maar toch.)
Laat
ik na deze intro beginnen met de van Kalkens uit Amsterdam van harte te
feliciteren, ik denk vooral Tonnie, maar met een algebrawonder als Piet erbij
weet je het nooit helemaal zeker. Vorige week kwam ik met een raadseltje: Lux
en Dalí en Eva zijn samen 63 jaar. Lux is nu twee keer zo oud als Dalí was,
toen Lux zo oud was als Dalí nu is. Hoe oud zijn Lux en Dalí op dit moment?
Tonnie had het niet alleen juist, ze stuurde me er ook nog een e-mailtje over.
Haar goede antwoord is 36 en 27 jaar. En hier is de prijs: een geheel verzorgd
arrangement voor twee personen bij mij thuis in Maastricht voor een dag of wat.
Er is al vergaderd en besloten; ze komt met de carnaval en met Piet een paar
dagen over naar Maastricht en ik moet dan maar de hele dag e nacht gereed staan
met mijn zuurvlees, een pot panharingen, de overheerlijke vleessalade van
Doeleman en niet te vergeten een grote pan spek en ei. Een hoeraatje voor de
winnaars, “hiep hiep hiep how”! (De hollenders mogen in plaats van “how” “hoera”
zeggen.)
(Voor
de imbecielen is hier de oplossing van het raadsel. Stel, we praten over p jaar
terug in het verhaaltje. Vergelijking 1: L= 2(D-p). Vergelijking 2: L-p=D.
Hieruit is eenvoudig af te leiden dat L 4p is en D 3p. Als ze samen 63 zijn, is
7p=63, dus p=9 en zijn ze respectievelijk 36 en 27 jaar oud.)
(Dezelfde
Tonnie vertelde me dat het echt Sorrento is in Dean Martin’s onvergetelijke
versie van Come Back To Sorrento, Torne A Sorrento, en niet Sorriento. Volgens
haar is Sorriento een pizzatent in Sittard.)
Mag
ik dan nu naar mijn muziek? Of willen jullie nog een volgend voorafje? Vooruit
dan maar, voor deze keer dan. Ik woon hier op mijn eiland in een stad van een
kleine 400.000 inwoners, Las Palmas de Gran Canaria, wel afgekort tot LPGC of
LPA. (GC is eiland Gran Canaria, maar waar de A in LPA voor staat, is mij niet
helder.) De locale bevolking spreekt de naam uit als La(s) Palma(s), zonder S,
maar met een H, niet te verwarren met de uitspraak van het naburige eiland La
Palma op een paar honderd kilometer naar het westen, zonder H.
Deze
week keek ik eens goed naar het wapen van de stad, dat je op allerlei plaatsen
in de stad aantreft, bijv. bij opwekkende boodschappen van de gemeente. Het is
een schild met kroon en eromheen allerlei dubbele zwaarden en een (palm?)tak. Op
de onderste helft van het schild staat over de hele breedte een kasteel getekend
met opzij links en rechts een paard, links boven zie ik een ander kasteel en
rechts boven een leeuw. En wat staat er onderaan het schild? Ik vermeld het
maar eens in kapitalen voor jullie: SEGURA TIENE LA PALMA. Zonder essen.
Zet
nu de pick-up maar aan of voor mijn part je iTunes op je computer, want daar
ben ik met mijn vrolijke klanken, mijn top of the pops. Ik begin met
“Eindelik”, op instigatie van prins Oscar I. (Eindelik bin iech wat iech altied
höb welle zien, prins vaan Mestreech of tant Katrien met ‘r wasmesjien.)
Zit
het nieuwe carnavalsliedje al in jullie kop? (Ze nee, dan komt het nummer nu
nog een keer.) Ja, dan zijn jullie rijp voor mijn overige muziek van deze week.
Onlangs deed ik met Noé een rijtje: wat zijn je vijf beste jazzzangeressen? Ik
kwam aanzetten met (1) Billie Holiday (2) Dinah Washington (3) Sarah Vaughan
(4) Nina Simone en op (5) had ik Astrud Gilberto dan wel Ella Fitzgerald willen
zetten, maar bedacht toen dat wij melkblanke Nederlanders ook een plekje verdienen
en dus koos ik voor Rita Reys (“Zon van Schevingen, maak me bruin.”). In het rijtje
van Noé zaten totaal allerlei namen van jazzzangeressen, die ik niet kende en
bovenaan stond ene Erykah Badu.
Gelukkig
kwam hij een paar dagen later al aanzetten met een kopietje van allerlei muziek
van hem, althans de eerste 15 GigaByte van de 35. Het is nogal jazzy wat de
klok slaat en ik had zijn muziek eerder al eens van hem gekopieerd had voor
mijn malheur met mijn externe harde schijf. De rest komt eraan bij volgende
gelegenheden, werd mij door Noé verzekerd. Enne... op het eerste stuk stond wel
al een CD van Erykah Badu, de plaat Baduizm uit 1997, met 14 jazznummers. Ms.
Badu, Afro-Amerikaanse, is van 1971 en komt uit de verf als een jonge versie
van Diana Ross, als ik eens een vergelijking mag maken. Echte uitschieters naar
boven zie ik niet op de CD, misschien “No Love”, “Sometimes” en “Rimshot (intro
& outro)”.
Diana
Krall, ook op de kopie, is mij minder vreemd; van haar kreeg ik “The Look Of
Love” uit 2001. In
ieder geval was het muziek die mij zeer bekend was, nummers zoals “’s
Wonderful”, “Love Letters”, “I Remember You”, “Cry Me A River”, Besame Mucho”,
“The Night We Called It A Day”, “Dancing In The Dark”, “I Get Along Without You
Very Well”, “The Look Of Love”, “Maybe You’ll Be There”. No
kidding, heb ik alle tien nummers van de CD achter elkaar opgenoemd.
Gaan we naar nummer 3 van Noé, Bebel Gilberto. Ook de Braziliaanse nieuwe ster aan het firmament is weer eens wat anders dan bijv. Astrud of Ella. Van haar kreeg ik “Tanto Tempo” toegespeeld, uit 2000, met zeven onvervalste Braziliaanse nummers, ik spreek mijn voorkeur uit voor “Samba Da Bencas” en “Mais Feliz”, en vier keer iets in het Engels. Bij het laatste viertal zit een nummer dat ik hier huizenhoog de hemel in ga prijzen: “So Nice (Summer Samba)”.
Gaan we naar nummer 3 van Noé, Bebel Gilberto. Ook de Braziliaanse nieuwe ster aan het firmament is weer eens wat anders dan bijv. Astrud of Ella. Van haar kreeg ik “Tanto Tempo” toegespeeld, uit 2000, met zeven onvervalste Braziliaanse nummers, ik spreek mijn voorkeur uit voor “Samba Da Bencas” en “Mais Feliz”, en vier keer iets in het Engels. Bij het laatste viertal zit een nummer dat ik hier huizenhoog de hemel in ga prijzen: “So Nice (Summer Samba)”.
Zoals
al gezegd in min vorige brief wordt er dezer weken al weer een ongetwijfeld
immens podium neergezet op Santa Catalina. Als het “Gala De La Reina” op 1
februari in heel Spanje op de TV wordt uitgezonden, moet een en ander
kant-en-klaar zijn. Het op orde brengen van het “escenario” zorgt er voor dat
de stadsbussen de komende tijd niet over het plein kunnen rijden, maar onder
het plein door moeten gaan richting het zuiden van de stad. Dus doen mijn
favoriete bussen 1, 12 en 13 sinds 8 januari niet meer Santa Catalina aan,
helaas. Er zijn tijdelijk haltes even voor en na het plein; “paradas
provisionales” heten die in het Spaans. Voor mij is die op vijftig meter vóór
het plein links, waar het begin van de tunnel onder Santa Catalina is, het gemakkelijkste
te belopen. Dan sta je, ik dus, wel op de bus te wachten op een plek waar het autoverkeer
echt als een wilde voorbij komt, op een stoep van helemaal niks. Dat moeten we
dan maar met zijn velen voor carnaval over hebben.
Aan
de overkant van mijn “parada provisional” is een groot bankgebouw van de BBVA,
waar ik een rekening heb lopen. Ik ga er maar vanuit dat de BBVA er ook niks
aan kan doen. Vanaf 28 februari, dan ben ik al weer lang en breed terug van
mijn carnaval in Maastricht, is het pas weer business as usual en kan ik voor
mijn bus wederom op parque Santa Catalina zelf terecht.
Ieder
jaar opnieuw hoop ik dat Ton & Marion mij opgeven als kandidaat vorst van
de carnaval van Wiek, onder auspiciën van de hooggeëerde heren Kemeleers, ik vermoed
met dubbele E in de eerste lettergreep, Keemeleers. Ik heb me een paar jaar
terug nog eens een boek aangeschaft over het wel en wee van die club door de
decennia heen en ik moet zeggen: die liggen mij wel, dat zijn mijn mensen. Maar
helaas, toen ik afgelopen zaterdag nog steeds niet gehoord had dat ik mij
spoorslags, wat zeg ik vliegtuigslags naar de kiosk bij de Poshoorn moest
begeven, heb ik mij maar op de marathon hier geconcentreerd, 42 kilometer en
195 meter.
Er
was ook een 10 kilometerloop en een halve marathon. Wij van Las Palmas werden
verondersteld om vrij baan te maken voor de vele hardlopers afgelopen zondag,
van 7 uur ’s ochtends tot 3 uur ’s middags. Een zwaktebod vond ik het dat de
lopers van de hele marathon gewoon twee keer de halve marathon moesten doen; zo
kan ik het ook. Of is dat net leuk, omdat je ze dan twee keer voorbij ziet
komen? En voor mensen als Trudie en Arno: de kort, maar krachtige afstand van 5
kilometer stond alweer niet op het programma.
Het
parcours was volgens een folder die ik in mijn handen gedrukt kreeg, als volgt,
maar keer twee voor de hele marathon. De deelnemers moesten eerst vanaf de
Plaza de los Derechos Humanos over de Avenida Marítima en langs de havenschepen
rennen, dan terug naar El Muelle om vervolgens via het eerste stukje van mijn
straat de Sagasta in te duiken. Daarna mocht vanaf Ferreras langs de hele
boulevard van oost naar west gekoerst worden tot aan het auditorio Alfredo
Kraus. Dan was (na een klein tussenstukje) de Meso y Lopez aan de beurt, daarna
de hele Leon y Castillo om door te gaan naar Triana en een klein stukje Vegueta
en weer terug te gaan naar het begin- en eindpunt: de Plaza de los Derechos Humanos.
De habitués van Las Palmas weten nu hopelijk waar ik het over heb.
Om
erachter te komen, hoe laat de lopers ongeveer waar zaten, keek ik ook naar www.grancanariamaraton.com.
Daar leerde ik dat ik voor het echte marathonwerk op tijd uit de veren moest en
mijn (stoute) schoenen aantrekken. Allee, zou Pie Bartholomeus zeggen, deze
keer moest het er maar eens van komen. Om even over 9 zat ik nog braaf aan de
koffie met mijn boek, toen ik de eerste deelnemers voorbij zag komen op het
stuk Luis Morote van waaruit de lopers naar de Sagasta draaien. Ik ben
vervolgens aan de boulevard gaan kijken, zelfs de top drie bij de heren en
dames heb ik niet gemist. Vele duizenden heb ik daarna in ruim een half uur
tijd voorbij zien komen, veel en veel meer mannen dan vrouwen, aangemoedigd
door familie en vrienden langs de kant: “venga”, “vamo(s)”. En maar klappen en
lachen! En zo waar hoorde ik zelfs een paar omstanders, op de melodie van “We
zijn er bijna, maar nog niet helemaal”, af en toe “campeones” roepen. En kwam
op het einde een bejaarde loper langs in het tenue van het Spaanse
voetbalelftal, die van mijn buurman de woorden “Arriba, España” meekreeg. Wisten
jullie al dat de Spar de grote sponsor van deze marathon is? In ieder geval stond
het bekende Sparboompje pontificaal op de nummers van de deelnemers. En wie
heeft gewonnen? Daarvoor kunnen jullie terecht op de al genoemde internetsite.
Ander
onderwerp, eentje dat te maken heeft met de lichaamsverzorging: zweten jullie
wel eens, misschien wel zodanig dat het uit al je poriën komt en de mensen in
je omgeving zich beschaamd afwenden? Als ik bijv. mijn detectiveboeken mag
geloven, geuren we allemaal een beetje, de een wat meer dan de ander, naar wat in
Algemeen Beschaafd Nederlands “transpiratievocht” heet. En nou komt het: ik ben
de uitzondering, heb daar in het geheel geen last van, althans, ik kan niet van
mezelf zeggen dat ik - tenzij onder echt extreme omstandigheden - een zweter
ben, zelfs niet uit de naad. En ik word er eerlijk gezegd ook nooit door iemand
op gewezen. Kaas kan zweten, maar een zweetlucht is mij persoonlijk vreemd. Ik denken,
denken, en kom vervolgens tot drie verschillende verklaringen:
(1) Ik
zweet als de pest, zo erg dat geen mens het me meer durft te vertellen.
Vooralsnog ga ik ervan uit dat deze verklaring gelogen is. Bijv. natte plekken
onder mijn armen heb ik zelden of nooit. Er zijn bovendien mensen om mij heen
die mij in dat geval stante pede zouden vertellen dat ik iedere dag een schone trui
aan dien te trekken en die mij met mijn verjaardag een grote fles eau de
toilette cadeau zouden doen om mijn lichaamssappen nog een beetje binnen de
perken te houden.
(2) Al
dat zweten van mensen, uitzonderingen daargelaten, is een mythe, een verzinsel,
de meeste “gewone” mensen zweten niet of nauwelijks. Echter, daartegen pleit het
advies van een heel regiment parfumerieën die niks liever doen dan ons allemaal
hun geurtjes te laten kopen. Zijn die mensen en alle firma’s die de spullen
leveren, niet goed bij hun hoofd? Ik vrees van wel, maar met enige pijn in het
hart wijs ik ook deze verklaring af.
(3) Ik
zweet wel, en op zijn tijd ook niet zo’n beetje, maar mijn reukzin, geurzin,
smaakzin of hoe het heet is bepaald niet meer wat het geweest is. Mijn idee:
dat krijg je er dus van, als je ouder wordt en de jeugd steeds meer moeite met
je heeft. Uit piëteit of wie weet omdat het als verloren moeite wordt
beschouwd, houdt men zich in mijn bijzin in. Het wordt, dames en heren, alleen
maar minder met de jaren, met van alles, en daar hoort ook zweten bij!
Daarmee
heb ik tevens en eindelijk een plausibele verklaring waarom ik vandaag de dag zo’n
groot liefhebber van pittige pepers, sambal, knoflook, ketjap, maggi,
Worchestershire saus en dergelijke ben. Ik sta in de supermarkt en bij de
detailhandelaar steevast te gniffelen, als de sterkste mosterd in de schappen
ligt. Die proef ik tenminste. En daarom kan ik ook nergens in het buitenland heengaan
en niet met een of meer potjes of tubes van dat spul thuiskomen. Het zit allemaal
in dezelfde lijn als zweten, transpireren voor de dames.
M.i.
is de mensheid eenvoudig in drieën op te splitsen, als je weet wanneer “men” op
een afspraak verschijnt. Er zijn mensen die de uitgesproken neiging hebben om te
vroeg te zijn, de braveriken die doorgaans keurig op tijd zijn en een groep
personen die zelden op tijd en meestal te laat is. De verdeling tussen de drie
typen is geen hoge klok zoals bij een gangbare normale verdeling; de
middengroep is veel minder oververtegenwoordigd dan je zo snel zou verwachten. Mensen
die dan eens te vroeg, dan op tijd en dan weer te laat komen, geeft het maar
weinig. Het is zoals het is, sommige mensen zijn echt meestal te laat, druk,
druk, hoor je ze roepen. En er zijn best veel mensen die eigenlijk om de hoek staan
te wachten tot ze met goed fatsoen bij hun afspraakje kunnen aanbellen of de
vergaderruimte betreden.
Ik
persoonlijk behoor tot de uitgesproken te-vroeg-komers en niet zo’n beetje ook.
Toen ik nog werkte en dagelijks mijn een-tweetjes en vergaderingen had, lette
ik ook altijd goed op dat ik mijn volgende afspraak niet miste, daar zeker weer
op tijd was. En nu is het minstens zo erg. Ik spreek met Cristina af om half 1
bij een gebouw en veel te vroeg ga ik alvast maar die kant op. Noé verwacht mij
om 9 uur ’s avonds op een terras hier en om tien voor 9 kun je mij al zien
zitten op een bankje in de buurt. Noé verschijnt doorgaans op de minuut. Lluis,
een notoire laatkomer, roept een vergadering van de vakgroep bijeen om 11 uur
en wie is om kwart voor 11 al in de weer met stoelen en het eventuele
koffiezetapparaat, ondergetekende. Gaandeweg druppelen de anderen binnen, Lluis
als allerlaatste om kwart over 11.
Een
voordeel van dat te vroeg zijn (als ik een vergadering vroeger in de Randstad
had, kwam daar de treintijd nog bovenop) is wel dat ik extra tijd heb om mijn
vergaderstukken in afwachting van anderen nog maar eens door te nemen. En dus
even later foutloos uit notulen, onderzoeksvoorstellen en andere stukken kan citeren.
Mager
ben ik nooit geweest. Ik heb in Maastricht een fotootje in zwart-wit, dat
gemaakt moet zijn, toen ik een jaar of vier jaar was. Toen al had ik wat je
noemt een buikje. Ook op de schoot bij Sinterklaas (van de Bazaar of van de
Vroom, een van de twee, denk ik) was ik bepaald geen bezemsteel. En er was
zoveel extra’s. En het voedsel op mijn bord moest niet alleen lekker zijn, als
het even kon, ging ik voor grote porties. Het welgemeende “Goei ’t mer op d’n
drekbak” van mijn vader Jean was voor mij een reden om alle overgebleven restjes
op mijn bord op te scheppen. En op de zondag was er af en toe konijn thuis.
Mijn opa nam die mee van de markt (hij had een hoedenfabriekje in de
Gubbelstraat), liet hem thuis tussen de middag keuren door mijn moeder (ik
mocht wel eens in het konijn knijpen of hij wel vet genoeg was) en daarna ging
het beest naar het slachthuis om geslacht en wel met een flesje van zijn bloed,
voor de jus, terug te keren. Op de zondag lag het mormel dan languit gespreid
op een schaal, met kop en al. (Hier zie je dat nog wel eens, maar in Nederland
doen we dat niet meer.)
Als
lagere schooljongen ging ik geregeld “kemissies” doen met mijn tante Tina, die
boven ons woonde op het Cörversplein. Dan kreeg ik als vanzelf bij de bakker
een “pistoleke” toegestopt en bij de slager “e stumpke” leverworst. En voor
mijn moeder Mia was ik de steevaste partner, als ze op zaterdagmiddag de stad
in ging, d.w.z. over de brug naar Maastricht-West, waar de warenhuizen, de
speciaalzaken en de meeste kledingwinkels lagen. Standaard eindigden we ons
uitje bij de lunchroom (een van mijn eerste Engelse woorden) van Vroom en
Dreesman, zij voor koffie met gebak en ik voor kroketten met brood en een
schaaltje mosterd.
Mijn
moeder was een echte keukenprinses, zoals je ze tegenwoordig weinig meer aantreft,
lijkt het en aan mij had ze thuis een beste klant. Ik herinner me dat ze, als
ik als tiener van school thuiskwam om te lunchen, we zitten intussen in de
Waldeck Pyrmontstraat, speciaal voor mij wel eens een schaal toastjes met beleg
klaarmaakte in plaats van boterhammen op tafel te zetten; zo’n schaal was dan
zo leeg. Bij de gemengde salades thuis werden, om haar en mij een plezier te
doen, soms de pittigste sauzen geserveerd met uiteraard stukjes rode uien. Mijn
vader en mijn beide broers waren steevast uit op het drietal: biefstuk, frites
en sla, maar wij probeerden ook van alles anders uit. Bij uitzondering maakte wel
eens iets klaar dat alleen zij en ik graag lustten, zoals stokvis in een saus
met mosterd erbij. De anderen werden dan het huis uit gebonjourd om elders hun Hollandse
kost te eten, wij deden ons dan als duo overdadig te goed.
Later
in mijn studententijd in Amsterdam moest ik het, zeker in de jaren tot 1970 of
zo, vooral doen met wat de pot van de mensa aan de Damstraat, sporadisch ook
andere plaatsen zoals de Wibautstraat, schaftte. Ook daar was ik niet te
beroerd om een tweede of zelfs derde keer mijn bord te laten vullen. En de
Chinees kende in die tijd zijn hoogtijdagen, maar het bleef enigszins behelpen.
Wel ging ik als student natuurlijk af en toe (een keer per maand was de regel)
naar Maastricht voor mijn was en om mijn maag te vullen met haar lekkernijen.
Mijn moeder stopte dan, voordat ik weer terugmocht, mijn weekendtas vol met
blikken en dergelijke om mij door de eerste nieuwe dagen Amsterdam heen te
helpen. Wat een tijd! En wat is het jammer dat vandaag de dag de maaltijd bij
zoveel mensen, zelfs bij mij een beetje, in het teken staat van “Hoe kom ik van
mij overtollige kilo’s af?”
Op
de grote, elektronische reclameborden van de gemeente staan hier allerlei mededelingen
geprojecteerd, over de musea, de markten, water en energie, hondenpoep en noem
maar op. Steeds komt ook de “obra social” van de “caja de canarias” voorbij. In
dat kader geeft de “caja” de komende maanden een aantal kooklessen, korte
cursussen eigenlijk van vier keer twee uur les. Ze worden gehouden in de c/
Terrero vlakbij de Plaza de las Ranas in Triana. Er zijn er een heleboel. Voor
jullie heb ik de “cocina africana” eens uitgeschreven.
Deel
1 is op 27 februari en 6, 13 en 20 maart, steeds van 5 tot 7 uur. Onder de
bezielende leiding van Saida El Kinani en Farma Arnadou worden de volgende
gerechten uit Marokko en Mauritanië uit de doeken gedaan:
- Vermicelle
- Pastela de ave
- Albóndigas de atún
- Cous-cous de cordero
- Marolaym
- Brioutes de gambas
- Keft
- Tajine de verduras
In deel 2 treden bovendien Regina
Chochi, Aida Gueye en Tecia Boho toe tot het lerarencorps. Nu staan ook
gerechten van Senegal en Equatoriaal Guinea op het programma, op het menu. De
nieuwe cursusdata zijn 3, 10, 17 en 24 april. Het gaat in deel 2 om het
smakelijk bereiden van de volgende gerechten:
- Pollo con salsa de
cacahuetes
- Briouates de gambas
- Pastelitos de papa
rellenos
- Vermicelli
- Thiakri
- Guiso de okra con carne
y fufu
- Yasa de pollo
- Albóndigas de pescado
De dubbele cursus kost 2 keer 90 = 180
euro. Maar dan heb je wel wat opgestoken. En ik neem aan dat de gerechten vervolgens
niet aan de arme kindertje sin Afrika worden opgestuurd, maar direct na afloop
mogen worden opgegeten.
Terzijde,
ik zit hier ietsje dichter bij de islamitische wereld dan jullie, met Marokko
in de buurt (of je moet in Amsterdam-West wonen natuurlijk). In mijn tweede
boek, zie onder, vind ik op blz. 170 de zin: “The mountain comes to Muhammad.”
Waar komt die uitdrukking in hemelsnaam vandaan? In het Nederlands ken ik ze
als “Als Mohammed niet naar de berg komt, komt de berg wel naar Mohammed.” Dat
is kennelijk niet correct, het moet omgekeerd zijn (nog even los van de
schrijfwijze van Mohammed). In mijn Engels woordenboek lees ik: “If the mountain won’t come to
Mohamet, Mohamet must go to the mountain.” En in het Spaans
lijkt het te zijn: “Si no va el otero al Mahoma, vaya Mahoma al otero.” (Een
“otero” is een alleenstaande heuvel.) Ik
vrees dat ik ervoor naar het internet moet, maar dat heb ik hier thuis niet bij
de hand. Of naar een etymologisch woordenboek of zelfs iets Arabisch. Ik zal toch
eens naar kijken of ik het vind. (Of een van jullie moet me voorzeggen welke
berg zich wanneer richting Mohammed wil verplaatsen.)
Na
zo’n uitgebreide bief maak ik korte metten met mijn Spaanse lesje. De locale
overheid is weer eens bezig om ons in het gareel te houden hier en dan wemelt
het van de ideële reclame-uitingen, vooral in straten waar “het” te doen is. We
zitten in een stad waar je de mensen respecteert en dus: “Diviertete de manera
responsable”, als je je al mocht willen amuseren, doe het dan wel graag op verantwoorde
wijze. Vervolgens krijg ik eerst
uitgelegd “... que un 92% de los ciudadadaros descansa de 23 a 7 h. y que solo
un 8% participa en el ocio nocturno” en dan is het volle bak. Voor wie ook maar even naast het potje piest, de politie met zijn boete
zo klaar als een klontje. “Las
sanciones por alterar el orden público van de 90 a 150 €. Las multas por
pertubar el descanso oscilan entre 90 a 150 €. Además, el consumo de alcohol en
vía pública está penalizado con sanciones de entre 150 a 300 €.” Er staat nog niet bij dat een flesje bier in een bruine zak ook al
strafbaar is, maar wee je gebeente, als je eraan lurkt.
En
hiermee sluit ik mijn brief af. Voor wie het wil horen: het weer hier is nog
steeds in orde. Wel waait het aan de boulevard af en toe flink, in vlagen van
een uurtje of zo, maar de gevoelstemperatuur is nog prima de luxe en de zon schijnt
nog blaren. Als er op dit moment een plu in het straatbeeld verschijnt, is het
eerder een parasol dan een wapen tegen de regen, om jullie het verschil met
Nederland in te peperen. En toch, ik begin er naar uit te zien om weer eens
naar het kikkerlandje te komen; jullie zijn toch mijn voorhoede en achterban.
Het duurt nog een paar weken, maar ik ga er wel van uit dat het sneeuwen in
Nederland dan weer finito is.
Ik
hoop dat jullie tevreden zijn over mijn epistel, in ieder geval mijn poging hebben
kunnen waarderen. Over een week (of iets eerder natuurlijk) staat mijn volgende
brief op de rol. Voor nu, maak eens een vuist, draag eens een hoed, neem eens
een goudvis, maar leef je niet te veel uit, bewaar ook nog wat voor straks, “es
’t mommeskenon de doeve vaan de Vriethof aofsjut”. Tot ziens maar weer, chaocito,
met de compleminte van jullie toegenegen tio Pablito.
BOEKENBIJLAGE
Alweer
een aantal jaren terug heb ik jullie beloofd dat ik (ooit) mijn lijst van
favoriete thrillerschrijvers zou aanvullen met de plaatsen waar ze hun hoofdpersoon, meestal een politieman of
private eye, maar het kan zo maar ook een patholoog of een zielknijper zijn,
plegen te situeren. Om enkele Amerikanen te noemen: Karin Slaughter hoort voor
mij bij Atlanta, Michael Connelly bij Los Angels en Don Winslow zit ietsje
zuidelijker, niet veel. In Groot-Brittannië verbind ik Val McDermid meer met
het Noorden, Mo Hayder zit in Bath en Bristol, terwijl John Harvey verbonden is
en blijft met Nottingham en Londen. Zal ik nog even doorgaan? Dan horen Sjöwall
& Wahlöö bij Stockholm, Philip Kerr bij het Berlijn van voor 1940 en wie
iets over de Randstad, vooral Den Haag wil lezen, raad ik aan eens om eens een
boek van Tomas Ross ter hand te nemen.
Voor
interessante spionageverhalen kunnen jullie m.i. ook terecht bij in het Berlijn
van Charles McCarry. Deze Amerikaanse thrillerschrijver doet zijn zaken graag
in Washington, soms in Verwegnistan en ook wel andere grote steden in Europa, maar
hij heeft iets met Berlijn vroeger net als Philip Kerr. Zijn meest recente
boek, “Christopher’s Ghosts” uit 2007 is daarop geen uitzondering.
Het
boek bestaat uit twee delen en gaat in detail over de onderlinge haat tussen
Paul Christopher en zijn Duitse opponent Franz Stutzer. We beginnen in 1939 in
het Berlijn van net voor WO2. Paul woont als 16-jarige met zijn Amerikaanse
vader, schrijver Hubbard Christopher, en zijn Duitse moeder Lori in Berlijn en
hun wordt het leven zeer zuur gemaakt door de SS majoor, die op de
Prinz-Albrechtstrasse 8 aldaar zijn kantoor heeft. De baas van Franz Stutzer, Reinhard
Heydrich, maakt tot haar grote ongenoegen Lori voortdurend het hof. Gecompliceerder
wordt het, als Paul na een vechtpartij met enige Hitlerjugend een
liefdesrelatie begint met ene Alexa Kaltenbach van joodse afkomst, voor hem
genaamd Rima. Deel 1 eindigt met een nachtelijke boottocht van Paul en Rima in de
Baltische zee boven Rügen. Ze worden voor de kust van Denemarken opgepakt door
Stutzer, die Rima vervolgens in de golven laat verdrinken.
Gaan
we naar deel 2, dat twintig jaar later speelt, in 1959. Paul Christopher is
intussen een begenadigde spion van de Amerikaanse geheime dienst, de Outfit.
Aan het hoofd daarvan staat O.G Sackett met David Patchen als zijn rechterhand.
Paul loopt bij toeval Franz Stutzer tegen het lijf in Genève, maar die weet wonderwel
te ontsnappen. Later is er een tweede confrontatie in Berlijn bij een moskee, eindigend
in een gevecht op leven en dood, met daarna een moeizaam herstel van de
bewusteloze Paul in een ziekenhuisbed, terwijl Stutzer misschien dood, maar in
ieder geval verdwenen is. Ten slotte is er een laatste rendez-vous twee jaar
later, terug in de buurt van Rügen, als Stutzer gespot is door de joodse
geheime dienst. Loopt het nu wel bevredigend voor Paul Christopher af?
Nogal
wat zaken in “Christopher’s Ghosts” zijn mij al bekend uit de eerdere boeken
van Charles McCarry. Bijv. de rare verhouding tussen Lori Christopher en
Reinhard Heydrich is voor mij niet nieuw en ik weet ook al van de bemoeienissen
van Amerikaans spion Barney Wolkowicz met Paul’s leven in het Berlijn van 1959.
Niettemin, “Christopher’s Ghosts” kan mij wel boeien, zeker, zoals de vele
eerdere boeken die ik van Charles McCarry las over steeds hetzelfde onderwerp,
de top van de Amerikaans geheime dienst. Hij houdt het spannend en zijn Engels
taalgebruik is royaler dan het mijne, veel royaler. Dus kan ik er niet onder
uit, “Cristopher’s Ghosts” gaat zo maar met een 8 als recensiecijfer terug naar
Maastricht. Ik heb ze nog niet allemaal, de boeken van Charles McCarry, maar
blijf op zoek gaan naar de resterende delen van zijn oeuvre.
(Terzijde,
in het boek gaat het op een gegeven moment over generaal Custer die het
indianenprobleem te lijf gaat door te beginnen met alle dames af te slachten.
Dan is er in ieder geval geen nageslacht, vindt hij. Daar is een lied over,
maar ik weet niet meer van wie en hoe het heet. Ik Harry mailen en die weet zo
iets foutloos: Mr. Custer van Larry Verne uit 1960.).
Mijn
andere boek is er (weer) een van S.J. Rozan. Als een schrijfster haar voornaam
liever niet op de kaft zet, ga ik dan naar het internet om haar te ontmaskeren?
Deze week niet, maar ik kijk met animo naar haar foto op de binnenachterpagina,
een vrouw naar mijn hart. Ze is of was architecte en een 100% New Yorkse.
Eerder heb ik haar opgenomen in mijn “hall of fame” van de beste
thrillerschrijvers, vanwege andere boeken. En als dat nog niet het geval is, doe
ik dat bij dezen. Het voorliggende boek heet ”Winter And Night” en is uit 2002.
Uiteraard speelt het in The Big Apple, maar daarnaast misschien nog wel meer in
het plaatsje Warrenstown op een uur rijden van New York.
Wie
Warrenstown zegt, heeft het over de locale schoolploeg (American) football;
daar draait alles om in die plaats. De ikpersoon is Bill Smith, een
privé-detective uit New York die even zijn neefje Gary Russell, 15 jaar, te
zien krijgt en dan verdwijnt dezelfde Gary in het niets. Samen met zijn compagnon
Lydia Chin gaat Bill op onderzoek uit, te beginnen bij zijn zus Helen in
Warrenstown, met haar akelige man Scott. Dan wordt een schoolmeisje, Tory
Wesley, daar dood gevonden na een al te wild feest en zijn de poppen pas goed aan
het dansen, (Dat krijg je ervan, als je ouders een weekend weggaan,) Jim
Sullivan is de politieman die het onderzoek leidt en Stacie Phillips de piepjonge
journaliste. Met hen werken Bill en Lydia min of meer samen.
Het
onderzoek concentreert zich in eerste instantie op de jonge voetbalhelden, “jocks”,
in Warrenstown, maar ook enkel “nerds” zoals Paul Niebuhr zijn in the picture.
Bovendien moeten we terug naar een gebeurtenis van 23 jaar geleden, toen enkele
“jocks” van toen: Scott Russell, de vader van Gary, Al MacPherson, de vader van
“jock” Randy van nu, en John Letourneau, nu politiehoofd, bij een verkrachting
en een zelfmoord betrokken waren. En 23 jaar teug was Coach Ryder, geen
voornaam, al de coach van het team van Warrenstown. Hebben jullie aldus genoeg
namen? Dan kan ik nu naar de ontknoping, in een trainingskamp. Willen jullie
die nog niet weten? Oké, dan vertel ik hem niet.
Voor
mij is “Winter And Night” een zeer te pruimen boek. Op de achterflap lees ik
woorden als “terrific”, “wonderful” en “chilling” en deze keer ga ik de eerdere
recensenten niet tegenspreken. S.J. Rozan heeft niet voor niets een Edgar voor
dit boek gekregen. Het is m.i. “the kind of pure pleasure only a master can
deliver”, niet alleen volgens Dennis Lehane, maar ook naar mijn bescheiden
mening. Dit boek is er een om uit de bibliotheek te halen, als de winkel hem
niet voorradig heeft en hoe dan ook acuut met lezen te beginnen. Van mij krijgt
S.J. Rozan voor “Winter And Night” een 8½. ¡Muy bien!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten