woensdag 29 april 2015

Weblogbrief 10.30, 29 april 2015

Weblogbrief 10.30, 29 april 2015

“¡Muy compas y parientes mios!”, hooggeachte vrienden en bloedverwanten, hier is mijn laatste brief van deze winter, op de valreep. Valreep, in mijn gedachte is dat letterlijk de loopplank om op een boot te komen, maar de Spanjolen gebruiken voor “op de valreep” een andere uitdrukking: met één voet in de stijgbeugel, “con un pie en el estribo”. Die stijgbeugel zet me a.s. zondagavond in een ijzeren vogel die me via de oosterburen terug in de Lage Landen brengt. Hier is dit mijn zwanenzang, “canto de cisne”.

Na mijn vorige bezoek afgelopen woensdag aan de mini-afdeling van Lluis in het enigszins onderkomen oude medische faculteitsgebouw nam ik zoals gebruikelijk “guagua doze”, bus 12, terug naar mijn noordelijke deel van de stad. Ik liet me helemaal doorrijden tot aan het parkje/speeltuintje bij het luchtkasteel voor een aangenaam verpozen op een van de banken bij het café daar. Daar hoorde ik een Spaans woord dat ik nog niet kende: “momo”. Ik heb het later thuis opgezocht: een “momo” is een grimas. “Hacer momos” is gekke bekken trekken. Een moeder gebruikte het tegen haar kleuter, nadat ze die van zijn speen (“chupete”) beroofd had.
Om even voor half 8 liep ik naar het terras van “Lolita Pluma” op Santa Catalina om met veel anderen naar de terugwedstrijd van de Madrileense derby Real-Atletico te kijken. De heenwedstrijd bij Atletico was in een bloedeloze 0-0 geëindigd. Wat kennelijk alleen mij opviel op het terras, was dat het beeld van de grote TV niet helemaal goed stond: het was te smal en te breed. (Ton, heb ik dat niet eens bij jou thuis ook mogen constateren?) Ondanks dat was de wedstrijd prima te volgen op het grote scherm. In de rust ging ik naar de WC en werd daar met een andere bijzonderheid opgescheept: er was geen aparte heren WC, wel een dames WC en een heren/dames WC. De laatste had een stenen pot en geen urinoir, “mingitorio”; hij voldeed wel prima aan allerlei vereisten.
Real moest het zonder de geblesseerde Bale, Benzema, Marcelo en Modric stellen, een hele omzetting. Het werd alweer een partij van niks, helaas. Met name Atletico deed nauwelijks moeite om er een wedstrijd van te maken, beperkte zich tot stug verdedigen. Ik vond het alweer typisch een wedstrijd voor een Frits van Turenhoutuitslag: nul nul. Gelukkig voor Real, verreweg de betere ploeg, werd het vlak voor tijd toch 1-0 voor de “koninklijke” door een goal van de Mexicaan Chicharito, op aangeven van Cristiano Ronaldo. Even later zat ik weer thuis op mijn balkon met mijn boek.

In 1973 brachten de Rolling Stones een LP uit, “Metamorphosis”, met daarop het nummer: “If you let me”. Dat vind ik nou echt een mooi nummer; het had door John Lennon geschreven kunnen zijn, maar het is natuurlijk Mick Jagger die het draagt.
Mick Jagger, voor wie hem niet kent (hoewel, dat is bijna onmogelijk), is de zanger en het boegbeeld van de Rolling Stones. Naast zijn koprol bij de Stones, zijn duetten (o.a. met David Bowie, Bette Midler, Tina Turner en Dave Stewart) en in 2011 op een aparte plaat van Superheavy, heeft de man ook een aantal soloplaten gemaakt. Hier zijn ze:
(1985) She’s the boss
(1987) Primitive cool
(1993) Wandering spirit
(2001) Goddess in the doorway
Van die vier vind ik “Wandering spirit” veruit de mooiste, maar in deze, mijn laatste brief breek ik een lans voor “Goddess in the doorway”, ook mooi. Mick Jagger is intussen de zeventig gepasseerd en hij moet, net als bijv. Bob Dylan, maar eens ophouden met optreden. Tegelijkertijd, wat schrijft hij mooie muziek, vooral zijn teksten zijn super-de-luxe! Luister eens naar de twaalf liedjes op de CD en probeer net als ik zijn teksten eens te volgen:
01.Visions of paradise
02.Joy
03.Dancing in the starlight
04.God gave me everything
05.Hide away
06.Don’t call me up
07.Goddess in the doorway
08.Lucky day
09.Everybody getting high
10.Gun
11.Too far gone
12.Brand new set of rules
Natuurlijk, een liedje is pas in orde, als ook de melodie je aanspreekt. En dus ben ik op deze CD vooral weg van “Joy”, “Don’t call me up”, “Lucky day” en “Brand new set of rules”. Aan de andere kant, diverse andere nummers hebben, vind ik, toch ook wel wat.

Afgelopen donderdagavond bracht mijn wandeling me eerst in de buurt van plaza Farray, waar ik in parque Pino Apolinario op een bank heb zitten lezen en nar de spelende kinderen kijken. Zouden er ouders in het parkje zijn die dan denken dat ik dan misschien een pedofiel ben? Daarna was mijn bibliotheekje bij Las Canteras aan de beurt. De vier halve finalisten van de Europacup, pardon Championsleague zijn Barcelona, Real Madrid, Bayern München en Juventus.
In de bibliotheek zat een meisje (een volbloed negerse) die op haar witte T-shirt in zwarte letters had staan: “Blah, Blah, Blah…”. Wat voor taal zou dat zijn, Spaans? Met het opschrift op haar truitje kon ze nog vele kanten op. Toen ze even later opstond van haar krantje, las ik dat eronder nog “No excuse” gedrukt stond. Het waren dus Engelse Blah’s.
Ik liep deze keer terug over de Guanarteme, een van de hoofdstraten in de buurt. Ik heb hier als een verteld dat de firma Carglass (Carglass repareert…) ook hier in Las Palmas actief is, getuige hun vestiging schuin tegenover hotel Astoria. (In dat hotel logeerde ik, toen ik meer dan 15 jaar terug voor het eerst mijn vakantie in Las Palmas doorbracht.) Ernaast op de volgende hoek is nu een bedrijf gevestigd met de naam Ralarsa. Die is gespecialiseerd in precies dezelfde reparatie als Carglass: als je een barstje in je autoruit hebt, kun je daar ook terecht. Wie had het over een graantje meepikken?

Eigenlijk al meer een maand terug begon ik aan een boek dat enigszins buiten de alledaagse orde ligt. Eerder had ik Jeroen Smit’s verslag gelezen over de opkomst, topjaren en daarna ondergang van ABN-AMRO. Toen ik via Eva en Jan Willem eenzelfde boek over Ahold in handen kreeg, moest het natuurlijk mee naar Las Palmas. “Het drama Ahold” heet het boek officieel, het is van 2004, dus nog van vóór het ABN-AMRO debacle. Inhoudelijk is het verhaal is hetzelfde, “ijdelheid en hebzucht aan de top” (ondertitel van het boek) waarover ik in sommige delen echt met rooie oogjes gelezen heb. (Is dat nog wel goed Nederlands?) Daar gaan we…
In 1887 richtte ene Albert Heijn een kruideniersbedrijfje op. We zitten 73 jaar later, in 1960, als twee kleinkinderen (van zoon Jan), te weten Ab, 33 jaar, en Gerrit Jan, 29 jaar, zich ervoor interesseren. De drie belangrijke grootgrutters zijn dan, naast de vele kleine kruideniers, het katholieke de Gruyter, Simon de Wit en Albert Heijn. Dan komt het idee van supermarkten in zwang. De Gruyter blijft bij zijn bestaande formule van eigen producten, Albert Heijn gaat er vol tegenaan en in 1966 is het voor het eerst marktleider met 9% (de Gruyter 8%), in 1970 is dat al 13%. Simon de Wit wordt in 1972 opgekocht en het jaar erop komt Etos (van Philips) erbij.
In hetzelfde jaar, 1973, wordt Ahold opgericht, N.B. in de tijd van het kabinet den Uyl, de macht van consumentenorganisaties en vakbonden. In 1983 is het marktaandeel 19%. Men streeft naar een hoge omzet, ook al is de winstmarge laag. Ab Heijn gaat het buitenland doen, terwijl Gert Jan voorzitter is van de Raad van Bestuur. In 1986 komt Cees van der Hoeven het bedrijf versterken, als financiële man (co). Het jaar erop, als het bedrijf Albert Heijn honderd jaar bestaat, wordt Gerrit Jan vermoord door Ferdi E. Ahold is intussen druk bezig met zijn uitbreiding naar het buitenland, met name de V.S., Frankrijk en Portugal. In 1989 werken er 30.000 mensen (was in 1962 1000). Jan Andreae gaat Albert Heijn doen, Michiel Meurs, een vriend van Cees van der Hoeven, wordt de financiële man (cfo), terwijl Cees zelf de voorzitter van de Raad van Bestuur (ceo) wordt. Hij krijgt in Hans Gobes een spin dokter waar hij veel plezier aan beleeft. De familie Heijn verlaat in 1993 het bedrijf.
Het overnemen van bedrijven in het buitenland in de V.S., Spanje, Portugal, Azië, Brazilië gaat onverminderd door. Henny de Ruiter is inmiddels voorzitter van de Raad van Commissarissen. Jan Andreae gaat naar de Raad van Bestuur en Ronald van Solt wordt de nieuwe baas van Albert Heijn. We zitten in 1997, als Ab Heijn op het openbaar verklaart dat de klantgerichtheid nu helemaal zoek is. Ongeveer te zelfder tijd is de omzet wel gestegen naar 36 miljard met een winst van 630 miljoen. De uitbreidingen in de V.S. en Zuid-Amerika gaan door. Overigens komt de winst van Ahold nu voor 90% uit de V.S. Spindokter Hans Gobes maakt van boekhouder Cees van der Hoeven een “visionaire retailer”.
Een nieuwe grote slag is de overname van US Foodservice met Miller aan het hoofd en de inlijving van ICA in Scandinavië. Ahold is nu, na Wal-Mart en Carrefour, de derde grote supermarktgigant. Ahold is goed voor een omzet van ruim 50 miljard. Daarna gaat het nog een beperkt aantal jaren goed, de bomen groeien naar de hemel en vervolgens – je kon erop wachten – gaat het in 2003 helemaal mis. Er ontstaat een toenemend verschil van mening over de Amerikaanse cijfers. Er zijn side-letters uitgegeven over het eigenaarschap van bedrijven in Zuid-Amerika en Scandinavië, waar de juridische afdeling van Ahold en de externe accountants niet van op de hoogte zijn. En dan is er ineens een fraude van in totaal een miljard. Meurs kan vertrekken, van der Hoeven stapt eveneens op, even later ook de Ruiter. Ab Heijn, 76 jaar en op en top een man voor de klant, laat in het NOS-journaal weten dat hij zich verneukt voelt. Even later laat hij de Telegraaf optekenen dat van der Hoeven de erfenis van zijn grootouders heeft verkwanseld. Er komt mede door het Ahold-drama een oproep aan de bazen om bonussen in te leveren. Terwijl (o.a.) Bob Tobin en Jan Andreae laten weten dat ze een deel van de bonussen over 2000 en 2001, op basis van opgeklopte cijfers, zullen terugbetalen, houden Cees van der Hoeven en Michiel Meurs vast aan hun verworven miljoenenrijkdom.
Joeroen Smit eindigt de epiloog van “Het drama Ahold” zo treffend dat ik hem ook hiervoor aan het woord laat, nu letterlijk. “Ahold vloog uit de bocht en crashte. En dat is niet alleen de schuld van de voormalige leiding van het bedrijf. Al die analisten, bankiers, beleggers en journalisten die juichend langs de zijlijn stonden, hebben een steentje bijgedragen aan dit echec. Met zijn allen verklaarden ze het gelijk van de financiële markten heilig. Juist dat in de jaren negentig zo snel gegroeide enthousiasme voor de beurs stimuleerde het bedrijf om na het vertrek van de Heijnen de leiding van het bedrijf steeds meer in handen van slimme financiers te geven. Mensen die die niet voor Albert Heijn gingen werken, maar voor het beursgenoteerde Ahold. Mensen die zich helemaal geen kruidenier voelden, maar slimme dealmakers. Juist omdat ze zo weinig met de kwaliteit van het product en het primaire proces hebben, streven deze managers vooral kwantitatief meetbare doelen na. Ze willen de grootste worden. Bedrijven kunnen daarom beter geleid worden door mensen met passie voor het vak en de klant. Want die willen voor alles het beste worden. En weten dat ze, als ze daar lang hard aan werken, misschien wel een keer de grootste zullen worden.”
Daar is geen woord Frans bij. Ik had het zelf niet beter kunnen zeggen. Je begint een kruidenierswinkel, je breidt uit, er komen meer van dezelfde winkels, het wordt een keten, je maakt het nog bonter tot in Verweggistan toe, met allerlei managers om de tent te runnen, je wordt beursgenoteerd, de bomen groeien tot in de hemel en dan ineens komt er haast vanzelf het moment dat de ballon barst.

And now for something completely different. Het Spaanse werkwoord “picotear” staat niet alleen voor kletsen, maar ook voor kleine hapjes eten. Een “picoteo” is een zaak waar je die kunt krijgen; je ziet het woord hier geregeld op de gevel van cafés staan. (Een “tapeo” is nagenoeg hetzelfde, met het bijbehorende werkwoord “tapear”.) En hoe heet iemand die die hapjes eet; is dat een “picotero” of “picotera”? Nee, als mijn Spaans-Nederlands woordenboek het goed heeft, is dat enkel een kletskous, een kwebbelaar.

Op het einde van de vrijdagmiddag vond ik het tijd om nog eens, voor de laatste keer deze winter, naar het buurthuis voor bejaarden, sorry senioren, te gaan, waar dan altijd dansen is. Zoals ik al vermoedde, zou het volgende week niet doorgaan. Dan is het 1 mei, de dag van de arbeid, een vrije dag in zo ongeveer alle landen behalve Nederland. Ik liep ernaartoe via de “mercado de puerto” langs het gebouwtje van het “centro de ciudadan@”.
Het centrum is ook een bibliotheekje. Opvallend vind ik de naamgeving. Hoe komt men er in vredesnaam bij, net als in Nederland, om allerlei woorden te benoemen, alsof ze alleen op mannen betrekking hebben, terwijl er ook dames in het spel zijn? “Hermanos” is hier niet alleen broers, maar ook broers en zussen, en bij amigos worden jullie verondersteld ook aan mijn diverse vriendinnen te denken. Het toppunt vind ik misschien wel het stopwoordje “hombre”, man, dat zelfs dames zonder gêne tegen elkaar gebruiken. In de schrijftaal kun je het euvel enigszins oplossen door op het einde niet –os te schrijven, maar -@s, dat veel neutraler is, zullen jullie mij moeten toegeven. Het “centro de ciudadan@” is het centrum voor de burger van beiderlei kunne.
Even later kwam ik bij het gebouw van mijn dansende leeftijdgenoten aan. Ik werd verwelkomd met de vrolijke klanken van de “Lambada”, een Braziliaanse dans waar in Maastricht Beppie Kraft nog eens aandacht voor gevraagd heeft. Hier werd het nummer instrumentaal gebracht door ene Sergio, op een veredeld keyboard, terwijl zijn Toñi van de “grupo musical Sergio y Toñi” alleen maar wat hoefde mee te deinen voor haar microfoon. Even later was ze zelf wel 100% aan de beurt met een Spaanse versie van “Sway” (Quien sera, no lo se), een nummer dat ik van Ben E. King, Dean Martin, Julie London, Michael Bublé en de mij onbekende Peter Cincotti heb. Nogal wat dansers en toehoorders doen hier bij bekende liedjes hun best om een beetje mee te zingen. Ik zou me eigenlijk best eens een Cd’tje willen aanschaffen van allerlei bekende Spaanstalige liedjes die ik intussen wel ken, maar meezingen ho maar. Eerder heb ik er eens eentje van mijn Spaanse lerares Natalia gekregen, maar dat is alweer meer dan vijf jaar geleden. Daar hebben Trudie een ik nog op meegedeind. Ik zal Noé of een van zijn “compañer@s” er eens om vragen.
Het was best warm in de dansruimte, hoewel de diverse deuren wagenwijd openstonden. Nogal wat dames, zelfs op de dansvloer, hadden hun waaier gereed om zichzelf koelte toe te wuiven. Zo’n ding heet in het Spaans een “abanico”, met de klemtoon op de i (zoals in “rico”, lekker, rijk) en niet op de tweede a (zoals in pánico, paniek). In het Algemeen Beschaafd Maastrichts heet zo’n voorwerp “’ne wejjer”. Hollenders onder jullie: weten jullie dat “’ne wejjer” ook een vlieger is, “una cometa” in het Spaans?
Om ongeveer 7 uur hield ik het weer voor gezien en heb ik nog anderhalf uur zitten lezen bij mijn “castillo de la luz”. Ik zou daar best eens naar binnen willen om een en ander te bekijken, nu het voor het publiek geopend is, maar dat gaat helaas niet zo maar. Je moet je minstens twee dagen van tevoren aanmelden op de site www.visitasalcastillodelaluz@auditorioteatrolaspalmasgc.es, anders kom je er niet in. Als dat niet een mondvol is! Ik zie het er deze winter niet meer van komen.
Daarna begaf ik me maar weer eens naar Las Canteras, waar ik bepaald niet de enige was. Vrijdagavond, zeker als het mooi weer is, is het echt een plek om elkaar tegen te komen. Vervolgens moest ik zo nodig mijn e-mail weer eens bijwerken. Lluis had de aankondiging van mijn praatje woensdagmiddag maar weer aan zo ongeveer de hele universiteit rondgestuurd; per e-mail is dat een druk op een knop. Ik mag blij zijn, als er 25 mensen komen, inclusief een aantal studenten aan wie Jorge, mijn moderator die middag, het verteld heeft. En toen was het alweer over 10 uur, tijd voor een nieuwe ruk in mijn boek plus enkele “refrescos” (frisdrank) en “avellanas tostadas” (geroosterde hazelnoten) op mijn balkon. Om half 12 vond ik het tijd om te gaan “bouze”.

Op de zaterdag heb ik overdag vooral zitten lezen en heb ik aan mijn presentatie van a.s. woensdag zitten sleutelen (de puntjes op de I zetten). Op het einde van de middag deed ik eerst allerlei troep, “basura”, in de daarvoor bestemde bakken en daarna was ik toe aan een lange wandeling.
Ik ging op de Paseo de las Canteras naar links en trof onderweg naar wat ik maar het basketbalveld zal noemen, een oudlerares van de Spaanse school die daarnaast alles van yoga wist. Zij moet het doen met maar kleine tieten en was dat misschien de reden dat ze op haar shirt iets aan de achterkant en niet voorop had staan? Hoe dan ook, mijn Spaanse emblemen is uitgebreid met het zinnetje: LA VIDA ES CHULA! Blijft natuurlijk de vraag waar dat chula precies voor staat. Ik had het haar kunnen voorleggen, maar dan had ik een tweede gesprek moeten beginnen. Volgens mijn woordenboek kan “chulo” echt van alles zijn: ijdel, elegant, mooi, brutaal. Vooralsnog houd ik het op de eerste betekenis: “het leven is een pijp kaneel” of in de woorden van een ex-collega van mij bij Epidemiologie, Carla Frederiks: “alles is ijdelheid”.
Vanaf het basketbalveld liep ik nu eens niet terug naar de Guanarteme, maar door naar Meso y López. Ik liep ik over het middenpad naar El Corte Inglés en kwam, op het stuk ten westen van de plaza de España, een zebrapad tegen met daarop de grote letters: “MIRE AMBOS LADOS”, kijk allebei de kanten op. Ik vind dat maar raar, omdat het om een straat met eenrichtingverkeer ging. Op een bank bij de Bijenkorf van Spanje heb ik wel een uur de mensen uitgekeken. Even ervoor had ik bij De Spar van een broodaanbieding gebruik gemaakt: drie “matalauva” kadetjes (met anijs) voor de somma van 70 eurocent en die heb ik intussen met smaak opgegeten. (Ik herinner me dat ik iets dergelijks ook eens aan Las Canteras heb gedaan en er jullie toen nog over heb verteld).
Om half 10, toen El Corte Inglés zijn poorten sloot, sjokte ik terug naar de Luis Morote. Daar heb ik nog anderhalf uur zitten lezen voordat ik mijn bed opzocht.

Zondagochtend om kwart over 7 schrok ik wakker van een schoonmaakwagen (“Vuelve a latir”) van de gemeente die een paar keer met alle luidheid door mijn straat trok. Daarbij wordt tevens op sterkte zoveel water weggesproeid dat ik eerlijk mijn twijfel heb over de onderliggende milieubedoeling ervan. Eenmaal wakker kreeg ik ook weer een stukje mee van de vroege zondagochtend herrie van het half ondergrondse café El Escudo tegenover me. Over de muziek binnen mag ik niet klagen, ik kan hem trouwens nauwelijks horen. Echter, op de bank, die zo ongeveer vóór mijn deur staat, zat een aantal gasten met een sigaretje en dat gebeurt om die tijd en met dat soort mensen niet in alle stilte. De zatlappen en speedgebruikers kletsen je dan de oren van je kop. Ik ging maar eens plassen en was daarna toch weer snel vertrokken. Voor acht, negen uur slapen ’s nachts ga ik tegenwoordig niet uit de weg.
(En voor de goede orde: ook op de afgelopen werkdagen erna ben ik ook uit mijn bed gebonkt. Toen vonden de “dreklui” (zitten er ook mensen tussen die van de rechter een taakstraf hebben gekregen?) van de “limpianza viaria” het nodig om opnieuw in alle vroegte in mijn stukje straat met de waterspuit overactief te zijn, met de nodige herrie en keet (zodat de mensen met een taakstraf op tijd op hun werk konden zijn?). Op een gegeven moment sta je dan maar op. Je moet hier in mijn straat tegenwoordig met de kippen op stok gaan, als je ieder etmaal je complete nachtrust wilt pakken, verzuchtte hij nors. Of je moet, zoals veel andere mensen in mijn stukje straat, het balkon opgeven, aan de straatkant dubbele ramen laten aanbrengen en aan de achterkant gaan slapen. Ondanks aandringen van Lluis om ook mijn flat aan te passen houd ik echter graag vast aan mijn balkon.)

Wie Mick Jagger naar voren schuift, komt er met goed fatsoen niet onder uit om ook Lennon-McCartney aan bod te laten komen. John Lennon, mijn favoriete Beatle, is al weet ik hoe lang dood, dus is nu Paul McCartney aan de beurt. Zijn laatste CD bij mijn weten heet “New” en is uit 2013. Ik heb uit minder betrouwbare bron gehoord dat hij er zijn zoveelste alimentatie mee gaat betalen. Hier zijn de dertien nummers:
01.Save us
02.Alligator
03.On my way to work
04.Queenie eye
05.Early days
06.New
07.Appreciate
08.Everybody out there
09.Hosanna
10.I can bet
11.Looking at her
12.Road
13.Scared
Een nieuwe plaat maken, met klinkende muziek en vol met speciale effecten, dat is iets dat je aan Paul McCartney wel kunt overlaten, zelfs als hij het in opdracht van Starbucks moet doen. Het is (alweer) een hip album geworden, over de hele breedte, de man waardig. Voor wie uitschieters wil, na ampel overwegen kies ik voor “On my way to work”, “Easy days”, “New” en “Looking for her”. En vooruit, ik doe er “Appreciate” nog bij, vanwege het aparte slot ervan. Echter, wat blij ben ik tegelijkertijd om ook weer eens een ongekunsteld nummer van Paul McCartney te horen: Unlisted track “Scared”, met alleen zang en piano.

Mijn praatje vanmiddag gaat over placebo-effecten. Weten jullie wat dat zijn? Er wordt beweerd, ook onder dokters, dat de omstandigheden rond een therapie en de dokter-patiëntrelatie een grote rol zouden spelen bij het oplossen van het probleem waar de zieke vanaf wil komen. Dat zou het duidelijkste het geval als het om iets symptomatisch gaat met subjectieve klachten. Als er, los van het feit of de specifieke behandeling effectief is, veel werk aan de patiënt wordt verricht (bijv. injecties worden gegeven of geopereerd wordt) en de dokter heel aardig voor de patiënt is, wordt hij of zij eerder beter, is het verhaal. Ik ga daar in mijn lezing dwars tegen in, op basis van de beste literatuur die ik heb kunnen opduikelen. Volgens mij stelt het hele idee van placebo effecten weinig of niks voorstelt, is het een van de diverse flauwekulverhalen die de ronde doen.
Wie mijn verhaal wil aanhoren en ook nog een beetje begrijpen, moet wel wat Engels spreken. Mijn “charla” zal niet in het Spaans zijn en ook niet in het Huilands of ABM. Hij is vanmiddag om half 2 in het nieuwe faculteitsgebouw, in de “sala de grados”, waar ook veel medische promoties plaatsvinden. Jorge leidt me in en speelt ook de moderator. Zo ongeveer iedereen heeft van Lluis een e-mail gekregen, maar ik zal al heel blij zijn als er zeg 20 mensen present zullen zijn. Omdat Jorge enige reclame voor mijn praatje bij de medische studenten heeft gemaakt, zullen er daarvan ook wel een aantal komen. Echter, drukte verwacht ik absoluut niet. Misschien moet dat ook niet en mogen alleen mensen komen die iets van mij willen opsteken of vanuit hun idee mij na afloop voor smeerlap willen uitmaken.

Op dinsdagavond, gisteravond dus, vroeg ik mij weer eens af of museumpje La Regenta nog iets te bieden had. Wat bleek? In het kunstcentrum was net een tentoonstelling begonnen die gewijd was aan het nogal jonge werk van Eli Cortiñas. Het is een 39-jarige dame uit de stad hier. Ik moet Noé en zijn “peña”, als ik ze overmorgen nog eens zie, eens vragen of ze haar kennen. Wie weet, heeft ze wel haar stekje op plaza Farray.
In het gebouw worden drie soorten kunst van haar getoond: objecten, collages en videofilmpjes. Groot zijn de meeste objecten niet, wel curieus. De collages hebben m.i. meer in hun mars. Ik was vooral gecharmeerd van de collage die bij de liftdeur beneden hing: 50 à 100 tekeningetjes en fotootjes van letterlijk van alles vlak bij elkaar op een muur. De meeste aandacht schonk ik aan de audiovisuele werken, filmpjes dus, twee beneden en drie boven. Ze deden mij denken aan de kunstfilms van Goddard en dergelijke vroeger en - hoe komt ze eraan – sterren als Gena Rowlands en Geraldine Chaplin speelden erin mee. Aardig!
Is Eli Cortiñas een feministe? Ik vond haar werk best leuk om eens een blik op te werpen, maar overhouden deed het voor mij niet. Dinsdagavond stond ik na drie kwartier weer buiten bij La Regenta.
Daarna begaf me naar El Corte Inglés om wat nieuw saldo op mijn Spaanse telefoon te laten zetten. Daarna was een van de zitbanken buiten mijn zetel om in mijn tweede boek van de week verder te lezen. Dat boek moest wel nog uit, voordat ik mijn brief zou versturen. Zoals jullie beneden kunnen zien, is me dat gelukt.

En toen was het op! Dit is de laatste alinea van mijn laatste brief, nummertje 10.30, uit Las Palmas. Over een dag of vier stap ik monter in mijn Condor vliegmachine hier om er pas in Düsseldorf weer uit te komen, 3000 km verder. Daar staat Trudie zondagavond laat gereed om mij naar mijn geboortestad Maastricht te vervoeren. Ik hoop oprecht jullie het komende half jaar in Zuid-Limburg en de Randstad weer uitgebreid tegen te komen. Mijn Quetelet Index is 32 bij een lengte van 1.77 meter, dus nog steeds een puntje of vijf te hoog. Mijn dubbele kin is nog steeds dubbel en mijn schele bril is nog steeds niet ingeruild voor enkele blitse kunstlenzen. Jullie moeten het er maar voor doen, zelfs Lux & Dalí. Tot in het echt, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Wie dikke boeken leest, kan er per week niet al te veel van een recensie voorzien. Dinsdag een week terug begon ik aan het nieuwste van CJ Sansom: “Mist over Londen” uit 2013, bijna 600 bladzijden, zeker als ik een aanvullend hoofdstuk over de Britse politie meetel, en zondag had ik het uit. Ik las het als e-boek; in het Engels heet het “Dominions” en is het uit 2012. Over de schrijver heb ik op basis van zijn vorige boeken alleen maar goede dingen te melden. Zijn “Winter in Madrid” uit 2007 is uit de kunst en hetzelfde kan gezegd worden van zijn serie boeken die in de tijd van Henry VIII spelen, met advocaat Matthew Shardlake in een glansrol. Wat zal dit boek brengen?
Dit boek vertrekt vanuit een geschiedenis waarbij het Britse koninkrijk en Duitsland in 1939 in oorlog met elkaar zijn en in 1940 vrede sluiten. Winston Churchill speelt tot 2012 geen rol van betekenis. Duitsland wordt met de zegen van de Britten de baas in Europa en Brittannië mag zijn overzeese gebiedsdelen houden. Wel blijft Duitsland in permanente oorlog met Rusland, ook nog in 1952, het jaar dat dit vooral Londense verhaal speelt.
Hoofdpersoon is overheidsambtenaar David Fitzgerald, half joods (maar wie weet dat?) en getrouwd met Sarah. Hun zoontje Charlie is twee jaar eerder aan een ongeluk in huis overleden. Vanwege de op handen zijnde deportatie van joden in Engeland, het overdreven nationalisme en het volkomen ontbreken van enige democratie gaat hij spioneren voor het verzet, net als eerder al zijn studievriend Geofff Drax, nu ook overheidsambtenaar. In opdracht van ene Harold Jackson en een vrouw genaamd Natalia kopieert hij stiekem allerlei documenten op zijn ministerie van overzees gebiedsdelen (dominions). De sleutel tot de geheime stukken krijgt hij slinks in handen door het nummer af te kijken van een medewerkster, Carol Bennett, die gek op hem is.
Dan komt een andere voormalige studievriend van hem uit Oxford in beeld, Frank Muncaster. Die werkt als natuurkundige, maar zit nu opgesloten in een psychiatrische inrichting, nadat hij zijn broer, nu werkzaam in de VS, uit het raam heeft gegooid. Een hoge SS-er uit Duitsland, Gunther Hoth en een Engelse man van de geheime dienst, William Syme, willen Frank Muncaster graag aan de tand voelen over atoomgeheimen die zijn broer hem zou hebben verteld in een dronken bui. Frank ontsnapt uit de inrichting met hulp van het verzetsgroepje en daarbij speelt een Schotse verpleegkundige, Ben Hall, ook een belangrijke rol. Het verhaal eindigt aan de zuidkust van Engeland bij Brighton, ongeveer op het moment dat bekend wordt dat Adolf Hitler is overleden en Goebbels en Himmler om zijn opvolging strijden.
In een korte biografie van CJ Sansom lees ik dat hij het boek voltooid heeft, terwijl hij zwaar ziek was, lijdend aan beenmergkanker. Daarvan is tijdens het lezen van het epos weinig te merken. Londen zit wel dik in de mist, als ik me op mijn balkon begin af te vragen of ik al kan bedenken of de goeien wel aan het langste eind gaan trekken. “Mist over Londen” vind ik – hoe kan het anders - een mooi en spannend boek, waaraan ik graag een hoog recensiecijfer wil toekennen. Af en toe wordt me het verhaal ietsje te langdradig, maar als ik dan doorlees, kom ik er weer even snel in. Een volle 8 als recensiecijfer vind ik op zijn plaats.

Mijn tweede boek, het laatste dat ik voor jullie heb, is er een van de Zweedse schrijver Åke Edwardsson. Het heet “De laatste winter” (“Der sista vintern”) en is uit 2008. Het is er een van mijn e-book en het speelt in het Göteborg rond de kerst- en nieuwjaarsdagen en ook een beetje aan de Costa del Sol (Nueva Andalucía, een Zweeds toevluchtsoord daar).
Erik Winter is bijna 50 en hoofdinspecteur van de regiorecherche. Zijn rechterhand heet Bertil Ringmar en er lopen nog veel meer politiemensen door het beeld, o.a. Fredrik Halders, Aneta Djanali en de jonge Gerda Hoffner. Binnen vrij korte tijd blijken twee dames vermoord te zijn: Madeleine Holst en Gloria Carlix. Aanvankelijk worden met name hun respectievelijke bedgenoten uitgebreid aan de tand gevoeld: Martin Barkner en Erik Lentner, maar hen echt beschuldigen van de moorden zit er niet in. Dan blijkt dat alle ouders van de slachtoffers en potentiële daders een tweede huis hadden in de Costa del Sol, vlakbij elkaar, N.B. in het dorpje bij Marbella waar ook Erik Winter vaak kwam. Er schijnt toen lang geleden iets gebeurd te zijn, waarna de vriendschappen tussen de ouders voorbij waren. Hamvraag: wat was er destijds loos aan een zwembad bij het huis van Peder en Annica Holst in Nuevo Andalucía?
Tussendoor spoelt ook nog een lijk aan op het privéstrandje van Erik Winter en zijn gezin; dat blijkt van makelaar Anders Dahlquist te zijn. Staat diens dood helemaal los van die van Madeleine en Gloria? Enkele interessante bijrollen worden ingevuld door daklozenkrantverkoper Tommy Näver, Herman Schiold en het echtpaar Svensson. En niet te vergeten de technische rechercheur Torsten Öberg en de familie van Erik Winter.
Uit het boek begrijp ik dat “het uur van de wolf”, een VPRO- televisieprogramma op de late avond, eigenlijk voor de hele nachtelijke periode staat, “the wee small hours”, om het eens op zijn Amerikaans te zeggen. En kan iemand mij eens uit de doeken doen wat een “Janssons verleiding” is. Het lijkt een gerecht te zijn dat speciaal met de Zweeds kerstmis op tafel hoort te komen.
Wat vind ik van “De laatste winter”? Åke Edwardsson heeft best een interessant verhaal in zijn pen en hij vertelt het met verve. Ik heb zijn boek met een glimlach op mijn mond zitten lezen, waarvoor hem uiteraard enige lof toekomt. Aan de andere kant, op het einde duurde het me wel ietsje aan de lange kant en was ik blij, toen ik het uit had. Of komt dat, omdat ik het per se uit moest hebben vandaag? Dat allemaal gezegd hebbend krijgt “De laatste winter” van mijn net geen 8, een 7½. Ik heb er nog een paar van Åke Edwardsson op mijn e-reader en ik beloof jullie dat ik er nog eentje ga doen.

woensdag 22 april 2015

Weblogbrief 10.29, 22 april 2015

Weblogbrief 10.29, 22 april 2015

¡Muy buenas, mi pública del alma! Een hele goede middag, geliefde toehoorders. Daar zal je hem weer hebben, mij wel te verstaan. Vanaf vandaag kunnen jullie kennismaken met mijn voorlaatste brief van deze winter. Voorlaatste, hoe zeg je dat ook al weer in het Spaans? Laatste is “último”, allerlaatste (min of meer) ook, maar voorlaatste? Dat is “penúltimo”. Deze brief is mijn ”penúltima carta electronica” van deze winter.

Laat ik hem beginnen met een overlijdensbericht. Onlangs is Percy Sledge van ons heengegaan, de man van “When a man loves a woman”. Harry heeft thuis nog een Edisonbeeldje van hem staan dat hij veertig jaar terug had moeten komen afhalen in Nederland. Helaas, toen is het er niet van gekomen en nu al helemaal niet meer.

In mijn nieuwe rubriek: Engelstalige en andere opschriften op T-shirts heb ik er een, waarbij ik aan een mij sympathieke tv-serie van vroeger moet denken: WHO’S THE BOSS? Kennen jullie die serie nog? Als hoofdrolspelers fungeerden daarin eigenares van een reclamebureau Angela en haar inwonende “pótsmaan” (“limpiadoro” in het Spaans) Tony. Een prachtige bijrol is vergeven aan Angela’s moeder, altijd in voor een seksuele toespeling en daarbij Angela’s zoontje en Tony’s dochter. ( Bijna) alle opnames zijn in het huis en soms de keuken van Angela’s huis in New York. En dan is hier mijn quizvraag van de week: hoe heette de moeder in de serie ook al weer? Voor mijn antwoord verwijs ik naar de maandag verder op in mijn brief.

Is dit genoeg voorwerk en mag ik dan nu mijn eerste CD van de week aankondigen? Vorige week, toen ik bij El Corte Inglés op de platenafdeling was, hoorde ik door de luidsprekers “My funny valentine”, in een haast perfecte uitvoering van een dame. Ik kon haar niet thuisbrengen en dacht even: is dat Amy Winehouse? Maar haar hit was niet “My funny valentine”, maar “Valerie”. Welke versies heb ik zelf van “My funny valentine”, het nummer waar bij de “manslui” vooral Chet Baker hoge ogen mee gegooid heeft? Terug op de Luis Morote kroop ik achter mijn laptopje en in een mum van tijd kwam ik tot een tiental zangeressen. Hier zijn ze: Anita O’Day, Barbra Streisand, Billie Holiday, Carmen Mcrae, Dinah Shore, Linda Ronstedt, Nina Simone, Rita Reys, Sarah Vaughan, Shirley Horn. Tel het maar na: tien stuks. Blijft de vraag of die van El Corte Inglés erbij zit; ik denk het niet.
Dat gezegd hebbend krijgen jullie van mij de doorrookte stem van de in 2011 gestorven bakvis Amy Winehouse(op haar 23ste). Van haar zijn er bij mijn weten vijf CD’s: “Frank” uit 2003, “Back is black” uit 2007, “Back is black, special edition” uit 2007, postuum “Lioness: hidden treasures” uit 2011 en tussendoor heb ik nog “Live in Paradiso” uit 2007. Meestal ben ik niet zo erg van de live-platen, ben ik meer een fan van het studiowerk, maar mede omdat ik Paradiso van haver tot gort ken, nou ja, als het pochetzakje van mijn colbertje, maak ik hier voor Amy Winehouse een uitzondering. Op de CD staan dertien nummers, bijna allemaal van de eerste “Back to black”. Daar gaan we:
01.Dear friends
02.Tears dry on theirown
03.Cherry
04.Fuck me pumps
05.He canonlyhold her/Thatthing
06.I heard love is blind
07.Wake up alone
08.Back to black
09.You know thatI’m no good
10.Me and Mr. Jones
11.Love is a losing game
13.Valerie
Jullie weten wellicht dat Mick Jagger tot halverwege de jaren zestig vooral bluesnummers van zwarte Amerikanen zong. Iets vergelijkbaars deed Amy Winehouse op haar Cd’s, alleen is er geen vervolg. De leukste liedjes op de live CD zijn voor mij: “Cherry”, “Fuck me pumps”, “Wake up alone” en “Back to black”. Apart vind ik vooral “Cherry”, dat ik op geen enkele andere Cd van haar kan vinden, ook niet op “Lioness: hidden treasures” van na haar dood. Overigens, echt overhouden vind ik de stem van Amy Winehouse niet. De tien My funny valentines hierboven van Anita O’Day tot Shirly Horn staan mij nader (zeg je dat zo?).

En dan ga ik het nu over plassen hebben, op zijn Spaans “orinarse”, “mictionar”, “hacer pis”, “mear”. Het is niet helemaal een onderwerp, waarmee je in gezelschap sier maakt, maar moeten we er niet allemaal de nodige keren per etmaal aan geloven? Ikzelf, 68 jaar jong, moet er ’s nachts, ook als ik ’s avonds maar weinig gedronken heb, altijd wel een keer extra uit.Door de dag ben ik goed voor ongeveer eens per twee uur plassen, tenzij daar geen gelegenheid toe is, dan houd ik het zonder probleem een uurtje of zo meer op.

En nou komt mijn toevoeging: ik moet vooral weer eens plassen, als ik rechtop sta. In bed kan ik vele uren zonder, als ik in mijn “zedeleer” op het balkon zit ook wel, maar als ik eenmaal sta, lijkt het al snel of ik hoognodig weer eens moet. Helemaal erg wordt het, als ik bijv. mijn tanden sta te poetsen of mij aan het scheren ben. Is het een euvel van mij persoonlijk of hebben jullie dat ook? En dames, hebben jullie daar meer of minder last van dan wij mannen, enzovoorts. Ik zal het “staan en moeten plassen” eens proberen na te zoeken op een medische “ site” op het internet.

(Staande plassen is natuurlijk weer een heel ander onderwerp. Ik moet er niet aan denken dat ik gesommeerd word om op de WC te gaan zitten voor een plasje; hoe komen sommige kneuterige dames op het idee?)

Vrijdagavond was ik een beetje uitgelezen. Toen ik na een blokje om in de omgeving van plaza Farray om kwart over 9 weer in mijn flat kwam, dacht ik: “En nou nog een mooie Woody Allen film uit de oude doos.” Dus laadde ik mijn D-schijf met “Broadway Danny Rose” uit 1984.
Het verhaal!Vrienden halen in een New Yorks café herinneringen op over vroeger. Eentje vertelt over hoe Danny Rose (Woody Allen), een agent van “losers” van artiesten, zijn vrouw heeft leren kennen. Een van zijn artiesten, Lou Canova (Nick Apollo Forte), een zanger die aan zijn come-back werkt, heeft naast zijn vrouw een vriendin, Tina Vitale (Mia Farrow). Danny moet haar bij een voor Lou belangrijk optreden in het Waldorf hotel zogenaamd als zijn eigen vriendin meenemen en voorafgaand daaraan beleeft hij een apart dagje met haar. Al direct na het geslaagde optreden in het hotel kiezen Lou met Tina voor een andere manager en Danny zit in een put. Dan is het Thanksgiving Day (vierde donderdag van november), als Tina Lou alweer verlaten heeft. Ze besluit om Danny bij hem thuis op te zoeken. Einde verhaal.
Dit is “dus” voor mij een van de beste films met Woody Allen als regisseur en hoofdrolspeler. Ik kan er nauwelijks genoeg van krijgen. Ik neem hem mee naar Maastricht en daar mogen jullie hem van me lenen (maar ik wil hem steeds wel direct weer terug).

Zaterdagavond was op Santa Catalina een autoshow in volle gang, toen ik thuiskwam. De herrie was zo erg dat ik er niet over dacht om op mijn balkon te gaan zitten met mijn boek. Dan wijk je probleemloos uit naar nog weer een film van regisseur Woody Allen: “Sweet and lowdown” uit 1999. Hij speelt er als een van de commentatoren maar een bijrolletje in.
De film gaat over het rare leven in de jaren dertig van de Amerikaanse jazzgitarist Emmet Ray, gespeeld door Sean Penn. Emmet Ray duldt alleen de Franse zigeuner Django Reinhardt boven zich. We zien hem als uitbater van dames van niks, terwijl hij ratten afschiet, op feestjes asbakken jat, naar voorbijkomende treinen kijkt dan wel poolbiljart speelt. De drank vloeit overal waar hij is, te royaal. Belangrijke dames in zijn leven zijn de stomme Hattie (Samantha Morton, een prachtrol) en Blanche (Uma Thurman), maar eigenlijk gaat zijn gitaar hem boven alles. Op de aftiteling lees ik dat ene Howard Alden de meeste gitaarpartijen voor zijn rekening neemt. Luister (bij wijze van spreken) eens met mij naar bijv. “I’m forever blowing bubbles”. Hebben jullie dat niet bij de hand van Emmet Ray? Dan toch zeker wel van Django Reinhardt? Ik ook niet, wel van Les Paul & Mary Ford en van Dean Martin. Nou, dan nemen we toch een echt feestnummer van Django Reinhardt: “I’ll see you in my dreams”, nog zoetgevooisder? Dat nummer heb ik van o.a. Ella Fitzgerald, The Mills Brothers, Chet Atkins & Mark Knopfler en uiteraard staat het ook pontificaal op diverse albums van Django Reinhardt. Hilarisch!
Als ik weer terug naar de film mag, die heb ik met Trudie in Maastricht eens in Lumière gezien en wat vond ik hem toen mooi. Een herhaling op mijn laptop, meer dan tien jaar later, is dan nooit weg.

Ander onderwerp. Bij mij beneden aan de overkant was vroeger een goedlopend avond-, nachtcafé van een dikke Duitser. Later werd dat een echt nachtcafé waar Marc met vrienden nog eens geweest is. Toen was het er bepaald lawaaiig en kon je er allerlei drugs kopen. De politie moest er nog wel eens orde op zaken komen stellen, ook voor de deur als er geknokt werd. Ongeveer twee winters terug was het ineens afgelopen. Ik neem aan dat de gemeente de horecavergunning had ingetrokken. Er was daarna nog wel eens een huurder voor korte tijd, maar verder was het er muisje stil.
Onlangs, ik heb het over een maand terug of zo, was er weer ineens enig leven in de brouwerij, met name op de zaterdagochtend en nog meer op de zondagochtend. ’s Avonds laat was het er m.i. niet te doen. Min of meer keurig verstopt achter een deur hoor ik sindsdien tegenwoordig weer zachtjes muziek, niet de verkeerdste. Voor de deur is het overigens zo rustig als het maar zijn kan. Echter, het is wel waar dat af en toe mensen naar buiten komen die duidelijk niet vanuit hun bed voor een eerste kopje koffie daar naar binnen zijn gegaan. Meestal zijn het, ik kan het niet helpen, donkere types van in de twintig, dertig, met een enkele opgetutte dame erbij.
Op deze zondagmorgen was het echter om half 11 echt weer eens ouderwets prijs. Ik zat braafjes op mijn balkonnetje en uit het niets kwamen er zo’n mannetje of tien met vrouwelijke aanhang naar buiten. Twee ervan hadden kennelijk flinke bonje en wilden met elkaar op de vuist. Een meute anderen was present om de zaak te sussen. Ik kon het vanaf twee hoog uitstekend volgen en met mij diverse andere Luis Moroters. Een klein clubje jongens droop snel af, de hoek omnaar de Vientinueve de Abril, en de rest ging vlotjes weer naar binnen.
Misschien had de politie de tent destijds toch maar definitief moeten dichtgooien en niet onlangs weer een nieuwe horecavergunning moeten verstrekken. Ik weet nagenoeg zeker dat er in de kelder ook nu weer in drugs gedeald wordt en natuurlijk is Hermandad daar dan ook mee bekend.Aan de andere kant, als Las Palmas een echte stad is, met zijn bijna 400.000 inwoners, kun je niet alles verbieden; ergens moeten junkies toch aan hun spul kunnen komen. (Eerder vermoedde ik trouwens al een drugsadresje op vijf hoog in hetzelfde flatgebouw, maar de Marokkaanse jongen die daar woonde, is intussen foetsie.)

Op Amy Winehouse ben ik op de zondagochtend compleet uitgekeken en wie zal ik nu eens als muziektherapie inzetten? Wat vinden jullie van de voormalige indiaan Buffy Sainte-Marie, native American, de vrouw die in haar jonge jaren “The universalsoldier” schreef. (He is 5 foot 2 and he is 6 feet 4, op mijn telefoon reken ik het voor jullie om: 1.58 en 1.95 meter). Donovan heeft er een hit mee gehad, die de hele wereld is overgegaan. Zelf is ze intussen goed voor een kleine twintig Cd’s van Buffy Sainte-Marie, met vooral nummers van zichzelf. Is dit Americana-muziek avant la lettre? Wie de hele trits plus een korte biografie van haar wil bekijken, kan op bijv. Allmusic eenvoudig terecht. Op mijn schijf staan negen platen van haar plus een tweetal verzamelplaten. Hier zijn ze:
(1964) It’s My Way
(1966) Little Wheel Spin And Spin
(1968) I’m Gonna Be A Country Girl Again
(1970) Illuminations
(1971) She Used To WannaBe A Ballerina
(1972) Moonshot
(1974) Buffy Sainte-Marie
(1976) Sweet America
(1992) Coincidence And Likely Stories
(C….) Native North-American Child: An Odessey 1974
(C….) The Best Of BSM, 2 Cd’s.
Welke zal ik eens voor jullie (en vooral voor mezelf) opzetten? Als je het niet weet, kan het zelden of nooit kwaad, als je de eerste neemt. “It’s My Way” is uit 1964, meer dan vijftig jaar geleden. Toen was Buffy Sainte-Marie nog maar 23. De plaat telt dertien nummers, te weten:
01.Now that the buffalo’sgone
02.The oldman’slament
03.Ananias
04.Mayoo sto hoon
05.Cod’ine
06.Cripple creek
07.The universalsoldier
08.Babe in arms
09.He livedalone in town
10.You’re gonna need somebody on yourbond
11.The incest song
12.Eyes of amber
13.It’s my way
Zal ik een paar nummers noemen die me op de plaat extra bevallen? Uiteraard de tekst van liedje 4 (oef, ugge) en daarnaast bijv. “Cod’ine”, “He lived alone in town” en “Eyes of amber”. En dan is er nog “The universal soldier”, maar daarover gaan we niet in herhaling vervallen. Buffy Sainte-Marie, intussen over de 70, heeft heel mooie Americana-muziek geschreven en gespeeld.

Gaan we naar de maandag. Eerder in deze brief ging ik met jullie terug naar de Amerikaanse tv-serie “Who’s the boss?”. De twee hoofdrollen in de serie waren voor Tony Danza en Angela Bower met hun kinderen Samantha (van Tony) en Jonathan (van Angela). Maar de moeder van Angela, hoe heette die ook al weer? M…Mo…Mona. Dat was mijn favoriet in de serie, Mona, met haar wellustige ogen.

Laat ik het vóór het scheiden van deze briefmarkt nog eenmalig over de muggen hier hebben. Die zijn er nog steeds. Als ik ’s avonds op mijn balkon zit, kan ik het beste de deur naar mijn computer- en slaapkamer dichthouden, anders is het leed niet te overzien bij het opstaan ’s morgens. (Nou ja, leed!). Een enkele keer gebeurt het me dat ik, als ik er uit moet om te plassen, op de terugweg vanuit de tussenkamer een mug meeneem richting mijn bed. Als ik dan weer net begin te ronken, hoor ik hem (of haar natuurlijk) aan mijn oor zoemen, “zumbar” in het Spaans. Braaf steek ik dan mijn arm of armen boven de deken en vrij snel erna ben ik weer in dromenland.
Wat doe je vervolgens met zo’n beestje, als je uit bed komt ’s ochtends? Ik heb er wel eens eentje “tegen het behang geplakt”, wat me nog een aardige bloedvlek opleverde, waar ik met water en zeep werk van moest maken. Los daarvan, als de mug gewonnen heeft, moet je het mormel dan niet ook zijn zege van harte gunnen? Vanochtend was er weer eentje die mij te slim af was geweest en die heb ik die, nadat ik mezelf toonbaar had gemaakt, rustig het huis uit gebonjourd. Een mens moet zijn verlies nemen, als dat aan de orde is.

Wat zal ik over de maandag verder nog vertellen? ‘s Avonds las ik “in de gezet” in mijn bibliotheekje aan de boulevard dat Messi voor Barcelona in tien jaar tijd nu zijn 400ste doelpunt had gescoord. Met enig moeite was Barcelona in het weekend Valencia de baas gebleven; keeper Bravo had nog een strafschop moeten stoppen. En toen, in blessuretijd, werd het 2-0 voor Barcelona door een mooie treffer van het 27-jarige fenomeen dat eruit ziet als een schooljongetje dat zijn laatste oortje versnoept heeft. Oortje? Laatste oortje? Het wordt tijd dat ik me eens een groot etymologisch woordenboek aanschaf of beter nog: er eentje op mijn laptop zet. Hoe dan ook, in de Spaanse competitie alleen al is Messi dit voetbaljaar al weer goed voor 35 doelpunten, met nog zes wedstrijden te gaan. Ik weet het, Cristiano Ronaldo heeft er vier meer gemaakt, maar daar waren wel negen strafschoppen bij (bij Messi maar vier). Barcelona staat nog steeds twee punten voor op Real Madrid.

En dan, op dinsdagochtend, gisterenmorgen, denk ik opeens: Tussendoor een prachtnummer opsommen van Django Reinhardt, kan dat wel? Dus kom ik toch nog met een heel album van de man. Ik kies er een waarop, uiteraard, “I’llseeyou in my dreams” staat, van het schrijversduo Isham & Gus Jones, dat hij nu eens samen met de Italiaanse jazzviolist Stephane Grappelli speelt, ook al zo’n fenomeen. Wisten jullie dat ze in de tweede helft van de jaren dertig in Parijs samen de sterren van de hemel speelden in het “Quintette Du Hot Club”. De hele CD, in reprise, is uit 2009 en heeft de simpele naam: “Django et Stephane” meegekregen.Hier zijn alle achttien nummers:
01.Rose room
02.I’ll see you in mydreams
03.Lover come back to me
04.It was sobeautiful
05.Smoke rings
06.Clouds
07.Moonglow
08.Christmas swing
09.Runnin‘ wild
10.Some of these days
11.Blue drag
12.When day is done
13.My melancholy baby
14.I gotrhythm
15.Chicago
16.Charleston
17.Improvisation
18.I saw stars
Als dat niet weer eens iets heel anders is!Django en Stephane maken er in Parijs destijds echt een potje van, in de beste zin van het woord, en niet alleen op “I’ll see you in my dreams”,waarop met name Django Reinhardt schittert. Luister voor de variatie eens naar bijv. “Rose room”, “It was so beautiful”, “Moonglow”, “Runnin’ wild”, “Blue drag” (een compositie van Emmet Ray, pardon Django Reinhardt zelf) en niet te vergeten “Chicago”.

Op de dinsdagavond kwam ik op de boulevard voor de zoveelste keer drie mannen tegen aan wie ik intussen absoluut een gloeiende hekel in het kwadraat heb. De minst erge is een man van ongeveer 40 die iedere dag opnieuw echt kilometers maakt in de hoop hier en daar een lot te kunnen slijten. Van Once is hij niet, want hij loopt af en aan zonder bril en/of rood-witte wandelstok. Terwijl hij het “Suerte” van de daken schreeuwt, gaat hij in ijltempo alle straten van mijn deel van de stad af, waar dat hem wordt toegestaan ook de café’s en restaurants. De diverse banken op Las Canteras en Santa Catalina zijn helemaal zijn werkterrein. Hij lijkt me slim genoeg; kan hij niet eens iets zinnigers gaan doen?
Echter, echter, hij is niks vergeleken met een iets oudere, foeilelijke man met een witte baard en met één verminkte arm en hand. Die spreekt mij iedere avond opnieuw met zijn op droefheid staande ogen aan alsof ik de uitkomst voor zijn problemen ben.Caballero, heb je misschien geld voor een bocadillo voor me, ik heb zo’n honger. Voor alle duidelijkheid, dat doet hij ook bij legio andere mensen, in de duizenden. En geloof het of niet, hoe netter je gekleed bent, des te sneuer stelt hij zich met zijn armpje voor je op.
Vergeleken bij nummertje drie is hij nog een bezienswaardigheid. Dat is een zeer patent uitziende brillenman, meestal in korte broek, die echt de kachel met ons aanmaakt. Hij vindt gewoon dat we hem stuk voor stuk zo snel mogelijk geld moeten geven. Tussendoor zie ik hem ook wel met enig vertoon de telefoonbussen bevoelen, met enig geweld, of daar misschien geld in is blijven zitten. Is hij een junkie? Zo ja, dan hoop ik nooit in die verleiding te komen. Wat een zak van een man en wat is hij agressief naar de mensen.
Eigenlijk moet ik een kiekje van alle drie bijsluiten. Het zijn etters, vooral de derde, en kan de politie ze misschien uit mijn buurt houden. Als ze werkloos zijn, zullen ze maandelijks toch wel een geldbedragje van de overheid krijgen? Onlangs vroeg ik Noé hoe hoog hier nou precies de bijstandsuitkering is. Kreeg ik als antwoord dat die nul komma nul is; wie geen werk heeft, gaat maar bij zijn ouders en vrienden wonen. Geld beuren bij de sociale dienst zit er niet in. En dan bekijk je zelfs de drie onverlaten die ik net de bodem in schreef, weer met iets andere ogen.

Daar laat ik het op de woensdagmorgen bij. Stelde hij, de brief, wat voor? Zo nee, dan heb ik nog een week om er eventueel in mijn allerlaatste brief voordat ik weer naar Nederland kom, iets van te bakken. Trudie zit deze week op Palma de Mallorca, dus dat is behelpen. Laat ik nu alvast de “Feria del libro”, boekenbeurs, op parque San Telmo onder jullie aandacht brengen. Ze is van 29 april tot 3 mei, van de dag dat ik mijn laatste brief van deze winter verstuur (en ook mijn praatje op de universiteit hou) tot de dag dat ik weer naar Nederland kom.
Voor nu, trap hem eens op zijn staart en tot ziens, hastaluego, PaulK.

BOEKBIJLAGE

De afgelopen week heb ik maar één boek uitgelezen, “Het puttertje” van Donna Tartt uit 2013, 755 bladzijden dik. De dame heeft er het jaar erop de Pulitzerprijs voor gekregen en wie ben ik dan om het ongelezen te laten.
Laat ik beginnen met een paar zinnen te wijden aan de maker van “Het puttertje”: Carel Fabritius. Het schilderijtje, klein genoeg met zijn 33 bij 23 cm, is van 1654 of zo, van vlak voor zijn dood. Het stelt een goudvink voor op een houten doosje aan de muur, één pootje met een kettinkje aan het doosje geklonken. Ik heb het in het Haagse Mauritshuis, naast het Torentje, wel eens bekeken, best aardig. Carel Fabritius is van Amsterdam, geboren in 1622. Als jongvolwassene woonde hij in de Runstraat (van o.a. café De Pels en De Doffer). Rembrandt was zijn leermeester in Mokum. Zijn huwelijk leverde alleen dode kinderen op; bij het derde overleed ook zijn vrouw. In 1650 trouwde hij opnieuw en woonde sinds 1651 in Delft. Daar had hij zijn eigen, met Rembrandt vergeleken veel lichtereschilderstijl. Vermeer op zijn beurt heeft in zijn jonge jaren nog iets opgestoken van de Delftse schilderkunst van Fabritius. In 1654 ontplofte zijn woning en de brand heeft er waarschijnlijk mee voor gezorgd dat er nauwelijks werk van hem bewaard is gebleven, niet meer dan een dozijn schilderijtje of zo. Toen hij die dag in Delft de geest gaf, was Carel Fabritius 32 jaar; oud is anders.
Intussen heb ik enige moeite met het woord “puttertje”. Waarom heeft Carel Fabritius het schilderijtje niet gewoon “De goudvink” of “De gele vink” genoemd? (In het oorspronkelijke Engels heet het boek van Donna Tartt “The goldfinch”; in het Spaans heeft men er geloof ik “El jilguero” van gemaakt.) Los daarvan: komt het woord “mannetjesputter” uit dezelfde koker? En weten de Hollanders onder jullie wel wat een “pötter” in het Maastrichts is? Jan Willem, dat is niet iemand die op de golfbaan aan putten toe is, maar het is Maastrichts voor een capuchon.
Donna Tartt is van 1963 en is bepaald geen veelschrijver, geen J. J. Marrric. “The goldfinch” uit 2013 is haar derde boek; daarvóór publiceerde ze er twee: “The secret history” (een verborgen geschiedenis) in 1992 en “The little friend” (de kleine vriend) in 2002. “The secret history”, dat ik eerder las, vond ik een mooi boek.
“The goldfinch”, het puttertje, is een zo dik boek dat ik nu met een dubbel zo lange samenvatting kan komen zonder dat jullie daarover mopperen. Dat ga ik ook een beetje niet doen, maar wat let je om verder op een paar alinea’s over te slaan. Het verhaal speelt in New York, Las Vegas, opnieuw New York, Amsterdam en voor een derde keer New York.
Hoofdpersoon is Theo Decker, van zijn vriend Boris krijgt hij de bijnaam Potter. In het begin van het boek is Theo dertien jaar, als hij met zijn moeder Audrey een New Yorks museum bezoekt, waar o.a. “Het puttertje” van Carel Fabritius tentoongesteld is. Dan ontploft er een bom, het lijkt 1654 wel, het is één grote ravage, er vallen tientallen doden, onder wie zijn moeder en de opa, Welty, van een meisje,Pippa, die hij daar tegenkomt. Mede op aanraden van Welty, vlak voor diens dood, pakt hij het schilderijtje van Fabitius onder de arm en verdwijnt er in de consternatie mee via een zijingang van het museum. Later gaat hij naar het atelier van Hobie, James Hobart, de compagnon van Welty, om daar een ring af te geven, die hij vlak voor diens dood ook van Welty heeft gekregen. Hij voelt zich bij Hobie veel meer op zijn gemak dan waar hij na de dood van zijn moeder tijdelijk gaat wonen, bij schoolvriendje Andy en de rest van het rijke gezin Barbour.
Dan komt zijn eerder weggelopen vader Larry op te proppen, die hem (hij neemt stiekem wel het schilderijtje mee) naar Las Vegas verhuist, waar hij met zijn Xandra woont. Theo komt daar in een gok- en drugsmilieu terecht en het wordt alleen maar erger met zijn nieuwe vriend Boris Pavlikovsky erbij. In het nieuwe huis loopt ook een hond rond, Popper (Poptsjik), voor wie hij liefde opvat. Dan krijgt zijn vader het met de maffia aan de stok. Hij overlijdt bij een verkeersongeluk en Theo smeert hem per bus met medeneming van “Het puttertje” en Popper.

Ik sla nu twee alinea’s lang aan het verklappen van het vervolg. Hier moeten jullie ophouden met lezen, als je het boek nog wilt lezen. Ga dan daarna verder.
Terug in New York gaat hij terug naar Hobie en Pippa, op wie hij stapelgek is. Pippa moet naar kostschool elders en vertrekt later naar Londen. Acht jaar later is Theo, 21 jaar, zwaar aan de dope, allerlei spul, maakt wel zijn school af en werkt nu in de antiekwinkel van Hobie.Terwijl die vooral oude dingen restaureert, is Theo er voor de winkel en de verkoop. Hij is daarbij niet te beroerd om grotendeels vernieuwde spullen voor heel oud te verkopen. Vooral ene Lucius Reece, die zich bekocht voelt, maar vooral ook naar “Het puttertje” op zoek is, belaagt hem. Als Theo 26 is, verdrinken Andyen diens vader tijdens een zeiltocht, de Barbours krijgen weer contact met Theo en een jaar later gaat Theo zich zo waar verloven met Kitsey, de jongere zus van Andy. Dan komt Boris hernieuwd in beeld die hem in het milieu van kunstrovers introduceert. En passant vertelt Boris aan Theo dat hij “Het puttertje”jaren eerder al in Las Vegas van hem gestolen heeft. Die heeft zonder het te weten een morsig studieboek van Boris jarenlang in een pakhuis opgeslagen in plaats van het schilderijtje.
Boris neemt Theo vervolgens mee naar Amsterdam, waar ze “Het putttertje” opnieuw in handen krijgen, maar ook weer kwijt raken. Een paar dagen later komt Boris hem vertellen dat hij het opnieuw gevonden heeft, in Frankfurt met allerlei andere geroofde museumkunst. De kunstpolitie is erg blij met de vondst en Boris (en via hem ook Theo) worden schatrijke mensen vanwege de overdadige beloning die hun het terugvinden van de vele kunst oplevert. Theo gaat vervolgens terug naar New York en daar vertelt Hobie hem over zijn nieuwste wederwaardigheden. De mensen aan wie eerder een meubelstuk veel te duur verkocht is, worden nu door Theo schadeloos gesteld. Helaas, met Kitsey was het al niks en wordt het ook weer niks, terwijl Pippa nog steeds de voorkeur aan Londen geeft.

Hier, vanaf deze alinea, mag iedereen weer meedoen, ook de mensen die het boek nog willen gaan lezen. “Het puttertje”, “The goldfinch”, van Donna Tartt vind ik een prachtig boek. Een thriller zou ik het niet noemen, meer een roman over een jongeman, Theo, in vooral de grote stad in Amerika. We zien de jeugdige vriendschappen, zijn gehannes met meisjes,zijn ingewikkelde drugsverslaving tegen de achtergrond van vooral de New Yorkse kunstwereld, doorspekt met de diverse filosofische beschouwingen van vooral Hobie. Ik heb uitgebreid genoten, alle dagen dat ik het boek, beter gezegd het e-book in handen had, ook van het tweede deel waar sommige mensen hun bedenkingen over hebben. Als recensiecijfer heb ik voor het hele boek een 8½ over. Wat goed is, af en toe heel goed, mag als zodanig ook beloond worden. En zoal al aangekondigd, “The little friend” uit 2002 moet er nu ook maar eens aan gaan geloven.

donderdag 16 april 2015

Weblogbrief 10.28, 16 april 2015

Weblogbrief 10.28, 16 april 2015

¡Permiso, amigos y familia”! met jullie welnemen, vrienden en familie, hier ben ik weer. Ik heb de afgelopen dagen mijn best gedaan om mijn diverse belevenissen in Las Palmas weer aan het papier toe te vertrouwen en hier is ze dan, mijn proeve bij recente bekwaamheid. Ik begin deze keer met de verzuchting “AYUKEN”; die heb ik van Noé en Carlos. Ik zat vrijdagavond op het terras van restaurant Allende aan tafel, ik met mijn rug tegen de muur, er kwam een dame langs met een voorgevel waar je U tegen zegt en wie ben ik om dan niet eens in de juiste richting te kijken. Riepen ze in koor: “ayuden”. Het woord is uit een computerspelletje, waarbij de held voortdurend tegenstanders neermaait, terwijl hij die kreet uitstoot. Zij hadden hem daaruit overgenomen voor eigen gebruik. In een Spaans woordenboek zullen jullie het woord “ayuden” niet aantreffen (maar het lijkt op “helpen”).

Ik vertelde jullie de vorige keer dat een inlegzooltje een “plantilla” is in het A.B.S. De werkloze Carlos kwam vrijdagavond met een tweede betekenis: “plantilla” staat ook voor de mensen in vaste dienst bij een bedrijf of fabriek. “De plantilla” is in vaste dienst. Juli, ook bij Rafaela’s verjaardag present, zie daar, heeft nogal wat luiaards in zijn botanische tuin werken. Ze zijn “de plantilla”,in vaste dienst, en dus haast niet te ontslaan. Je moet je het er maar mee doen.

Een avondje met Noé levert me ook nog wel eens iets op muziekgebied op. Eerder had ik hem per e-mail beleefd, doch dringend gevraagd of hij de nieuwe Dylan en Knopfler eens voor me kon downloaden; dan hoefde ik bij El Corte Inglés mijn portemonnee niet te trekken. Nu kwam hij met beide albums op MO3 aanzetten. Ik begin met Bobby Zimmerman, omdat hij de oudste van de twee is met zijn 73 jaar. Zijn recente namaakvertolking van hits van Frank Sinatra heet “Strangers by the night”. Er staan tien nummers op die ik eerst maar eens braaf ga opsommen:
01.I’m a fool to want you
02.The night we calledit a day
03.Stay with me
04.Autumn leaves
05.Why try to change me now
06.Some enchanted evening
07.Full moonand empty arms
08.Where are you?
09.What’ll I do
10.That luckyoldsun
Bob Dylan heeft in zijn lange loopbaan al de nodige fratsen uitgehaald. Zo is hij bijv. in de zestiger jaren van folk overgestapt op rock, heeft hij begin jaren 80 zijn religieuze periode gekend en nog niet zo lang geleden deed hij als DJ ineens een uur muziek van anderen bij zijn plaat. Steeds waren het aangename verrassingen die me te wachten stonden, wel met de toevoeging dat zijn gezang kreeg steeds meer trekjes van een potkachel die bijna uit is, begon te krijgen. Ik ben sinds 1962, meer dan vijftig jaar terug, onverminderd bijzonder gecharmeerdvan de man zijn teksten, meer nog dan van zijn muziek, maar we gaan het niet te gek maken. Zijn nieuwste plaat uit 2015bevat voor de complete verrassing geen enkel nummer van zichzelf en in een recentinterview bekende Bob Dylan dat hij Frank Sinatra zo goed vond dat hij daar maar eens een tiental liedjes van moest opnemen, met een orkest op de achtergrond.
Eerlijk is eerlijk, geef mij dan steeds maar de versie, waar Old Blue Eyes destijds furore mee gemaakt had.Ik vind Bob Dylan’s stem eigenlijk nog wel een vleugje meevallen op de cd, maar gekocht zou ik hem nooit hebben. (Echter, als echte fan wil je geen plaat van hem missen; dat weer wel.). Neil Young heeft in 2014 ook zo’n schuiver gemaakt: “A letter home” met daarop bijv. ”Reason to believe” (van oorspronkelijk Tim Hardin) en die plaat is mij net zo matig bevallen. Bob Dylan doet het op deze cd even barbaars.“Autumn leaves”, “Some enchanted evening”, “That lucky old son”, pardon “sun”, misschien moest hij zich vanaf nu maar eens gaan beperken tot liedjes schrijven voor zo ver dat nog in hem zit en het zingen en zeker optreden aan anderen overlaten.

Tussenstuk. Dat gaat nog over vrijdagmiddag. Ik besloot toen eerst een endje te lopen, voor dat in mijn bus 12 naar het oude faculteitsgebouw zou stappen. Even voor Meso y López is een winkel is, die gespecialiseerd is in “congelados”, diepvriesproducten. En denk maar niet dat er in ingevroren eetwaren veel minder vitamines en nuttige mineralen zitten. Ik moet er toch eens heen voor een halal diepvrieskip of een halve kilo pulpo onder nul. Bij de ingang van de zaak hing een folder, waarop alle informatie over de bono ADELANTE stond, de nieuwe manier van betalen in de stadsbus. Een dergelijke kaart gaat het helemaal worden, maar een folder was ik eerder bij het bus huisjeop Santa Catalina nog niet tegengekomen. Na betalen van 1,5 euro leges krijg je haar (de kaart) “para toda la vida”. Ze laadt zich vanzelf bij via je bank, als ze bijna leeg is en je hoeftdus niets steeds meer van die tienrittenkaarten te kopen. Het systeem is redelijk vergelijkbaar met dat in Nederland.
In de bus gaat het uitzicht in ijltempo voorbij. Toen ik eenmaal plaats had genomen, was ik in no time in Triana/Vegueta. Rechtsaf voorbij de markt van Vegueta, waar tegenwoordig bus 13 zijn ronde begint, kijk ik altijd even of café-restaurant Giulio nog wat doet. Bleek de zaak dicht te zijn, in modern Spaans “disponible”. Men is kennelijk op zoek naar een nieuwe zetbaas of eigenaar. Een huis ietsje ervoor was net in de witte verf gezet en op de gevel had men met grote letters “Villa Olé” geschreven. Het zou best wel eens een Nederlander kunnen zijn die daar zijn optrekje heeft. Olé, olé, olé, olé.

Bob Dylan is niet de enige artiest van wie ik niks wil missen. Ook Mark Knopfler heb ik bij voorkeur compleet op mijn computer staan. Onlangs, hij is nu 65, kwam zijn zoveelste soloplaat uit: “Tracker”, en ik kon haast niet wachten om die te pakken te krijgen. Hier zijn de N.B. achttien liedjes op de cd, gespeeld en gezongen door de ex-leider van DireStraits:
01.Laughing and jokes anddrinksandsmokes
02.Basil
03.River towns
04.Skydiver
05.Mighty man
06.Broken bones
07.Long cool girl
08.Lights of Toarmina
09.Silver eagle
10.Beryl
11.Wherever I go
12..38 Special
13.My heart has never changed
14.Terminal of tributeto
15.Heart of oak
16.Oklahoma ponies
17.Time will end all sorrows
18.Hot dog
Dat is nog eens een prachtige serie. Naar mijn bescheiden overtuiging is “Tracker” nu al een van de allerbeste cd’s van 2015. Bovenal ben ik gecharmeerd van de gitaarmuziek van Mark Knopfler; ik vind hem misschien wel de beste popgitarist van het moment. Zijn zang is ietsje minder, aan de vlakke kant. Dat merk je duidelijk bij nummers, waarophij iemand anders laat meezingen, bijv. Ruth Moody op “Wherever I go”. De “Tracker”-cd heeft zoveel uitschieters dat ik de achttien nummers bijna weer een voor een opnieuw kan gaan opsommen. Naast twee nummers met volgens mij Schotse invloeden (“Mighty man”, “Oklahoma ponies”) kies ik bovenal voor “River towns”, “Long cool girl”, “Lights of Taormina”, “My heart has never changed” en “Time will end all sorrows” plus natuurlijk de twee ongeëvenaarde meezingers “Hot dog”en nog meer “Broken bones”. Mocht ik binnenkort door een verkeersongeluk aan mijn eind komen, met de nodige botbreuken, dan lijkt me “Broken bones” een prima lied voor bij mijn crematie. Wat een nummer!

Dan mag ik nu eindelijk naar mijn vrijdagavond. In de morgen al was Cecilia, een paar dagen later dan normaal, komen schoonmaken en was ik in de buurt zonder succes op zoek geweest naar een fles Jamaicaanse witte rum. Carlos had me donderdagavond verteld dat dat de favoriete drank van Rafaela was, wiens verjaardag we ’s avonds zouden vieren. ’s Middags zat ik op de universiteit, o.a. om pregnante tijdschriftartikelen en foto’s van placebo-bekendheden te downloaden. Om 6 uur had ik mijn fotokopieën thuis afgeleverd en kon ik frank en vrij naar El Corte Inglés voor een laatste poging om Rafaela’s rum te bemachtigen, voordat de plaatselijke horeca mij zou inlijven. Ook daar was hij echter niet te “bekomen”, dus moest ik uitwijken naar een andere witte rum, de Cubaanse Cavey.
Om even voor half 8, altijd te vroeg, zat ik bij El Rincón De Velasquez in afwachting van de komst van Noé, voor een glaasje en praatje vooraf. Hij was maar vijf minuten te laat, had me geeneens hoeven te sms’en dat hij onderweg was. Ter plekke voorzag me op een memorystick van o.a. van de muziek van Bob Dylan en van Mark Knopfler die ik net aan jullie heb gepresenteerd. In restaurant Allende, vlakbij Farray op de Joaquín Costa, verwachtte Rafaela ons om half 9, met haar Carlos. Toen ik,met Noé in mijn kielzog, daar om even over half 9 arriveerde, zaten ze op het terras buiten en waren we de eersten. Mijn fles drank viel in goede aarde bij de nu 34-jarige en Carlos vertelde dat hij zich vergist had met zijn idee dat de witte rum uit Jamaica moest komen. (Ben ik daarvoor een eeuwigheid op pad geweest!) Ietsje later kwamen meer mensen “aankakken”: Lorena, Juli en nog twee vriendinnen en een vriend van Rafaela. Heb ik jullie al verteld dat Rafaela in Parijs politieke wetenschappen (waarom meervoud?) heeft gestudeerden een verklaard feministe is? De hele tafel, acht personen, had op de universiteit gezeten: toch een select clubje doctorandussen, denk ik dan.
Het gesprek aan tafel ging over echt van alles, van basketbal via sterke drank uit Mauritius en Canarische werkloosheid tot de opkomst van het stukje van onze straat als nieuw uitgaanscentrum. Terwijl wij zaten in te nemen, was het inderdaad best druk met vooral dertigers en veertigers, in de verschillende café-restaurants en op straat daar. Door de jarige werden we getrakteerd op de ene fles rode wijn na de andere en daarbij een opklimmende reeks tapas, van koude soep tot ijsjes. Heel exquis vond ik het eten overigens niet, daar bij restaurant Allende, maar wel royaal, zeker als je haar financieel netelige situatie (en die van Carlos) in ogenschouw neemt. Tot middernacht hebben we op het terras daar gezeten en daarna was het tijd voor een afzakkertje bij Ana van Velasquez om de hoek.
Ik eindig mijn vrijdagavond met een uitdrukking die van Carlos kwam en die ik nog steeds niet helemaal onder mijn pet heb: “en casa de herrerocuchillo de palo”, in het huis van de smid zijn de messen van hout.

Zaterdagavond was ik alweer bij El Corte Inglés, nu om weer eens de nieuwste muziek te bekijken. Bij de entree van het zuidgebouw kwam ik Adriana tegen, met een doos kattenvoer dat ze net gekocht had voor haar poes. Wie is Adriana ook al weer? Ze werkte tot een jaar terug voor de afdeling van Lluis, is ook bij hem gepromoveerd, maar moest in het kader van de bezuiniging het veld ruimen. Nu zit ze zonder werk, zij ook al, maar denkt erover om naar Italië te verhuizen voor een baan daar. Ze spreekt die taal bijna net zo goed als (Argentijnse) Spaans en haar Engels mag er ook zijn. Persoonlijk vond ik haar een van de betere onderzoekers van de afdelingvan Lluis en het spijt mij dat zij is moeten vertrekken. Daarbij heeft ze iets zeer molligs dat mij ook wel aantrekt.

Terug op de flat was de tijd weer eens rijp voor een film. Ik koos “One night at McCool’s”, in het Spaans “Divina pero peligrosa”, van regisseur Harald Zwart. In de hoofdrollen kom ik ober Matt Dillon, politieman John Goodman en advocaat Paul Reiser tegen, die alle drie even weg zijn Jewel (Liv Tyler), een stoot van een vrouw met weinig scrupules, met “toneladas de instinto sexual”. Als er drie vechten om een been, zelfs vier als ik de broer van haar oude vrijer meetel, loopt de vijfde, Michael Douglas, ermee heen. Een uitstekende komische film is het, uit 2003 en ik begrijp niet waarom hij (bij mijn weten) in Nederland nooit gedraaid heeft.
Daarmee was wel mijn voorraadje film bijna uitgeput. Gelukkig kon ik het voorraadje zondagochtend op de rommelmarkt weer aanvullen met een tiental films van regisseur Woody Allen (voor een tientje). Moet ik die hier de komende weken ook allemaal gaan bespreken? Maandag zag ik “The purple rose of Cairo” uit 1985, met o.a. Mia Farrow (als Cecilia) en Jeff Daniels (in een dubbelrol: Tom en Gil) en daarna ook nog “Hollywood ending” uit 2002, waarin Woody Allen als Val Waxman een tijdelijk blinde regisseur speelt. Hij regisseert de film “The city that never sleeps”. met een rare chinees als cameraman en o.a. ene TéaLeoni als producente.

Zondag was verder een echte rustdag. Ik heb de hele middag op mijn balkon zitten lezen en heb ook nog enige artikelen over placebo’s doorgenomen, waaronder mijn eigen stuk, met Arnoud Arntz, uit 2005. Om 6, 7 uur moest ik ertoch nodig even uit voor een rondje Las Canteras. Zo kreeg ik nog een staartje mee van een flamencofestival op La Puntilla, met legio dames in een foute jurk met kant tot op de grond en met een kam in heur haar. Paco De Lucia staat niet voor de show in de cd top tien van El Corte Inglés.
Opvallend vond en vind ik dat de Libanese zaak La Bacha dicht is. Ze ligt op de hoek van de boulevard en calle Lanzarote, waar Lorena woont. Ik heb het café, ook de afgelopen winter, als een van de betere gelegenheden gezien, waar altijd mensen zaten en waar drank en spijs niet duur waren. Misschien is er iets gepasseerd, waardoor de eigenaar er de brui aan gegeven heeft. In ieder geval zijn de stalen luiken al meer dan een week omlaag.

En dan is het nu weer tijd voor Klein Leed. In het internetcafé later op de avond werd ik geconfronteerd met een euvel, waaraan ik maar weinig kan verhapstukken vanuit Las Palmas. Afgelopen oktober heb ik Eva geld geschonken in verband met de aankoop en verbouwing van haar huis in Amsterdam-Zuid. In een brief aan de Belastingdienst heb ik dat toen keurig gemeld. Eind november, ik zat toen al lang en breed op mijn eiland, kreeg ik een formulier in Maastrichtin de brievenbus, dat ik moest invullen en opsturen. Trudie kwam van 7 tot 14 december bij mij op bezoek en toen heb ik het hier verzorgd. Daarna nam zij het weer mee terug naar Maastricht om het aan Eva te sturen, die mee moest tekenen. Die heeft het vervolgens in de week voor kerstmis vanuit Amsterdam naar de belastingdienst teruggestuurd. Nu, vier maanden later, beweert menbij de belasting ineens dat men nooit iets gekregen heeft en als ik niet binnen tien dagen alles inlever, zwaait er wat!
Heb ik Trudie en Eva maar eens aan het werk gezet.Eva stuurt aan Trudie een kopie van het ingevulde formulier en daarna gaat Trudie met de belastingdienst bellen. Als er gekke dingen gebeuren, kom ik er in een brief op terug.

Zei ik jullie eerder al dat niemand minder dan Joaquín Sabina in Las Palmas komt optreden op 11 juni, blijkt dat zijn maatje Joan Manuel Serrat, kennelijk toch niet zo doodziek als ik dacht, vijftien dagen later hier zijn opwachting maakt. Ook dat concert moet ik helaas missen, omdat ik dan in Maastricht zit. Nu heb ik er wel nog meer zin in om Serrat’s nieuwste 4 CD’s verzameling duetten te pakken te krijgen. Is de man intussen niet een Catalaans monument?

Dinsdagavond ging zonder speciale reden mijn “stalen” horlogebandje in tweeën. Hoewel dat er niets mee van doen heeft, dacht ik al een week dat ik eens een nieuw batterijtje in mijn horloge moest laten zetten; het leek wel of ze een beetje naliet. Twee euvels met een en dezelfde “reloj”, dan moest ik woensdagmorgen maar eens naar mijn horlogeman van winkeltje “Morejón” bij de Mercado De Puerto. Morejón is geen Spaans zelfstandig naamwoord, maar een “apellido”. Mijn horlogeman heet van achteren Morejón; zijn voornaam, bekende hij mij, is Antonio. In tijd van niets had hij het bandje weer heel en zat er een nieuwe batterij in mijn horloge. Een aardige man!
Daarna kocht ik – in de juiste stemming – een flinke portie stuk oude kaas uit Guia en een stuk watermeloen op de markt. Een stief uurtje later zat ik thuis eerst aan mijn spek met eieren om daarna aan mijn twee kakelverse nagerechten te beginnen, eerst de “queso curado” (op knäckebröd) en daarna de “sandia”.

Woensdagmorgen begon ik aan een nieuw boek, dat maar liefst 755 bladzijden dik is. Ik heb het op mijn e-reader staan en hoop maar dat ik het uit zal hebben, als ik jullie met mijn volgende brief ga bedienen. Ik heb intussen wel al een aardige start gemaakt.
“Zoe wie ziech dat huurt”, was ik in de vroege avond wel op de boulevard te vinden. Inderdaad, voor zover ik leuke opschriften op T-shirts en truien zie, worden ze steeds Amerikaanser. Wat vinden jullie van “DON’T WASTE MY TIME”, verdoe mijn tijd niet? En weet iemand wat “dustin” betekent? Dan kan die me uitleggen wat een meisje precies had op haar polo staan: “HAVE A NICE DUSTIN”. Mijn woordenboek laat me in de steek, maar het zou natuurlijk een jongensnaam kunnen zijn, zoals Dustin Hoffman. Nog een laatste opschrift heb ik voor jullie, om het af te leren: “DIME”, dubbeltje. En toen dacht ik ineens: dat is helemaal geen Engelse tekst. “Dime” zeg je hier, als je een gesprek begint, bijv. aan de telefoon. Het is het equivalent van ons “hallo”. Het stond in vier grote letters, allemaal in een andere kleur, op het witte T-shirt van een man die mij passeerde, terwijl ik op mijn bank bij calleFerreras zat.

Laat ik het hier maar bij laten en de donderdagmorgen de donderdagmorgen laten. Als ik mijn brieven al te lang maak, leest geen hond ze meer (laat staan een mens). Nummertje 29 komt waarschijnlijk volgende week woensdag eraan. In afwachting daarvan worden jullie verondersteld je wel een beetje te gedragen. Wisten jullie dat het vandaag secretaressedag is, in ieder geval in Nederland? Verder heb ik zo vlug niets vrolijks meer te melden, zelfs geen grapje, “broma”, dus tot ziens maar weer, hasta luego, Tio Pablo, jullie secretaris in den verre.

BOEKENBIJLAGE

Deze keer begin ik mijn boekenbijlage met een kort verhaaltje over Pérez Galdós. De mensen van hier kennen zijn naam wel, zoals die van andere culturele bekendheden van Las Palmas. Wat Nestor voor de schilderkunst is en Kraus voor de opera, is Benito Pérez Galdós voor de schrijverij. Het is niet voor niks dat een museumpje naar Nestor is genoemd en een congrescentrum annex muziekruimte (Auditorio) naar Kraus. Het nieuwe theater in Triana bij het begin van o.a. bus 1 heet om eenzelfde reden TeatroPérezGaldós.
De man is van Las Palmas, geboren in 1843, en brengt daar ook zijn jonge jaren door. In 1863 verhuist hij naar Madrid, o.a. vanwege zijn rechtenstudie. Ongeveer tegelijkertijd begint hij met artikelen en boeken te schrijven. Vanaf 1973 start hij zijn Episodios Naciolales, waarvan er vier series verschijnen, tot aan vlak voor zijn dood. Als hij de veertig gepasseerd is, wordt hij een echte reiziger door Europa. Zoals Balzac, Zola en Flaubert in Frankrijk en Dickens in Engeland predikt hij in zijn geschriften het realisme. Naast zijn boeken komen er vanaf 1892 ook theaterstukken. In 1907 wordt hij lid van de Republikeinse partij en belandt in de politiek. Eerst zit hij in de Cortes (Tweede Kamer?) voor Madrid, later voor Las Palmas. Op zijn oude dag wordt hij nagenoeg blind en overlijdt in 1920 (als mijn vader één jaar is en mijn moeder nog geboren moet worden).
Als schrijver is hij vooral bekend vanwege zijn Episiodes Nacionales en zijn diverse boeken, o.a. (ik doe maar een greep) Doña Perfecta, Gloria, Tormento, Fortunata y Jacinta, Tristana, Misericordia, El Abuelo, Casandra, Electra, Santa Juana De Castilla, El Caballo Encantado, La Razón.Ik ga toch eens iets van Pérez Galdós proberen te lezen. In ieder geval zal ik, mede namens jullie, binnenkort eens een bezoek brengen aan zijn huis in Triana, dat nu als museum is ingericht.

Terug naar de leeswerkelijkheid van alledag. Deze keer begin ik met een boek uit de oude doos. Het zag het daglicht, toen ik 14 was, in het jaar des heren 1960. De schrijver is ene J. J. Marric, een van de pseudoniemen van de Engelse veelschrijver John Creasey. De man zou in zijn leven (1908-1973) meer dan 600 boeken geschreven hebben; als ik de eerste 20 jaar niet meetel, komik dan op eentje per maand, het lijkt wel George Simenon. Voor het boek dat ik van hem las, “Gideon’s fire”, een van zijn 26 Gideonboeken, kreeg hij in 1962 een Edgar –dat is in de Verenigde Staten de prijs voor “The best mystery novel of the year”. Het boek geeft een inkijkje in het criminele leven van Londen.
Hoofdpersoon is de charismatische Scotland Yardbaas George Gideon, 53 jaar. Hij heeft in Kate een meer dan gemiddelde echtgenote, ook als een van zijn eigen kinderen, Matt van 18, een buurmeisje zwanger maakt. Op zijn werk is de oudere Joe Bell zijn rechterhand. In de korte periode dat mij als lezer een blik op zijn diverse detectivezaken wordt gegund, is vooral het gezoek naar een brandstichter aan de orde, waarbij brandexpert en politieman “Lucky” Margetson mee aan de touwtjes trekt. Tegelijkertijd speelt er nog van alles anders. Zijn detective Riddell heeft een paar dames lijken opgegraven en is op zoek naar de dader(s), Cornish zit achter de plegers van bankdiefstallen aan, Carson zoekt de verkrachter en moordenaar van een tiener en Lemaitre probeert een fraudeur achter de tralies te krijgen.
Halverwege het boek moet ik als lezer even een pas op de plaats maken om in het boek niet alles op een hoop te hoeven gooien, de diverse zaken uit elkaar te blijven houden. Dat lukt me met een stukje papier zonder veel moeite; zo krijg ik weer zicht op de verschillende zaken met hun aflopen. Belanden de diverse boeven wel achter de tralies? Wat is het motief van de brandstichter om met name in verwaarloosde buurten toe te slaan? Vallen er nog meer doden? Het staat allemaal keurig beschreven in “Gideon’sfire”.
Dit is een boek dat ik bij mijn restvoorraadje boeken hier in Las Palmas had liggen. Het blijkt bij lezingeen zeer te pruimen boek. De man met de twee J’s als voorletters en Marric als “surname” heeft met het boek een zeer acceptabele prestatie geleverd. Ik deel voor “Gideon’s fire”met plezier een 8 uit als recensiecijfer.

Ook Ian Rankin, geboren in 1949,is iemand die niet voor een boek meer of minder uit de weg gaat. De meeste van zijn werken gaan over het wel en wee van rechercheur John Rebus, maar niet het boek dat ik de afgelopen dagen las: “Doors open”, dat ik voor jullie vertaal met “Open huis”, maar ik las het in het Schots. Het is uit 2008 en speelt uiteraard volledig in Edinburgh, de gangbare plaats van handeling van alle boeken van Ian Rankin.
De hoofdrolspelers worden in het boek De Drie Musketiers genoemd. Allereerst is er Robert Gissing, een al wat oudere kunstprofessor, die de vrienden Mike Mackenzie, een rijke computerexpert en de ik-persoon, en Allan Cruikshank van de First Caledonian Bank meekrijgt voor het stelen van kunst uit het pakhuis. Daar ligt een vermogen aan kunst opgeslagen, die niet in de musea hangt. Gissing’s idee is om bekende werken te kopiëren, dat doet student Hugh Westwater (Westie) perfect. De echte werken worden gestolen op de dag dat er “Open Huis” is en de kopieën worden in een auto achtergelaten, zogenaamd omdat de daders bijna betrapt zijn. De echte curator wordt intussen gekidnapt en Gissing bevestigt als zijn plaatsvervanger dat de kopieën de echte werken zijn. Vooral Mike vindt dat er dan wel enige hulp bij het stelen moet komen uit het criminele circuit, van boef Chib Calloway en zijn mannen. Westie en Calloway doen mee met Gissing, Cruikshank en Mackenzie onder de voorwaarde dat ook zij een echt en duur schilderij krijgen. Intussen begint vooral detective inspecteur Ramsome steeds vervelender vragen te stellen aan De Vijf Musketiers. Enkele bijrollen zijn weggelegd voor o.a. Laura, Alice en Hate. Winnen de Musketiers met hun vijven of draaien ze de bak in?
Ian Rankin kan het nog steeds. Ook dit boek kan er royaal mee door, hoewel ik John Rebus en Siobhian Clarke toch wel mis. In de woorden van de recensent van de Daily Mail: “It’s different – and it’s good”. Ik vind het spannend en origineel genoeg voor alweer een volle 8 als recensiecijfer. Dat krijg je ervan, als je eerst zorgt dat je de beste boeken in huis haalt en die dan vervolgens bijna steeds de hemel in moet prijzen.

vrijdag 10 april 2015

Weblogbrief 10.27, 10 april 2015

Weblogbrief 10.27, 10 april 2015

¡Qué te diviertas con mi carta!dioses menores, veel plezier met mijn brief, mindere goden. Ik ben intussen al weer aardig op weg in mijn laatste maand Las Palmas van deze winter. Het bevalt me hier in de tijd dat Nederland en de Euregio in regen, wind en kou gehuld zijn, nog steeds; Lluis mag weer op me rekenen voor het komend jaar. Wel ga ik Trudie vragen om iets vaker en langer naar hier af te reizen, nu ze binnenkort niet meer full time hoeft te werken (maar dat voorlopig nog wel 0.3 fte blijft doen). Hier is hij dan, mijn brief 27 van deze winter, die zelfs hier als “frio” bestempeld is. Over echte hittegolven kan ik over de afgelopen weken niet met jullie hebben. Aan de andere kant, het is hier wel iedere dag boven de 20 graden (’s avonds een paar graden minder) en vanaf afgelopen maandag 25 en meer. Ik zit zonder te kermen in korte broek op mijn balkon.

Mijn brieven aan jullie, ook deze, hebben iets van een dagboek. Iedere dag probeer ik iets te bedenken dat jullie met enig plezier willen lezen. Om moeizame correspondentie met lezers te vermijden laat ik eventuele akeligheid tegenwoordig steevast achterwege. Zelfs mijn “Klein leed” stukjes hebben een vrolijk tintje.
Afgelopen vrijdagmiddag kon ik jullie verrassen met een voortijdig verstuurde brief, omdat ik tot de uitgenodigden behoorde om bij Juli (spreek uit: DJULI, want hij is Catalaan) thuis te mogen “almorzar”, lunchen, N.B. om 3 uur ‘s middags. Er zijn mensen die op Goede Vrijdag dan ter kerke gaan. Met wie zat ik daar aan tafel? Naast Juli, die, toen ik met Lorena arriveerde, nog in de potten en pannen aan het roeren was, waren Carlos en Angela van de partij. Carlos heb ik hier wel eens in een brief genoemd. Hij is oorspronkelijk uit Burgos en is de partner van de Franse Rafaela (die verplichtingen elders had). Sinds kort obert hij bij Ana’s café op plaza Farray, maar hij is op zoek naar een baan als “cocinero”, kok.Carlos kwam met een uitdrukking voor mijn brief die ik hier graag doorgeef: “El pez que se muerde de la cola”, de vis die zich in zijn staart bijt. Is dat een cirkelredenering: zich in zijn staart bijten? Helemaal wijs ben ik er niet uit geworden.
Angela is een Italiaanse dertiger uit Cagliari (Sardinië), een biologe met een doctorstitel op zak, die hier voor een paar maanden op bezoek is als researcher en in de woning van Noé bivakkeert. Haar specialiteit is een (schermbloemige) plant genaamd “cañaheja”, in het Latijn ferula, die in de botanische tuin present is. Daarbij heeft ze altijd een zwak gehad voor Spaans. Die taal spreekt ze bijna net zo goed als Italiaans, maar ook haar Engels, heb ik mogen constateren, mag er zijn. Ze keek verrast van haar bord op, toen ik de naam Fabricio De Andre liet vallen (volgens haar is het overigens niet ee maar è op het einde). Desgevraagd noemde ze mij twee andere muzikanten uit Italië, met dezelfde goesting (Belgisch) als De Andre, naar wie ik dan toch ook eens moest luisteren: Francesco Guccini en (voornaam onduidelijk) De Gregori. Daar ga ik van de zomer nog een keerachteraan.
De wijn en het bier vloeiden vooraf al rijkelijk, terwijl diverse soorten kaas, ook mijn oude Amsterdamse en rommedoe, plus stukjes bloedworst op tafel stond. Bioloog Juli, intussen 49 jaar, blijkt niet zo maar te werken bij de botanische tuin, maar blijkt er sinds bijna een jaar ook de directeur van te zijn. Hij is de kennelijke baas van een kleine 50 vaste medewerkers plus nog eens zo’n 25 tijdelijke krachten. Een hele verantwoording is dat, vindt hij zelf ook, en ik heb het ter plekke met hem en de andere drie aanwezigen zelfs over het Peter Principle mogen hebben. Zit hij met zijn topfunctie niet een stapje te hoog, waardoor hij aan zijn betaalde hobby, biologie, haast niet meer toekomt?Tegenwoordig zit hij vaker met hele en halve politici te vergaderen dan dat hij met bijv. Angela door zijn hortus struint.
Dan nu terug naar de maaltijd. Als voorgerecht hadden we een koude roodroze soep en daarna kwam een grote pan op tafel met rijst, artisjokken, andere groente en vooral pulpo inktvis en stukjes varkensrib, in een lichtbruine saus. Desgewenst mocht er ook nog zelf klaargemaakte alioli bij. De mannen, ook ik, hebben twee keer opgeschept en lekker… Als toetje was er karamelpudding (flan) met aardbeien en slagroom. Met een maaltijd zoals mij bij Juli wordt voorgezet, kom ik de middag wel door. Er werd eerst uitgebreid nagetafeld en vervolgens mochten we voor de koffie naar El Rincón De Velasquez. Om half 9 was ik weer op mijn honk, moe en voldaan heet dat geloof ik.

Mary Gauthier, een van mijn favoriete Country-dames, heeft weer eens een cd uitgebracht en wie ben ik om hem dan niet aan jullie te presenteren. Ze heet “Trouble and Love” en ik zag hem de afgelopen zomer bij de nieuwste aanwinsten van Centre Ceramique liggen en wie ben ik dan om hem niet mee te zjoepen. Hier zijn de acht nummers:
01.When a womangoescold
02.False fromtrue
03.Trouble andlove
04.Oh soul
05.Worthy
06.Walking eachotherhome
07.How youlearnto live alone
08.Another train
Sommige liedjes moest ik echt een aantal keren horen, voordat ze mijn goedkeuring konden wegdragen. Aan de andere kant waren er ook weer een paar die ik alleen maar regelrecht de hemel in kan prijzen: “When a woman goes cold”, “Trouble and love” en vooruit, ook “How you learn to live alone”. Het is enigszins kommer en kwel, deze nieuwe plaat van Mary Gauthier; ze wordt er met de jaren niet vrolijker op. Gelukkig heb ik ergens ook nog een los nummer van haar liggen, “Ledge”, dat echt van een ouderwetse gezelligheid is. Dat doe ik er bij om de sfeer op niveau te brengen.

In het verleden heb ik jullie wel eens onderhouden over interessante opschriften op truien en T-shirts hier. (Een trui is in het Spaans een “jersey”, een hemd een “camisa”, een T-shirt een “camiseta”. Als het met opdruk is, heet zo’n T-shirt een “camiseta estampada”.) Mijn makke is dat ik wel aanhoudend polo’s en dergelijke voorbij zie komen zonder “inscripción”, met het logo van een muziekconcert (zoals “Armin Van Buuren”), ook wel met een Engelstalig opschrift, maar iets leuks ontdekken in het Spaans wordt steeds zeldzamer. Ook hier is met name de jeugd duidelijk aan het veramerikaniseren. De tijd dat ik stevig geproportioneerde meisjes zag lopen met het opschrift “guardar tu bici aquí” is voorbij. Tegenwoordig is het behelpen, als het om Spaanse opschriften gaat.
Bij gebrek aan beter heb ik er deze keer eentje in het Engels. Ik zat zaterdagavond op mijn bank bij Ferreras de mensen uit te kijken, toen een afgetrainde man voorbij kwam, type: drie keer per week naar de sportschool, die “MUSIC IS MY RELIGION” op zijn “suéter” had staan. Een iPod kon ik niet aan hem ontdekken en iets van een pater had hij ook niet, maar hij was wel overduidelijk Spaans, ik denk zelfs Canarisch. Op een paar meter afstand van mijn zitplaats hielden twee meisjes hem aan en begonnen een praatje met veel lachjes en gegiechel. Helaas, mijn Spaans kan daar niet aan tippen… Blijft de vraag of ook voor mij muziek iets van religie heeft. Ik ben absoluut niet van het Gregoriaans, maar bij sommige muziek, bijv. van Mary Gauthier, zie boven, krijg ik iets dromerigs over me, eerlijk waar.
Er gebeurde ter plekke nog iets dat de moeite van het hier noemen waard is, eigenlijk al voordat ik op mijn bank was gaan zitten. Kennelijk had de een of andere buitenlander, een Rus denk ik, een van zijn vrienden aan het water een behoorlijke klap verkocht. Die lag nou min of meer op apegapen in het zand, terwijl de dader dood gemoederdbij mij langs liep op weg naar een café aan de Ferreras. De (strand-)politie was al door verscheidene omstanders gebeld en in een mum van tijd waren er zes, even later acht agenten ter plekke met auto’s en al. Ik keek eens voorzichtig in de richting van het slachtoffer aan de “playa” en gelukkig ontfermde een tweetal politiemensen zich over hem. Men wachtte overduidelijk op versterking uit het medische circuit, dat er even later per ambulance met sirene aan kwam. De rest van het pak agenten was in de weer om de onverlaat, die het op zijn geweten had, eerst te fouilleren, toen te ondervragen en daarna af te voeren. Wat er in het begin precies was voorgevallen, is mij ontgaan, maar het vervolg kreeg aandacht genoeg. Toen ik het genoeg begon te vinden, waren er een kleine honderd omstanders. Waarvan acte!

Zondag, eerste Paasdag in Nederland, was hier een dag om te vergeten. Het waaide als de pieten en ik heb vooral op mijn balkon gezeten. ’s Ochtends laat ben ik wel gaan internetten, o.a. om Arno en Susanne te feliciteren me hun 38ste verjaardag. Mijn lunch daarna bestond uit een mandje hardgekookte eieren met groene pepers, mayonaise en mosterd. Ik at er brood bij en een salade van uien, paprika en tomaat. Zo komt Jan Splinter door de winter, ook tijdens het hoogfeest van Pasen.
’s Avonds maakte ik eerst mijn ronde en daarna was het tijd voor een film: “Pat Garrett and Billy the Kid” van Sam Peckinpah, uit 1973. De muziek van de film komt van niemand minder dan Bob Dylan (die als Alias ook een onduidelijke bijrol in de film speelt als maatje van Billy the Kid). Vraag: welk bekend nummer van Bob Dylan is uit deze film? Ik ga het zo verklappen.Voor wie een hint wil, het is niet van Guns ‘n’ Roses. Het verhaal speelt in 1881, als sheriff Pat Garrett (James Coburn) ene Billy Bonney, the Kid, (Kris Kristofferson) oppakt, die allerlei (hals-)misdaden op zijn conto heeft staan. Ze kennen elkaar van eerder en Pat kan Billy alleen maar uitleggen dat hij misschien beter naar Mexico had kunnen verhuizen. Dezelfde Billy ontsnapt vervolgens uit de gevangenis met achterlating van twee doden en dan wordt de jacht op hem opnieuw geopend. Daarbij vallen - hoe kan het anders bij Sam Peckinpah - de ene dode na de andere. In de bijrollen zie ik allerlei bekende figuren uit Westernfilm opduiken. Overigens zien zowel Pat Garrett alsBilly the Kid het wilde westen steeds meer verworden tot een wereld waarin enkele landeigenaren die de dienst uitmaken. Dat weerhoudt de twee hoofdrolspelers er niet van om, na nog eens van de damesliefde geproefd te hebben, elkaar op te zoeken voor een finaal treffen.
Niet alles van Sam Peckinpah vind ik even goed – bijv. “Straw dogs” die ik onlangs weer eens zag, viel me tegen - maar deze film mag er warempel zijn. Hij heeft iets spannends, maar geeft ook een prima inkijk in het primitieve leven op het platteland van New Mexico destijds. Een aanrader, nog steeds! Ik neem hem mee terug naar Maastricht voor wie hem eens van me wil lenen.

En uiteraard is de muziek van Bob Dylan zo goed dat ik hem hier nog eens als cd wil presenteren. Terzijde, het verbaast me dat Kris Kristofferson in de film geen enkel liedje voor zijn rekening neemt; hij kan echt goed zingen. Het nummer waar ik jullie naar vroeg, is uiteraard Billy 4, waarvan ik jullie aan het begin van deze winter al een latere versie van Gretchen Peters & Tom Rush voorschotelde. Maar vooruit, vanwege de Goede Week en de Paasdagen reken ik (Billy die bezig is) “Knockin’ on heaven’s door” van Guns ‘n’ Roses ook goed. Hier zijn de tien nummers van “Pat Garrett and Billy the Kid”:
01.Main title theme (Billy)
02.Cantina theme
03.Billy 1
04.Bunkhouse theme
05.River theme
06.Turkey chase
07.Knockin’ on heaven’s door
08.Final theme
09.Billy 4
10.Billy 7
Zelden is me zo’n mooie soundtrack overkomen. Het verbaast me dat Bob Dylan daarna nooit meer filmmuziek geschreven heeft. Denk daarbij aan andere popsterren zoals Mark Knopfler, de mensen van Pink Floyd en daarbuiten bijv. Mikis Theodorakis. Misschien kan de Nobelprijswinnaar literatuur in de dop op zijn oude dag nog eens een tweede poging wagen?

Gaan we naar de maandag, hier gewoon een werkdag. ’s Ochtends vroeg, om half 9, worden de kinderen in het blauwgrijs gewoon weer op school verwacht. Daarna gaan sommige moeders bij Carlos beneden het leven recente doornemen onder het genot van een “cortado”, koffie met een beetje melk, en een sigaretje.
In de avond constateerik dat de zomer hier een nieuwe start heeft gemaakt. Het waait niet meer en het is een komen en gaan op Las Canteras. Ik liep weer eens in de richting van mijn bibliotheekje voor de bladen. In het weekblad “Diez minutos” werd voor de zoveelste keer uitgelegd dat koningin Máxima de aardigste en mooiste koningin van Europa is. Hoe die “Guillermo” haar heeft kunnen inpalmen, zal wel altijd een raadsel blijven. Zowel Barcelona als Real en Atletico hadden in het weekend gewonnen, Real zelfs met 9-1, dus aan de stand van de eredivisie is niks veranderd. Op de terugweg deed ik plaza Farray nog aan, maar mijn nieuwe boek trok en dus zat om 9 uur weer op mijn balkonnetje, pardon loggia.

De dinsdag begon met een domper. Cecilia zou om half 10 komen om mijn flat weer eens een beurt te geven, de dweil en het duizenddingendoekje weer eens te laten wapperen. Dat betekent wel dat ik op tijd moet opstaan, op tijd moet douchen en op tijd gereed moet zitten voor haar komst. Het gaat niet zo ver dat ik vooraf met de WC-eend door het huis loop, maar bijv. de afwas is aan de kant. Vanaf kwart over 9 dinsdagmorgen zat ik braafjes met mijn mok en boek te wachten tot ze zou aanbellen.
Cecilia is een vrouw van de klok; ze verschijnt altijd keurig op tijd of heel even eerder. Echter, voor het eerst in alle tijd dat ze bij mij komt “pótse”, kwam ze niet opdagen. Ik heb verscheidene nummers van mijn vorige werkster, haar moeder Etel, die tot vorig jaar kwam, maar Cecilia’s mobiel heb ik helaas nog niet. Vergeten te vragen; dat moet ik toch eens rechtzetten. Ik geef haar wel altijd letterlijk op een briefje, wanneer ik haar weer verwacht. Dus was het afwachten geblazen of ze later die dag nog zou komen opdagen, maar “nada”, geen Cecilia.Later begreep ik uit een telefoontje van Noé dat Cecilia een goede reden had om te verzuimen, maar ze mij evenmin kon bellen of sms’en. Ze heeft intussen voorgesteld om vrijdagmorgen te komen, wat ik uiteraard in dank heb aanvaard. Dus voordat ik dan, vanmiddag dus, weer eens naar de universiteit afreis, o.a. om deze weblogbrief te posten, krijgt mijn flat alsnog haar poetsbeurt. Hoe “klein leed” in “klein gerief” kan verkeren.

In mijn derde boek van deze week – dat krijg je ervan, als je een zee van tijd hebt – zie ik het woord “tamales” staan, meervoud van “tamal”. Het woord Tamil kende ik al, maar “tamal” of “tamale”? Het is een Spaans/Mexicaans gerecht, maar welk? Dat zoeken we op, zou ik bij “Twee voor twaalf” van Vara’s Joop Koopmans destijds geroepen hebben. Een “tamal” is letterlijk een pak, een bundel, maar het is daarmee ook een dichtgevouwen bananen- of maïsblad met een hartige vulling. Blijft natuurlijk staan wat die vulling dan weer inhoudt. Daarvoor ben ik toch weer aangewezen op het internet of een kookboek. Vooruit, ik kan het ook eens om me heen vragen, aan Juli bijv., als ik weer eens bij El Rincón de Velasquez plaatneem.
Ik was dinsdagavond bij een tweedehands boekwinkeltje in de buurt van Playa Chica, waar buiten vóór de deur tegen de muur een stapel boeken lag, maar bijna allemaal Spaanse. De man van de zaak kwam mij vragen of ik soms naar iets speciaals op zoek was. Ik zei: “Engelse, Spaanse zijn mij te moeilijk”. Kreeg ik als antwoord dat hij binnen een heel rek Engelse boeken had. Omdat ik haast had, op weg was naar een winkel, eindigde ik het gesprek voortijdig met “een andere keer”, “otra vez”.Thuis dacht ik later: is het wel “otra vez”? Volgens mij is “otra vez” “nog een keer” en niet “een andere keer”. Ik het nazoeken: “eenandere keer” is “en otro momento”, eventueel “otrodía”.
Laatste in deze serie Spaanse woordjes: wat is een inlegzooltje in het Spaans? Een zool is een “planta”en daar leg je in je schoen dan een “plantilla” op. Zo kan die wel weer…

Dinsdagavond zat ik weer eens in het internetcafé bij mij in de straat. Trudie had me een uur eerder nog gemaild, maar lag nu, 10 uur Nederlandse tijd, in bed. De reden was dat ze op de woensdag om 4 uur op moest staan, als deelnemer samen met Marij aan een uitje van de Maastrichtse universiteit naar Thessaloniki. Op beloken Pasen komen ze weer terug. Voor wie het niet of maar een beetje weet: Thessaloniki is een grote stad in Noord-Griekenland, aan de oostkant bij de Aegeïsche zee. Of er veel te beleven is, bijv. Oudgriekse kunst, ik heb geen idee. Op mijn atlas ligt het ietsje korter bij Sofia dan bij Athene. Het zal me benieuwen of Trudie en Marij het wat vinden. In ieder geval helpen ze aldus een beetje mee om de Griekse economie er weer bovenop te krijgen.
In oktober is er nog weer zo’n uitstapje door de personeelsvereniging van de U.M. gepland, dan naar Polen ergens, een grote stad in de buurt van Auswitsch (Is het Krakow?). Dan mag ondergetekende mee. Weer eens wat anders.

Vorige jaren heb ik jullie wel eens verveeld met verhalen over duiven. Die teelden toen nog wierig in de Luis Morote. De lokale overheid moet er een keer, toen ik in Maastricht zat, korte metten mee hebben gemaakt, want sinds vorige winter domineren de duiven het beeld niet meer. Sterker nog, in het begin waren ze weer een bezienswaardigheid.
Als ik op woensdagmorgen naar het stukje platte dak vooraan bij Dócil kijk, zie ik eindelijk weer een koppel zitten. Het is paartijd! Het mannetje, de doffer,draait eerst de nodige keren om zijn eigen as, dan is het uitgebreid zoenen met zijn vrouw om haar tenslotte van achteren te bestijgen. De daad zelf is een kwestie van niet meer dan luttele seconden. Daarna kiezen de gelieven samen het luchtruim.>BR> Laatste wapenfeitje van de woensdag: ik zat op mijn bank bij calle Ferreras, in het bijna ondergaande zonnetje van het leven te genieten. Carlos kwam voorbij, de man die ik bij mijn vrijdagmaaltijd bij Juli al getroffen had, zie daar. Hij voegde mij toe dat ik er in het zonnetje bij zat “comouna serpiente”, als een slang, “como una lagartija”, als een hagedisje. Wist ik wel dat zijn Rafaela vrijdag haar verjaardag vierde, in restaurant Allende in de Joaquín Costa? Daarvoor was ik “bij dezen” uitgenodigd. Ik denk dan tevens: heb ik weer een leuk onderwerp voor mijn volgende brief.

Ik open op de donderochtend nog maar eens een nieuwe cd op mijn verbatim extra harde schijf (letterlijk betekent verbatim: woordelijk, woord voor woord). Mijn nieuwe “snoepje van de week” is iets uit Iran – ik houd het vaag. Hoe ik aan de cd kom, weet ik niet meer, ik geloof dat hij van onze buschauffeur kwam, toen ik een jaartje of vijf terug in een gezelschap van Koning Aap een rondreis door Iran maakte, overigens met een prima Nederlands sprekende Iraanse gids. Het land is echt een aanrader voor toeristen die eens iets anders dan de Costa Brava of het Gardameer willen als vakantiebestemming. Voor mij is de stad Isfahan sindsdien een van de mooiste ter wereld (met bijv. het Syrische Aleppo, voordat het compleet kapot gebombardeerd werd).
Op mijn cd, die ik maar “Iran allerlei” gedoopt heb, staan veertien nummers: minstens vier van ene Ali Lohrasbi, drie van ene DJ Mehdi Moghaddam, eentje van Salar Aghili, eentje van Bahman en nog vijf nummers waarvan de artiest mij vooralsnog ontgaat. Wie echt belangstelling heeft, moet de cd maar eens bij mij in Maastricht komen beluisteren. Hij is anders, maar ook best mooi.

De donderdag heeft altijd iets gehad van “het weekend komt eraan”. Ik weet het: van donderdagochtend tot aan vrijdagavond is nog anderhalve dag te gaan, maar toch, dan zit je wel over de helft van de werkweek. In mijn Epidemiologietijd op de U.M. was het dan altijd vergaderen tot een uur of 12. Later, in mijn dagen bij Huisartsgeneeskunde, had ik steevast de wekelijkse vergaderingen van de Medisch Ethische Commissie op woensdagmiddag, met mijn voorbereiding ’s ochtends, en daarna begon ook daar het aftellen een beetje. Ik kon dan alvast eens in de Observant kijken of er nog iets moois voor me in de aanbieding was op de vrijdagmiddag laat, bijv. een interessante in- en exauguratie, voordat ik bij café de Poort mocht gaan innemen.
Hier in LPA vond ik bij een bank links op de boulevard op donderavond een weggegooid kraslot van “El 7 de la suerte”. Je had er tot 3000 euro mee kunnen winnen, als je maar genoeg “suerte”, geluk had gehad. Iemand had de diverse cijfers eerder open gekrabd, maar bot gevangen. Zijn nummer – kon ik zien - bleek 13286 te zijn en daar kon je kennelijk geen potten mee breken. Zelfs ontbrak de ONCELIO die nog 1.5 euro zou opgeleverd hebben.
Hier is mijn voorzichtige vraag: moeten we daar niet eens paal en perk aan stellen, aan dat gekraslot, trouwens de hele loterijbranche en casinoflauwekul? Het wordt gebracht als een onschuldig spel, een casino als een avondje uit, maar ik ken mensen, en dat zijn meestal niet de rijkste, die er hun halve salaris aan vergokken. Voor mij mag de overheid de hele handel in afschaffen. En als we iets voor de blinden willen doen of als zeg eens wat de derde wereld een boost verdient, zijn er wel eerlijkere hulplijnen te bedenken.
Om 7 uur zat ik in mijn “biblioteca municipal Josefina de la Torre” met Canarias 7 voor me. Het hoofdonderwerp van de dag was uiteraard de overwinning van basketbalclub HerbaLife Gran Canariaop Unics Kazán uit Rusland: 78-76. Omdat “we” de eerste wedstrijd ook al gewonnen hebben, komt nu de finale van de Eurocopa 2015 eraan. Op donderdag 23 april is de eindstrijd tegen Khimbi de Moscú. Mooi vond ik een foto in de krant met het spandoek: “los sueños pueden hacerse realidad”, de dromen kunnen werkelijkheid worden, “juntos sumamos”, samen staan we sterk (?), “piopio”.
Dezelfde krant meldde ook dat “el centrodeportivo”, sporcentrum“la Cicer” al meer dan 10.000 inschrijvingen, abonnementen binnen had. Dat had ik niet gedacht, getuige een vorige brief.
Op de terugweg langs de Paseo de las Canteras zaten zo waar Noé en Carlos samen op het terras van een nering vlak voor Playa Chica. Daar was het druk, want het bier, een “caña”, colaatje pils zou Tonnie van Piet zeggen, was er te krijgen voor de luttele prijs van 40 eurocent(en een “jarra”voor de somma van 1,10). Carlos op zoek naar werk wist een zaak te noemen, waar het nog goedkoper was. Dat is nog eens van een andere orde dan de prijs bij de Poort of op het Vrijthof. (Maar die is nog niks bij bijv. die van Parijs en Stockholm).
Noé vertelde me ter plekke in vuur over een documentaire die ik MOEST zien, over achtergrondkoortjes bij bekende artiesten zoals Ray Charles en Joe Cocker destijds en Leonard Cohen nog steeds. De film heet: “20 feet from stardom”, heeft al een grote prijs (Oscar?) in de wacht gesleept en op YouTube zou hij eenvoudig te bekijken zijn. Kent iemand van jullie hem misschien al?

Eens moest het er van komen. Dat gebeurt nu eindelijk, op de vrijdagochtend van 10 april 2015. Hoe heten de verschillende provincies van Spanje, even los van “Las Baleares”en “Las Canarias”? Aan de noordkant gaan we van links naar rechts: “Galicia”, “Asturias”, “Cantabria”, “Pais Vasco” (Baskenland), “Navarra” (met het kleine “La Rioja” daar vlak onder), “Aragon” en aan de Middellandse zee “Cataluña”. Daaronder zitten, alweer van links naar rechts, “Castillo y Leon”, “Extremadura”, “Castillo La Mancha” (met erboven apart “Madrid”) en “Valenciana”. Daar weer onder, in het zuiden, zijn er nog het grote “Andalucia” met rechts ervan “Murcia”.

En met deze opbeurende aardrijkskunde eindig ik mijn brief 27 aan jullie. Al in november denk ik ieder jaar: als ik de dertig maar haal deze winter, maar ik heb vanaf nu goede hoop. Jullie kunnen naar mijn volgende schrijven uitzien op of vanaf 16 april, a.s. donderdag. En daarna is het nog ruim twee weken tot ik terugkom naar Nederland. Eva, JW, Lux en Dalí gaan morgen verhuizen naar hun nieuwe eengezinswoning in Amsterdam-Zuid. Het huis is nog niet 100% in orde, maar in Eva’s woorden: goed genoeg. “We hebben er zin in”, noteer ik uit haar e-mail. ¡Suerte! ook voor JW, ietsje dichter bij zijn werk, Dalí op haar nieuwe creche en Lux op haar nieuwe Montessorischool “De Wielewaal”. Het zal wel even wennen zijn voor de dametjes om weer nieuwe maatjes te vinden. Zondag komen Trudie en Marij terug uit Thessaloniki, waarover ik in mijn volgende brief ook zeker een blaadje zal open doen.
Daarin ga ik uiteraard ook berichten over wat me vanavond al boven het hoofd hangt, als Rafaela haar verjaardag viert. “Fêter son anniversaire”, heet dat in haar moedertaal. Hoe zing je in het Frans: “Er is er een jarig, hoera, hoera, dat kun we wel zien, dat is zij”? (Damaris, jij moet dat weten.) Vanaf half 8 ben ik welkom bij Velasquez voor een aperitiefje, voordat restaurant Allende het gelag overneemt.
Aansporingen voor jullie laat ik deze keer maar eens achterwege. Nou, eentje dan: maak je niet dun, dik is de mode. Ik wens hetjullie, tot ziens maar weer, hastaluego, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Jullie zouden het misschien niet voor mogelijk houden, maar tussen mijn favoriete thrillerschrijvers zitten ook ouwetjes. Een daarvan is Elisabeth MacKintosh, beter bekend onder haar schuilnamen Gordon Daviot en vooral Josephine Tey. Hier is mijn zoveelste van Tey dat de toets der kritiek moeiteloos kan doorstaan, verklap ik nu al. Het heet “The Franchise affair” en is uit 1948. Het speelt op het platteland in Engeland.
Daar doet advocaat Robert Blair op zijn gemak zijn zaakjes. Dan krijgt hij van doen met de beschuldigingen van tiener Betty Kane dat zij een maand lang gekidnapt en ook afgerammeld zou zijn door Marion Sharpe en haar moeder. De politie komt erbij, zelfs Scotland Yard in de persoon van inspecteur Grant.Het komt tot een rechtszaak op het einde. Daarvóór wordt meer bekend over het stiefgezin Wynn waarin Betty opgroeit en over hoe haar zomervakantie verlopen is. Volgens een krant is ze zwaar misbruikt in villa The Franchise. Is ze daar echt tegen haar zin op een zolderkamertje opgesloten en is er iets anders aan de hand? Robert Blair, zijn neef Nevil, zijn vriend en collega Kevin Macdermott en detective Alec Ramsden zijn behulpzaam en niet te vergeten het duo Bill en Stanley van de plaatselijke garage. Misschien dat het bidden van Aunt Lin ook bijdraagt aan een juiste afloop van de zaak.
Ik kan het niet helpen: dit is alweer een boek van Josephine Tey, na bijv. “The daughter of time”, “Brad Farrer” en “The man in the queue“ dat ik zeer de moeite waard vind. Het leest als een trein en geeft een inkijkje in het eerdere Engelse plattelandsleven zoals je dat maar weinig tegenkomt. Dus gaat Josephine Tey ( Elisabeth MacKintosh) alweer met een mooi recensiecijfer aan de haal, deze keer een 8+. Ik rust niet voordat ik al haar boeken gelezen heb. Ik mis nog “A shilling for candles”, “Miss Pym disposes”, “To love and be wise” en “The singing sands”. Als iemand er een voor me kan bemachtigen, graag gedaan. Ik ga zelf over een maand ook weer eens op tweedehands boekensites kijken.

Mijn tweede boek is er een van Peter Lovesey. Ik weet dat ik eerder boeken van hem gelezen heb, maar welke? Misschien “The false inspector Dew”? Deze keer is “Om the edge” uit 1989 aan de beurt, dat overigens speelt in 1946, in metropool Londen vlak na de Tweede Wereldoorlog.
We maken al op blz. 1 kennis met Rose Bell. Ze is getrouwd met een ex-militair, Barry, die nu als overheidsambtenaar een magere boterham verdient. Hun liefde is volkomen verwaterd en ze wil eigenlijk wel van hem af. Daarbij komt dat hij graag vreemd gaat en ook nog een andere vrouw met kind heeft die hij wil ondersteunen. Rosekomt een oud-collega uit de oorlog tegen, Antonia Ashton, die een paar maanden eerder getrouwd is met een schatrijke Tsjech. Hij heet Hector en is verkoper van een nieuw soort ijskast en dito stofzuiger. Hector’s eerste vrouw is net verdronken en nu woont hij met Antonia in een dure villa. Antonia op haar beurt heeft wel al weer een andere vriend erbij, chemicus Victor. Hij gaat binnenkort naar de V.S. (Princeton) verhuizen, Antonia wil met hem mee, maar een lucratieve echtscheiding zit er bij Hector niet in. Rose en Antonia besluiten om zich van hun mannen te ontdoen, waarbij vooral Antonia alle initiatief neemt. Zij is het die Barry onder een metrotrein duwt, waarna Rose een levensverzekeringspolis krijgt uitgekeerd. Dan is volgens Antonia Hector aan de beurt om de geest te geven of is het ingewikkelder en moet Rose overlijden, waarna Antonia haar identiteit kan aannemen en met Vic naar Amerika afreizen? Na ruim 200 bladzijden houdt het verhaal vrij abrupt op, laat ik daarmee mijn samenvatting beëindigen.
Voor schrijver Peter Lovesey is Antonia iemand die aanhoudend koosnaampjes gebruikt, met name voor Rose. Ik noem hier het min of meer gewone: “darling”, “my love”, “sweetie”, “chérie”, maar wat vinden jullie van ook “dear heart”, “my flower”, “kitten” en “ducky”? Los daarvan staat het hele boek bol van de mooie, grappige Engelse woorden, zinnen en uitdrukkingen. Weten jullie wat een “fusspot” is, een “doodlebug”, een “plotter”, “een “Black Maria”, een “snifter”?
En dan ben ik toe aan mijn beoordeling. Ik vind “On the edge” veel meer een boek om te lachen dan dat ik van spanning op het puntje van mijn stoel zit. Ik kan me prima vinden in de recensent van “Publishers Weekly: “the story dodges from one unguessable outcome to the next”. Dan is het maar geen thriller, denk ik tevreden, en kom niettemin uit op een rapportcijfer van 8+. Heeft Peter Lovesey dit boek echt pas in 1989 geschreven?

Ietsje later in de tijd dan het vorige situeer ik boek 3, van Mary Willis Walker. Het boek uit 1995 heet in het Nederlands “De onheilsprofeet”, maar oorspronkelijk “The beetle’s cellar”. Het speelt in Texas, in de buurt van Austin.
Texas is bekend als de staat van met Waco drama begin jaren 90. Dit boek is er ook een over een sekte die in afwachting is van de ondergang van de wereld. De bazen ervan heten profeet Samuel Mordecay (Donnie Ray Grimes) en zijn helpers Martin en de kale James. Zij ontvoeren de buschauffeur en elf kinderen van een schoolbus en stoppen ze ondergronds in een andere bus tot de dag van de Apocalyps. De betreffende buschauffeur is de nu 51-jarige Walter Demming, ex-Vietnamganger die voor een teruggetrokken leven gekozen heeft, behalve dan aandacht voor zijn vrienden Jake en Theodora. Ik ga de elf kinderen hier niet een voor een opsommen, maar wel nog het verhaal dat Walter Demming hun in de bus in stukjes vertelt, over kalkoengier Jacksonville en gordeldier Lopez, die Doctor Mortimer moeten bevrijden uit de handen van de Barbecuevorken. Bovengronds bij de bevrijding is vooral de 43-jarige Molly Cates actief, journaliste van het maandblad Lone Star Monthly die eerder een stuk over sektes in Texas geschreven heeft. Zij is de voormalige echtgenote van politieman Grady Traynor, met wie ze wel weer geregeld het bed deelt. Grady staat de FBI bij in een poging om de kinderen en de buschauffeur te bevrijden. Het verhaal begint op dag 46 van de 50 voor de Armageddon en wat gebeurt er veel in een paar dagen tijd. Een speciale rol in mijn samenvatting hier zie ik nog voor hond Connor met zijn PTSS. Als dat maar goed afloopt…
“De onheilsprofeet” is, zoals Vrij Nederland ook aangeeft, een bijna verstikkend spannende thriller. Mary Willis Walker maakt er echt een doorleesboek, 300 dichtbedrukte bladzijden, dat ik in enkel dagen soldaat heb gemaakt. Prima de luxe is het, met een volle 8 als bijbehorend recensiecijfer. Ik moet eens wat meer van Mary Willis Walker gaan lezen.