vrijdag 3 april 2015

Weblogbrief 10.26, 3 april 2015

Weblogbrief 10.26, 3 april 2015

“¡Jodete, con tu liebre de Pascua, que te follen!”, sodemieter op met je paashaas. Vrienden en vriendinnen, paashazen geeft het hier in Las Palmas niet. Zelfs in het wild zijn ze met een lampje te zoeken. Ook aan chocolade beesten, pas geboren kuikentjes of zelfs maar gekleurde eieren doet men hier niet. Aan de andere kant staat de “goede” week, “La Semana Santa”, de dagen voor Pasen, hier wel hoog aangeschreven. Werken, ho maar! De universiteit, om eens een zijstraat te noemen, gaat gehuld in stilte (thuis werken heet dat in Nederland). Gisteren al was mijn Sparwinkel vanaf ’s middags dicht. “Luikes, ’t is miech get!” Niettemin, hier is mijn brief nummertje 26 van deze winter.

Eerst maar weer een stukje muziek als intro.Met alle palmgedoe hier (overhangende takken, La(s) Palma(s), Palmpasen) kom ik voor mijn eerste plaat uit op Robert Palmer. Kennen jullie de muziek van die man nog? Hij is uit het ei gekropen in 1949 en op mijn laptop heb ik drie cd’s van hem: “Secrets” uit 1979 met “Bad case of loving you (doctor, doctor)”, “Clues” uit 1980 en “Riptide” uit 1985 met “Addicted to love”. Laat ik “Clues”hier nog eens een volledige beurt geven met zijn acht nummers:
01.Looking for clues
02.Sulky girl
03.Johnny and Mary
04.What do you care
05.I Dream of wires
06.Woke up laughing
07.Not a second time
08.Found you now
Mijn voorkeur? Die gaat uit naar “Looking for clues”, “I dream of wires” en het wunderschöne “Johnny and Mary”. Van dat laatste nummer moet ik de hele tekst nog eens te pakken zien te krijgen;in mijn versie ontbreken enkele saillante woorden. Ik zie het helemaal voor me: de joyeuze intocht van “el Salvador” met zijn gevolg in hoofdstad Jerusalem, met een harmonie erbij die “Looking for clues” speelt. Dan kan er in de dagen erna toch weinig meer misgaan, zou je zo zeggen.

Teug naar de vrijdagmiddag. Voordat ik naar de universiteit ging, begaf ik me naar de kiosk op Santa Catalina om mij een nieuwe tienrittenkaart, een “bono”, aan te schaffen. Voor mij stond een oudere dame die er twee kocht, “dos bonitos”. En ik bedacht dat de mensen hier vaker dan ik voor mogelijk houd, verkleinwoorden gebruiken. “Cafecito”, kopje koffie, “manitas”, handjes, bijv. van een varken, cigarrito”, sigaartje (een “cigarrillo” is een sigaret) en “Chiquitita” (van ABBA), je komt het aanhoudend tegen, net als trouwens het gerundium van wrkwoorden, bijv. “hablando”, sprekend, “caminando”, wandelend, “viniendo”, komend, en nou een moeilijke: “yendo” (van “ir” = gaan).
Het omgekeerde is ook populair, hoewel minder. Dan eindigt zo’n woord op –on of op -azo. Op de rommelmarkt is een aanbieding geen “oferta”, maar toch zeker een “oferton”. Ik zag deze week een aankondiging van Binter, de regionale vliegtuigmaatschappij van hier, die al een tijdje zijn best aan het doen is om vaste voet in buurlanden zoals Portugal en Marokko te krijgen. De weg erheen is geplaveid met aanbiedingen van goedkope vluchten (ook al is het aanbod altijd zeer tijdelijk of zelfs al voorbij). Ze staan tegenwoordig aangeprezen onder het kopje: “BINTAZO”. Om het niet te gek te maken schrijft men erbij: “tradición y vanguardia”, traditie en avant-garde, we houden het bestaande in ere, maar we lopen ook voorop.
Ik denk dan: voorop, Binter, je bedoelt toch niet dat je de “tamboer-mèter vaan de hermenie” bent. Die titel vind ik vergeven aan een carnavalsschlager van Harry Heltzel zaliger.

Op de zaterdagavond moest ik voor enkele boodschappen naar de Carrefour in winkelcentrum Las Arenas. Over de boulevard naar links doe je er een stief kwartier over, maar dan moet je wel doorlopen. Dus niet ik die overal even een kijkje wil nemen. Op de heenweg zag ik bij La Cicer, waar de boulevard op- en afloopt en het surfen begint, dat men nu eindelijk enige vordering maakte met de bouw van een welzijnscentrum. Het is wel vijftig meter breed, het “Centro De Ocio Y Deporte”,en gaat gebukt onder de naam Go FIT. Het staat in het groot een paar keer op het gebouw. Voor wie het niet laten kan:in een keet bezijden het gebouw in wording kun je je al laten inschrijven voor enige goed bedoelde welzijnsvermeerdering.
Verderop zag ik op een muur een mooie spreuk: Quien bien te quiere te hará volar. In het A.B.N. is dat: Wie erg van je houdt, zal je laten vliegen. De maker had hem ergens van Facebook geplukt.
In het winkelcentrum maakte ik eerst een rondje en pakte aldus op begane grond een tentoonstellinkje mee van de afgelopen Fallas van Valencia. Ze waren anderhalve week eerder weer eens geweest, op 17, 18 en 19 maart. Misschien moet ik er toch eens live bij zijn. Volgens de Kerk is het hoogtepunt van Las Fallas het offer van de bevolking aan de patroonheilige van de stad, de “Virgen de los Desamparados”, maagd van de hulpbehoevenden. De werkelijkheid is ietsje prozaïscher: er wordt enkele dagen uitbundig feest gevierd, begeleid door meer dan 300 “bandas de música”, hermeniekes. Er worden Ninots gepresenteerd, grote satirische poppen tot een hoogte van 35 meter volgens mijn tentoonstelling, die op het einde in optocht door de stad trekken. Het begint, op 17 maart, met de kreet, “Cridà”, vanaf “las Torres de Serrano”, stadspoorten dat Las Fallas begonnen zijn. Twee dagen later, na de optocht, gaan ze in de brand behalve eentje die bewaard blijft in het Fallas museum (waar ik met Trudie bijna twintig jaar terug wel eens geweest ben). In goed Valenciaans heet de afsluiting de “Cremà”.
Bij warenhuis Carrefour kom ik altijd met meer naar buiten dan ik me voorgenomen heb. Deze keer zat daar bijv. een pot pickles (donkerbruine pikkelillie, hoe schrijf je dat woord eigenlijk?) bij van Branston (Cross & Blackwell), die bij mijn tosti’s wonderen wil verrichten. Uiteraard heb ik ook weer twee pakken “morro” bij de zaak weggesleept, de originele tête-de-veau in een rode saus.
Op de terugweg hield ik halt bij “Rockbar NYC Taxi”, waar een popbandje de gemoederen bezig hield. Bijna iedereen van de 100, 200 omstanders was qua leeftijd de helft van mijn ouderdom of nog minder, maar wat geeft het? De muzikanten waren een sologitarist die ook de zanger was (ietsje aan de iele kant), een oudere basgitarist, een meezingende drummer en een nogal introverte toetsenist, keyboardspeler. Als extraatje fungeerde een achtergrondkoortje van een drietal meisjes, dieer zichtbaar veel plezier in hadden. Ik ga jullie de nummers van de band die ik te horen kreeg, niet een voor een opnoemen. Ik volsta ermee dat ik “Walk on the wild side” weer eens live mocht aanhoren en er later een puike versie van ”These boots are made for walking” voorbij kwam, het nummer waarmee Lee Hazlewood geschiedenis schreef. Pas drie kwartier later aanvaardde ik de verdere thuisreis.

Ander onderwerp. Zoals jullie hopelijk intussen weten, zijn er in Las Palmas twee ziekenhuizen: het Hospital Dr. Negrin en het Hospital Insular. Wat moet ik dan met de diverse andere “clinicas”, vraag ik me wel eens af. Ik gaf jullie er een paar weken terug eentje door in een straat in Vegueta. In de buurt van parque Doramas, ligt een echt grote, de“Clinica Santa Catalina”. Is dat een particulier ziekenhuisje waar je op je ziekenfondskaart niet geholpen wordt? En wat moet ik, N.B. vlakbij mijn flat op de Presidente Alvear met het weer nietiger “Hospital Perpetuo Socorro” met een uitgebreide afdeling “Urgencias”? Ik kom er met de bus geregeld langs. Zal ik eens ter plekke gaan vragen hoe het in elkaar steekt, of ik daar ook gewoon terecht kan met mijn CZ Zorgpas? Nee, laat ik eerst Lluis of een van mijn jongere vrienden daar maar eens over consulteren. (Vroeger had ik Jorge iedere week bij de hand om mij dergelijke vragen te beantwoorden, altijd even omstandig, “con todo lujo de detalles”, maar ik zie hem haast niet meer.)

Ik ben sinds 1973 lid van het gilde der dokters, maar allerlei mensen om mij heen menen oprecht dat ik van “geneeskunde” weinig of niks afweet. Trudie bijv. vindt dat ik van alles ben, maar geen dokter. Zelfs op mijn voormalige werk keek men wel eens verbaasd op, als ik bekende welk achtergronddiploma ik op zak had.
Misschien wel het bontste maakte mijn oma Mai Knipschild zaliger het altijd op haar oude dag (ze is 90 geworden). Doctorandus, dokter, doctor, Paul, “wat biste noe”? In het Spaans is het niet veel anders, een “medico”, dokter, laat zich graag aanspreken met “doctor”, ook al weet hij van toeten noch blazen van onderzoek doen. Daarbij noemt men in het Spaans iemand die aan een “tesis doctoral” werkt, een promovendus dus, graag een doctorando. Hoe dan ook, laat ik er maar het beste van maken.

In mijn vorige brief memoreerde ik Bob Dylan die iets aardigs over Frank Sinatra gezegd zou hebben. Daar blijkt zelfs een recente cd aan vast te zitten: “Shadows by the night”, waarop de meester, met zijn totaal verroeste stem neem ik aan, tien nummers zingt die eerder door “Old blue eyes” zijn groot gemaakt. Helaas, in El Corte Inglés heb ik hem nog niet zien liggen; hoe kan dat in hemelsnaam? Als ik Noé ga vragen om “Tracker” van Mark Knopfler voor mij down te loaden, kan hij de nieuwe Dylanplaat in een moeite voor me meenemen. Alleen, Noé zit vandaag de dag vanwege zijn werk en zijn nieuwe vrijster vooral in Santa Cruz en dat is, links van mij, met de bus en boot hier twee uur vandaan.Tijdens het onvermijdelijke Paasweekend, hier vooral op de dagen voor Pasen, is het niet veel beter; dan zit Noé met vrienden op Fuerteventura, op het volgende eiland rechts.
De winter doorbrengen in Las Palmas, het heeft ook zijn nadelen.Ik moet er nodig weer eens een paar vrienden bij zoeken die min of meer getrouwd zijn met Las Palmas. Maar daarom niet getreurd, nog een maand en dan loop ik weer fluitend van de Waldeck Pieringestraat in Maastricht naar Centre Ceramique of helemaal naar café de Poort, ondertussenallerlei bekenden minzaam groetend.

Kennen jullie een muzikant genaamd Nikos? Zelf had ik ook nog niet van hem gehoord tot ik op Palmmaandag een cd van hem op mijn computer zag staan. Zo kom je nog eens ergens… In 2000 had deze kennelijke Griek een album genaamd “Zephyros, Nikos plays Mikis Theodorakis”. Op allmusic en wikipedia kan ik die Nikos niet terugvinden, helaas. Het album telt, vermoed ik, elf nummers, waarvan ik er tien hebweten te bemachtigen; alleen nummertje twee ontbreekt. Van wie ik hem gekregen heb, staat me niet helder meer voor de geest; wat een gedoe. Hier zijn ze, mijn tien nummers:
01.”Z”
02.Ena Deilino
03.To trainofeygeistisoktw
04.Asma asmatwm
05.VII (Te kelia)
06.Anatolh se legame
07.Dromoi palloi
08.Koimisoy aggeloydi moy
09.Zorba (Skhnh 5 Madame Hortance)
10.Serpico
Eerlijk is eerlijk, mijn Oud-Grieks is niet meer wat het geweest is, hoewel ik destijds Homerus als eindexamengymnasiast las of het een stripverhaal was, zonder woordenboek. “Enthauten exelaune”, maar dan in Griekse letters, en toen gingen ze.En dan moet ik op mijn oude dag kennelijk ook nog een vertaalslag naar modern Grieks maken, mooi niet. Toch vind ik het een best aardige plaat. Ik herken de muziek van Mikis Theodorakis in ieder geval op Zorba (1964, met Anthony Quinn), “Z” (1969, met Yves Montand) en Serpico (1973, met Al Pacino). Een aparte cd is en blijft het, die cd van ene Nikos. Ik zet hem zo maar in als tweede plaat van de week.

Op de maandagavond, nog steeds in maart, bedenk ik dat “selfies” tegenwoordig helemaal in zijn, bij wijze van spreken niet meer uit het straatbeeld weg te denken zijn. Je houdt je hypermoderne telefoon met fototoestel op afstand tussen je handen en afdrukken maar. Ik heb er een met Eva, met Marij, met Noé en zelfs een carnavalsselfie met Trudie en dat was het dan. Daarmee ben ik echt een buitenbeentje. Er zijn mensen, ook van mijn leeftijd, die iedere dag een nieuwe selfie van zichzelf op Facebook zetten.
Het nieuwste snufje op dit gebied, ik neem aan ook in Nederland, is om daarbij gebruik te maken van een uitschuifbare “palo de selfie”, een stok zo nodig tot ruim een meter kan worden verlengd. Volgens regiokrant La Provincia hier, waar hij als een half cadeautje in de aanbieding is, is hij “muy ligero y fácil de usar, ya que en su mango tiene un botón con el qual podrás tomar las fotos instantaneamente, sin necesidad de tocar el movil”. Ik ga het Spaans deze keer eens niet voor jullie vertalen. Waar zijn “we” in Godsnaam mee bezig?

Gaan we naar de dinsdag. Daarover heb ik weinig of niks te vertellen. Vooruit, iedere brief opnieuw moet de aanhef van mijn weblogbrief anders zijn, vind ik, voor de broodnodige variatie. Op de dinsdagmiddag bedacht ik mijn definitief begin van deze brief: “Jodete, con tu lievre de Pascua, que te follen”.
Door de dag heb ik vooral zitten lezen in mijn tweede boek. ‘s Avonds zag ik – bij gebrek aan beter – een stukje van de voetbalwedstrijd Nederland-Spanje. Vriendschappelijk, een “oefenwedstrijd”, dat betekent vandaag de dag dat je er best een boek bij kunt lezen of een geanimeerd gesprek bij kunt voeren. De einduitslag heb ik niet afgewacht.

In mijn vorige brief vertelde ik jullie dat je op zaterdagnacht/zondagmorgen vorig weekend de klok een uur terug moest zetten. Dat was dus mijn 1 aprilgrap van dit jaar. Ik neem aan dat de meesten van jullie op de televisie en/of de computer hebben gezien en/of in de krant hebben gelezen dat de tijd een uur vooruit moest en niet terug. En anders zal het toch wel “in de kaffee” of “bij ’t klasjenere” ter sprake zijn geweest. Is er toch nog iemand ingetuind en zat hij of zij er zondagmorgen echt twee uur naast? Het blijft zonder aanwijzing steeds opnieuw moeilijk om de goede tijdsprong te maken. Mijn ezelsbruggetje is “meermin”, eerst een uur meer doen en daarna een uur minder. Ikzelf ben iemand die het dan vervolgens op de zondagmorgennog wel even bij anderen wil controleren. En voor wie het extra naadje van de kous wil weten: in het voorjaar gaat in Nederland de klok om 2 uur een uur vooruit; hier is dat net als in Londen om 1 uur al het geval. Verschil moet er zijn.

Wat heb ik nog meer met 1 april? Mijn pótsvrow Cecilia had behoefte aan een nieuwe pótsdook en dus kocht ik voor haar in het lichtgroen een echte “bayeta ecológica microfibra multiuso”, in modern Nederlands een duizenddingendoekje. Gebruik hem, staat keurig op de verpakking, niet in droge staat, behalve om stof (stöb, polvo) van apparaten, evt. ook je schoenen, te halen. In alle andere situaties heeft eerst een beetje natmaken met water de voorkeur, of het nou om glas, plastic, hout, metaal, tegels, textiel of zelfs emaille gaat. En als je uitgepoetst hebt, kan het doekje gewoon met de was in de wasmachine mee.

Ik heb overdag vooral zitten lezen in mijn tweede boek, tot ik het uit had. Het is er echt een van grote klasse; lees erover in mijn boekenbijlage. In de late middag had ik zin in een wandeling en dus besloot ik om de binnen route naar Triana weer eens te nemen, langs de bovenkant van Parque Doramas.
In het park zelf had ik mijn tussenstop op een bank bij de vijver met de twee fonteinen en het gek(r)onkel van hele hordes goudvissen, van piepklein tot wel 30, 40 cm. Ik opende mijn volgende boek op bladzijde 1, maar werd subiet afgeleid door enkele kennelijke communicantjes die daar waren voor een “foto shoot”. Het betrof vooral meisjes in lange, witte jurken die onder vuur werden genomen door hun ouders. Ik denk dan (1) hoe komt men erbij om zo’n jong kind al aan een sacrament bloot te stellen (2) en wanneer dan wel, met Palmzondag en binnenkort pas met Pasen? Dan ben je blij, als je weer verder kan met je wandeling.
Verder op aan de Tomás Morales is een grote boekwinkel, maar zonder een Engelstalige afdeling, blijkt. De platenzaak schuin ertegenover, naast Daily Price, is nog steeds geconcentreerd op ouderwetse lp’s en de collectie cd’s is er deze winter niet beter op geworden. Om niet helemaal voor paal te staan in de zaak kocht ik er, voor 1 euro, een cd van Meredith Brooks: “Blurring the edges” uit 1997. Hebben jullie nog niet van haar gehoord? Ik ook niet, maar de cd doet het prima op mijn laptop.
En wie liep ik daarna op mijn weg naar Parque San Telmo tegen het lijf? Good old Paco, mijn voormalige leraar B2 en C van het Spaanse schooltje in de Doctor Grau Bassas. Ik heb zijn afscheid op school nog meegemaakt, toen hij naar Brussel vertrok om daar de leraar te spelen voor Spanjaarden bij de E.U., nadat hij godbeterhet twintig jaar op het schooltje les had gegeven. Paco vond het heel leuk om mij weer eens te zien, na zoveel jaren en we hebben wel een kwartiertje staan kletsen.
Zijn contract in Brussel was maar voor een jaar geweest, daarna had hij in de “peninsula” op verschillende plekken gewerkt en nu was hij al weer een aantal jaren terug in Las Palmas. Tegenwoordig gaf hij Engelse les aan Spanjaarden op een school in Triana. Met zo iemand als Paco kan het niet echt schelen dat je af en toe niet op een woord of werkwoordsvorm kunt komen; het is en blijft een echte onderwijzer in de goede zin van het woord. Waar het om gaat, ik citeer Paco, is dat je met elkaar kunt communiceren. En net zoals andere vrienden en kennissen hier al eens tegen me gezegd hebben, gaf hij mij ruiterlijk toe dat hij het regionale volkje, zeker als het begint te ratelen, ook niet altijd verstaat. Ik vertelde hem o.a. over Cucu uit Arucas, die ik “muy divertido”vind, maar die soms een spook voor mij is. Ik zei dan maar: “Qué me dices?”, maar Paco maakte daar lachend “Qué me dice(s)?” van, zonder de S. Hij en ik, we namen afscheid met de wens dat we, als we elkaar een volgende keer tegenkomen, iets moeten gaan drinken.

Op een affiche op weg naar de hoofdwinkelstraat van Triana las ik dat volgende week vrijdagavond Mary Sánchez optreedt in het theater bij het begin van lijn 1, Teatro Pérez Galdós. Daar zou ik best heen willen, maar heb dan al met Noé afgesproken bij Velasquez. Wie het eerst komt, die het eerst maalt.
Even nadat ik op een bank neergestreken was in de hoofdstraat, werd het ineens om mij heen heel druk en devoot. Er kwam een processie aan, met alle franje die daarbij nodig is. Ik zag vetkaarsen, lantaarns, kazuifels, dames en heren in het compleet zwart en zelfs een stuk of tien puntmutsen. Het onvermijdelijke hoogtepunt was een beeld van de moeder Gods op een verhoging, met daaronder een heel regiment benen zonder dat duidelijk werd welke lijven en gezichten daarbij hoorden. Daarachter eindigde de processie met een harmonie van louter trommelaars. Vlakbij mij nam een dame, alweer in het zwart en met een zwarte sluier, plaats op een balkonnetje aan de kant en begon ons toe te spreken. Daarna volgde een klaterend applaus en mocht de meute weer verder.
Alles bij elkaar was de processie in een kwartiertje voorbij, waarbij ik nog aanteken dat men meer halt hield dan doorliep en het lopen een en al traagheid was. Ietsje verderop, vlak voor McCarthy’s, trok de processie naar rechts een zijstraat in. Op een etalage in mijn straat las ik even later dat het om een “solemne procesión” ging van “María Santisima de las Dolores de Triana”. Heb ik toch nog een heuse paasprocessie mogen meepakken.
Om 9 uur zat ik weer keurig met mijn boek op mijn balkon thuis, een ervaring rijker.

Op de donderdag, gisteren dus, waren er meer mensen die al met Pasen bezig waren dan dat er nog gewerkt werd. Ik kreeg een sms’je van Lorena dat zij en ik N.B. op Viernes Santo om een uur of 3 waren uitgenodigd om bij Juri te komen eten. Juri, voor wie het niet meer weet, verdient zijn brood als bioloog bij de hortus botanicus hier, maar is daarnaast een “jefe” van betekenis, om het eens op zijn Spaans te zeggen. Bij wat hij op tafel zet, is het Laatste Avondmaal van Leonardo da Vinci een tapa, vooruit een pincho, maar meer niet. (En dat geeft me bovendien de kans om deze brief aan jullie te versturen. Ik moet zorgen dat ik hem vrijdag voor 2 uur af heb en op mijn memory-stick gezet.)
’s Avonds was het even uitzoeken waar nog leven in de winkelbrouwerij was. Je kunt niet bij Juri aan komen zetten zonder enige nectar en ambrozijn. Mijn Spar was dicht, de Superdino ook, maar El Corte Ingléswas, zoals ik al vermoedde, wel open. Ik kocht er wijn, bier en Amsterdamse oude kaas; daar moesten Lorena en Juri het maar voor doen. Terwijl Jezus en zijn apostelen in Jeruzalem hun eten verteerden door een ommetje naar een naburig parkje met olijfbomen (De Hof Van Olijven) te maken, ging ik braafjes terug naar mijn flat. Daar nam ik mijn amandelen, coca-cola zero en leesboek ter hand.

En toen was het alweer vrijdagmorgen. Ik zet nu de spelling- en grammaticacontrole aan en ga kijken of ik nog ergens een steekje heb laten vallen. Vervolgens kan mijn brief, met boekenbijlage, op mijn ADATA C906, voorzien worden van de nodige BR-tekens om aan te geven waar ik aan een nieuwe alinea wil beginnen. En tenslotte kan hij dan in mijn colbertje mee naar Juri.
Hiermee kom ik dus aan het einde van mijn brief. Of en wanneer jullie hem lezen, staat in de sterren. Bedenk alvast dat na regen altijd zonneschijn komt: de zoon van God kan dan wel vanmiddag vastgenageld en in zijn zij gespiesd worden, over minder dan twee dagen is hij weer de oude, uit de dood verrezen en wel. Kleed je het komende weekeinde eens op je Paasbest en vergeet niet om zondagmorgen een heel mandje hardgekookte eieren weg te eten, met mayo en zout. Tot over een week, waarschijnlijk 10 april, als mijn volgende brief uitkomt, en tot ziens maar weer, hastaluego, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Ik heb iets met Maarten ’t Hart. Hij is van zeer protestantse huize, komt uit Maassluis, een fout plaatsje bij Rotterdam, zijn hoofdhaar is hem grotendeels ontvallen en noem maar op. En toch, zijn boeken kunnen er zonder uitzondering royaal mee door. Na carnaval deed ik “Verlovingstijd” uit 2009 in mijn koffer naar Las Palmas en hier is mijn recensie.
Eerst maar weer een beetje inhoud. In 43 hoofdstukken, totaal een kleine 300 bladzijden, vertelt Maarten ’t Hart vooral over zijn jeugdjaren voordat hij “braaf” trouwde. Daarbij wil zijn moeder hem graag op het christelijke pad houden en neemt zijn vriend Jouri (niet Juri) hem steeds zijn vriendinnetjes af. Dat begint al met Ans, als ze vier jaar zijn, die hij aan Jouri de spinnendoodgraver kwijtraakt. Later gebeurt hem hetzelfde met andere meisjes, zoals Ria, Wilma en zo verder, zowel in de buurt van Maassluis en wanneer hij eerst als student en daarna als bioloog/parasitoloog op de universiteit van Leiden is. Jouri is in het hoofd van Maarten slimmer, knapper, voorkomender. Dan treft Maarten de spichtige Katja, een jonge, stampvoetende fluitlerares, die eenzelfde belangstelling voor klassieke muziek als hij heeft. Die wil hij graag voor zichzelf houden en dus rept hij er tegenover Jouri niet echt over. Het min of meer autobiografische verhaal eindigt met drie koppels: Maarten en Katja, Jouri en Frederica en (“jaargenoten”) Toon en Julia. De dood van een vroegere vriendin en een verhaal van zijn moeder zorgen voor enkele finale ontboezemingen.
Om aan te geven hoe zeer ik van “Verlovingstijd” genoten heb,krijgen jullie hier een een stelletje citaten uit het boek van mij:
(blz. 21) Zonen, daar heb je niets aan, die zemen geen ramen. (moeder)
(blz. 29) Dat heerschap was glad fout geweest in de oorlog. Toen zagen wij al: die deugt voor geen stuiver, vort ermee. (moeder over de vader van Jouri)
(blz. 94) Hoe durft die knurft. (Maarten)
(blz. 110) Hij is een beetje bang voor mij, net als jij. Hij knijpt ‘m. Da’s precies wat je hebben moet. Wie vreest, wordt verliefd. (Fredericaover Jouritegen Maarten)
(blz. 120) Mijn geloof in God is uiterst langzaam verdampt. (Maarten)
(blz. 126) Dromen hebben geen betekenis. Het is de manier waarop in ons brein de prullenbakken geleegd worden (Maarten tegen Julia)
(blz. 205) Ik ben geen lijkenpikker, dus vlees op tafel, dat zit er niet in. Vis ook niet. (Katja)
(blz. 206) Zelfs Bach waren ze tegen omdat de Matthäus-Passion eindigt in tranen, en dus niet vooruit wijst naar de opstanding. (Maarten)
(blz. 219) Daar heb je toch geen houvast aan. Dat is een fietsenrekje. (vader over Katja)
(blz. 240) Als is ze dan vel over been, Bergen-Belsen in kwadraat, ze smeert gelukkig geen lak en nikkel op haar bek. (moeder over Katja)
En nou houd ik op, maar ik heb voor wie daarom vraagt, best nog andere citaten uit het boek achter de hand. Mijn oordeel over “Verlovingstijd” van Maarten ’t Hart? De man heeft met het boek een pracht van een prestatie geleverd. Zijn gebruik van het Nederlands is misschien wel het beste dat ik ken. Zijn mijmeringen en dialogen zijn van een heel hoog niveau en wat geeft hij een akelig eerlijk beeld van zijn jonge jaren. Ik heb voor “Verlovingstijd” zo maar een 8½ als recensiecijfer over. Uit de kunst. Langzaam aan word ik een echte fan van Maarten ’t Hart’s boeken.

Op zijn tijd ben ik rijp voor een volgende Ian Rankin. Weten jullie al dat hij een paar boeken onder de schuilnaam Jack Harvey heeft geschreven (het lijkt wel John Harvey). Een daarvan, gepubliceerd in 1993, heet “Witch hunt”. Het boek speelt vooral in Londen, maar uitstapjes naar Calais, Parijs en zelfs Schotland en Duitsland zijn ingecalculeerd.
Teruggebracht tot de kern is het boek de vele jaren jacht van Dominic Elder, sinds een paar jaar gepensioneerd, op de jonge terroriste Witch (Biddy). Elder krijgt voor zijn nieuwste poging om haar te vangen hulp van Special Branch medewerkers John Greenleaf en Hardman Doyle en MI5 mensen Joyce Parry en haar medewerker Michael Barclay. Op zijn beurt werkt Michael Barclay, vooral in Frankrijk, weer samen met de Franse geheime dienstdame Dominique Herault. Aan de kant van de terroristen vinden we mensen als Jean-Pierre Wrighton, Wolf Bandorff en Dutchman Hans Breucker. Op het einde en eerder al komt een rondtrekkende kermis in beeld, met kristallen bolkijkster Rose Pellengro en zijdelings spiritiste Marion Rose, de tweede vrouw van Home Secretary (Engelse minister) Jonathan Barker. Voor wie al iets wil weten over waar het duel tussen Dominic en Witch eindigt (niet: hoe het eindigt), ik ben er al eens geweest, met Jos Kleijnen.
Over Ian Rankin wil ik geen kwaad woord horen. Zijn boeken komen stuk voor stuk boven het maaiveld uit, “Witch hunt” zelfs een heel stuk. Het verhaal is op en top spannend, er valt genoeg te glimlachen en zelfs het einde is pruimenswaardig. Ik geef er als recensiecijfer een 9 voor. Het is hier echt voorjaar in Las Palmas en daarom maak ik er zelfs een 9+ van. Dit is denk ik het beste boek (tot dusver dan) dat ik deze winter gelezen heb. Er ligt er hier op de flat nog eentje van Ian Rankin; daar kom ik de komende maand ook best doorheen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten