woensdag 22 april 2015

Weblogbrief 10.29, 22 april 2015

Weblogbrief 10.29, 22 april 2015

¡Muy buenas, mi pública del alma! Een hele goede middag, geliefde toehoorders. Daar zal je hem weer hebben, mij wel te verstaan. Vanaf vandaag kunnen jullie kennismaken met mijn voorlaatste brief van deze winter. Voorlaatste, hoe zeg je dat ook al weer in het Spaans? Laatste is “último”, allerlaatste (min of meer) ook, maar voorlaatste? Dat is “penúltimo”. Deze brief is mijn ”penúltima carta electronica” van deze winter.

Laat ik hem beginnen met een overlijdensbericht. Onlangs is Percy Sledge van ons heengegaan, de man van “When a man loves a woman”. Harry heeft thuis nog een Edisonbeeldje van hem staan dat hij veertig jaar terug had moeten komen afhalen in Nederland. Helaas, toen is het er niet van gekomen en nu al helemaal niet meer.

In mijn nieuwe rubriek: Engelstalige en andere opschriften op T-shirts heb ik er een, waarbij ik aan een mij sympathieke tv-serie van vroeger moet denken: WHO’S THE BOSS? Kennen jullie die serie nog? Als hoofdrolspelers fungeerden daarin eigenares van een reclamebureau Angela en haar inwonende “pótsmaan” (“limpiadoro” in het Spaans) Tony. Een prachtige bijrol is vergeven aan Angela’s moeder, altijd in voor een seksuele toespeling en daarbij Angela’s zoontje en Tony’s dochter. ( Bijna) alle opnames zijn in het huis en soms de keuken van Angela’s huis in New York. En dan is hier mijn quizvraag van de week: hoe heette de moeder in de serie ook al weer? Voor mijn antwoord verwijs ik naar de maandag verder op in mijn brief.

Is dit genoeg voorwerk en mag ik dan nu mijn eerste CD van de week aankondigen? Vorige week, toen ik bij El Corte Inglés op de platenafdeling was, hoorde ik door de luidsprekers “My funny valentine”, in een haast perfecte uitvoering van een dame. Ik kon haar niet thuisbrengen en dacht even: is dat Amy Winehouse? Maar haar hit was niet “My funny valentine”, maar “Valerie”. Welke versies heb ik zelf van “My funny valentine”, het nummer waar bij de “manslui” vooral Chet Baker hoge ogen mee gegooid heeft? Terug op de Luis Morote kroop ik achter mijn laptopje en in een mum van tijd kwam ik tot een tiental zangeressen. Hier zijn ze: Anita O’Day, Barbra Streisand, Billie Holiday, Carmen Mcrae, Dinah Shore, Linda Ronstedt, Nina Simone, Rita Reys, Sarah Vaughan, Shirley Horn. Tel het maar na: tien stuks. Blijft de vraag of die van El Corte Inglés erbij zit; ik denk het niet.
Dat gezegd hebbend krijgen jullie van mij de doorrookte stem van de in 2011 gestorven bakvis Amy Winehouse(op haar 23ste). Van haar zijn er bij mijn weten vijf CD’s: “Frank” uit 2003, “Back is black” uit 2007, “Back is black, special edition” uit 2007, postuum “Lioness: hidden treasures” uit 2011 en tussendoor heb ik nog “Live in Paradiso” uit 2007. Meestal ben ik niet zo erg van de live-platen, ben ik meer een fan van het studiowerk, maar mede omdat ik Paradiso van haver tot gort ken, nou ja, als het pochetzakje van mijn colbertje, maak ik hier voor Amy Winehouse een uitzondering. Op de CD staan dertien nummers, bijna allemaal van de eerste “Back to black”. Daar gaan we:
01.Dear friends
02.Tears dry on theirown
03.Cherry
04.Fuck me pumps
05.He canonlyhold her/Thatthing
06.I heard love is blind
07.Wake up alone
08.Back to black
09.You know thatI’m no good
10.Me and Mr. Jones
11.Love is a losing game
13.Valerie
Jullie weten wellicht dat Mick Jagger tot halverwege de jaren zestig vooral bluesnummers van zwarte Amerikanen zong. Iets vergelijkbaars deed Amy Winehouse op haar Cd’s, alleen is er geen vervolg. De leukste liedjes op de live CD zijn voor mij: “Cherry”, “Fuck me pumps”, “Wake up alone” en “Back to black”. Apart vind ik vooral “Cherry”, dat ik op geen enkele andere Cd van haar kan vinden, ook niet op “Lioness: hidden treasures” van na haar dood. Overigens, echt overhouden vind ik de stem van Amy Winehouse niet. De tien My funny valentines hierboven van Anita O’Day tot Shirly Horn staan mij nader (zeg je dat zo?).

En dan ga ik het nu over plassen hebben, op zijn Spaans “orinarse”, “mictionar”, “hacer pis”, “mear”. Het is niet helemaal een onderwerp, waarmee je in gezelschap sier maakt, maar moeten we er niet allemaal de nodige keren per etmaal aan geloven? Ikzelf, 68 jaar jong, moet er ’s nachts, ook als ik ’s avonds maar weinig gedronken heb, altijd wel een keer extra uit.Door de dag ben ik goed voor ongeveer eens per twee uur plassen, tenzij daar geen gelegenheid toe is, dan houd ik het zonder probleem een uurtje of zo meer op.

En nou komt mijn toevoeging: ik moet vooral weer eens plassen, als ik rechtop sta. In bed kan ik vele uren zonder, als ik in mijn “zedeleer” op het balkon zit ook wel, maar als ik eenmaal sta, lijkt het al snel of ik hoognodig weer eens moet. Helemaal erg wordt het, als ik bijv. mijn tanden sta te poetsen of mij aan het scheren ben. Is het een euvel van mij persoonlijk of hebben jullie dat ook? En dames, hebben jullie daar meer of minder last van dan wij mannen, enzovoorts. Ik zal het “staan en moeten plassen” eens proberen na te zoeken op een medische “ site” op het internet.

(Staande plassen is natuurlijk weer een heel ander onderwerp. Ik moet er niet aan denken dat ik gesommeerd word om op de WC te gaan zitten voor een plasje; hoe komen sommige kneuterige dames op het idee?)

Vrijdagavond was ik een beetje uitgelezen. Toen ik na een blokje om in de omgeving van plaza Farray om kwart over 9 weer in mijn flat kwam, dacht ik: “En nou nog een mooie Woody Allen film uit de oude doos.” Dus laadde ik mijn D-schijf met “Broadway Danny Rose” uit 1984.
Het verhaal!Vrienden halen in een New Yorks café herinneringen op over vroeger. Eentje vertelt over hoe Danny Rose (Woody Allen), een agent van “losers” van artiesten, zijn vrouw heeft leren kennen. Een van zijn artiesten, Lou Canova (Nick Apollo Forte), een zanger die aan zijn come-back werkt, heeft naast zijn vrouw een vriendin, Tina Vitale (Mia Farrow). Danny moet haar bij een voor Lou belangrijk optreden in het Waldorf hotel zogenaamd als zijn eigen vriendin meenemen en voorafgaand daaraan beleeft hij een apart dagje met haar. Al direct na het geslaagde optreden in het hotel kiezen Lou met Tina voor een andere manager en Danny zit in een put. Dan is het Thanksgiving Day (vierde donderdag van november), als Tina Lou alweer verlaten heeft. Ze besluit om Danny bij hem thuis op te zoeken. Einde verhaal.
Dit is “dus” voor mij een van de beste films met Woody Allen als regisseur en hoofdrolspeler. Ik kan er nauwelijks genoeg van krijgen. Ik neem hem mee naar Maastricht en daar mogen jullie hem van me lenen (maar ik wil hem steeds wel direct weer terug).

Zaterdagavond was op Santa Catalina een autoshow in volle gang, toen ik thuiskwam. De herrie was zo erg dat ik er niet over dacht om op mijn balkon te gaan zitten met mijn boek. Dan wijk je probleemloos uit naar nog weer een film van regisseur Woody Allen: “Sweet and lowdown” uit 1999. Hij speelt er als een van de commentatoren maar een bijrolletje in.
De film gaat over het rare leven in de jaren dertig van de Amerikaanse jazzgitarist Emmet Ray, gespeeld door Sean Penn. Emmet Ray duldt alleen de Franse zigeuner Django Reinhardt boven zich. We zien hem als uitbater van dames van niks, terwijl hij ratten afschiet, op feestjes asbakken jat, naar voorbijkomende treinen kijkt dan wel poolbiljart speelt. De drank vloeit overal waar hij is, te royaal. Belangrijke dames in zijn leven zijn de stomme Hattie (Samantha Morton, een prachtrol) en Blanche (Uma Thurman), maar eigenlijk gaat zijn gitaar hem boven alles. Op de aftiteling lees ik dat ene Howard Alden de meeste gitaarpartijen voor zijn rekening neemt. Luister (bij wijze van spreken) eens met mij naar bijv. “I’m forever blowing bubbles”. Hebben jullie dat niet bij de hand van Emmet Ray? Dan toch zeker wel van Django Reinhardt? Ik ook niet, wel van Les Paul & Mary Ford en van Dean Martin. Nou, dan nemen we toch een echt feestnummer van Django Reinhardt: “I’ll see you in my dreams”, nog zoetgevooisder? Dat nummer heb ik van o.a. Ella Fitzgerald, The Mills Brothers, Chet Atkins & Mark Knopfler en uiteraard staat het ook pontificaal op diverse albums van Django Reinhardt. Hilarisch!
Als ik weer terug naar de film mag, die heb ik met Trudie in Maastricht eens in Lumière gezien en wat vond ik hem toen mooi. Een herhaling op mijn laptop, meer dan tien jaar later, is dan nooit weg.

Ander onderwerp. Bij mij beneden aan de overkant was vroeger een goedlopend avond-, nachtcafé van een dikke Duitser. Later werd dat een echt nachtcafé waar Marc met vrienden nog eens geweest is. Toen was het er bepaald lawaaiig en kon je er allerlei drugs kopen. De politie moest er nog wel eens orde op zaken komen stellen, ook voor de deur als er geknokt werd. Ongeveer twee winters terug was het ineens afgelopen. Ik neem aan dat de gemeente de horecavergunning had ingetrokken. Er was daarna nog wel eens een huurder voor korte tijd, maar verder was het er muisje stil.
Onlangs, ik heb het over een maand terug of zo, was er weer ineens enig leven in de brouwerij, met name op de zaterdagochtend en nog meer op de zondagochtend. ’s Avonds laat was het er m.i. niet te doen. Min of meer keurig verstopt achter een deur hoor ik sindsdien tegenwoordig weer zachtjes muziek, niet de verkeerdste. Voor de deur is het overigens zo rustig als het maar zijn kan. Echter, het is wel waar dat af en toe mensen naar buiten komen die duidelijk niet vanuit hun bed voor een eerste kopje koffie daar naar binnen zijn gegaan. Meestal zijn het, ik kan het niet helpen, donkere types van in de twintig, dertig, met een enkele opgetutte dame erbij.
Op deze zondagmorgen was het echter om half 11 echt weer eens ouderwets prijs. Ik zat braafjes op mijn balkonnetje en uit het niets kwamen er zo’n mannetje of tien met vrouwelijke aanhang naar buiten. Twee ervan hadden kennelijk flinke bonje en wilden met elkaar op de vuist. Een meute anderen was present om de zaak te sussen. Ik kon het vanaf twee hoog uitstekend volgen en met mij diverse andere Luis Moroters. Een klein clubje jongens droop snel af, de hoek omnaar de Vientinueve de Abril, en de rest ging vlotjes weer naar binnen.
Misschien had de politie de tent destijds toch maar definitief moeten dichtgooien en niet onlangs weer een nieuwe horecavergunning moeten verstrekken. Ik weet nagenoeg zeker dat er in de kelder ook nu weer in drugs gedeald wordt en natuurlijk is Hermandad daar dan ook mee bekend.Aan de andere kant, als Las Palmas een echte stad is, met zijn bijna 400.000 inwoners, kun je niet alles verbieden; ergens moeten junkies toch aan hun spul kunnen komen. (Eerder vermoedde ik trouwens al een drugsadresje op vijf hoog in hetzelfde flatgebouw, maar de Marokkaanse jongen die daar woonde, is intussen foetsie.)

Op Amy Winehouse ben ik op de zondagochtend compleet uitgekeken en wie zal ik nu eens als muziektherapie inzetten? Wat vinden jullie van de voormalige indiaan Buffy Sainte-Marie, native American, de vrouw die in haar jonge jaren “The universalsoldier” schreef. (He is 5 foot 2 and he is 6 feet 4, op mijn telefoon reken ik het voor jullie om: 1.58 en 1.95 meter). Donovan heeft er een hit mee gehad, die de hele wereld is overgegaan. Zelf is ze intussen goed voor een kleine twintig Cd’s van Buffy Sainte-Marie, met vooral nummers van zichzelf. Is dit Americana-muziek avant la lettre? Wie de hele trits plus een korte biografie van haar wil bekijken, kan op bijv. Allmusic eenvoudig terecht. Op mijn schijf staan negen platen van haar plus een tweetal verzamelplaten. Hier zijn ze:
(1964) It’s My Way
(1966) Little Wheel Spin And Spin
(1968) I’m Gonna Be A Country Girl Again
(1970) Illuminations
(1971) She Used To WannaBe A Ballerina
(1972) Moonshot
(1974) Buffy Sainte-Marie
(1976) Sweet America
(1992) Coincidence And Likely Stories
(C….) Native North-American Child: An Odessey 1974
(C….) The Best Of BSM, 2 Cd’s.
Welke zal ik eens voor jullie (en vooral voor mezelf) opzetten? Als je het niet weet, kan het zelden of nooit kwaad, als je de eerste neemt. “It’s My Way” is uit 1964, meer dan vijftig jaar geleden. Toen was Buffy Sainte-Marie nog maar 23. De plaat telt dertien nummers, te weten:
01.Now that the buffalo’sgone
02.The oldman’slament
03.Ananias
04.Mayoo sto hoon
05.Cod’ine
06.Cripple creek
07.The universalsoldier
08.Babe in arms
09.He livedalone in town
10.You’re gonna need somebody on yourbond
11.The incest song
12.Eyes of amber
13.It’s my way
Zal ik een paar nummers noemen die me op de plaat extra bevallen? Uiteraard de tekst van liedje 4 (oef, ugge) en daarnaast bijv. “Cod’ine”, “He lived alone in town” en “Eyes of amber”. En dan is er nog “The universal soldier”, maar daarover gaan we niet in herhaling vervallen. Buffy Sainte-Marie, intussen over de 70, heeft heel mooie Americana-muziek geschreven en gespeeld.

Gaan we naar de maandag. Eerder in deze brief ging ik met jullie terug naar de Amerikaanse tv-serie “Who’s the boss?”. De twee hoofdrollen in de serie waren voor Tony Danza en Angela Bower met hun kinderen Samantha (van Tony) en Jonathan (van Angela). Maar de moeder van Angela, hoe heette die ook al weer? M…Mo…Mona. Dat was mijn favoriet in de serie, Mona, met haar wellustige ogen.

Laat ik het vóór het scheiden van deze briefmarkt nog eenmalig over de muggen hier hebben. Die zijn er nog steeds. Als ik ’s avonds op mijn balkon zit, kan ik het beste de deur naar mijn computer- en slaapkamer dichthouden, anders is het leed niet te overzien bij het opstaan ’s morgens. (Nou ja, leed!). Een enkele keer gebeurt het me dat ik, als ik er uit moet om te plassen, op de terugweg vanuit de tussenkamer een mug meeneem richting mijn bed. Als ik dan weer net begin te ronken, hoor ik hem (of haar natuurlijk) aan mijn oor zoemen, “zumbar” in het Spaans. Braaf steek ik dan mijn arm of armen boven de deken en vrij snel erna ben ik weer in dromenland.
Wat doe je vervolgens met zo’n beestje, als je uit bed komt ’s ochtends? Ik heb er wel eens eentje “tegen het behang geplakt”, wat me nog een aardige bloedvlek opleverde, waar ik met water en zeep werk van moest maken. Los daarvan, als de mug gewonnen heeft, moet je het mormel dan niet ook zijn zege van harte gunnen? Vanochtend was er weer eentje die mij te slim af was geweest en die heb ik die, nadat ik mezelf toonbaar had gemaakt, rustig het huis uit gebonjourd. Een mens moet zijn verlies nemen, als dat aan de orde is.

Wat zal ik over de maandag verder nog vertellen? ‘s Avonds las ik “in de gezet” in mijn bibliotheekje aan de boulevard dat Messi voor Barcelona in tien jaar tijd nu zijn 400ste doelpunt had gescoord. Met enig moeite was Barcelona in het weekend Valencia de baas gebleven; keeper Bravo had nog een strafschop moeten stoppen. En toen, in blessuretijd, werd het 2-0 voor Barcelona door een mooie treffer van het 27-jarige fenomeen dat eruit ziet als een schooljongetje dat zijn laatste oortje versnoept heeft. Oortje? Laatste oortje? Het wordt tijd dat ik me eens een groot etymologisch woordenboek aanschaf of beter nog: er eentje op mijn laptop zet. Hoe dan ook, in de Spaanse competitie alleen al is Messi dit voetbaljaar al weer goed voor 35 doelpunten, met nog zes wedstrijden te gaan. Ik weet het, Cristiano Ronaldo heeft er vier meer gemaakt, maar daar waren wel negen strafschoppen bij (bij Messi maar vier). Barcelona staat nog steeds twee punten voor op Real Madrid.

En dan, op dinsdagochtend, gisterenmorgen, denk ik opeens: Tussendoor een prachtnummer opsommen van Django Reinhardt, kan dat wel? Dus kom ik toch nog met een heel album van de man. Ik kies er een waarop, uiteraard, “I’llseeyou in my dreams” staat, van het schrijversduo Isham & Gus Jones, dat hij nu eens samen met de Italiaanse jazzviolist Stephane Grappelli speelt, ook al zo’n fenomeen. Wisten jullie dat ze in de tweede helft van de jaren dertig in Parijs samen de sterren van de hemel speelden in het “Quintette Du Hot Club”. De hele CD, in reprise, is uit 2009 en heeft de simpele naam: “Django et Stephane” meegekregen.Hier zijn alle achttien nummers:
01.Rose room
02.I’ll see you in mydreams
03.Lover come back to me
04.It was sobeautiful
05.Smoke rings
06.Clouds
07.Moonglow
08.Christmas swing
09.Runnin‘ wild
10.Some of these days
11.Blue drag
12.When day is done
13.My melancholy baby
14.I gotrhythm
15.Chicago
16.Charleston
17.Improvisation
18.I saw stars
Als dat niet weer eens iets heel anders is!Django en Stephane maken er in Parijs destijds echt een potje van, in de beste zin van het woord, en niet alleen op “I’ll see you in my dreams”,waarop met name Django Reinhardt schittert. Luister voor de variatie eens naar bijv. “Rose room”, “It was so beautiful”, “Moonglow”, “Runnin’ wild”, “Blue drag” (een compositie van Emmet Ray, pardon Django Reinhardt zelf) en niet te vergeten “Chicago”.

Op de dinsdagavond kwam ik op de boulevard voor de zoveelste keer drie mannen tegen aan wie ik intussen absoluut een gloeiende hekel in het kwadraat heb. De minst erge is een man van ongeveer 40 die iedere dag opnieuw echt kilometers maakt in de hoop hier en daar een lot te kunnen slijten. Van Once is hij niet, want hij loopt af en aan zonder bril en/of rood-witte wandelstok. Terwijl hij het “Suerte” van de daken schreeuwt, gaat hij in ijltempo alle straten van mijn deel van de stad af, waar dat hem wordt toegestaan ook de café’s en restaurants. De diverse banken op Las Canteras en Santa Catalina zijn helemaal zijn werkterrein. Hij lijkt me slim genoeg; kan hij niet eens iets zinnigers gaan doen?
Echter, echter, hij is niks vergeleken met een iets oudere, foeilelijke man met een witte baard en met één verminkte arm en hand. Die spreekt mij iedere avond opnieuw met zijn op droefheid staande ogen aan alsof ik de uitkomst voor zijn problemen ben.Caballero, heb je misschien geld voor een bocadillo voor me, ik heb zo’n honger. Voor alle duidelijkheid, dat doet hij ook bij legio andere mensen, in de duizenden. En geloof het of niet, hoe netter je gekleed bent, des te sneuer stelt hij zich met zijn armpje voor je op.
Vergeleken bij nummertje drie is hij nog een bezienswaardigheid. Dat is een zeer patent uitziende brillenman, meestal in korte broek, die echt de kachel met ons aanmaakt. Hij vindt gewoon dat we hem stuk voor stuk zo snel mogelijk geld moeten geven. Tussendoor zie ik hem ook wel met enig vertoon de telefoonbussen bevoelen, met enig geweld, of daar misschien geld in is blijven zitten. Is hij een junkie? Zo ja, dan hoop ik nooit in die verleiding te komen. Wat een zak van een man en wat is hij agressief naar de mensen.
Eigenlijk moet ik een kiekje van alle drie bijsluiten. Het zijn etters, vooral de derde, en kan de politie ze misschien uit mijn buurt houden. Als ze werkloos zijn, zullen ze maandelijks toch wel een geldbedragje van de overheid krijgen? Onlangs vroeg ik Noé hoe hoog hier nou precies de bijstandsuitkering is. Kreeg ik als antwoord dat die nul komma nul is; wie geen werk heeft, gaat maar bij zijn ouders en vrienden wonen. Geld beuren bij de sociale dienst zit er niet in. En dan bekijk je zelfs de drie onverlaten die ik net de bodem in schreef, weer met iets andere ogen.

Daar laat ik het op de woensdagmorgen bij. Stelde hij, de brief, wat voor? Zo nee, dan heb ik nog een week om er eventueel in mijn allerlaatste brief voordat ik weer naar Nederland kom, iets van te bakken. Trudie zit deze week op Palma de Mallorca, dus dat is behelpen. Laat ik nu alvast de “Feria del libro”, boekenbeurs, op parque San Telmo onder jullie aandacht brengen. Ze is van 29 april tot 3 mei, van de dag dat ik mijn laatste brief van deze winter verstuur (en ook mijn praatje op de universiteit hou) tot de dag dat ik weer naar Nederland kom.
Voor nu, trap hem eens op zijn staart en tot ziens, hastaluego, PaulK.

BOEKBIJLAGE

De afgelopen week heb ik maar één boek uitgelezen, “Het puttertje” van Donna Tartt uit 2013, 755 bladzijden dik. De dame heeft er het jaar erop de Pulitzerprijs voor gekregen en wie ben ik dan om het ongelezen te laten.
Laat ik beginnen met een paar zinnen te wijden aan de maker van “Het puttertje”: Carel Fabritius. Het schilderijtje, klein genoeg met zijn 33 bij 23 cm, is van 1654 of zo, van vlak voor zijn dood. Het stelt een goudvink voor op een houten doosje aan de muur, één pootje met een kettinkje aan het doosje geklonken. Ik heb het in het Haagse Mauritshuis, naast het Torentje, wel eens bekeken, best aardig. Carel Fabritius is van Amsterdam, geboren in 1622. Als jongvolwassene woonde hij in de Runstraat (van o.a. café De Pels en De Doffer). Rembrandt was zijn leermeester in Mokum. Zijn huwelijk leverde alleen dode kinderen op; bij het derde overleed ook zijn vrouw. In 1650 trouwde hij opnieuw en woonde sinds 1651 in Delft. Daar had hij zijn eigen, met Rembrandt vergeleken veel lichtereschilderstijl. Vermeer op zijn beurt heeft in zijn jonge jaren nog iets opgestoken van de Delftse schilderkunst van Fabritius. In 1654 ontplofte zijn woning en de brand heeft er waarschijnlijk mee voor gezorgd dat er nauwelijks werk van hem bewaard is gebleven, niet meer dan een dozijn schilderijtje of zo. Toen hij die dag in Delft de geest gaf, was Carel Fabritius 32 jaar; oud is anders.
Intussen heb ik enige moeite met het woord “puttertje”. Waarom heeft Carel Fabritius het schilderijtje niet gewoon “De goudvink” of “De gele vink” genoemd? (In het oorspronkelijke Engels heet het boek van Donna Tartt “The goldfinch”; in het Spaans heeft men er geloof ik “El jilguero” van gemaakt.) Los daarvan: komt het woord “mannetjesputter” uit dezelfde koker? En weten de Hollanders onder jullie wel wat een “pötter” in het Maastrichts is? Jan Willem, dat is niet iemand die op de golfbaan aan putten toe is, maar het is Maastrichts voor een capuchon.
Donna Tartt is van 1963 en is bepaald geen veelschrijver, geen J. J. Marrric. “The goldfinch” uit 2013 is haar derde boek; daarvóór publiceerde ze er twee: “The secret history” (een verborgen geschiedenis) in 1992 en “The little friend” (de kleine vriend) in 2002. “The secret history”, dat ik eerder las, vond ik een mooi boek.
“The goldfinch”, het puttertje, is een zo dik boek dat ik nu met een dubbel zo lange samenvatting kan komen zonder dat jullie daarover mopperen. Dat ga ik ook een beetje niet doen, maar wat let je om verder op een paar alinea’s over te slaan. Het verhaal speelt in New York, Las Vegas, opnieuw New York, Amsterdam en voor een derde keer New York.
Hoofdpersoon is Theo Decker, van zijn vriend Boris krijgt hij de bijnaam Potter. In het begin van het boek is Theo dertien jaar, als hij met zijn moeder Audrey een New Yorks museum bezoekt, waar o.a. “Het puttertje” van Carel Fabritius tentoongesteld is. Dan ontploft er een bom, het lijkt 1654 wel, het is één grote ravage, er vallen tientallen doden, onder wie zijn moeder en de opa, Welty, van een meisje,Pippa, die hij daar tegenkomt. Mede op aanraden van Welty, vlak voor diens dood, pakt hij het schilderijtje van Fabitius onder de arm en verdwijnt er in de consternatie mee via een zijingang van het museum. Later gaat hij naar het atelier van Hobie, James Hobart, de compagnon van Welty, om daar een ring af te geven, die hij vlak voor diens dood ook van Welty heeft gekregen. Hij voelt zich bij Hobie veel meer op zijn gemak dan waar hij na de dood van zijn moeder tijdelijk gaat wonen, bij schoolvriendje Andy en de rest van het rijke gezin Barbour.
Dan komt zijn eerder weggelopen vader Larry op te proppen, die hem (hij neemt stiekem wel het schilderijtje mee) naar Las Vegas verhuist, waar hij met zijn Xandra woont. Theo komt daar in een gok- en drugsmilieu terecht en het wordt alleen maar erger met zijn nieuwe vriend Boris Pavlikovsky erbij. In het nieuwe huis loopt ook een hond rond, Popper (Poptsjik), voor wie hij liefde opvat. Dan krijgt zijn vader het met de maffia aan de stok. Hij overlijdt bij een verkeersongeluk en Theo smeert hem per bus met medeneming van “Het puttertje” en Popper.

Ik sla nu twee alinea’s lang aan het verklappen van het vervolg. Hier moeten jullie ophouden met lezen, als je het boek nog wilt lezen. Ga dan daarna verder.
Terug in New York gaat hij terug naar Hobie en Pippa, op wie hij stapelgek is. Pippa moet naar kostschool elders en vertrekt later naar Londen. Acht jaar later is Theo, 21 jaar, zwaar aan de dope, allerlei spul, maakt wel zijn school af en werkt nu in de antiekwinkel van Hobie.Terwijl die vooral oude dingen restaureert, is Theo er voor de winkel en de verkoop. Hij is daarbij niet te beroerd om grotendeels vernieuwde spullen voor heel oud te verkopen. Vooral ene Lucius Reece, die zich bekocht voelt, maar vooral ook naar “Het puttertje” op zoek is, belaagt hem. Als Theo 26 is, verdrinken Andyen diens vader tijdens een zeiltocht, de Barbours krijgen weer contact met Theo en een jaar later gaat Theo zich zo waar verloven met Kitsey, de jongere zus van Andy. Dan komt Boris hernieuwd in beeld die hem in het milieu van kunstrovers introduceert. En passant vertelt Boris aan Theo dat hij “Het puttertje”jaren eerder al in Las Vegas van hem gestolen heeft. Die heeft zonder het te weten een morsig studieboek van Boris jarenlang in een pakhuis opgeslagen in plaats van het schilderijtje.
Boris neemt Theo vervolgens mee naar Amsterdam, waar ze “Het putttertje” opnieuw in handen krijgen, maar ook weer kwijt raken. Een paar dagen later komt Boris hem vertellen dat hij het opnieuw gevonden heeft, in Frankfurt met allerlei andere geroofde museumkunst. De kunstpolitie is erg blij met de vondst en Boris (en via hem ook Theo) worden schatrijke mensen vanwege de overdadige beloning die hun het terugvinden van de vele kunst oplevert. Theo gaat vervolgens terug naar New York en daar vertelt Hobie hem over zijn nieuwste wederwaardigheden. De mensen aan wie eerder een meubelstuk veel te duur verkocht is, worden nu door Theo schadeloos gesteld. Helaas, met Kitsey was het al niks en wordt het ook weer niks, terwijl Pippa nog steeds de voorkeur aan Londen geeft.

Hier, vanaf deze alinea, mag iedereen weer meedoen, ook de mensen die het boek nog willen gaan lezen. “Het puttertje”, “The goldfinch”, van Donna Tartt vind ik een prachtig boek. Een thriller zou ik het niet noemen, meer een roman over een jongeman, Theo, in vooral de grote stad in Amerika. We zien de jeugdige vriendschappen, zijn gehannes met meisjes,zijn ingewikkelde drugsverslaving tegen de achtergrond van vooral de New Yorkse kunstwereld, doorspekt met de diverse filosofische beschouwingen van vooral Hobie. Ik heb uitgebreid genoten, alle dagen dat ik het boek, beter gezegd het e-book in handen had, ook van het tweede deel waar sommige mensen hun bedenkingen over hebben. Als recensiecijfer heb ik voor het hele boek een 8½ over. Wat goed is, af en toe heel goed, mag als zodanig ook beloond worden. En zoal al aangekondigd, “The little friend” uit 2002 moet er nu ook maar eens aan gaan geloven.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten