vrijdag 28 december 2012

Weblogbrief 8.09, 28 december 2012

    ¡Jingle bells, vibrad cascabeles! ¡Queridos compadres y comadres! Beste vrienden en vriendinnen, ik kan jullie niet het nieuwe jaar inschieten zonder eerst nog een laatste brief in 2012 te versturen, weblogbrief 8.09. Die begin ik monter met Jan Willem te feliciteren met zijn statusverhoging als advocaat in Amsterdam. Jan Willem, je hebt er de aflopen jaren veel extra uren voor moeten maken, maar eind goed, al goed. Op zijn tijd gaan we er eentje op nemen.
    In een moeite door wens ik Marcel & Damaris ‘ne gooie roetsj, niet alleen voor 2013, maar tevens voor een heel regiment jaren erna. Ik wist al maanden geleden van de hoed en de rand, maar nu is het openbaar: M&D zijn afgelopen vrijdag in het huwelijksbootje gestapt, voor wie het nog niet heeft meegekregen. Zelf is het mij niet gelukt om bij mijn eerste vrouw te blijven, maar wie weet, is jullie trouwerij er wel een voor eeuwig, in voor- en tegenspoed. Vrijdagmiddag na de plechtigheid op het stadhuis, met een zus van Beppie als trouwambtenaar, gebruikte de familie het diner bij La Bohème op Sint Pieter; heeft dat met het nummer van Charles Aznavour te maken? De morgen erop SMSte Marcel mij, mede namens Damaris Kentgens, dat het voor elkaar was. En dezelfde zaterdagavond heb ik bij Crazy Pie, pardon Lure, een “wandelend diner” aan mijn neus voorbij laten gaan, opgesmukt met de nodige drank. En Damaris deed er zondag nog een schepje bovenop met mij vijf foto’s te sturen, waaronder eentje met opzij Arno in stropdas en een andere van Eva en Trudie zij aan zij, samen met de moeder van Damaris. De “huwelijkste” vond ik die van Marcel en Damaris die elkaar arm in arm toedrinken.

    Gaan we naar mijn muziek van deze week. Ik begin in stijl met een ode aan Damaris en vooral Marcel. Ik herinner me goed dat ik jaren geleden hier met hem op een zaterdagmorgen op het terras van La Oliva zat. Het was maar een paar uur voordat hij terug naar Nederland zou vliegen. Op de bank voor ons speelde het Palmese duo “Los Antiguos”, de oudjes, en dat vond hij wat je noemt geslaagd. Dus kocht ik afgelopen week een cd van het tweetal, nummertje 5, Melodico, die ik thuis eerst kopieerde naar mijn harde schijf en daarna aan Trudie meegaf als gift voor het jonge bruidspaar. Hier zijn de tien nummers op de cd:
01.    Canta Y No Llores
02.    En Mi Viejo San Juan
03.    Yo Vendo Unos Ojos Negros
04.    Deja Que Salga La Luna
05.    Estrellita Del Sur
06.    Celoso
07.    Noches De Ipacarai
08.    Blanco Flor
09.    Perdon
10.    Un Angel En La Tierra
    En denk niet dat ze allemaal even onbekend zijn. Ik persoonlijk schat Damaris in op zeker drie meezingers: “Yo vendo unos ojos negros”, “Celoso” en “Canta y no llores”. Op dat laatste nummer, dat bij Marcel ongetwijfeld bekend is als “Cielito lindo”, een jaren 60 hit van Trini Lopez, mag hij van mij als tweede stem meehummen. Ay ay ay ay...

    En wat heb ik voor Jan Willem in petto? Het nummer “Op een slof en een oude voetbalschoen (wordt Ajax kampioen)” heb ik helaas niet paraat. En iets met hockey of golf is evenmin voorradig. Echter, op kerstavond keek ik, speciaal voor jou, Jan Willem, naar een dvd van Bryan Adams, die ik me een aantal jaren terug in China had aangeschaft. Hij is opgenomen in New York, “Unplugged” in 1997, als ik het wel heb en duurt bijna een uur. Heel mooi allemaal en je hebt wel iets van hem weg! Hieronder staan de vijftien nummers.
01.    Summer Of ‘69
02.    Cuts Like A Knife
03.    I’m Ready
04.    Back To You
05.    Fits Ya Good
06.    When You Love Someone
07.    18 ‘Til I Die
08.    I Think About You
09.    If Ya Wanna Be Bad, Ya Gotta Be Good
10.    Let’s Make A Night To Remember
11.    I Wanna Be Your Underwear
12.    A Little Love
13.    Can’t Stop This Thing We Started
14.    Heaven
15.    I’ll Always Be Right There   

    Afgelopen vrijdag stond het leven in Las Palmas een beetje in het teken van de nadere schoolvakantie. De kinderen van het katholieke schooltje opzij van mijn flat waren die ochtend getooid in ouderwetse Canarische boerenkleren, de jongens een zwarte lange broek met dito hoed en de meisjes in een lange rode rok en met een slingergeval in hun haar. Wat zich verder die dag op het schoolplein en in de klassen heeft afgespeeld, heb ik niet meegekregen, maar om ongeveer 2 uur, kwam iedereen met rode wangen naar buiten.

    Je hebt zo je winkels die met de “Felices Fiestas” altijd met iets bijzonders komen. Base (met kleine letters), een keten van sportzaken, is er zo een. Die hebben dezer dagen een affiche in de etalage hangen met een monter uitziende kerstman, met een rood Hema-hemmetje met 2013 erop en idem dito een halve legging tot net onder de knie. Hij wordt gecompleteerd door een volle baard en op zijn achterhoofd prijkt een kerstmuts. De bijbehorende tekst luidt: “EXERJITA LA NAVIDAD”. Dat lijkt me er een om niet te vertalen.

    Een van de dames, die geregeld op de afdeling van Lluis rondloopt, nog steeds en ik vermoed onbetaald, is Adriana, een rondborstig type uit oorspronkelijk Argentinië; een royale kont heeft ze ook. Ze is al weer meer dan een jaar geleden bij Lluis gepromoveerd, toen ik in Nederland was, en hoopt nu een subsidie te krijgen voor een trial of het mediterrane dieet goed is voor het “cholesterol”.
    Adriana wenst mij en de andere mensen van de afdeling deze week per e-mail al het goede: “Feliz navidad ... y que en 2013 nos regale paz, armonía, amor y bienestar.” Haar wens gaat vergezeld van een “abrazo” en een spreuk: “La paz no se puede retener por la fuerza, solo puede alcanzarse mediante la comprensión.”  Die laatste is van niemand minder dan Albert Einstein. Ik heb haar in mijn beste Spaans teruggemaild dat het genoegen wederzijds is.
    Terzijde, ik hoor dat hier ietsje te vaak, dat het nieuwe jaar ons vrede moet brengen. En dan zie ik een doemscenario’s voor me opduiken. De Zuid-Europese landen worden het steeds meer zat hoe wij in het noorden: Groot-Duitsland, Groot-Brittannië, de Benelux, de Scandinavische landen, hun de duimschroeven steeds verder aandraaien. Mocht Frankrijk zich gaan aansluiten bij Portugal, Spanje, Italië, Griekenland - en helemaal ondenkbeeldig vind ik dat niet, ook in Frankrijk gaat de economie niet echt goed - dan zie ik al voor me hoe de strijdmachten van die landen zo opmarcheren naar het noorden.

        Laat ik jullie eens doorgeven hoe laat ongeveer het hier licht en donker werd op 21 december. ’s Avonds op de vrijdag hadden we eerst, zoals elke avond, enige “atardecer”, “anochecer”, maar om half 7 gingen de lantaarns aan op Las Canteras. En ’s ochtends op zaterdag 22 december werd het definitief licht om ongeveer half 8; dan word ik tegenwoordig ook (al een beetje) wakker. Daarbij mogen jullie bedenken dat het hier een uur vroeger is dan in Nederland. Naar Hollandse maatstaven gaat het dus om half 8 ’s avonds en half 9 ’s ochtends. Vooral het verschil ’s avonds komt me als enorm over. Trudie vertelde me onlangs dat ze in december van haar werk in het donker naar huis fietst, met fietsverlichting voor en achter, dat het om een uur of 4 al echt donker is. Dat krijg je ervan, als je ruim 3000 kilometer meer naar het noorden gehuisvest zit.

    Maandagmorgen – ik zat net aan de koffie op mijn balkon – kwam er een vrachtwagen langs met op de zijkant allerlei koekjes. Op de zijkant kon ik de slagzin noteren: “Estan de miedo”. “Miedo” is Spaans voor angst, vrees, zoals in “cagarse de miedo”, het in zijn broek doen van angst. Mijn woordenboek maakt echter van “estar de miedo” de blits maken. De mieterse koekjes van (ik ben de firmanaam kwijt), leuk gevonden!

    Ander onderwerp, over heel vroeger, voor mij ongeveer 50 jaar geleden. Ik heb het over de periode dat ik op Waldeck Pyrmontstraat 2 woonde, tussen 1956 en 1964, als tiener. Hoe vierden wij thuis kerstmis in laten we zegen 1960?
    Laat ik beginnen met te vermelden dat 24 december ’s avonds toen (en nu nog in Maastricht) weinig voorstelde. Hier is dat tegenwoordig DE avond van het jaar, met de hele familie aan een mooi gedekte tafel. In Maastricht was er destijds hoogstens de nachtmis, waarnaar ik bepaald niet uitkeek. Bij nader inzien denk ik dat de mensen in 1960 nog gewoon op 25 december ’s ochtends vroeg naar de kerk gingen en niet de nacht ervoor om 12 uur.
    Aan de andere kant, tweede kerstdag, “Boxing Day” zeggen de Engelsen, bestaat hier niet. Afgelopen 26 december jl. stond Etel om 9 uur bij mij voor de deur om te komen poetsen. Tenminste, dat was met haar afgesproken, maar opdagen kwam ze niet, helaas. Gelukkig vertelde een Sms’je van Noé me om half 11 dat ze er de dag erop zou komen. En geloof het of niet, mijn flat ziet er sinds gisteren weer spic en span uit.
    Maar goed, gaan we naar eerste kerstdag. Ik en mijn broers hadden nieuwe kleren aan, die mijn moeder een van de dagen ervoor met ons gekocht had. Ik herinner me vaag dat er toentertijd een echte kerstboom in huis stond, een spar mag ik hopen, met een piek er bovenop, de nodige ballen en lichtgevende lampjes. En dat op de kast in de achterkamer, een bij drie, een stalletje stond. Of is dat niet zo? Kerstmis was ook een dag dat de voorkamer vrijelijk gebruikt werd, terwijl het gebruik ervan normaliter alleen gereserveerd was voor momenten dat er officieel bezoek was, zoals van meneer pastoor of huisdokter Willems.
    Iedereen in huis, ook mijn oma op bezoek, deed zijn best om eerste kerstdag alle lekkernijen op te eten, die mijn moeder gehad ingeslagen. Er waren natuurlijk kerstkransjes, ’s middags ook vla(ai) en taart. De bekende kerstmaaltijd, hoewel het vaak een doordeweekse dag was, was tussen de middag en niet ’s avonds. En wat kwam er dan op tafel? Eerst soep uiteraard, als aanloop naar een “fideeke”. Het Franse woord daarvoor is “vidé”, een bladerdeeggebakje, met dekseltje. Dat werd royaal gevuld met kipragout en voor de liefhebber (ik dus) stond er worchestershire sauce (woester sajs) op tafel. Daarna werd als hoofdgerecht een heel konijn op een schaal binnengebracht dan wel een groot stuk gebakken fricandeau of rosbief, staat mij bij, met daarbij vanzelfsprekend gekookte aardappelen, evt. aardappelkroketten, groenten en ruim jus uitgeserveerd in een ouderwetse sauskom. Als nagerecht volgde dan nog ijs van (la) Venezia dan wel vanillepudding met rumbonen of iets van dien aard. En als er per gang iets van eten over was, bijv. een “fideeke” of nog wat pudding, kwam mijn vader of moeder steevast om de hoek met: “Goei ’t mer in d’n drekbak!”. Die “drekbak” was ondergetekende; voor een extra portie van het een of het ander ging ik toen al niet opzij.
    De vorige alinea teruglezend denk ik: klopt dit allemaal wel? Als Harry en/of Ton dit lezen, sta ik helemaal klaar om hun commentaar in een volgende versie van mijn kerststukje van 1960 te verwerken. Hadden wij destijds trouwens niet ook kerststukjes in de kamer ophangen? En liep toen niet kater Charlie de baas te spelen in huis en daarbuiten?

    Mijn eerste kerstdag dit jaar zag er heel anders uit. Door omstandigheden was ik alleen thuis in de Luis Morote en kon ik mij bijna de hele dag op het balkon positioneren. Om half 1 was het echter tijd voor mijn warme maaltijd: (door Trudie eerder klaargemaakt) zuurvlees met gebakken aardappelen met knoflook en komkommer. Aan het zuurvlees waren (zuurvlees)kruiden toegevoegd en de nodige rode uien. Het ontdooide spul heb ik nog een beetje verdund met ouderwetse wijnazijn om de jussmaak wat pittiger en de hoeveelheid jus wat royaler te maken. Wat zal ik er verder van zeggen? Het heeft me zeer gesmaakt!
    Trudie en Marij, weet ik, zijn op eerste kerstdag op bezoek geweest bij John en Ans, in Herkenbosch. Ik kan de middag en avond uittekenen. Eerst is er koffie met vlaai, of stol natuurlijk, want het is kerstmis. Dan volgt een behoorlijke wandeling in het naburige bos, voordat de wijn en dergelijke op tafel komt. De dag eindigt met het kerstdiner van Ans. Wat kan die lekker koken! Na de koffie met evt. een drankje mogen T&M weer naar Maastricht terug; een van de twee als BOB. Voorspelbaar is de ontmoeting, maar even goed zeer de moeite waard!

    Jullie weten dat ik hier in het verleden geregeld naar school ben gegaan om Spaans te leren. De jeugd van Las Palmas op haar beurt is in groten getale doende om zich het Engels eigen te maken, maar ook andere talen doen de ronde, het Duits voorop. Men heeft hier de ijdele hoop dat Duits leren het onder de knie krijgen van Engels vergemakkelijkt. Op de faculteit zag ik een aankondiging om me eens op het Japans te storten. Hier is de tekst van het pamflet, dat tevens als Spaans lesje dient:
    “Aprenda Japonés. Clases privadas, en su propio hogar y a una hora establecida por usted. Minimo dos veces por semana. Clases en grupo (máximo 5 personas) para mejor entendimiento y atención de cada alumno. Sistema de estudio: niveles básicos y medio. Aprendizaje de escrituras KANJI, HIRAGANA y KATAKANA. Aprendizaje de palabras y verbos y conjugación de los mismo formando frase. Aprendizaje del japonés cotidiano (conversación). Charlas sobre cultura, religión japonesa, costumbres y usos (se tomará apuntos) para investigación de ciertos temas.”
    Bij Japans schiet me direct Anneke te binnen. Ze studeerde in Maastricht Gezondheidsvoorlichting, werkte zelfs bij GVO, maar vond het toen ineens tijd om Japans te gaan leren aan de vertaleropleiding. Ze slaagde vier jaar later met vlag en wimpel, maar wat weet je dan van een taal? Dus ging ze met haar man, een Maastrichtse fotograaf genaamd Rob, naar Tokio om daar bij Organon te gaan werken. Een jaar of vijf later keerde ze met Rob en een tweetal kinderen terug in Maastricht om toen rechterhand te gaan spelen van Vic Damoiseau en zijn bedrijf Flycatcher. Ik kom haar een enkele keer tegen, als ik in Maastricht ben. Een leuke vrouw!
    Japans is niet een taal die ik niet met voorrang zou willen leren. Als ik het voor het uitzoeken zou hebben, prefereer ik vandaag de dag Arabisch, Chinees en/of Swahili om aan mijn talenrijtje toe te voegen.

    Vinden jullie mijn Spaans lesje te weinig of voor mijn part te Japans? Dan heb ik hier nog een toegift. Die heeft te maken met mijn aanschaf van een pot frambozenjam voor Trudie en Marij bij de Spar. En niet zo maar frambozenjam, maar “autentico mermelada” van “La Vieja Fábrica” van Ángel Camacho uit een plaatsje vlakbij Sevilla. Hier is een getrouwe kopie van een stukje tekst op de verpakking.
    “Las mermeladas La Vieja Fábrica son elaboradas como se ha hecho durante más de 170 años, usando siempre frutas selectas de primera clase. El tradicional proceso de fabricación permite conservar la textura, el color y el aroma natural de las frutas empleadas y presta a las mermeladas un sabor realmente casero. Son deliciosas con pan tostado o galletas asi como en postres, helados, batidos, dulces e incluido salsas para carne. Una vez abierto conservar refrigerado.”

    Daarvoor moeten jullie het maar doen. Ik wil nu naar het einde van deze brief. Hier is mijn vraag van de week voor jullie: waarom heet de kerstman hier “Papá Noel”, op zijn Frans, en niet “Papá Navidad”? Dat Spaanse “navidad” voor kerstmis kan ik met enige pijn aan mijn gehemelte nog wel volgen, hoewel ik, als ik het voor het zeggen had,  voor “nacidad” zou kiezen. En nou ik toch bezig ben, wat is er mis met de letterlijke vertaling van het Engelse woord “Christmas”? Waarom maken wij er kerstmis van? Kerstenen is volgens mij bekeren en daar heeft de geboorte van Jezus Christus niets mee van doen. Dacht ik zo.
    Dat gezegd hebbend wens ik jullie allemaal een zalig uiteinde en een goed begin. Ik hoop jullie ook de komende maanden brieven te blijven versturen. De eerste daarvan kunnen jullie al voor Driekoningen van me verwachten, als mij dat tenminste door de universiteit nog wordt toegestaan. Tot ziens in 2013, hasta luego, PaulKXXX.    

BOEKENBIJLAGE

    Ik kondigde het boek vorige week al aan. “Dead Souls” is een boek van thrillerster Ian Rankin uit 1999, dat ik hier op de zondagse rastro vond. Zoals alle boeken van Rankin speelt het in Edinburgh, spreek uit Eddinboro, en hoe heette ook al weer de grote winkelstraat van Edinburgh? Het antwoord is: Princes, met één S, Street. Als je op het einde ervan naar rechts gaat, loop je de Royal Mile omhoog, met al zijn pubs.
    De ondertitel van het boek luidt: An Inspector Rebus Novel, en zo is het maar net. John Rebus is al weer heel lang bij de Edinburghse politie, als rechercheur. Hij krijgt te maken met de nodige lijken, te beginnen met dat van politiecollega Jim Margolies, niet veel later ook van pedofiel Darren Rough en nog veel later dat van journalist Jim Stevens. Andere min of meer slachtoffers zijn Damon Mee en Billie Horman. Damen Mee is de dochter van Janice en Barney; Janice heeft heel vroeger John Rebus nog eens knock out geslagen, zie blz. 401 van het boek. En Billie Horman behoort tot de uitverkoren kinderen van Van Brady en haar Greenfieldse club. Over het boek is zo veel meer te vertellen. Hoe je van slachtoffer dader wordt, in de pedofiliewereld. Of is pedofilie erfelijk, zoals in de familie Margolies beweerd wordt. En hoe Jim Stevens denkt dat hij met ex-moordenaar Cary Oakes kan scoren door die zijn verhaal aan de krant te laten vertellen. John Rebus heeft de nodige whiskytjes met water achter zijn kiezen, voordat hij aan het einde van zijn Latijn is.
    Een gegeven paard moet je niet in de bek kijken. Als je op een Spaanse markt bijna voor niks een Ian Rankin bemachtigt die je nog niet gelezen hebt, kun je het boek alleen maar een positieve recensie geven. “Dead souls” zou echter bij mij ook hoog gescoord hebben, als ik het voor de volle prijs gekocht had. Het boek is goed, soms zelfs heel goed, vind ik. En wat kan die Rankin, pardon Rebus, er een potje van maken, onbeschrijfelijk. Een 8½, dat lijkt me een mooi recensiecijfer voor “Dead Souls”.

    Als ik aan paardenliefhebbers denk, komt de naam van Lluis mij niet als eerste op de lippen. Tot aan zijn ongeluk met een paard, afgelopen augustus, wist ik zelfs niet dat hij er een had. En ik vrees dat het er na de noodlottige val van het beest in een afgrond ook niet meer van komen zal, Lluis op zo’n dier. Wel kan ik me Ton van den Bogaard, dierenarts bij de UM, nog heel goed voor de geest halen, een verwoede paardrijder. Tot hij er een aantal jaar geleden onder terecht kwam, met al het gewicht van het beest, en acuut tot boven zijn nek verlamd raakte. Dan verlang je naar dood gaan en naar niets anders. Nummertje drie op mijn lijstje is Marion de Mooij, van mijn (voormalig) werk. Afgelopen zomer heb ik haar “Sir” nog weer eens kunnen bewonderen, een pracht van een volbloed hengst. Op mijn vraag toen of zij wel eens bijna onder haar hobby was beland, vertelde ze me eerlijk dat het inderdaad eens gebeurd was, ondanks allerlei voorzorgen. Waarna ze “Sir” nog maar eens een paar wortelen voerde.
    Dit was mijn een beetje uit de hand gelopen inleiding om jullie vertrouwd te maken met (alweer) een boek van Dick Francis, uit 1968. Het heet “Forfeit”, verspelen, geldstraf.
    De ikpersoon, James Tyrone, kortweg Ty, woont in Londen, maar moet voor zijn werk, als freelance verslaggever van paardenraces, heel Zuid-Engeland door. Hij is best happy met zijn vrouw Elisabeth, hoewel die alleen met een apparaat om kan ademen vanwege poliomyelitis, en iets minder happy met de halve verpleegster, mevrouw Woodward, die Elisabeth helpt en vreselijk op de centen uit is. Terzijde, dezelfde Ty heeft in het boek wel een affaire met ene Gail, de gemengd bloed nicht van een paardeigenaar. Bij “The Sunday Blaze” is Ty geregeld te vinden op de sportredactie, met zijn collega’s Luke-John en Derry. Dan valt een paardenjournalist van een andere krant, Bert Checkov, uit een raam op de zevende etage en begint het verhaal van “Forfeit”.
    In Engeland kun je al weken van tevoren op een racepaard wedden, niet alleen op de dag zelf. Echter, als je eerder op een paard hebt ingezet dat vervolgens teruggetrokken wordt, ben je de inleg kwijt. Nu blijkt dat Bert Checkov de laatste tijd voordat hij doodgaat, in zijn krant geregeld tips van paarden geeft, die daarna toch niet mee blijken te doen. Ty gaat erachter aan en ontdekt het ene na het andere paard in belangrijke races, dat slechts enkele dagen voor een race uitvalt, nadat het eerst wil door Checkov getipt is. Wat zal er gaan gebeuren tijdens de Lamplighter gold race op Heathbury, over enkele weken? Gaat zoals nog door Checkov voorspeld, outsider Tiddely Pom met de winst strijken of wordt het een van de echte kanshebbers, Polyxenes, Egocentric, Brevity of Zig Zag? Hij schrijft erover in The Sunday Blaze en dan zijn de poppen aan het dansen. Eerst krijgt hij twee ex-boksers op zijn dak en als dat onvoldoende helpt, komen de baas van de duistere praktijk (racket), ene Vjoersterod uit Zuid-Afrika, en diens chauffeur Ross zelf in beeld. Tiddely Pom moet en zal zich op het allerlaatst terugtrekken uit de race.
    Gelukkig lopen boeken bij Dick Francis altijd goed af, althans voor de good guys. Maar dan, de allerlaatste zin van “Forfeit” is: “I went out along the mews, round the corner and into the telephone box, and dialled the number of the Western school of art.” Laat dat nou de plek zijn waar die Gail haar baan heeft.
    Voordat ik mijn beoordeling geef, krijgen jullie eerst de definitie van een “split second”. Dat is volgens de auteur (p. 166) “the interval between the lights going green and the man behind hooting or flashing.” Dick Francis heeft zijn hele leven iets met paarden gehad. Ik beperk me hier tot één voorbeeld: hij heeft als beroemde jockey nog voor de Queen Mom gereden in de National Hunt. Later is hij paardenjournalist geworden en is hij boeken over paardenraces gaan schrijven. De man is op 89-jarige leeftijd gestorven, in 2010 op de Kaaimaneilanden onder Cuba. “Forfeit” is er een in een lange rij bestsellers. Dick Francis wist in zijn tijd steeds weer opnieuw te scoren en daarbij was en is hij niet vies van een woordgrapje. Toch vind ik “Forfeit” niet zijn beste boek; het zakt helaas op het einde een beetje in. Blijft over dat ik hem niettemin wil belonen met een ruime voldoende, een dikke 7.

    Bath is, zoals jullie wellicht bekend is, een voormalige Romeinse nederzetting. Het ligt in West-Engeland in een dal tussen zeven heuvels, net als Rome zelf. Een van die heuvels is “Hanging Hill”, tevens de titel van een boek van Mo Hayder uit 2011. Dit is bepaald niet mijn eerste boek van deze auteur, die daar in de buurt woont. Ik besprak hier al legio eerdere boeken van haar. Het motto dat de Engelse uitgever het boek heeft meegegeven, heeft mij er niet van weerhouden om het te lezen: “You would die for your child. But would you kill for her?”
     De tiener Lorne Wood is vermist en blijkt even later vermoord te zijn. Politierechercheur Zoë Benedict, 36 jaar, gaat op zoek naar de dader, met haar collega en bedvriend Ben Parris. Er wordt vervolgens door de baas een knappe profielschetser ingehuurd, Debbie Harry (geen familie van), voor wie bijna iedereen valt en die de dader zoekt onder de vrienden van Lorne, zoals Peter, Ralph, Nial, Sophie en Millie. De laatste is de tienerdochter van Zoë’s zus Sally, met wie Zoë sinds lang op gespannen voet leeft. Eigenlijk wisselen de korte hoofdstukken elkaar af, zijn Zoë en Sally om en om aan de beurt om een andere kijk op de moordenaar te geven. Hun verdenking gaat eerder uit naar drugdealer en pornoster Jag The Peg Drago. Als die het niet gedaan kan hebben, komen pornomaker en -verkoper, miljonair David Goldrab, alsmede diens jachtopziener en dumbo Kelvin Metalhead Burford in beeld. Wie heeft het gedaan? In de bijrol zit ene Steve, vriend van Sally, en diens foute baas Mooney. En voordat ik het vergeet: Zoë rijdt in het boek bij voorkeur rond op een Harley Superglide Shovelhead uit 1980.
    “Hanging Hill” heeft datzelfde vloeiende dat de eerdere boeken van Mo Hayder siert. Er wordt een spannend sfeertje gecreëerd en dan is het doorlezen geblazen tot het helemaal uit is. Ik vind om die reden “Hanging Hill” best een goed boek, zeker het eerste tweederde deel, maar mij iets minder op steeds weer een ander been zetten vind ik ook in orde. De allerlaatste bladzijden hadden er voor mij helemaal af gemogen, Hayder. Eindoordeel: een 7½.

vrijdag 21 december 2012

Weblogbrief 8.08, 21 december 2012

    Beste mensen, “mi querida gentuza, mala hierba”, het hoogfeest van kerstmis is nu echt nakende. Vanavond mag ik hier in mijn eentje de langste nacht van het jaar vieren, op dag 50 van mijn winterse verblijf in Las Palmas. Trudie en Marij hebben mij gisteren verlaten na een weekje gezelschap dat me zal bijblijven. Ik zit opgescheept met een mooi boek van Frank van Kolfschoten, “Ontspoorde wetenschap”, dat ik van hun cadeau kreeg. Daarnaast was ik goed voor een drietal tubes sterke mosterd van de Lidl, waarvan overigens de eerst al grotendeels het loodje heeft gelegd. Mijn diepvries bevat tot mijn vreugde nu de nodige gehaktballen en idem dito zuurvlees voor zowel eerste en yweede kerstdag als (zalig) nieuwjaar.

    Zaterdagmiddag kwamen de dames om kwart voor 6 aanzetten op het ondergrondse streekbusstation hier op Santa Catalina. Ze bleken in het bezit te zijn van de nodige spullen die ze niet mee terug namen, maar pas in april, als ze iets langer van mijn flat en diensten gebruik wensen te maken. Was het bij aankomst koffer en handbagage, gisteren keerden ze weerom naar vliegveld Brussel-Zuid, Charleroi dus, dat bijna helemaal draait op RyanAir, met minder dan tien kilo de “man” in zo’n verkeerd koffertje. Daar zouden Math en Arno hen ophalen voor het laatste stuk naar Maastricht.
    Terug naar zaterdag, onderweg naar uitspanning Café Santa Catalina lieten Trudie en Marij zich eerst het georganiseerde volksdansen op het plein eventjes welgevallen en maakten kennis met twee Argentijnse vrienden van Noé, Agust en Lorena, die daar vlakbij in een van de standjes stonden met allerlei houten speelgoed in de aanbieding. Pas daarna was het tijd om op het terras bij de eerste drankjes de recentste roddels uit te wisselen. Om ongeveer 8 uur zaten we aan mijn gevulde soep; ik heb zelden mensen zo tevreden naar me zien kijken. Maar goed, wat wil je, als de meesterkok zelf de boodschapjes heeft gedaan, vervolgens ook nog de “apio y puerro” (“poor en selderij” in het Maastrichts) keurig heeft uitgebalanceerd ten opzichte van de “carne molida” (“gehak” op zijn Maastrichts) om het geheel daarna lang genoeg aan de pruttel te houden. Mijn overheerlijke soep, jongens en meisjes, komt niet uit een pakje, mag zich ook zeker geen “caldo” noemen, een uitdrukking als “sopa de Pascua” komt meer in de buurt.

    Vooruit, ik ga nog even verder terug in de tijd. Afgelopen vrijdagmiddag, nadat ik mijn brief aan jullie had verstuurd, belde ik met Jorge en om half 4 sprak ik hem eindelijk weer eens in levenden lijve, na ruim vijf weken. Er werd me op zijn kantoor in het nieuwe faculteitsgebouw uitgelegd dat mijn externe harde schijf al verbrand was, toen hij ze van mij kreeg, althans toen Fran ze van Jorge kreeg. (Wie het fijne ervan weet, mag het zeggen.) Mijn verbrande schijf terugkrijgen was andere koek; ze was nog bij Fran en die wilde eerst ook mijn andere LaCie mollen (grapje) voordat ik een en ander plus mijn diverse kabeltjes terug zou mogen ontvangen.
    Jorge had wel nog twee recente albums voor me, die ik dus maar uitroep tot albums van de week. Het gaat allereerst om het dubbelalbum “Privateering” van Mark Knopfler. Stiekempjes denk ik vooral: ik had de muziek van Mark Knopfler, eerst als anchorman van Dire Straits en later solo en samen met andere sterren, helemaal compleet, alles wat de nu 63-jarige ooit op de plaat heeft afgescheiden.
    Niettemin, dit staartje is er een met een muisje. Er is niks mis met Mark Knopfler, nog steeds niet. Echt nummers die er huizenhoog bovenuit steken, hoor ik op “Privateering” niet en af en toe hoop ik dat hij zijn mond houdt en iets meer gitaar speelt. Echter, mooi blijft-ie met zijn twintig nieuwe nummers. Luister eens naar de gitaarsolo’s van “Redbud Tree” of “Miss You Blues”. Of voor wie hele nummers prefereert, leen je oor eens aan “Haul Away”, “Hot Or What”, “Got To Have Something”, “I Used To Could”, “Bluebird” of “Blood And Water”. Zoals altijd bij Mark Knopfler is “Privateering” over de breedte zeer de moeite waard. Wat een rare bestelauto trouwens op het hoesje! Ik ben blij dat ik die op mijn iTunes heb meegekopieerd.
    Gaan we naar het andere album dat Jorge voor me in de aanbieding had: “Born To Sing: No Plan B” van bejaarde (67) Van Morrison. Ook van die is dit een voorlopig slotakkoord van een rij albums waar je u tegen zegt. Wat willen we, de man loopt al meer dan veertig jaar grammofoonplaten te maken. “Born To Sing. No Plan B” heeft, vind ik, weinig meer met popmuziek van doen en zit dicht tegen jazz aan; “Close enough for jazz” is de titel van een van de tien nummers, niet ten onrechte. De cd is niet geconcipieerd rond een of twee hits, maar is meer een algemene proeve van bekwaamheid. Zijn jullie uit op een paar nummers die eruit springen, die ik kan aanbevelen? Dan noem ik hier “Open The Door (To Your Heart)”, Pagan Heart (meer blues dan jazz) en het ruim acht minuten durende “Goin’ Down To Monte Carlo”. Van The Man doet het nog steeds!

    Ander onderwerp: weten jullie wat een “enchufado” is? Ik hoorde het woord bij het etentje dat ik vrijdagavond had, de dag voordat de dames op bezoek  kwamen. Een “enchufe” is een stopcontact, waar je een stekker (“clavijero” of ook “enchufe”?) in kunt steken. In figuurlijke zin is het ook een connectie, een kruiwagen. En iemand die zo’n kruiwagen heeft, bijv. bij het zoeken van een baantje, heet in het Spaans een “enchufado”. Interessant!
    Hier is er nog eentje, om het af te leren. In allerlei landen zeggen de mensen tegen rode wijn “rode wijn”, “red wine”. “vin rouge” en ga zo maar door. Echter, in Spanje is het niet “vino rojo”, maar “vino colorado”, vandaag de dag “vino tinto”; hoe komt dat? Bij het eten legde mij een vriend van Noé uit dat het te maken heeft met de betekenis van het woord “rojo”. “Rojo” in de Franco-tijd was een besmette term, gebruikt door de Nationalisten om een Republikein, een rooie aan te duiden (socialist, communist, trotskist, anarchist). Dus moest er voor rode wijn een ander woord gezocht worden: “vino colorado” en later werd dat ”tinto”.

    Laat ik dan in een moeite door uitgebreider over het etentje vertellen. Afgelopen vrijdag na mijn bezoek aan Jorge en een paar hoofdstukken leeswerk op mijn balkon zat ik met Noé op het aimabele terras van café Tasquita Cambullonera, waar - terzijde - een trompettist en een gitarist voor leven in de brouwerij zorgden. Na de nodige “small talk” en een Paulaner-bier begaven we ons naar een restaurant om de hoek, La Naval Toledana. La Naval is een lange straat in La Puntilla en het restaurant had onmiskenbaar iets met Toledo.
    Rond 10 uur waren we daar met zijn achttienen, acht dames en tien heren, allemaal ongeveer 35 jaar oud, met maar één uitzondering. Niettemin, ik had bepaald niet het gevoel dat ik er misplaatst bijzat, ook mijn mindere kennis van Spaans werd niet als een beletsel gezien.
    Laat ik met de drank beginnen. Eerst zat ik aan het bier, San Miguel, en bij het eten werd een rode wijn geserveerd, in grote overmaat mag ik wel zeggen. En ten slotte was er bij de koffie voor wie dat wilde, nog whisky of zo en bij het weggaan “chupitos” van het huis, rum met honing. En wat kwam er aan eten op tafel, behalve de pinda’s bij het bier vooraf? Ik weet niet zeker of ik alle schalen nog kan noemen, naast de mandjes brood, maar het begon met veel chorizo, salami en (Manchego-)kaas. Deze schalen overlappend kwamen daarna “tleuren” met een groentemix voorbij, vooral sperziebonen, gevolgd borden vol met kleine viskroketten, vervolgens schotels met stukken rode puntpaprika in een cocktailsaus. Daarna was het twee keer tijd voor geopende mosselen in een bruin goedje. Als hoofdgerecht mochten ik en de rest ons toen onderdompelen in de migas. Migas zijn broodkruimels, die werden ons in enorme schalen, zoals met paella, opgediend in een roodachtige saus met allerlei worst en dergelijke, met als bijgerecht spiegeleieren, ¡muy delicioso!. Waarna we het eten afsloten met pudding dan wel chocoladetaart plus koffie, de laatste met evt. een drankje erin, café bautizado. “Bautizar” is dopen, het drankje werd dus in de koffie gedoopt.
    Mochten we daarna linea recta weer huiswaarts? Nee, dus. Micky of hoe hij heet trakteerde ons na het eten op en uitgebreide ronde “Saca lo mal malo que tienes dentro”, een spel dat hier in de mode is, maar in Nederland bij mijn weten nog onbekend. Eerst mochten we alle achttien allemaal een onduidelijk cadeautje uitpakken en daarna begon het steeds verder ruilen in het kwadraat. Steeds las Micky een naam voor en dan werd je geacht je iets van een ander toe te eigenen. Om me heen zag ik op het einde van alles: damesslipjes (“bragas”, bij mannen zijn dat “calzoncillos”), een dekentje, een set met een schaartje, vijl en nagelknipper, een verlicht spiegeltje, een verkeerd tasje, een nog onbeschreven dagboek. En er was een jarige, Eduardo (Edu), die twee keer werd toegezongen en iets extra’s, al even duister, in zijn maag gesplitst kreeg. Uiteindelijk bleef ondergetekende zitten met twee snuisterijen: een schattig zakje om memory sticks in te vervoeren, met twee jaar garantie, en een koptelefoon van een onduidelijk merk met 3,5 mm plug en een 1,2 meter kabeltje. Kon ik die misschien gebruiken als “headset” voor de radio op mijn mobieltje. Niet, daarvoor is de plug te groot.
    Om half 2 liep de meute over Las Canteras, de meeste mensen in de richting van een nachtzaak bij plaza Farray en ik naar mijn flat voor de broodnodige nachtrust.

    Ik ben een liefhebber van smaakmakende teksten op t-shirts, in het Spaans wel te verstaan. Afgelopen dinsdag zag ik er weer een, die jullie enthousiasme verdient. Een student op de faculteit had op zijn T-shirt met lange mouwen (een longsleeve volgens Trudie) staan: “¡Al golpito, mi niño!    “, ten aanval, jongen.  

    Willen jullie nog iets helemaal Nederlands? Ik zat dinsdag om even over 11 in bus 13 van Santa Catalina op weg naar het nieuwe faculteitsgebouw. Halverwege San Telmo ongeveer is een winkel langs de snelweg, die ter plekke de (calle Alcalde José) Ramirez Bethencourt heet; het is nog vóór het basketbalstadion. Die heeft over de breedte van de zaak met grote letters staan: MOTO BOUTIQUE BAKKEN, motor(brommer)winkel Bakken. De naam Bakken, die komt mij zo Hollands voor als hij maar zijn kan.
    Royaal op tijd kwam ik aan in het uiterste zuiden van de stad, waar om 12 uur Mariela Nissensohn ging promoveren. Mariela werkt bij Lluis en Almudena, ze is Argentijnse, maar haar vader komt uit Hamburg, vandaar dat Nissensohn. Sinds een paar jaar woont ze hier, met haar man Jorge en haar twee kleine kinderen. Hij is Spanjaard en piloot, vooral voor een IJslandse vliegtuigmaatschappij. Mariela promoveert op een meta-analyse over het nut van zinksuppletie bij baby’s die nog borstvoeding krijgen. Daarbij is gekeken naar zink in serum en bloed (8 studies), naar de groei (19 studies) en de geestelijke en motorische ontwikkeling (5 studies), met op de achtergrond een betere normering voor zink bij zuigelingen. Ze heeft het allemaal netjes gedaan, constateerde vooral grote heterogeniteit tussen de trials en nogal wat “riesgo de sesgo” (kans op vertekening), maar in Nederland zou haar “revisión sistemática” toch niet meer dan een doctoraalwerkstuk zijn. Hier ligt het criterium voor een “tesis doctoral” kennelijk lager.
    Ik heb jullie eerder als eens verteld over promoties hier, eentje over het metabool syndroom, waar ik bij aanwezig was, en eentje over de etiologie van multiple sclerose; dit is mijn derde hier. Zo’n promotie is een nogal statige, officiële bijeenkomst hier met weinig publiek, in ons geval alleen de mensen van de afdeling. De promotor (Lluis) en copromotor (Almudena) zitten op de eerste rij en maken geen deel uit van de beoordelingscommissie. De leden daarvan, vijf personen, zitten opzij van de belangstellenden. In dit geval betrof het twee dames en drie heren, pediaters en gynaecologen, met de rector als voorzitter, allemaal zonder toga. Mariela kreeg eerst omstandig de gelegenheid om haar proefschrift toe te lichten. Haar verhaal van drie kwartier was interessant en ook wel handig voor de verdere toehoorders, die zonder uitzondering geen boekje hadden; ik had mezelf 15 pagina’s gekopieerd. Paranimfen en een pedel waren er niet. Het vragen stellen duurde ongeveer een half uur, daarna moesten we, ook Lluis en Almudena, buiten wachten. Bij terugkomst kreeg ze haar diploma cum laude, waarna wij, behorend tot het gewone volk, zonder receptie of feest weer weg mochten.

    Ik kan het niet laten, Gonzo van Negonza is alweer in de weer geweest. Eerder vertelde ik jullie over zijn grote dakterras ter hoogte van mijn balkon, dat hij volgestouwd heeft met tientallen planten, voor, in en rond zijn vierkante tent daar. Sinds vorige week is de voormalige bijetalage, waar nu de ingang en trap van het woonhuis is, ook voorzien van planten en bloemen. Het heeft alles van een “floristería”, een bloemisterij. Bij die planten en bloemen, alsmede bij zijn eigen en andermans honden, daar ligt de man zijn liefde.
    Ondernemend is hij wel. Terwijl zijn “gordito” hulp zich tegenwoordig graag ophoudt bij de dame van Sol Y Son, het Cubaanse café zo’n vijftien meter meer naar links, heeft Gonzo een deurenman laten komen om de gevel van de zaak kaarsrecht te maken. Het halletje zo gezegd is nu voorzien van een glazen deur, die links en rechts kan worden teruggeklapt. Midden in het halletje staat een rek met extra kledij. Nou de klanten nog.

    Een haan is in het Spaans “gallo” en een kip “gallina” en hun kinderen mogen zich “polluelos” noemen, maar wat is dan een “pollo”? Volgens mij is het een ouder kuiken, zowel een haantje als een kipje. Gangbaar is echter om het woord te bestemmen voor haan/kip om te eten, zoals in “pollo asado”, gebraden kip. Enne... wisten jullie dat de toog in een café ook een “pollo” is? Zo leer ik bij, iedere week weer opnieuw.

    In het faculteitsgebouw, waar Mariela de dag van haar leven had, staat een brievenbus bij de ingang, waar jullie en ik onze gram kwijt kunnen. Een buzón heet zo’n brievenbus in het Spaans, vlak voor Driekoningen staan ze op diverse plaatsten om de brieven van de kinderen aan hun favoriete vorst te versturen. Terzijde, een “buzón de voz” is goed Spaans voor een voice mail.
    Hier is de tekst die bij de brievenbus staat afgedrukt, om jullie Spaans bij te vijzelen, met erbij een handje formulieren, impresos. “Buzón para cualquier reclamación o sugerencia. Cumplimentar los impresos que encontrarás en el buzón de sugerencias, serán atendidas en la mayor brevedad posible. Gracias.” Het is dus niet de bedoeling dat jullie op het formulier een heel verhaal opdissen, als de ergernis de spuigaten uitloopt. Houd het kort, is het motto.    
    Trudie heb ik uitgenodigd om op de laatste avond van haar bezoek aan hier, met Marij, op te schrijven hoe content ze over me is en of ze het eiland nog altijd even leuk vind. Hier komt ze, cursief en wel. Tja, dit keer wel een heel kort bezoek aan Paul en daarmee aan Las Palmas en Gran Canaria. Een ding is zeker: we hebben genoten. Niet alleen de soep van Paul was voortreffelijk, maar ook het weer! Zoals jullie beslist weten is 20 graden en meer voor Paul goed weer! Een paar wolken doen er voor hem niet toe. Voor mij is de temperatuur niet zo van belang, als er maar vvvveeeellll zon is! En die hebben we dit keer hier dus echt gehad! Gisteren was de lucht boven Las Palmas en boven de bergen zelfs alleen maar blauw, iets dat hier toch echt tot de zeldzaamheden behoort. Maar ja, je krijgt wat je verdient, toch?
    Zondag hebben we vooral geluierd aan het strand en in de loop van de avond wat caches langs Las Canteras weggewerkt.
    Maandag zijn Marij en ik naar het zuiden gegaan. Eerst heerlijk wat gelezen, gegeten en gedronken op “ ons”  terras en daarna een wandeling gemaakt met weer een aantal caches. Het is je hobby of niet!
    Gisteren was het hier dus de mooiste dag en hebben we vooral weer veel geluierd en gelezen. Maar toch alle moed verzameld voor de wandeling naar San Telmo, een drankje op het plein met de “kwakvorsen” en een eenzame cache in Vegueta.
    Vandaag al weer heel mooi weer. De planning was om naar het zuiden te gaan voor een echt cache-event. Even voordat de bus vertrok besefte ik ineens dat het event niet vandaag, maar gisteren was. Dat krijg je dus van al dat rusten en zalig niets doen.... Toen toch maar besloten Paul gezelschap te houden in Las Palmas en dus alweer veel gelezen en geluierd.
    Nu is het inmiddels 22.30 uur. Marij is net naar bed en ik ga ook lekker pitten. Morgenvroeg nog de laatste zonnestralen meepikken en een pollo asado wegwerken, met aardappelen met knoflook, en dan met de bus naar het vliegveld, met het vliegtuig naar Charleroi, met de auto naar Maastricht en te voet weer naar bed! En overmorgen is er weer een dag, en wat voor een!!

    Horen jullie het eens van een ander. En Marij kan het beamen: voor een alternatieve winter is het hier goed toeven. En daarmee sluit ik mijn brief maar weer af. Vandaag is Damaris alweer een volle dag 30 jaar, perfisia! En vanaf morgen gaan de dagen weer lengen en de nachten weer korten. Deze jongen gaat “een eenzame kerst” tegemoet, althans als André Hazes zaliger moet geloven. Willen jullie nog wat voortekenen. Vlakbij mij in de straat zit een oudere, enigszins chagrijnige vrouw loten te verkopen in een vuurrood kerstpak en met een hondje erbij dat ook met een rood kerstjasje getooid is. Mijn overbuurman van Negonza heeft het nummer van zijn kerstlot groot tegen zijn raam geplakt in de hoop dat het helpt en hij over een weekje vele tientallen miljoenen zal kunnen incasseren. En dit vind ik de leukste: bij mijn benedenburen rechts hangt naast de deur een kerstman van niks, zo’n 3 cm hoog, aan een lusje.
    Ik wens jullie een mooie aanloop naar de bevalling van Maria en het ondersteunende gezucht van voedstervader Jozef. En mocht het kindeke op 25 december geboren worden, dan mogen daar best een warme maaltijd aan spenderen. Hier is het vooralsnog stilte voor de storm. Ik nam gisteren afscheid van de dames en vandaag ook van jullie. Tot na kerstmis, waarschijnlijk 27 of 28 december, als ik mijn volgende brief verstuur, esgodbleef. Voor nu, tot ziens maar weer, hasta luego, van een vrome herder zonder schapen, compleminte, PaulK. 
   
BOEKENBIJLAGE

    Philip Kerr reken ik al heel lang tot mijn favoriete schrijvers van policiers, om het eens op zijn Frans te zeggen. Diverse keren boeken van hem zijn hier lovend besproken. Zal ik dat ook zijn vrij nieuwste boek uit 2010, “Field Grey”, zijn zoveelste Bernie Gunther thriller, ook een hoog cijfer overhebben? Ik las het boek in het Engels, mooi Engels. “Field Grey” (zie bladzijde 35-36) was de kleur van het Duitse soldatentenue te velde in de tweede wereldoorlog, toen het leger o.a. Rusland probeerde te veroveren, operatie Barbarossa.
    Het boek vertelt stukjes uit het dagelijkse leven van Bernie Gunther, in de jaren 1931, 1940, 1941, 1945-47 en 1954. Zijn geboortejaar is 1896, dus bij zijn eerste ontmoeting met de tweede hoofdpersoon, Erich Mielke, is hij 35 jaar oud is en bij zijn laatste in 1954 is hij 58. Die Erich Mielke is dan een fanatieke communist, die uit Berlijn verdwijnt, onderduikt, nadat hij met een kameraad enkele politiemensen heeft omgebracht. Gunther, die niets van de Nazi’s moet hebben, laat hem lopen. Wordt pas weer politie-inspecteur, als Heydrich hem in 1938 ronselt. In 1940 krijgt hij de opdracht om Mielke op te sporen, die in een Frans concentratiekamp bij Toulouse gevangen zou zitten, zonder succes overigens. Later wordt Gunther afgevoerd naar een Russisch kamp, om weer in Duitsland terug te keren na de oorlog; Mielke is dan al heel hoog in de Oost-Duitse pikorde en de Stasi. In 1954, een jaar na Stalins dood, zit Gunther in Cuba - zie zijn vorige boek - waar hij door de CIA wordt weggehaald en via Guantanamo in een Duitse gevangenis belandt. (Terzijde, kennen jullie het nummer “Guantanamera”? Dat is dus een vrouw uit Guantanamo, zoals (Spiel noch einmal fur mich) Habanero een man uit Havana is.) Dan komt dezelfde Erich Mielke voor de zoveelste keer om de hoek kijken.
    Naast de confrontaties tussen Gunther en Mielke staan in “Field Grey” de nodige bijverhalen, die ik eveneens zonder uitzondering prachtig vind (verklap ik alvast). Mooi bijv. vind ik Gunther versus Nicolaus Willms in Parijs, versus KriPo Paul Kestner, versus Silverman/Earp op Guantanamo, versus de pijprokende Scheuer van de CIA in Duitsland, op zoek naar Ergard de Boudel.
    Plilip Kerr is en blijft als bedenker van Bernie Gunther een fenomeen. Het kijkje dat ik van hem krijg op de Duitse jaren 30, 40 en 50, reken ik tot het allerbeste op dit gebied. “Field Grey” is voor mij net zo goed als zijn beste eerdere boeken, zowel qua spanning als qua ondertoon. Het boek gaat hopelijk niet gebukt onder de 9 die ik het als recensiecijfer toeken. Philip Kerr blijft mij verbazen.

    En dan is er nog een tweede boek, dat ik afgelopen zondagmorgen hier op de rommelmarkt kocht, voor zegge en schrijve één euro. Het heet “Dead Souls” en ik heb het bijna uit, nog niet helemaal.  Dus moeten jullie tot mijn volgende brief wachten, voordat ik het ga bespreken, eerlijk is eerlijk. Ik voeg er wel aan toe dat Trudie en Marij mij behoorlijk van het lezen hebben afgehouden.         

vrijdag 14 december 2012

Weblogbrief 8.07, 14 december 2012

    Ik kan er niet meer omheen, nu zitten we echt in de donkere dagen voor kerstmis, los días cortos antes de Navidad, íntimos camaradas y familiares próximos pero leganos. Daar is een goede reden voor: mijn vorige brief ging afgelopen maandag de deur uit en “we” zijn nu pas vier dagen verder. Niet getreurd, jullie komen weinig of niks tekort. Deze zevende brief op de vrijdag is langer dan jullie misschien hopen, met enkele wetenswaardigheden, verplichte literatuur en zelfs een ouderwetse boekenbijlage. Ik heb deze keer zelfs klein leed te melden; laat ik daar maar eens mee beginnen.

    Ik ben geen ontbijter, drink ’s ochtends wel graag een kan koffie leeg, een stuk of drie mokken. Daartoe heb ik in Maastricht permanent twee bekers van Starbucks in gereedheid staan, eentje heb ik uit Sjanghai en de andere is een cadeautje van Trudie uit New York. Leuk, hè? Echter, hier in Las Palmas doe ik “het” al jaren met een gele, van origine Amerikaanse beker. Op de buitenkant staat een merk dat oud en overduidelijk Californisch is. Maar helaas, toen ik hier ruim een maand terug weer arriveerde, was die beker zijn oor kwijt. Ik heb hem maar weggegooid, een koffiebeker zonder oor is als een café zonder bier. Het is wel behelpen met het surrogaat dat in mijn keukenkast staat: foeilelijk, verkeerd bruinig en mij ietsje aan de kleine kant.
    Er moest een nieuwe worden aangeschaft en dus meldde ik mij een maandje terug monter bij een Rocasa hier (de Blokker, zouden wij zeggen) om daar het stukje schappen dat over bekers gaat, met de nauwkeurigheid van een Sherlock Holmes te inspecteren. Na ampel beraad koos ik vervolgens voor een exemplaar dat enigszins bij de maat van mijn Maastrichtse exemplaren in de buurt kwam, een feloranje geval, Hollands, waarvan ik echt de allerlaatste bij de kassa mocht afrekenen.
    De Rocasa waar ik “hem” kocht, bevond zich in winkelcentrum Las Arenas op het einde van de boulevard links. Dus kon ik vervolgens nog een paar andere boodschappen doen bij de Franse warenhuisketen Carrefour. Bij de kassa van Carrefour moest ik de zak met mijn beker netjes op de grond zetten, dat deed ik ook, maar hoorde toen niettemin een lichte, onmiskenbare  “krak”. Buiten gekomen liep ik naar een bankje om te kijken waar de “krak” vandaan gekomen was. En constateerde dat mijn nieuwe aanwinst alweer kaduuk was, “desafortunadamente”, zou mijn oud-leraar Paco gezegd hebben. Ik moest terug naar Rocasa voor nog weer een nieuwe.
    Mijn oranje “tazón con oreja” hadden ze zoals gezegd niet meer en dus moest ik opnieuw zoeken. Bijna alle soorten bekers gingen door mijn handen en toen vond ik achterdoor, achter andere, een gifgroene, groter dan de rest en met een overduidelijk koffie-embleem op de buitenkant. Die moest en zou het worden. Heel tevreden liet ik hem voor me inpakken in extra veel papier en vanaf de dag erna was dat MIJN beker, van niemand anders.
    Blijf aan de lijn, het verhaal is nog niet afgelopen. Afgelopen dinsdagmorgen zit ik met mijn koffiekleinood op het balkon. Ik bedenk nog eens dat mijn nieuwe werkster Etel, “mi nueva empleada de hogar, Etel”, die bij mij gepoetst heeft op de maandagmorgen dat ik mijn vorige brief aan jullie verzonden heb, alleszins meevalt. In ieder geval is ze een betere “limpiadora” dan ondergetekende, zelfs op mijn beste moment; ik kan er niet veel van, helaas. Dat ze uit Argentinië is, reken ik haar maar niet aan (grapje).
    En toen gebeurde het: ik wou mijn op de balkonrand geplaatste beker oppakken voor een nieuwe slok, bij het oor. Hij trilde even als de hand van een Parkinsonpatiënt en kletterde vervolgens van twee hoog loodrecht omlaag. Dat is me in al die jaren dat ik hier ben, nog nooit gebeurd, “tios”. Gelukkig kreeg beneden niemand hem op zijn kanis. Zelfs kreeg ik van doen met een gemeentelijke schoonmaker die bij Carlos aan de koffie zat, die zo vrij was om mij over twee etages met beschuldigende vinger toe te spreken. Is dit nog wel klein leed of is het erger, dacht ik? Echter, “d’n drekmaan” kwam direct daarop wel in het geweer en veegde de scherven bij elkaar en in zijn bak.
    Kon ik ten derden male naar de winkel om alweer een nieuw exemplaar te kopen. Ik heb het leed een aantal dagen aangezien door mezelf koffie te serveren in een “fout” geval. Pas gisteravond wist ik zeker dat Rocasa het niet kon helpen en dat ik daar stante pede heen moest voor het nieuwste van het nieuwste op koffiebekergebied. Die bij La Puntilla had een mooie in mijn maat, met diverse witte en oranje verticale strepen. En dat is hem geworden. Ik zit vrijdagochtend op mijn balkonnetje en denk: dit is de beker waarop ik mezelf veel eerder had moeten trakteren. Eind goed, al goed! Maar als deze de geest mocht geven, meld ik me toch weer bij jullie.

    En dan is het nu weer tijd voor mijn Arbeidsvitaminen. Eerder heb ik jullie verteld over een recent prachtnummer van Paul McCartney: “Sing The Changes”. Ik heb een filmpje gezien, waarin hij het met een bandje op het dak van het gebouw van talkshowman David Letterman zingt. Onovertroffen!
    En dus dacht ik onlangs: misschien heb ik die Paul McCartney wel te kort gedaan de afgelopen decennia, met zijn muziek van na 1970, toen de Beatles uit elkaar gingen. De Beatles was voor mij meer losbol John Lennon dan accuratesse Paul McCartney. De laatste meen ik me vooral te moeten herinneren als de Beatle van nummers als “Ob-la-di, ob-la-da”, “Lady Madonna” en “Let it be” en meer van die onzin, maar ik kan me vergissen. De laatste vier decennia heeft de man een hele serie cd’s afgescheiden, ietsje minder had gemogen, maar tussen de nieuwe pulp zaten en zitten toch ook uitstekende nummers. Ik ga Paul McCartney muziekmens van de week maken. Hier is een twintigtal nummers die ik hoog heb zitten. Ik doe ze omgekeerd alfabetisch voor de variatie.
01,    We Got Married
02.    We All Stand Together
03.    Uncle Albert/Admiral Hadley
04.    The Song We Were Singing
05.    The Lovely Linda
06.    So Bad
07.    Sing The Changes
08.    Shake A Hand
09.    Riding Into Jaipur
10.    Mull Of Kintyre
11.    Maybe I’m Amazed
12.    Man We Was Lonely
13.    Let  ‘Em In
14.    Junk
15.    Heather
16.    From A Lover To A Friend
17.    Every Night
18.    Coquette   
19.    Blue Jean Bop
20.    Average Person
21.    Another Day
    Is het er eentje meer dan 20 geworden? So what? Mijn persoonlijke collectie geeft zonneklaar aan hoe die Paul McCartney echt alle genres beheerst, van instrumentaal en langzaam via volks en quickstep tot aan ouderwets rock & rollen. En ik heb niet eens al zijn albums kunnen afluisteren, alleen wat ik op mijn iPod heb staan.

    Op Las Canteras zag ik maandagavond iemand zitten met een blaadje op schoot. Onmiskenbaar ging het om een reclamefolder, ik denk van een kledingzaak. Het blaadje was speciaal gewijd aan wat er in deze maand, december, aan de man en vrouw gebracht moest worden. Erboven stond in kapitalen: “UN MES DE CHOLLOS”, een maand van ... Een chollo is een Spaans woord met diverse betekenissen, een luizenbaantje, een (amoureuze) affaire, een buitenkansje. De laatste betekenis komt mij hier als meest adequate voor: “un mes de chollos” staat voor een koopjesmaand.
    Zal ik nog een reclame voor jullie doen, altijd leuk als interludium, om van het ene op het andere onderwerp over te springen? El Corte Inglés pakt dezer dagen op reclameborden en op de gevel van het eigen zuidelijk gebouw breed uit met de tronie van ene Naomi Watts. Is ze familie van Rolling Stones drummer van het eerste en laatste uur, good old Charly Watts? Hoe dan ook, de blonde dame is dezer dagen de “irresistible attracción” van de winkelketen. Niet helemaal mijn type. Geef mij maar de noordgevel, met diverse verlichte ijsbloemen en beneden een 25 meter, ik heb het met stappen gemeten, lange poppenkast van “Pitiflú en la fábrica de dulces”. Ik beken eerlijk dat ik geen idee heb wie Pitiflú is, maar het kleine grut hier is er nauwelijks van weg te slaan.

    De afgelopen weken heb ik ook stiekem iets gedaan, wat jullie nu pas vernemen. Ik heb in stukjes “De prooi” zitten lezen, steeds (een deel van) een hoofdstuk in de wat latere avonduren. Eerder al had ik mij voorgenomen om het nieuwe boek van Jeroen Smit uit 2008 helemaal door te nemen, het boek met de pakkende ondertitel “Blinde trots breekt ABN Amro” en een slang op de kaft die het groengele logo van DE bank opslokt. Waarom ik het boek wou lezen? Sinds 1980 was ABN Amro min of meer bij toeval mijn bank geworden, waar ik de hypotheek op mijn huis had afgesloten, waar sindsdien ook mijn salaris binnenkwam en waar ik een beperkte spaarrekening had. Echter, vooral in de jaren 90 kreeg ik er een steeds grotere afkeer van. Ik stapte over op de Postbank en nadat die met enige bombarie was opgeslurpt door ING, was het tijd voor Triodos. Dat Triodos vind ik nog steeds maar een alternatieve bedoeling, maar die bank is mij wel wat socialer en recht-door-zeeër.
    Hoe heeft het kunnen gebeuren dat een van de grootste banken van Nederland eraan is gegaan? Daar wou ik op zijn minst toch wel eens een boek over lezen en Jeroen Smit had met zijn eerder boek over Ahold, ook al zo’n zogenaamde wereldspeler, een prijs gewonnen. En dus moest ik aan zijn boek over ABN Amro geloven.
    In notendop: in 1990 fuseren de klassieke bank ABN (Haselhoff) en de modernere Amro (Nelissen). Je zou zeggen: en dan houdt het op, in ieder geval een tijdje. Echter, vooral vanaf een aantal jaren daarna erna gaat het management vooral door met te kijken wie er vervolgens kan worden opgeslokt, Voor het beheersen van de bureaucratie bijv. en het tevreden houden van personeel (tienduizenden mensen) en klanten (vele miljoenen) is nauwelijks oog. Er ontstaat bovendien al snel ook forse onenigheid tussen de mensen van het investment bankdeel (fusies, faillissementen van grote bedrijven) en die van het retail bankdeel (sparen, hypotheken). Wie van de twee is de machtigste, is de vraag die de raad van bestuur bezig houdt, maar mij niet. Moet niet vooral worden ingezet op een grote speler worden in Amerika, evt. ook Brazilië en zo? En bij dat alles zijn de aandeelhouders het belangrijkste; boven alles moeten die tevreden gehouden worden. Wat er met de werknemers gebeurt, laat staan met de klanten, is van een veel lagere orde.
    Het boek vertelt bovenal het verhaal van de grote bazen van ABN Amro: de raad van bestuur, met vanaf 2000 Rijkman (wat een voornaam) Groenink aan het hoofd, en de raad van commissarissen, eerst met Loudon, dan Kalff en op het einde Martinez. Men probeert echt van alles om een leidende positie te krijgen, zo niet in de wereld dan toch minstens in Europa. Als Mees/Pierson niet kan worden ingelijfd, is misschien de Generale Bank in België op te slurpen. Ook banken in bijv. Zwitserland, Frankrijk en Italië worden benaderd, met weinig succes overigens. In 2004 komt er bovendien een beschuldiging van de FED in de VS dat ABN Amro onjuist zou hebben gehandeld bij het naar de VS doorsluizen van geld uit foute landen. Niettemin, het boven alles proberen te fuseren met anderen, en dan wel als bovenliggende partij uit de onderhandelingen te komen, blijft maar voortduren. In 2005-2006 wordt ING (Tilmant) voor de zoveelste keer benaderd, maar die haakt net als eerder af.
    En dan keert het tij: de jager wordt prooi, probeert nog samen te gaan met het Engelse Barclays (Varley), maar gaat ten onder aan een bod van een drietal banken, consortium heet dat mooi, de Royal Bank Of Scotland (Goodwin), Santander (Botin) en Fortis (Lippens, Votron), die met financiële steun van Merrill Lynch een (vijandig) bod op ABN Amro doen van zo’n 70 miljard. Zo’n aanbod kunnen de aandeelhouders niet laten liggen en ABN Amro wordt vervolgens in drie stukken geknipt. In 2007 is het gebeurd met de bank, Rijnman Groenink, die liever met Barclays in zee had gegaan, wordt ontslagen, met een vertrekpremie van bijna 25 miljoen, dat weer wel. Onder de topmensen van de bank wordt ongeveer een miljard verdeeld.
    We zitten inmiddels volop in de kredietcrisis, waarmee de drie banken van het consortium vlak erna evenzeer te maken krijgen. Fortis, die het retaildeel in Nederland zou gaan doen, gaat het jaar erop, in 2008, failliet, waarna ABN Amro vooralsnog een staatsbank wordt. De nieuwe postbank?
    Rest mij nog één laatste opmerking: ik vind het allemaal maar moeilijke kost, maar die is door Jeroen Smit wel helder, chronologisch opgeschreven. Iets meer tussenkopjes en tussentijds samenvattingen hadden het voor mij als volstrekte leek op bankengebied (ik weet meer van zitbanken) wel leesbaarder gemaakt. Voorlopig hoef ik nu over bankperikelen niets meer te lezen. Ik kreeg het boek van Henk cadeau en geef het met plezier door aan Damaris, die eerder bij ABN Amro in Terneuzen gewerkt heeft.

    Ander onderwerp, terug naar Maastricht! “Sjeel is me zuster, mottig is me broor, en ouch nog ‘nen aandere, dee zuut zoe greun wie poor.” Wie van jullie kan dit lied niet foutloos meezingen? Het is een echte carnavalskraker van alle tijden, zoals er maar weinige gegeven zijn. Volgens mij zong mijn familie het al, toen ik nog op de “bewaorsjaol” zat. En nou komt mijn vraag: wat is mottig? Ik heb eerlijk gezegd geen idee. Is het zo iets als duf? Ik houd me aanbevolen voor een goede vertaling. Zou die in een van mijn twee Maastrichts woordenboeken te vinden zijn? 

    Bij mij in de straat staan uit-de-kunst lantaarnpalen, die welbeschouwd te weinig gebruikt worden voor andere zaken dan licht geven. De laatste keer dat die, behalve te verwijzen naar een parkeergarage, iets extra’s hadden, dateert alweer van de verkiezingen afgelopen april. De winst toen landelijk en locaal voor de conservatieven (Partido Popular) ten koste van de socialisten (PSOE) is veel mensen nog steeds een doorn in het oog.
    Sinds deze week zijn vele “farolas” versierd, met een affiche van het “circo de los horrores”. De bijgaande foto van een man met uitpuilende ogen, een gehavend gebit en oren als vleugeltjes doet het akeligste vermoeden. Heeft Las Palmas er een attractie bij? Voor wie het circus wil bezoeken, het staat van 20 december t/m 6 januari (Driekoningen) bij het Alfredo Kraus auditorium hier aan het eind van de boulevard links.

    Ik e-mailde A Capella fanaat Jorge over Harry’s aandacht voor de plaat “Stille Nacht, Heilige Nacht” van de Duitse Comedian Harmonies op You Tube. Ze dateert van 1930, ik herhaal  1930, dat is vroeg! Tegelijkertijd nam ik de gelegenheid te baat om hem te vragen naar de Spaanse titel van het nummer. Ik kreeg prompt antwoord en dat geef ik hierbij aan jullie door: “Noche De Paz, Noche De Amor”. Met zo’n begin zie ik de Madrilener Sängerknabe of het “Reyes Magos’ trio wel wegkomen. “Noche De Paz...”.

    En dan is het nu tijd voor een aanslag op de directe belastingen. Jullie weten, de Nederlandse overheid doet meer dan ooit zijn best om mee te profiteren van wat wij verdienen. Daarvoor staan twee wegen open, de directe belasting op lonen en de indirecte belasting op goederen. De eerste is in Nederland min of meer de spuigaten uitgelopen, vind ook ik. Of het nou om sociale lasten gaat en pensioenen gaat of om gezondheidszorg en dergelijke, het moet in Nederland allemaal maar betaald worden uit directe belasting, de loonkosten zijn daarmee veel te duur geworden. Het onvermijdelijke gevolg is dat bedrijven wijken steeds meer uit naar lage lonen landen in Oost-Europa of het Verre Oosten. Als de verschuiving nog een tijdje zo doorgaat, is er in Nederland voor veel mensen geen werk meer te krijgen.
    Dus zullen we veel meer moeten gaan regelen via de indirecte belasting, de belasting op goederen in plaats van op lonen en inkomens. Geef iedereen een (karig) basisinkomen, bouw ik Leon Segers na, geen aangetrouwde familie overigens, in de Limburger van 12 augustus. Ik heb het stuk voor me, zo aardig vond ik het van de zomer. Maar velen van ons willen graag werken, betaald werken, het socialistische ideaal. Arbeid wordt dan tevens iets waardoor je een hoger inkomen krijgt. Het stelt je in staat om bepaalde goederen, die nu wel een stuk kopen en meer reparaties en een lager grondstoffengebruik. Bingo!
   
    Wat zouden jullie ervan vinden als nog een stukje Nederland ergens in de Middellandse zee zou liggen? Of dat een hoekje van Ierland van ons zou zijn? Hoe dan ook, als dat gebiedje zich dan van Nederland zou willen afkeren, zou ik mijn uitgebreide zegen hebben.
    Een Españolista is iemand die nogal centraal denkt over het koninkrijk Spanje. Wat men ooit veroverd heeft, zou Spaans moeten blijven. Zo’n persoon vindt het maar raar dat landen als Argentinië en Nicaragua niet meer van Spanje zijn. De Canarische eilanden, dichter bij huis, op zo’n 1500 km van Cádiz, worden door het gezag in Madrid welzeker als Spaans grondgebied beschouwd. En nou komt het, de meeste mensen hier zijn dezelfde mening toegedaan. Onder ons gezegd, ik begrijp daar niks van.
    Bij Playa Chica zag ik een aanplakbiljetje van niks om aan te duiden dat er gelukkig ook andersdenkenden zijn. Ik heb eerder in mijn brieven over het onderwerp geschreven, maar soms is “frappez toujours” gewenst of in ieder geval regelmatige herhaling gewenst. Het briefje was deze keer gericht aan “los Españolistas”, maar ik vind dat jullie ervan kennis moeten nemen. In het Spaans, dan kan het tevens als Spaans lesje dienen. Daar gaat-t-ie: “Canarias no es España, Canarias es de España por apropiación indebida con la fuerza de las armas sembrando la muerte, y seguimos sometidos con el visto-bueno de los cobardes y traidores canarios, y si sacan el petróleo matarán nuestra fauna marina, y claro, España y sus tiranos seguirán beneficiándose de nuestros recursos y cerrando dependencia de nuestra nación. Canaria libre ¡ya! (Que el mundo libre se entera…)
    Ik ben de eerste om te roepen dat ik wel eens betere pamfletten heb gezien, maar wat waar is, dient gezegd te worden. Rest mij nog om haast iedereen hier van die mening te gaan overtuigen. En ik herhaal: ik zou best eens naar een bijeenkomst van dat “Canarias libre”-clubje toe willen gaan om te kijken wat voor vlees daar in de kuip zit.

    Voor de mensen onder jullie die absoluut niets met politiek hebben en die toch een Spaans lesje willen, geef ik hier een alternatiefje: “¿De dónde viene el O2 que respiramos? Unos pequeños organismos conocidos como cianobacterias desarrollaron la fotosíntesis hace unos 3.500 millones de años, cuando apenas existía la vida. Como resultado de ella, la producción de oxígeno modificó drásticamente la geología, la chímica y la vida del planeta. Ellas fueron el origen de todas las plantas y por tanto les debemos la vida cada vez que respiramos. Si quieres verles en vivo, solo tienes que bajar, te están esperando.”
    Staat op een toeristisch bordje aan las Canteras, ongeveer waar de rif, “barra”, ophoudt. Dat “bajar”, afdalen naar het strand en het water, hoort er wel bij. Enne... aan de tekst kan ik geen buil vallen, maar in mijn hart ga ik voor de krakkemikkige aanklacht tegen de Españolistas.

    En dan is het nu weer tijd voor mijn “So long”. Mijn vooruitblik op de komende dagen is simpel. Vanmiddag gaat mijn brief uit en ga ik de afdeling van Lluis een paar uurtjes lastig vallen, o.a. met Almudena heb ik nog een hartig woordje te wisselen. Daarna, vanavond om 10 uur, ga ik uit eten met Noé en zijn kliek; een complete kerstmaaltijd is me toegezegd in restaurant La Naval Toledana, bij La Puntilla. En dan komt morgen. Eerst ga ik overdag mezelf en mijn flatje definitief opmaken voor het bezoek van Trudie en Marij, die een pittige groentesoep van mij willen, met veel ballen en weinig peper, dus die zal ik maken ook. Ze komen met Ryanair om ongeveer half 5 op het eiland aan, als er geen gekke dingen gebeuren en dan volgt het bussen naar het Globalstation hier. Ga er maar van uit dat we zaterdagmiddag om 6 uur aan de sangria of dergelijke zitten op het terras van Café Santa Catalina.
    Mijn volgende brief komt waarschijnlijk op 21 december, de dag na de dertigste verjaardag van Damaris, die ze groots wil gaan vieren in café Lure, voorheen Crazy Pie. Het is ook het etmaal met de langste nacht, een omgekeerde ‘middenzomernacht”. En natuurlijk gaan de dagen daarna weer lengen, mensen, beetje bij beetje, maar gestaag. Ga de komende dagen eens een blokje om, zou ik zeggen, schaf je eens een hoed aan en verwen jezelf eens met een doosje tompoezen van de Hema. Het ga jullie goed, zkere, en tot ziens maar weer, hasta luego, de compleminte vaan PaulK.   

BOEKBIJLAGE

    Mag ik mijn boekbijlage, die de recensie van maar één boek bevat, een beetje opvrolijken met een weetje over mijn favoriete bloemetje? Bij mij in de Spar zijn dezer dagen prachtige kerststerren, met rode bladeren en al, te koop voor 5 euro. Hoe heet zo’n plant in het Spaans, is mijn vraag. Een estrella de Navidad? Dat zou al te gemakkelijk zijn.
    Het antwoord is: flor de Pascua. Ik vertel jullie erbij dat dat Pascua niet alleen Pasen betekent, maar wonderwel ook Kerstmis. “¡Felices Pascuas!” staat voor “prettige kesrtdagen”. Daar kun je in Maastricht nog best mensen mee verrassen.     

    Zoals gezegd, het is deze keer maar één boek geworden dat ik voor jullie heb uitgelezen, tenzij jullie “De Prooi” van Jeroen Smit, in zijn genre toch ook een thriller, willen meetellen. De afgelopen dagen heb ik “het” vooral gedaan met “Imprimatur”, een vuistdik boek, van het duo (Rita) Monaldi & (Francesco) Sorti, M&S voor wie van afkortingen houdt. Het is uit 2002, maar het speelt in (vooral) een weekje in september 1683, in Rome, de stad van de paus. (In die tijd was Italië vanzelf nog een conglomeraat van losse staatjes.)
    Herberg “De Schildknaap” aan de Via dell’ Orso, vlakbij de Piazza Navona,  krijgt het zwaar te verduren, als een van haar gasten overlijdt, de Franse edelman De Mourai, voorheen Fouquet genaamd (blijkt later). De eigenaar van de herberg, Pellegrino en zijn dwergenhulpje, de ikpersoon zonder naam, moeten in quarantaine, samen met de overige gasten. Dat zijn allereerst de twee personen die met de Mourai vanuit Napels zijn gekomen om in de herberg hun intrek te nemen, de bejaarde jansenist Dulcibeni en de Franse gitarist Devizé. Verder ontwaren we het drietal: Brenozzi, glasblazer in Venetië, Engelsman Bedford en dichter en astroloog Priàzo, die er al eerder te gast waren. Ik ben er nog niet, aanwezig en tot opsluiting veroordeeld zijn bovendien hoertje Cloridia, voorheen Maria genaamd, jezuiet Robleda, voormalig castraatzanger en nu spion van Lodewijk XIV abt Atto Melani en ten slotte de arts chirurgijn Cristofano uit Siena.
    Voorlopig zijn me dat genoeg namen. Ik maak een uitstapje naar de geneeskunst van die tijd. Het boek is werkelijk doorspekt met verhalen over de wonderen van allerlei alternatieve geneeskunde. Dokter Cristofano is het hele boek in de weer met kruidencombinaties, bloedzuigers en andere aderlatingen, purgaties, stoombaden, modderbaden en dergelijke. Pater Robleda gelooft vooral in de heilzame werking godsdienst, Cloridia is van de numerologie, het handlezen en de tarotkaarten, terwijl ze ook iets met roedelopen heeft. Op verzoek wordt Devizé ingehuurd om pestlijder Bedford met muziek van zijn euvel te verlossen. Voor de astrologie moeten we vooral zijn bij Priàzo, maar daar blijkt iedereen ervan te weten, zelfs Atto Melani, die me nog het meest normaal voorkomt. Wat een rariteitenkabinet!
    Terug naar het verhaal: na de Mourai valt Pellegrino in zwijm en daarna met bulten en al Bedford. En dan blijken zich op de achtergrond de ergste intriges af te spelen. Het gaat over de foute bedoelingen van paus Innocentius XI en zijn familie Odescalchi, de veroordeling van ex-minister van financiën en kunstmecenas Fouquet in Frankrijk, de allerchristelijkste koning Lodewijk XIV en zijn vrouw Maria Theresia, pater Kircher en zijn vele ontdekkingen, ook rond de pest, volgens hem veroorzaakt door kleine wezentjes, en niet te vergeten ene Corbetta, van het rondo van de “barricades mistérieuses”. En dan zijn er nog de Turken met als leider Kara Moestafa, die voor de poorten van Wenen staan en niet voor een dagje uit.
    Met name het herbergknechtje en abt Melani willen graag van alles het fijne weten en dalen daarbij ook af in de onderaardse wereld; het gangenstelsel in Maastricht is er niks bij. Ze krijgen daar hulp van twee heilige lijkenpikkers. Uit de mond van de ene, Ciacconio, teken ik alleen het woordje “Gfrrrlûlbh” op, maar de andere, Ugonio, maakt krakkemikkige zinnen. Ik citeer hem hier met: “Zo lang voldaan wordt aan de plicht, stijgt de vreugde bij de boreling.”
    Het gaat maar door, 568 bladzijden lang, en dan heb ik het nog niet over de bijlagen, o.a. over Innocentius XI en Willem van Oranje. Op het einde weten we eindelijk iets beter hoe een en ander in elkaar steekt. Ik heb het verhaal met veel plezier zitten lezen en vooruit, spannend is het ook best. Toch weet ik nog niet of ik later nog weer een nieuw boek van Monaldi & Sorti ga lezen; het is mij af en toe wel erg uitgesponnen. En waarom het boek “Imprimatur” heet, die naam kom ik pas op het allerlaatst tegen, begrijp ik niet. Waarom is het niet gewoon: “Herberg De Schildknaap” of iets van dien aard? Het boek krijgt intussen van mij wel een best positieve beoordeling. Ik houd het op een volle 8, met een griffel. Of is daar een 10 voor nodig?

maandag 10 december 2012

Weblogbrief 8.06, maandag 10 december 2012

    Beste zondaars, “queridos pecadores”, deze, mijn nieuwe brief doe ik een dag eerder de deur uit, op de maandag al. Vandaag is tevens de verjaardag van Monique, perfisia, meidske. “¡Cumpleaños feliz!” Fijn dat jullie weer gereed zitten om mijn brief met voorrang te lezen. En dat zondaars in de aanhef mogen jullie best met een korreltje zout nemen, alleen op dagelijkse zonden kan ik  jullie in de adventstijd bestrappen. Wie dood gaat zonder te biechten, zal een tijdje moeten branden in het vagevuur, “el purgatorio”, maar daarna is het volop en eeuwig genieten geblazen in de hemel, “el cielo”.
    Terzijde, omdat deze brief nu al uitgaat, kan ik er met goed fatsoen aanstaande vrijdag nog een versturen, voordat de dag erop Trudie en Marij de gelederen hier eventjes komen versterken. “¡Ponemos manos a la obra!”, ¡arrancamos!”, aan de slag!

    Dan hoor ik nu te beginnen met mijn muziek. Mag ik dit deel een keertje overslaan? Afgelopen donderdag kreeg ik een e-mail van Jorge, en via hem van computerman Fran, dat mijn externe harde schijf met al mijn muziek gecrasht is, verbrand. Al vele jaren achter elkaar heb ik met steeds weer zo ijverig als ik zijn kan, nieuwe muziek op deze LaCie bijgezet; in totaal gaat het om ongeveer 500 à 600 gigabyte, een berg, wat zeg ik, een alp. En onlangs, jongens en meisjes, is alles naar de filistijnen gegaan. Ik kan het nauwelijks geloven: alle noeste arbeid voor niks.
    De slimmeriken onder jullie zullen nu zeggen: je had natuurlijk wel bij tijd en wijlen een kopie moeten maken, dumbo. Dat heb ik inderdaad te weinig echt gedaan; mijn laatste kopie dateert van alweer bijna een jaar terug. Afgelopen oktober zat ik eerst met Trudie in Rusland en daarna wou ik per se allerlei muziek van Henk nog toevoegen. Op 22 oktober ’s avonds was Henk mij terwille en daarna pas, na al die muziek ook nog eens omgezet te hebben naar een bitsnelheid van 192 en te verplaatsen naar mijn muziekverzameling, kon ik aan mijn kopieeropdracht beginnen. Dat lukte vervolgens niet echt meer in een paar dagen, voordat ik naar Las Palmas afreisde,
    Dus dacht ik toen serieus over “cloud computing” via Ziggo, volgens een folder zou die me onbeperkt opslagruimte kunnen leveren. (Echter, kenners zoals Eddy betwijfelen dat zeer.) Aan de andere kant, 600 gigabyte is geen kattenpis. En, fout, fout, ik besloot toen met mijn nieuwe kopie maken te wachten tot in Las Palmas. Hier zou het begin november gaan gebeuren, in alle rust, op mijn flatje. Echter, hier aangekomen gaf mijn onvolprezen LaCie van een terabyte, voor ruim de helft gevuld met muziek, geen enkel teken van leven meer. Ik ermee naar Jorge, die hem aan Fran overhandigde. De rest is geschiedenis.
    Ben ik dan nu compleet aangewezen op de radio en MTV? Ik heb hier en daar nog wel wat muziek veiliggesteld, gelukkig, o.a. de muziek op mijn iPod en mijn cd’s in het Maastrichtse. En wie weet kan ik mijn muziekbronnen zoals Henk, Rocky en Jorge vragen om mijnentwille een avondje met mij achter de computer te gaan zitten voor hersteloperaties. Ook kan ik van de zomer terug naar Centre Ceramique gaan om een aantal cd’s opnieuw te lenen en thuis op mijn computer op te slaan. Misschien is daarvoor in de plaats een abonnement op Spotify ook is optie.
    Toch vind ik het voor dit alles op dit moment te vroeg. Ben ik niet toe een nieuwe hobby, bekruit me, zoals het verzamelen in soorten prikkeldraad; zie mijn eerste boek hieronder? Jullie mogen hierover meepraten, op mijn weblog en per e-mail.
    En vooruit, het leven is een pijp kaneel, Afgelopen zomer is eindelijk Chavela Vargas van ons heengegaan. De Mexicaanse is 93 geworden, een hele leeftijd voor iemand die rum dronk (of was het tequila?) zoals anderen water. Zij is een van mijn topfavorieten, als het om meeslepend zingen gaat, “la dama del poncho rojo”, een fenomeen. Mensen die in Maastricht in mijn keuken hebben verkeerd, kunnen zelfs weten dat ik daar op het prikbord een tijdje een foto van haar had ophangen. Wat een geval van een mens! Om haar uit te luiden en tevens om jullie toch iets mee te geven deze week, draait nu haar “Universo Latino”, een simpel overzichtsalbum. Het is allemaal even huilerig prachtig; hier zijn de nummers:
01.    Juan Charrasqueardo
02.    Amaneci En Tus Brazos
03.    La Llorona
04.    Volver, Volver
05.    Se Me Olvido Otra Vez
06,    Nosotros
07.    Ella
08.    La Nave De Olvido
09.    Que Te Vaya Bonito
10.    Aquel Amor
11.    Corazón, Corazón
12.    Piensa En Mi
    Isabel Vargas Lizano, voor haar fans Chavela, coor een nummer als “(Ojalá) Que Te Vaya Bonito” van die grootheid, daat doet een mens zoals ik het toch allemaal voor.

     Terug naar de werkelijkheid van alledag. Dinsdag kwam ik om een uur of 5 van de faculteit en liet de bus doorrijden naar het park bij Castillo De La Luz, voordat ik uitstapte. Dat blijft een mooi gebouw, dat Lichtkasteel, of staat de naam voor Kasteel van Lux? Echter, na vele jaren staat het wel nog steeds in de steigers, althans er staat nog steeds een hek omheen, foute boel, vind ik. Ik zoek in het park geregeld een bank op bij het speeltuintje daar, om wat te lezen in mijn boek dan wel het aangename geleuter van de mensen hier, met name van het kleine grut, aan te horen.
    Om even voor 7 vond ik het mooi geweest en liep ik over de Juan Rejón terug naar de boulevard voor mijn volgende stop, het plein bij NH hotel Imperial Playa in het verlengde van de straat. En toen, dames en heren, hoorde ik onmiskenbaar kerstmuziek spelen, van niks minder dan de onvolprezen stadsharmonie. Ik erheen. De belén de arena, kerststal van zand, was net die middag geopend. Daar ga ik t.z.t. graag een kijkje nemen met Trudie en Marij. Nu was het mij te doen op het pleintje ertegenover. Daar deden zo’n 30 muzikanten, vooral “koper”, hun best om passende muziek bij de belén te fabriceren. De dirigent was een andere dan die ik van vorige winter ken, dikker, jonger ook, maar hij hield zijn troepen keurig in het gareel. Helaas kon ik geen programmablaadje meer bemachtigen. Dus moet ik jullie allerlei onspaanse namen voorschotelen van nummers die ik sinds mijn jonge jaren min of meer uit mijn hoofd ken. “Rudolph (met ph) the red nose reindeer” kwam voorbij, het niet uit te roeien “Jingle bells” een keer solo en twee keer in een medley, niet te vergeten “Oh dennenboom” (O Tannenbaum) en “Komt, laten we hem aanbidden (Venite, adoremus)”, zelfs “Gloria in excelsis Deo” (Glo-o-o-o-o-o-ria) en last but not least twee keer “Stille nacht, heilige nacht”, een keer in een compilatie en op het einde nog eens als uitsmijter. Heel spiritueel allemaal.
    Op de terugweg naar mijn huisje om half 9 heb ik mij oprecht afgevraagd: hoe vertaal je dat “Stille nacht, heilige nacht” in het Spaans, terwijl het wel nog zingbaar blijft. Met “Tranquila noche, santa noche” kom je niet ver, vrees ik. We hebben nog 15 dagen te gaan, voordat Jezus geboren wordt, dus ik ga het de komende dagen zeker navragen voor mezelf en voor jullie. En daarvan berichten in een volgende brief.

    En dan wou ik het nu toch eens met jullie hebben over boterhamvlees. Natuurlijk, hier in Las Palmas is veel meer vis te krijgen dan in Nederland, in alle maten en soorten, zowel “mariscos” als “pescados”. Mijn overduidelijke voorkeur gaat uit naar stukjes van een soort inktvis, “pulpo”, in een sausje. Ook met vlees als onderdeel van het warme eten weten ze hier best raad en wat gevogelte betreft, de “pollo asado”, geroosterde kip, van hier is heerlijk, bij rijst en groente en ook als overdadig beleg bij een stokbroodje.
    Idem dito geldt dat voor allerlei vis uit blik en voor de zoetwaren voor op de boterham. Ook met kaas maakt men hier sier, van bijv. de overjarige van het eiland, manchego in diverse leeftijden en ook Ton & Marions Gouda jonge kaas tot diverse Philadelphia smeerkaas en spul als camembert, brie, blauwe kaas en cheddar. Maar hier is mijn minpunt: ik vind de keuze van het boterhamvlees hier nogal beperkt. In de gangbare Spar- en Hiperdinowinkels (en iets minder, ook in de eetkelder van El Corte Inglés) zie ik allerlei soorten rauwe ham liggen, ook een keur aan soorten gekookte ham, ook Zwan, allemaal zeer te pruimen op een stokbroodje. Daarnaast kom ik de ook in Nederland bekende boterhamworst tegen in diverse vormen, eigenlijk leverworst zonder veel kraak of smaak. Dan zijn er uiteraard meer dan verscheidene soorten cervelaatworst, al dan niet “geknoflookt” en niet te vergeten spek. En wie kent niet - dat is wel bijzonder voor het Spaanse land – de hele rij chorizovarianten, aan een stuk, als snijvlees en ook als chorizopasta, “sobrasada” genaamd, en chorizo miniworstjes. Op zijn tijd is er bovendien gesneden “pata asada” in de aanbieding, gebakken varkenspoot, een delicatesse, vind ik, op brood met een likje mayonaise en als broodbeleg met gebakken eieren erop, mijn Palmese variant van een uitsmijter.     Hebben we hier genoeg aan? Als ik verder de zijplaatsen zoals gesneden kalkoen en knakworst, Duits fabrikaat of van alweer Zwan (”¡Zwantasticas!”), buiten beschouwing mag laten, mis ik toch het een en ander. In Maastricht, bijv. bij mijn slagersvrouw Monique Dresen op de Scharnerweg, maar ook bij Albert Heijn, zie ik god weet ik nog heel veel andere soorten boterhamvlees in de schappen liggen: een keur aan vleessalades (en niet alleen Russisch ei, vgl. huzarensalade, wat hier bekend is), tête de veau (even opwarmen, smullen maar), het onovertroffen Maastrichtse “speebak”, dat is speenvarken, “huidsvleis” oftewel hoofdkaas, gebakken pastei (met een randje), weet ik hoeveel patésoorten, gesneden rosbief, gebraden varkensfricandeau, idem dito gehakt, Amsterdamse ossenworst, pekelvlees en dan vergeet ik nog het nodige ander broodbeleg. En ik heb het dan ook nog niet over bijzondere gerechten zoals kroketten en bitterballen, even in de frituurolie, altijd in orde.
    Eén van de verklaringen voor de spaarzaamheid aan vleesbeleg zou kunnen zijn dat Las Palmas een beetje achterloopt bij Maastricht en dat het er niet beter op wordt met de “crisis”. Een andere is dat je hier al snel aan de tapas zit of nog warmer eten, in plaats van aan een koude boterham. En ook als ik bijv. naar de vis hier kijk, vaak vers uit de zee, denk ik dat het idee van schaarsheid een mythe is. Het zij zo.

    Ik heb jullie vorige winter verteld over mijn overburen een etage hoger dan ik, op nummer 17, van mij uit gezien rechts. Het ging om een zeeman, begreep ik, zijn vaak zatte vrouw en als toetje een overijverige tienerdochter. In hun flat zie ik, sinds ik hier weer terug ben, geen licht meer branden. De planten op het balkon en het vogeltje zijn foetsie en ik vermoed het drietal ook.
    Laat zich nou naast hen op driehoog een nieuw euvel voordoen. Daar huizen nu een vrouw die mij iets te veel lacht, met een man, een veertiger met blote borst, die gezegend is met een kolenstem, een scheur waar zelfs iemand als Tom Waits niks bij is. Hij krast en krijst en schreeuwt op zijn tijd dat het een aard heeft, en eigenlijk komt vooral de klassieker “coño” er dan vlekkeloos uit, naast “mierda”, “cabrón” en soortgelijk Bargoens. Als hij na een paar drankjes in zijn beste vorm is en de deur open staat (altijd dus), is hij niet te stuiten. Precies ertegenover zit deze jongen dan met zijn boek stilletjes op zijn balkon af te zien. De man presteert het zelfs wel eens om mij ‘s avonds laat, als ik in mijn bed kruip met de slaapkamerdeur helemaal dicht, eventjes uit mijn slaap te houden. (Voor alle duidelijkheid, in de ochtenduren hoor ik hem niet, dan ligt hij ontegenzeggelijk een boom om te zagen.)

    In vorige winters maakte ik mijn ommetje aan het begin van de avond wel eens richting café Luna Rossa (dit is Italiaans). Het ligt aan de boulevard, behoorlijk naar links aan het plein met de speeltuin en het basketbalveld. Als het  niet waait, wat het daar helaas vaker doet, mag ik er graag eens een consumptie gebruiken.
    Dus dacht afgelopen week, daar moet ik weer eens heen. Ik langs Playa Chica, voorbij La Guarida en bij de ijssalon de hoek om en langs het plein. Blijkt de zaak verkocht te zijn aan iemand die intussen alle gezelligheid uit de zaak heeft verwijderd. Het heet daar nou “El Muro”, maar die is niet echt te bekennen. Ik wist niet hoe snel ik via de Guanarteme weer terug mocht naar mijn Plaza Farray.

    In Nederland zijn nogal wat mensen de afgelopen week in de weer geweest met Sinterklaas en Pietermans. Mijn Dalí is er vrees ik nog echt te klein voor, zoveel wil ik wel toegeven, maar Lux mocht afgelopen woensdag eerst op de crèche kennismaken met de bemanning van de stoomboot en aan het begin van de avond nogmaals met zijne heiligheid en aanhang in huiselijke kring. Er werd die dag het nodige aan kadootjes verstrekt. (Dat daarbij ook een doos met Lego doktersspullen zat, en voor Dalí een mooi muziekboek, zullen we maar als een wonder beschouwen en die zijn de wereld nog niet uit.) De “troppen” van Trudie, te weten Renske en Anoek, waren in Eindhoven van de partij. Ik begrijp dat ook die ontmoeting met de schimmel en zijn berijder en knechten in gepastheid is verlopen.
    En daarna is het tijd voor viering van het hoogfeest erna, Kerstmis. In afwachting van de geboorte van het kindeke Jezus worden her en der voor genodigden kerstlunches georganiseerd. Zo heeft Trudie a.s. zondag een maaltijd op de rol in Ave Maria, het tehuis waar haar neef Wil “van de bussen” verblijft. En later zullen er ongetwijfeld andere kerstborrels in Maastricht georganiseerd zijn, waar Trudie eveneens haar gezicht wil laten zien, op haar werk en wie weet zelfs in café de Poort.
    Wat zit er voor mij in het vat? Ik op mijn beurt zou eigenlijk volgende week zaterdagavond aan de bak moeten met het vriendenclubje van Noé. Die club is voornemens om dan ergens op Santa Catalina de bloemetjes, zeg maar bloemen, buiten te zetten en de uitnodiging aan mij om acte de présence te geven staat op mijn e-mail. Echter, dat is de 15de van de maand, de zaterdag dat Trudie en Marij hier aankomen om mij een vijftal dagen te verwennen (waarover ik graag later zal uitweiden). Dus heb ik helaas, pindakaas die meeting moeten skippen, moeten cancelen, als jullie liever een ander Engels woord willen. Maar daarom niet getreurd, met Lluis en de mensen van het werk hier stond ook een stichtelijk samenzijn gepland in zijn (zoveelste) huis bij San Mateo, afgelopen zaterdag. Zou ik toch al vroeg een keer aan mijn kersttrekken komen; nadere bijzonderheden zouden mij op donderdagavond per e-mail verstrekt worden. Ik vrijdag naar het internetcafé, blijkt de lunch op locatie te zijn uitgesteld tot zaterdag 12 januari. Van uitstel komt afstel, Lluis, dus of ik over ruim een maand met een kerststal geconfronteerd wil worden, staat te bezien.
    Het wordt dus afzien de komende tijd. Als ik ooit een aantal kilo’s wil kwijtraken - en welke “barrigón”, “cabezudo”, “foca”, “gordinflón”, “regordete”, “saca de grasas” wil dat niet? -  is de komende tijd de aangewezen periode om daar werk van te maken. En als ik dan met carnaval eindelijk weer in Maastricht ben, zal ik mij graag verkleden als “naakse zwegelestek”, met “’ne roeie kop”, mij wentelend in mijn magerte.

    Afgelopen zaterdag zouden wij van de club van Lluis, zo iets als “Voeding en gezondheid” genaamd, met zijn allen een kerstlunch geserveerd krijgen in zijn huis  bij San Mateo. Dan kon hij tevens laten zien dat het cadeau van de club, een set borden en zo, goed besteed was. Helaas, hij kwam wat laat met het idee en er waren al snel zo veel afmeldingen dat de lunch verplaatst is naar zaterdag 12 januari, het weekend na dat van de Drie Koningen, “ Los Reyes Magos”. Ik mailde hem toch nog even en prompt kreeg ik een antwoord van hem. Hij zat met het gezin toch in zijn huisje in de bergen, heerlijk stil, en had net een “fabada asturiana” gemaakt. Voor de ongecijferden, dat is vreselijk lekkere, dikke witte bonensoep met vlees, worst en spek. Misschien kan hij het gerecht nog eens maken over ruim een maand...

    En nou ik toch weer in de flow van eten zit, ik kom nog eens terug op mijn eerdere verhaal over vleesbeleg. Ik heb er ook nog eentje voor mensen, die vinden dat sommig eten hier maar behelpen is: soep. “sopa”. Die hoor je natuurlijk zelf te fabriceren, maar wij “Holandeses” hebben daarnaast allerlei goed te verteren bliksoep te koop; het gemak dient de mens, nietwaar. Ik vind bijv. die van Unox zeker niet te versmaden, de aspergesoep, de champignonsoep de tomatengroentesoep en niet te vergeten de gebonden erwtensoep. Eventueel voeg ik er nog rookworst, gehaktballetjes of gesmolten kaas aan toe. Hier in de winkels in Las Palmas heb je vooral soep uit pakjes, van Knorr of Honig, altijd minder. En voor de nog meer beginner zijn er tetrablikken “caldo”, bouillon. Wat zal ik daar eens van zeggen?
    Ik kocht onlangs toch maar eens een liter “caldo de pescado”, visbouillon, fout, ik weet het. Hier zijn de “ingredientes: caldo de pescado (agua, hortalizas en proporción variable (1,5 %) (apio, puerro, cebolla, zanahoria, patata, tomate y ajo), merluza (0,5 %), gambas (0,2 %), aceite de oliva virgen extra (0,1 %), sal, extracto de levadura, almidón de maíz, azúcar, especias, aroma (contiene leche, huevo y soja) y colorante (caroteno)”. Het is, echt waar, precies het tegenovergestelde van wat ik een gevulde soep zou noemen. Je kunt er m.i. met goed fatsoen thuis niet mee komen aanzetten.
    Niet getreurd, dan maak ik er maar mijn Spaanse lesje van, een mens moet wát, en geef jullie in mijn beste Castiliaans ook nog de “modo de empleo” van dit aangelengde water. “Calentar y listo para tomar como consommé, o como sopa, añadiendo pasta, arroz… y dejando cocer hasta que los ingredientes estén en su punto. También como baso para elaborar todas las recetas donde deba añadirse caldo, como paellas y arroces, guisos, estofados, salsas, menestras, etc.”
    Een raadsel vind ik het dat bedrijven als de Spar en de Hiperdino mij dit bocht wil aansmeren. Lluis gaf hierboven al met zijn “fabada asturiana” het goede voorbeeld, hoe het wel moet. Als ik hier een stevige vissoep op tafel wil krijgen, begin ik een keuze uit de landkaart aan vissen van hier: viejo, salema, sepia, caboso sargo en noem maar op, zelfs estrellas y caballitos de mar sluit ik niet uit. Daar worden uiteraard diverse pittige groentes aan toegevoegd: “apio, puerro, cebolla, pimiento, tomate, y sin olvidar ajo”. En dan wordt het hele goedje, met een hand viskruiden, aan de kook gebracht en daar een tijdje op gehouden. Waarna er gegeten gaat worden in diepe borden, met vers stokbrood erbij en een fruitige, ijskoude witte wijn. Zo gaat dat en niet anders, beste mensen. En wie tussen de tetrablikken in de supermarkt zijn favoriete soep wil uitzoeken, krijgt vanaf nu geen uitnodiging om bij mij aan te schuiven.

    En dat was hem dan, mijn brief 8.06. Leven jullie voldoende met mij mee vanwege het crashen van mijn externe harde schijf boordevol muziek? En hebben jullie met mij bijv. ook geconstateerd dat er niks boven een zelf gemaakte soep gaat? Voor nu, Trudie vertelde me dat er is in de buurt van Amsterdam een Babajaga tentoonstelling loopt, waar zelfs het huis van de kippenpoten te zien is. Dat lijkt me nou een mooi uitje, niet alleen voor Trudie; wie gaat er met haar mee?
    Dan zal ik jullie verder met rust laten, althans tot a.s. vrijdag. De komende dagen zal ik wel het benodigde huiswerk blijven verrichten in verband met mijn volgende weblogbrief. Hier is het, in tegenstelling tot Nederland, nog altijd mooi weer, boven de 20 graden overdag met geregeld zon, soms achter de wolken. En om de moed erin te houden, geef ik jullie alvast een citaat uit mijn volgende vuistdikke boek, van Italiaanse makelij. Op pagina 129 daarin lees ik: “ A chi vive ogn’or contento ogni mese è primavera...” Ik ben het Italiaans helaas niet machtig, maar de vertaler heeft ervan gemaakt: “Voor wie ieder uur tevreden is, is het elke maand voorjaar...” Ik wens het jullie, tot ziens, hasta luego, tot a.s. vrijdag, als het weer tijd is voor jullie toegewijde vriend Paul, “vuestro dedicado amigo Pablo”. 

BOEKENBIJLAGE

    Ik begin deze bijlage monter met een kaskraker van Robert Littell uit 1990, “The once and future spy”, mijn boek 1. Het speelt in een van mijn favoriete steden, New York City. Jullie kennen die Robert Littell toch nog wel. Hij staat onder kenners (zoals ik) bekend als de Amerikaanse John Le Carré, met prachtboeken op zijn conto zoals “The defection of Al Lewinter”, The October circle”, “The Sisters” en het meesterwerk “The company”.
    “The once and future spy” gaat over geheim agent Roger Wanamaker die het moet opnemen tegen spion The Weeder, Silas Sibley voor diens familie en vrienden. De wieder 9op zijn Hollands) heeft een nieuwe afluistertechniek uitgevonden, via de telefoon van iemand, zelfs als die telefoon is uitgeschakeld. Daarmee kan hij zo ongeveer van alles en iedereen de hoed en de rand te weten komen. Ik dacht: ergens komt me dit idee bekend voor, maar zit na een uurtje helemaal in mijn boek. Dan komt in hoofdstuk 5 ene Nate ter sprake bij de verdediging van New York enkele eeuwen geleden. En dan weet ik het zeker: dit boek heb ik al eens gelezen. Na nog wat bladzijden valt een en ander helemaal op zijn plaats. Het boek heet in het Nederlands “De eeuwige spion” en het staat, uitgelezen en wel, in mijn thrillerkast op een hoog in Maastricht.

    Gelukkig kan ik nog een ander boek van Robert Littell uit mijn voorraad hier pakken: “Sweet Reason” uit 1974. Daarvan weet ik 100% zeker dat Marij het afgelopen zomer voor me heeft aangeschaft in Parijs, bij Shakespeare and company, en dat ik het voor mijn verjaardag van haar cadeau heb gekregen, met een stempel van de zaak. Uit 1974, denk ik, dan is het een van de eerste boeken die Robert Littell geschreven heeft. Ik ben er met inhaalsnelheid aan begonnen.
    We verplaatsen ons naar de kust voor Vietnam, waar in ongeveer 1966 de Amerikaanse destroyer Ebersole rondvaart. Het is een boot van twintig jaar terug, intussen hopeloos verouderd, maar nu toch ingezet met zijn 255 koppige bemanning om de Vietcong eens mores te leren. De enigszins norse kapitein van de Ebersole heet J.P. Horatio Jones; het is vooral een regeltjesvolger en hij heeft als hobby het verzamelen van soorten prikkeldraad. De rechterhand (in figuurlijke zin uiteraard) is genaamd XO, the executive officer, van wie ik de verdere naam niet heb kunnen ontwaren. Andere officieren zijn o.a. McTigue en Ludwig, die over het schiettuig gaan, Richardson voor het eten en drinken, ex-basketballer en vaandrig de Bovenkamp, voor de communicatie dichter Joyce en voor de completering Wally Wallowitch, bijgenaamd de zielknijper. Enkele anderen, mindere goden aan boord zijn bijv. gitarist Tevepaugh, sleutelexpert Quinn en kapper Cee-Dee. En laat ik niet de zwarte medemensen vergeten te memoreren: seiners Foreman en Waterman, steward True Love en bakker Seldon Saler.
    De pleuris breekt uit, als kapitein Jones te maken krijgt met pamfletten op de boot, waarop de oorlog tegen de vijand onverbloemd veroordeeld wordt. De briefjes beginnen steeds met “comrades in arms” en eindigen met “the voice of Sweet Reason”.  Jones springt compleet uit zijn vel; die Sweet Reason moet onmiddellijk gedetecteerd en onschadelijk gemaakt worden. Daarbij zet hij (ex-verkeers)agent Dwight Proper in, die vervolgens vooral op zoek gaat naar een speciale typemachine. Tegelijkertijd worden door Jones cum suis diverse pogingen gedaan om de “communistenwereld” een stuk veiliger te maken. Men blaast o.a. een boot van de tegenpartij op, decimeert op verzoek een kustplaatsje met bijbehorend vliegtuiggekletter, probeert een vijandige duikboot te torpederen en vergeet helaas zijn kruit te verschieten waar dat gevraagd wordt. Op het einde volgt een aanvaring met een groter vliegdekschip, waarbij bijna de helft van de bemanning, onder wie Sweet Reason, omkomt.
    Ik moet het bekennen: “Sweet Reason” is maar in beperkte mate een spionnenboek. Het geeft wel foutloos aan hoe echt alles wat ik kan bedenken, mis kan lopen in een oorlog, als de bazen al te roestig zijn. De auteur slaat in het boek een heel komische toon aan, volgens The Sunday Times: “Robert Littell’s humor is edgy, nervous, very nearly, but not quite cruel; he walks a dangerous tightrope and gets away with it beautifully. A rewarding entertainment.” Wie ben ik om daar in het Nederlands veel extra woorden aan vuil te maken. Ook ik vind “Sweet Reason” eerder heel leuk dan heel spannend. Echter, ook een echt komisch boek moet op mijn sympathie kunnen rekenen en dus gaat het terug in zijn mand met een 8 als recensiecijfer. Dit vind ik nou echt een boek voor bij de kachel op een kille winteravond.

    Na 1 komt 2, dus hier komt mijn verslag van boek 2. Dat is er een van James Huston (nooit van gehoord) uit 2009, genaamd “Marine One”. Ik heb het in het Nederlands gelezen; ook nu heet het “Marine One”. Het speelt in Annapolis, de kleine hoofdstad van de Amerikaanse staat Maryland, vlakbij Washington DC.
    Jullie kennen wel haast zeker de “Air Force One”, het vliegtuig waarmee de Amerikaanse president zijn vluchten maakt, maar daarnaast beschikt hij ook over een helicopter (helicoptère. zeggen ze in Maastricht, met vroeger een helihaven op de Griend), de “Marine One”. Aan het begin van het boek verongelukt de president, die we maar niet Barack Obama zullen noemen, maar Jim Adams; hij is morsdood. Daarna volgen een kleine 400 bladzijden over het hoe en wat van de fatale neerstorting, in zwaar weer, dat moet er wel bij gezegd worden.
    Mike Nolan, met zijn Volvo SUV, is er om de Franse maker van het toestel, WorldCopter, te verdedigen tegen een snode aanval van advocaat Tom Hackett, namens de zeven weduwen van de inzittenden, onder wie dus ook Rebecca, de “first widow”. Namens hen eist Hackett aanvankelijk als schikking een miljard dollar, maar maakt daar tijdens de rechtszitting moeiteloos 20 miljard van. Belangrijke mensen in het kamp van Nolan zijn de jonge collega-advocaten Rachel Long en Braden Randell, zijn directe opdrachtgeefster van de verzekering Katrhyn Galbraith en een hele bups mensen van WorldCopter uiteraard. Als speurneus voor Nolan treedt Tinny Byrd in het veld en verder o.a. de bejaarde metaaldeskundige Wayne Bradley. Gaan we naar het kamp van Hackett; daar zit een heel circus om de pers voortdurend te verblijden. Het wordt alleen maar erger, als de NTSB, de overheidsclub die over transportveiligheid gaat, al vrij snel WorldCopter de schuld geeft in haar voorlopig rapport. Er zou iets fundamenteels mis geweest zijn met het rotorblad en bijbehorende tipgewichten. En hier houd ik op met de inhoud van het verhaal te vertellen, anders verklap ik te veel. Laat ik wel nog zeggen dat ook de ministeries van Justitie (Richard Packer) en Buitenlandse Zaken (Chris Thompson) een rol van betekenis spelen. Vanaf hoofdstuk 26, bladzijde 255, hebben we van doen met een regelrecht rechtbankdrama.
    Heb ik als volstrekte leek op het terrein van rechten, maar wel als thrillerkenner een mening over het boek “Marine One”? Uiteraard, anders zat ik deze recensie niet te typen. In de sector rechtbankverhalen is dit een van de spannendste boeken die ik (ooit?) gelezen heb. Het steekt boeken van mensen als Scott Turow en John Grisham zonder meer naar de kroon. Wat een mooi verhaal! Met James Huston hebben we er een fenomeen bij, een juridische thrillerauteur die op het hoogste podium staat. Zijn boek “Marine One” krijgt van mij een 8½, vooruit een 9-. Over een week dienen Trudie en Marij dit boek, wat mij betreft, te lezen of de week erop mee terug te nemen naar Maastricht voor puur leesplezier tijdens de kerstdagen.