woensdag 31 december 2014

weblogbrief 10.12, 31 december 2014

Weblogbrief 10.12, 31 december 2014

¡Buenos años! amigos y familia, wat is is het verschil tussen een “choco” en een “chocho”? Ik heb hem van Lorena, een vriendin van Noé, bij wie ik afgelopen vrijdag mijn vorige brief aan jullie probleemloos wist te versturen. Ik had haar gebeld of ik bij haar thuis, in calle Lanzarote, een zijstraatje van Las Canteras, “even” van het internet gebruik kon maken. Dat werkte niet, haar telefoon moest op dat moment nodig opgeladen worden. Een uurtje later stuurde ik nog maar eens een SMS-je en dat werd toen prompt beantwoord. Ze lag aan de thuisdialyse, maar haar vriend Cucu was er en ik kon uiteraard op bezoek komen.
(Lorena, door haar vrienden Lollie genoemd, wordt sinds jaar en dag geplaagd door cystenieren, grote gevallen, waarvan er intussen eentje operatief verwijderd is. De andere doet ook maar nauwelijks wat ze behoort te doen. Vijf dagen in de week moet ze aan de dialyse. Ze spoelt zichzelf tegenwoordig thuis; dat duurt steeds ongeveer 3½ uur. Haar hoop is al een aantal jaren dat er eindelijk een donornier voor haar ter beschikking komt. Cucu heeft al aangeboden, heel hoffelijk, om een van zijn nieren aan haar te overhandigen, maar is kennelijk geen geschikte kandidaat.
Lorena is ongeveer 40, spreekt een mondje Engels, heeft een brommer. Van origine is ze een psychologe uit Buenos Aires. Zij doet, mede door haar ziekte, maar weinig meer aan haar vak. Haar favoriete onderwerp in de psychologie is huiselijk geweld (door mannen), maar veel meer heeft ze op met lekker eten en op zoek gaan naar koopjes. Haar vriend Cucu is van ongeveer dezelfde leeftijd, misschien iets jonger, en hij verdient zijn schamele brood als boertje ergens in het noorden van Gran Canaria. Hij spreekt louter en alleen Canarisch en is zelfs door Lorena en Noé soms moeilijk te verstaan. Ik kan het wonderwel uitstekend met hem vinden, in het Canarisch en deels ook in gebarentaal. Cucu, die eigenlijk Jesús heet, is zich aan het omscholen tot masseur, “masajista”. Ik wacht het moment af dat hij me eens van kop tot teen gaat in- en uitdeuken.)
Ik erheen en uit het niets worden dan hapjes en zo te voorschijn getoverd, o.a. mijn favoriete oude kaas uit Guia. Mijn brief aan jullie was in no time verstuurd, het was echt zo gepiept, en daarna moest het leven zelf uitvoerig met Lorena en Cucu worden doorgenomen. Ik leerde er ook weer een uitdrukking bij. Lorena en ik zijn van ongeveer dezelfde dikte en ze legde me uit wat zwembandjes in het Spaans zijn. In mijn woordenboek Nederlands-Spaans vind ik alleen het woord “aro salvavidas” voor een zwemband, maar daarmee heb ik de vetrolletjes onder aan mijn buik niet benoemd. Die dingen heten volgens Lorena (en ook Cucu) “michelínes” Pas na ruim een uur mocht ik hun flat pas weer verruilen voor een bank in het park bij het Luchtkasteel.
Terug naar mijn vraag: wat is een “choco” en wat een “chocho”? Een “choco” is niet alleen een kinderafkorting voor chocolade, maar ook en vooral (o.a.) een kleine inktvis. En een “chocho” kan werkelijk van alles betekenen: een lupineplant, een kut (ik kan het niet helpen), snoepgoed (in het meervoud, “chochos”). Als ik het wel heb, dien ik me met Lorena, Cucu en Noé onverwijld een keer naar een restaurant in de buurt van Agaete te begeven, dat naar de naam Choco of Chocho luistert. De koteletten daar zouden fantastisch zijn. (En verwar die twee niet met “chollo”; dat is een buitenkansje, ook wel een amoureus avontuurtje.)

Gaan we naar een plaatje of beter gezegd: twee. Ik luisterde afgelopen zaterdagmorgen op mijn computer naar “Theme time radio hour - with your host Bob Dylan” en werd weer eens gecharmeerd door twee van mijn favoriete jazz-zangeressen: Billie Holiday (1915-1959) en Dinah Washington (1924-1963). De stem van de laatste vind ik op de Cd terug op het nummer “Big long slidin’ thing”. (Denk daar niks verkeerds bij; het is de trombone van haar vader.) Het nummer is uit haar Mercury-tijd (1946-1961), die ik op maar liefst 3x7=21 Cd’s heb staan. Als ik het wel heb, is “Big long slidin’ thing” van beginjaren 50. Cd 3.2 van haar Mercury-doos is goed voor vijftien nummers. Hier zijn ze uitgespeld:
01.Such A Night
02.Until Sunrise
03.One Arabian Night
04.I Let A Song Go Out of My Heart
05.A Foggy Day
06.Bye Bye Blues
07.Blue Skies
08.(No, No, No) You Can’t Love Two
09.What A Great Sensation
10.Raindrops
11.Big Long Slidin’ Thing
12.Dream
13.I Can’t Hurt Anymore
14.Soft Winds
15.If It’s The Last Thing I Do
Nummertje 1, “Such A Night“, is hopelijk bij jullie bekend van de latere versie van Elvis Presley. Andere mooie nummers vind ik bijv. “(No. No, No) You Can’t Love Two, “Dream”, “Soft Winds” en het uiterst jazzy “I Let A Song Go Out Of My Heart”.
Een ander hoogtepunt op het “Theme time radio hour – with your host Bob Dylan” is Billie Holiday’s “Good morning heartache”. Dat lied heb ik overigens op diverse Cd’s van haar staan. Het nummer is uit haar Verve-tijd, die loopt die van 1945 tot 1957. Billie Holiday’s muziek uit die periode vind ik het gemakkelijkste terug op een box met tien Verve-Cd’s. Als ik mijn computer mag geloven, is “Good Morning Heartache” uitgebracht in 1956 en staat die op Cd 7 van de tien. Ook van die Cd geef ik jullie maar eens het hele rijtje:
01.Travelin’ Light
02.I Must Have That Man!
03.Some Other Spring
04.Lady Sings The Blues
05.Strange Fruit
06.God Bless The Child
07.Good Morning Heartache
08.No Good Man
09.Do Nothing Till You Hear From Me
10.Cheek To Cheek
11.Ill Wind
12.Speak Low
13.We’ll Be Together Again
14.All Or Nothing At All
15.Sophisticated Lady
16.April In Paris
Billie Holiday, wat is het toch een fenomeen. Naast “Good Morning Heartache” vraag ik jullie vriendelijk, doch dringend nog weer eens te luisteren naar bijv. “God Bless The Child” en nog meer naar “Strange Fruit”, dat is voor mij een evergreen van het zuiverste water. Zijn jullie daarmee nog niet tevreden? Doe er dan maar bijv. “Some Other Spring”, “Do Nothing Till You Hear Fom Me”, “Speak Low” en “All Or Nothing At All” bij en, niet te versmaden, “Ill Wind”.
De uitbundige Dinah Washington en de verlegen Billie Holiday zijn mij beiden even lief. En toch, als ik louter en alleen naar Mercury 3.2 en Verve 7/10 kijk, geef ik aan de droevige stem van Billie Holiday nog net even meer krediet. (Maar nou bekruipt mij wel de neiging om allerlei wapenfeiten van Dinah Washington te gaan opsommen.)

Hier is een jeugdfout die zich maar moeilijk laat herstellen. Ik had als jongen natuurlijk nooit naar een katholieke middelbare school moeten gaan, maar het was niet anders: mijn broer Harry zat sinds de zomer van 1956 op het Veldeke gymnasium in Maastricht, dus ging ik hem twee jaar later achterna naar die school. In alle jaren op het Veldeke, behalve jaar 1, had ik voor Duits een oudere, ongetrouwde leraar die onder ons, jongens op de speelplaats “De pudding” heette. Zijn officiële naam was Beuken, zonder umlaut. Hij had iets raars over zich; was hij bovenmatig gesteld op (mannelijke) schoolkinderen? Dan wist hij dat voor mij en mijn vrienden in ieder geval aardig verborgen te houden.
Hier wil ik het over een andere eigenaardigheid van de man hebben. “De pudding” had een prachtig ouderwets handschrift, waarmee hij het schoolbord graag volschreef, in het Duits uiteraard. En nou komt het: zijn kleine letter r schreef hij niet als: schuin naar boven, twee kleine topjes en dan weer terug naar beneden, maar als: schuin naar boven, terug naar beneden, dan op hetzelfde lijntje weer naar boven, gevolgd door een bijna horizontale streep. Op een typemachine is de letter niet goed aan te geven, zelfs niet met mijn bijzondere symbolen en bij de diverse lettertypes zou ik deze r-en ook niet zo snel kunnen thuisbrengen. Hoe dan ook, ik vond zijn r destijds helemaal uit-de-kunst en nam hem direct over. Later kreeg ik daar spijt van, veel spijt, maar toen was het al gebeurd met me. Volledig terugschakelen naar de oorspronkelijke r was knap lastig. Het eindresultaat is dat ik nu beide r-en door elkaar gebruik, geen gezicht! Vooral als ik bij het schrijven niet nadenk, neig ik nog steeds naar het gebruik van mijn Duitse leraar r, een pudding r.
Dat alleen al lijkt mij een reden om aan een type r boven geschreven r-en de voorkeur te geven. Mijn gangbare type r is een Times New Roman, grootte 14 en daar ben ik heel tevreden mee.

Zaterdag op het einde van de middag maakte ik weer eens de gang naar La Guarida. Dat is Spaans voor het hol, de schuilplaats. De volledige naam van het café is “la guarida del blues”. Deze keer trad een bandje op, los Gumbo, dat ik met enig goede wil de lijfband van de zaak zou willen noemen. Er hangen binnen foto’s van de vier jongens: een in zichzelf gekeerde pianist annex man met een hammondorgel, een nogal blije basgitarist, een behulpzame gitarist voor de akkoorden en een enkele solo en ten slotte de kennelijke leider, achter een drumstel. De laatste, Alberto Gulias, was degene die tevens als blueszanger figureerde en de diverse Engelse, eigen nummers, aan elkaar praatte in het Canarisch. Het mag hier gezegd worden: ik was uitermate gecharmeerd van Los Gumbo en hoop dat ze binnenkort nog een keer komen spelen. Dan ga ik zeker weer kijken.
Echter, een vraag op de achtergrond heb ik wel weer. Als ik de diverse zangeressen buiten beschouwing laat, waarom zitten er niet veel meer dames in muziekgroepjes - pop, folk, country, blues, noem maar op? Ik kan jullie best namen noemen van vrouwen die zonder te zingen, op de piano, gitaar, als blazer of zelfs als drumster actief zijn, maar dat zijn uitzonderingen. Noem mij eens twee vrouwelijke sologitaristen, trompettisten of drummers? Zijn bijvoorbeeld iemand als Candy Dulfer op de saxofoon of die basgitariste van The Scene in Nederland niet grote uitzonderingen? Hedendaagse muziek maken is, net als zoveel andere terreinen, een business van mannen, waarin vrouwen, behalve voor de microfoon, geen rol van betekenis spelen. Aan hun spierkracht ligt het niet, want waarom zou je als vrouw in een orkestje geen trombone kunnen spelen? Dames, is dat niet een mooi terrein om je gigantische achterstand om te zetten in een gelijkwaardige positie of zelfs een voorsprong?

Zondagavond zag ik op de boulevard een Telegraaf van zaterdag liggen. De krant had als kop op de voorpagina: WINTER IN AANTOCHT. Ik was er al op aan het wachten, maar daar is-t-ie: vrieskou, natte sneeuw en meer ongerief in Nederland, terwijl ik hier in korte broek boodschappen doe. Zo iets wil je graag bevestigd zien. In mijn internetcafé was www.nu.nl iets minder agressief in zijn beoordeling, maar een e-mail van Ton zei eveneens dat het echt bar en boos zou worden. De tijd zal het leren (of al geleerd hebben).
Op www.nu.nl zie ik ook wel cartoons, maar die bevallen mij zelden. Maar zondagavond was er een, die over de drukte bij de voedselbank ging, wel in de roos. Aan de bar van een café vertelt een oudere man trots dat hij “voedselbankier” is. Ernaast zit een man die tegen zijn buurman zegt: “Hij werkt bij de voedselbank. Het succes is hem naar het hoofd gestegen.”

Eerder die avond was ik op Las Canteras nu eens niet om de “belén de arena” weer te visiteren, waar nummertje 7 nu toch wel definitief ontbreekt, maar de zandhopen van lokale beeldhouwers een kans te geven om in de race te blijven. Vooraan, voorbij hotel Reina Isabel (Elisabeth II) had een nogal excentrieke man een verzameling tekenfiguren uitgebeeld die mij verder onbekend zijn. De grootste, ene Duƒƒ, zat tussen een verzameling cadeautjes met een vat bier van 40 liter voor zich. Geslaagd is anders naar mijn bescheiden overtuiging.
Verder op bij hotel Cristina had alweer een alternatieveling de kop, pardon, het hoofd van onderwijsvernieuwster Maria Montessori uitgebeeld, met daar omheen in het klein een aantal schoolkinderen en wat lesmateriaal. Naast het emmertje, waarin wij verondersteld werden enige muntjes in te gooien, had hij bovendien een hele verhandeling over de persoon Maria Montessori en haar verdiensten op papier gezet. Voor deze zandbuste heb ik wel een ruime voldoende over, een 7. Hij mag nog een keer terugkomen om een nieuwe gooi naar de macht te doen.
Gaan we naar de laatste sculptuur van de drie: een grote ouderwetse kerstman, “papá Noel”, alsof de firma Coca Cola hem zelf geconstrueerd had. Hij was omringd door een groepje kaboutertjes en een grote klok, die uiteraard op 5 voor 12 stond. De maakster, een pront meisje dat hier al jaren als zandvrouw actief is, stond er uitdagend een sigaretje bij te roken. Best interessant! Helaas, op een misser moet ik haar betrappen: het cijfer 4 schrijf je als IV behalve op een klok, daarop is het IIII. Foutje, bedankt! Niettemin krijgt zij mijn dagprijs. Ik geef haar creatie een 8; dat is tevens meer dan dat ik over heb voor de meeste van de zes “officiële” kunstwerken in de kerststal van zand.

Het probleem met opschriften op T-shirts is dat ze, zelfs hier in Spanjaardenland, bijna allemaal in het Engels zijn, als er al niet de naam van een firma opstaat. Helaas zie je weinig een leuke tekst in het Spaans. Liep ik maandagavond over de Tomás Miller om bij Daily Price een kijkje te nemen, en daar was er een die ik niet kan laten om aan jullie door te geven. “Al ido, olvido” stond op een zwart geval, waarachter een obstinaat meisje schuil ging. In goed Spaans staat dat voor: als iets geweest is, vergeet ik het. In het A.B.N. zeggen we dan: “uit het oog, uit het hart”.
Even later kwam ik een meisje tegen die “Déjà Vu” op haar truitje had staan. Dat is Frans, in ieder geval geen Engels, voor “ik heb je al eens eerder gezien”. Of zou het opschrift verwijzen naar de LP van Crosby, Stills, Nash & Young, waar ik nog steeds met plezier op terugkijk?

Cecilia heeft me dinsdagochtend weer eens met een bezoek vereerd. Tot de vele voordelen van haar behoort dat ze nog nooit verzaakt heeft en altijd op ongeveer het afgesproken tijdstip aanbelt. Ik word zelfs gezoend, twee wangkusjes waar ik niet onder uitkom. Na afloop was er wederom discussie over het honorarium. Ik kwam met 25 euro aanzetten, maar zij vond dat ze iets minder dan 2½ uur voor me in touw was geweest. Haar voorstel van 23 maar euro heb ik gelukkigerwijs kunnen afwimpelen.

Daarna had ik nog alle tijd om mij naar de “mercado central” te begeven. Volgens een bord mag je er niet in met een brandende sigaret, een fiets en skates. Horen jullie het eens van “een ander”, dat gedoe met die skates op allerlei plekken moet maar eens afgelopen zijn.
Bij de ingang stond een glazen bak met doppen van waterflessen. “En los mercados municipales recogemos los tapones para buena causa”, op onze markten verzamelen we de doppen voor een goed doel. Wat is dat doel dan wel, vraagt deze jongen zich af. Dat staat nergens, alleen “no me tires, depositame en este cubo, juntos podemos ayudar alguien. Gracias”. Stop me in deze bak, samen kunnen we iemand helpen. Bedankt. Dat “no me tires” is een uitdrukking die ik niet onder mijn pet heb. En wie nou gaat profiteren van al die doppen, is me nog steeds een raadsel. Dit is iets dat ik Noé of een van zijn vrienden eens moet vragen. Lorena lijkt me typisch iemand die er het naadje van de kous van zal weten.
Ik heb jullie eerder verteld over de verloting van een splinternieuwe auto door de markten. Voor het kleinere werk zijn er iedere week trekkingen. “Consíguela dada martes y jueves”, kennelijk om 1 uur ’s middags. “Con la ticket de compra igual o superior a 10 €, rellenando tu nombre y tu número de teléfono en él y depositándolo en nuestras urnas para el sorteo”, vul op je bonnetje van 10 of meer euro je naam en telefoonnummer in en stop het in de bus voor de trekking. Erbij zie ik een complete rauwe ham staan, toch al vlug 50 tot 100 euro waard, die mij toeroept: “¿A quien le tocaré? Aan wie zal ik hem uitdelen?
Op de markt is uw gulden een daalder waard, zouden we in Nederland zeggen. Hier lees ik over de “Frescura y calidad. Sin lugar a dudas”, Versheid en kwaliteit. Zonder ook maar de minste twijfel. Op de markt kocht ik deze keer koffie uit Kenia en Columbia, Russisch ei en pulpo (inktvis), sperzieboontjes en spinazie, oude kaas van Guia en gebrande amandelen. Ik kom wat eten befreft, weinig tekort op deze manier.

Ik heb er een gewoonte van gemaakt om tegen het schemerdonker, “atardecer”, de straat op te gaan voor een wandelingetje, eventueel gevolgd door een rondje internetten en/of een paar “kemissies”. Gisteravond, op de dinsdag, kreeg ik het ineens in mijn hoofd om een bezoekje te brengen aan La Regenta, het kunstcentrum bij mij om de hoek. Ik heb jullie er eerder wel eens over verteld, toen daar een fototentoonstelling over posters was. Als je vanaf Santa Catalina de Leon y Castillo ingaat, is het vooraan, schuin tegenover de nieuwe vestiging van het casino. Daar staat momenteel de relatie tussen moderne muziek en grafische kunst in the picture (tot 10 januari, dus je kunt er nog heen). De officiële naam is “Una historia del diseño grafico musical”, dat heeft, denk ik, geen vertaling nodig. Voor de toegangsprijs hoef je het niet te laten: de entree is gratis, voor wie daarin geïnteresseerd is.
Op twee ruime etages zijn ruim 800 platenhoezen te zien, allemaal uit de tweede helft van de vorige eeuw. Jullie bedenken een bijzondere hoes en hier ligt ze, of beter: hangt ze. Jazz, blues en country zijn weinig vertegenwoordigd, maar het begin van de rock ‘n’ roll wel al. Voor Elvis is een heel wandje ingericht. De Rolling Stones en nog meer de Beatles zijn goed voor vele tientallen afbeeldingen. Van Sergeant Pepper hangen er ook allerlei opvolgers/imitaties en de Stoneshoes met de ritssluiting is twee keer aanwezig.
Ook allerlei andere platen met een aparte hoes, die ik zo vlug kan bedenken, zijn hier present. Wie nog verdere belangstelling heeft voor de vertegenwoordigers van de “Beatlemania” en de periode er vlak na, zoals de Who, de Hollies, de Kinks, Roxy Music, en niet te vergeten Pink Floyd, hier hangt echt de hele handel keurig op een rijtje. Dat geldt ook voor de diverse Amerikaanse psychedelische artiesten zoals de Velvet Underground (met Lou Reed), Debbie Harry en andere groepen rond Andy Warhol. Van de popkunstenaars zijn ook bijv. Roy Lichtenstein en Keith Haring goed voor het nodige hoesmateriaal. Het verbaast me dat ik foto’s van Bob Dylan of kunstwerken rond zijn platen nauwelijks heb kunnen ontdekken en ook de Beach Boys blijven buiten schot. Wie vooral in de latere muziek geïnteresseerd is, zoals van de Sex Pistols of Nirvana, kan echter zijn hart weer uitgebreid ophalen. Het Engelse en Amerikaanse materiaal is er bijna allemaal. Ik constateer wel weer dat het Spaanstalige gebied maar zeer beperkt vertegenwoordigd is (en de lage landen bij de zee helemaal niet).
De aangegeven tweedeling in artiesten en stijlen in de begeleidende folder, die ik mee snaaide, kan ik overigens niet bepaald ontdekken. M.i. loopt steeds een bepaalde kunststijl aardig gelijk op met bepaalde muziek. Maar mooi blijft het! Ik heb een uur met veel animo naar de platenhoezen staan kijken, vooral LP-hoezen op ware grootte, als enige bezoeker trouwens. Pas toen ik weer naar de uitgang liep, kwam er een nieuwe nieuwsgierige binnen. Het was een man van mijn leeftijd, niet helemaal vreemd.

Zo ben je nog onthand en zo is het leed weer geleden. Dinsdagavond, gisteravond dus, was ik net weer thuis, toen ik Noé aan de telefoon kreeg. Ik word met hem vanavond, “nochevieja”, bij Lorena thuis verwacht voor een copieuze maaltijd. Dan heb ik tussendoor zeker de kans om jullie alweer deze brief te versturen. Wel is mij door Noé ook duidelijk gemaakt dat ik eventueel wat wijn zou kunnen meenemen. Dus heb ik mij vanmorgen bij de hipercor van El Corte Inglés aangediend voor de aanschaf van flessen “Baron De Ley Reserva”, uit 2009, uit eikenhouten vaten. Het rode spul is “embotellado en la propiedad”, wat een extra aanbeveling schijnt te zijn. In de schappen staat mijn “baron” bij de rioja’s en vooruit, een klein Spaans lesje, om het af te leren, moet toch kunnen:
“Este reserva fue criado durante 20 meses en barricas nuevas de robley posteriormente envejecido en botella hasta alcanzar su plentitud. Su profundo color y aromas complejos expresan la calidad de nuestras más de 350 hectáres de vinedo. Este vino no ha sido sometido a filtrados o estabilizados, por lo que puede presentar precipitados de origin natural.”
Als dat niet mooi klinkt! Ik weet niks van wijn, dus laat ik de vertaling naar het Nederlands graag aan jullie over.

Daarmee blaas ik de aftocht aan mijn blog 10.12. Dat ik er toch nog twee heb kunnen versturen, nummertje 11 en 12, Lorena wordt bedankt! Nu heb ik rust tot laten we zeggen 7 januari, als jullie mijn volgende brief mogen verwachten, weer als vanouds te versturen vanaf de universiteit. De vele honderden, misschien wel duizend vierkante kerstbomen, met meer dan 100 van die kerststerplanten per boom, die hier in de hele stad door de gemeente zijn neergezet, kunnen de pullenbak in. Het verbaast me in positieve zin dat ze de afgelopen weken allemaal echt ongeschonden zijn gebleven. Zijn wij niet een net volkje hier?
Voor wie nu denkt dat de donkere dagen NA kerstmis inmiddels zijn aangebroken, over 2½ week staat in Maastricht de nieuwe prins carnaval “oppe merret” naar jullie te zwaaien (tenzij je niet gaat kijken dan wel zelf tot het hoge ambt verkoren bent.) Hier verbijt, sorry verbeid ik mijn tijd; dat moet op zijn tijd ook eens kunnen. Tot ziens, hasta luego, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Ik heb er weer eentje uit. Jullie en ik weten dat Zweden een land is dat in het verleden en nog steeds vele auteurs van moordboeken voortbracht en voortbrengt. Een vrij nieuweling is Kjell Eriksson, geboren in 1953. Ik heb hem hier vorig jaar al eens in het zonnetje gezet. In 2003 kwam zijn boek “Nattskärran” uit, in de Nederlandse vertaling van 2006 heet het “Nachtschaduw”. Voor wie een verklaring van de titel wil, kijk maar eens op blz. 100 of 273 van het boek. De plaats van handeling is het Zweedse Uppsala, ten noordwesten van Stockholm, waar Kjell Eriksson vandaan komt.
De ster van het boek is politie-inspecteur Ann Lindell, in de dertig, ongetrouwd en met een minizoontje genaamd Erik. Zij en haar team, met o.a. Ola Haver, Bea Andersson en Sammy Nilsson, moeten de moord op een jongeman oplossen, Sebastian Holmberg, die tijdens de brandstichting en rellen in de Drottninggatan met een stoel is doodgeslagen. Als verdachte is Marcus Ålander opgepakt, Sebastian’s rivaal bij de keuze van een meisje. Niet veel later wordt nog eens een opvanghuis voor allochtonen in de fik gezet, met nog eens drie doden. Later blijkt dat de verschillende ongeregeldheden waarschijnlijk van een groepje extreem rechtse racisten komen, met als doel om de allochtonen in diskrediet te brengen. En voor de aanslag op Sebastian is, althans volgens Ann Lindell, iemand anders dan Marcus verantwoordelijk, terwijl ook enkele Perzische jongens, Ali en Mehrdad, er zijdelings bij zouden betrokken zijn. Enkele agenten van de ordedienst zouden bovendien een verkeerde rol hebben gespeeld.
Het duurt ruim 300 bladzijden voordat de moordzaak of meer en de ongeregeldheden tot een einde komen. Daarbij komen zoveel mensen met een achternaam eindigend op –son voorbij, dat ik er hier een zaak van maak om nog enkele mensen zonder -son op het einde te noemen: Lund, M-molin, Munke, Risberg, Ryke en Wolf.
Is Zweden meer dan het detectiveland van voormalige grootheden als Sjöwall & Wahlöö en Henning Mankell? Wel zeker, met bijv. Kjell Eriksson en zijn Ann Lindell is er nieuw licht aan de horizon. Zijn Zweeds “Nachtzwaluw” is er een om bij de betere politieromans in de kast terug te zetten. Ik geef er een 8+ voor, vooruit zelfs een 8½, en beloof jullie dat ik, wat hem betreft, nog vaker van me zal laten horen.

Of het niks is, heb ik zelfs nog een tweede boek voor jullie in de aanbieding. Ken Follett (uit 1949) is vandaag de dag een beroemde schrijver, o.a. vanwege zijn recente trilogie: “Fall of giants” uit 2010, “Winter of the world” uit 2012 en “Edge of eternity” dat momenteel in hele stapels in de boekwinkel op klanten ligt te wachten. Hoe was Follett vroeger als schrijver, toen hij nog een jong ventje was? Een van zijn eerste was The Modigliani scandal” uit 1976. Dat ga ik hier voor jullie uit de doeken doen.
(Voor wie het niet weet, Amedeo Modigliani is een Italiaanse schilder uit Livorno van meer dan honderd jaar terug. Oud is de man kennelijk niet geworden, niet veel meer dan Jezus Christus. Zijn botten liggen op Père Lachaise in Parijs, de stad waar hij in 1920 overleden is.)
Hier is het verhaal in notendop. Dee Sleigh is een studente kustgeschiedenis in Parijs die een proefschrift wil gaan schrijven over drugs en schilders. Als ze hoort dat in de buurt van Livorno een Modigliani ligt te verkommeren, die hij onder invloed van drugs geschilderd zou hebben, gaat ze proberen om die te bemachtigen. Ze stuurt vanuit Italië ansichtkaarten naar haar oom Charles Lampeth en vriendin Samantha Winacre in Londen. Die zijn evenmin vies van een nog onbekende Modigliani. Dan is er nog Julian Black, schoonzoon van de rijke lord Cartwell, die eveneens achter de Modigliani aan gaat.
Intussen besluiten de afgewezen schilder Peter Usher en zijn vriend Mitch om werken van bekende schilders te vervalsen en aan galeries te verkopen om zo de schijnheiligheid van het kunstkennerswereldje aan de kaak te stellen. Moet ik nog meer verklappen? Nee, dus.
Als ik Ken Follett’s “The Modigliani scandal” vergelijk met zijn veel latere boeken, is dit boek echt een stuk minder. Dat kan met gedateerdheid te maken hebben, maar ik vind het verhaal maar matig en ook de verteltrant kan me niet heel erg boeien. Dat vertaalt zich in een matig cijfer: meer dan een 6½ kan er als recensiecijfer niet van af.

vrijdag 26 december 2014

Weblogbrief 10.11, 26 december 2014

Weblogbrief 10.11, 26 december 2014

Bonitas tardes, respetable público, een mooie middag wens ik jullie, hooggeacht publiek. God Jul, om het eens op zijn Scandinavisch te zeggen. Het is me dan toch gelukt om jullie in het oude jaar nog met een brief te verblijden, een kerstboodschap met nummertje 11, het gekkengetal.
Hoe kan ik anders dan beginnen met de dood van Joe Cocker te betreuren. De man uit het Engelse Sheffield is op 70-jarige leeftijd gestorven aan longkanker. Dat valt me eigenlijk nog mee voor iemand die het noodlot vele decennia lang getart heeft, vooral met overmatig drankgebruik. Op het laatste na dat ik nog eens moet zien te bemachtigen (“Fire it up” uit 2012) heb ik echt alle studio-albums van hem; zijn beste vind ik nog altijd “Sheffield steel” uit 1982, met o.a. het nummer Ruby Lee met Sly Dunbar “en la batería”. Ik zet Joe Cocker hier vooraan in mijn brief in het herfstzonnetje met nog twee liedjes: het Beatlesnummer “She came in through the bathroom window” en met Randy Newman’s “You can leave your hat on”.
Dan kom ik nog even terug op mijn verhaaltje in brief 10.10 over de Segway. Als ik het goed begrijp, is de uitvinding van 2001, door ene Dean Kamen. Het vervoermiddel kan een snelheid van 20 km per uur halen, dus dat is in de stad in orde. Maar nu komt het, voor de productie van één zo’n apparaat moet je, afhankelijk van welk model je kiest, wel 2200 tot 3900 euro neertellen. Het apparaat dat ik zou kiezen, kost 2600 pietermannen en je kunt er 35 aan een stuk mee vooruit. Het opladen ervan duurt drie tot vijf uur.
Goedkoop kan ik mijn Segway dus niet noemen. Hij is een stuk duurder dan een elektrische fiets. Dus, beste mensen van dit elektrische vervoermiddel op twee wielen, het moet goedkoper. Maak eens een vuist en ga ze in een grotere oplage fabriceren en verkopen. En ik zal eerst wat moeten afvallen, voordat ik me er een aan kan schaffen; hij kan maar maximaal 100 kilo aan op de twee steunen en ik weeg nu 102,5.
Ik zie het helemaal voor me: een stad als Las Palmas of Maastricht, met overal voetgangers die zich een Segway hebben aangeschaft en daarmee rondcrossen, terwijl het autoverkeer uit de stad verbannen is.

En of het niet op kan, heb ik ook nog de titel voor jullie van het boek dat Maarten ’t Hart anti de bijbel schreef, in zijn woorden: “De schrift betwist”. Het is uit 1997 en heet: “Wie God verlaat, heeft niets te vrezen”. Dat is voorwaar een boek dat jullie ook maar eens moeten gaan lezen. Ik heb er ooit Eddie vaan noonk Pie voor zijn verjaardag blij mee gemaakt.
Muziek! Zelfs de grootste muziekdebielen onder jullie hebben wel eens van Astor Piazzolla gehoord. Hij poetste de klassieke Argentijnse tango op tot een nieuw fenomeen. Ik heb van hem en zijn orkest een doos platen die ik met plezier op de draaitafel leg.
Maar wisten jullie ook al dat de man diverse volgelingen heeft gekend, ook buiten Argentinië? Een bekende uit die serie is de Franse Italiaan Richard Galliano. Via Rocky Courtens heb ik een van diens vele Cd’s weten te bemachtigen, een live Cd genaamd: “New Musette”. Eerlijk is eerlijk, die plaat kan mijn goedkeuring best wegdragen. Hier zijn de diverse nummers:
01.Beritwaltz
02.Des Voiliers
03.Le Clown Perdu
04.La Valse De Margaux
05.Dum Dum Dum
06.Giselle
07.Corail
08.Les Oiseaux
09.Laura Et Astor
10.Oblivion
Voor wie het kwijt is, de “voiliers” van liedje 2 zijn zeilschepen. Ik plaats de muziek van Galliano “ergens” tussen tango en vrije jazz in. Op genoemde Cd zijn ze met zijn vieren: Richard Galliano op bandoneon, Philip Catherine op gitaar, Pierre Michelot op contrabas en ene Aldo Romaldo op ik-weet-even-niet-welk instrument. Het kwartet maakt er wat van.
Het is hier goed uit te houden met een boek op het balkon en “New Musette” op de achtergrond.

Ander, minder muzikaal onderwerp: het woord Vegueta. Waar komt dat vandaan? Op de terugweg naar mijn deel van Las Palmas zag ik een bord “Vega de San José” en daar vlakbij “Vegueta”. Toen dacht ik: zou Vegueta niet gewoon een verkleinwoord van Vega zijn, Veguita eigenlijk?
Een paar uur later op de vrijdagavond zat ik met Noé op het terras van El Rincon de Velasquez. De pittige Ana, qua presentatie van het niveau van Wim van de Poort, had ons bier gebracht en Noé was zelfs in een broodje aan het happen. Ik vragen naar Vegueta en hij was direct bereid om daarvoor zijn internet op de telefoon in te schaken. Blijk ik gelijk te hebben! Vegueta is inderdaad vega in het klein. (Wie ook in de naam Triana geïnteresseerd is, die komt van een soortgelijke wijk met die naam in Sevilla.)

Met Noé had ik op plaza Farray een hele discussie over een politiek onderwerp. Wij beiden zijn voorstanders van een linkse samenleving, met de nodige sociale controle. Voor mij persoonlijk kan die op allerlei plaatsen niet snel genoeg beginnen, terwijl Noé vindt dat echte sociale verandering pas optreedt, als die geleidelijk gaat. Gaat het te rap, dan leiden boycots van landen als de Verenigde Staten tot een puinhoop. Denk maar aan bijv. Nicaragua.
Als voorbeeld van hoe het volgens hem moet, kwam hij aanzetten met de huidige politieke situatie in Uruguay. Daar was links nu aan de macht met als president een al bejaarde man die helemaal op Noé’s lijn zit, of het zal wel omgekeerd zijn. Zijn naam is Pepe Mujica en hij zorgt op een geleidelijke manier voor allerlei veranderingen in het land in de richting van meer socialisme. Onder ons gezegd heb ik nog nooit van die Pepe Mujica gehoord, maar ga hem binnenkort zeker eens goochelen, ik bedoel: googlen.

Ietsje later op de avond kwam Carlos erbij zitten. Dat is een vriend van Noé met wie het goed kersen eten is. Van hem leerde ik ter plekke de uitdrukking: “Culo veo, culo quiero”, als je iets leuks ziet (een kont), wil je het best hebben.
Carlos heeft een lawaaiprobleem met zijn woning. Boven hem woont een omaatje van 84, dat is nog eens oud, en die heeft een keffertje van een hondje dat de godganselijke dag blaft. Vooral als oma niet thuis is, en dat gebeurt nogal eens, keft het mormel Carlos haast hun woning uit. Bonken op het plafond met een bezem helpt geen mallemoer en diverse gesprekken met de dame hebben de zaak alleen maar verergerd. Oma en Carlos zijn intussen beiden op het oorlogspad. Op het moment dat hij vond dat hij er maar eens de politie bij moest halen, bleek oma dat al gedaan te hebben. Er stond politie bij Carlos voor de deur om hen te manen het arme vrouwtje met rust te laten. Hoe loopt dit af? Kan het beestje niet stiekem worden afgemaakt? Een zakje rattengif is zo gekocht.
Meer in het algemeen vind ik dat het aantal hondjes hier, meestal van het formaat dat in een schoenendoos past, langzaam aan de spuigaten uitloopt. Bij mij voor de deur is het af en aan viervoeters die de straat komen bevuilen. Gelukkig zijn wel bijna alle baasjes bereid om het ongerief direct en volledig op te ruimen. Niettemin, ook bij mij tegenover in de flat hoor ik geregeld een scharminkel te keer gaan dat horen en zien je vergaat. Waar het loeder alleen zit te zijn, weet ik niet, maar het is net te ver van me af om tot daden over te gaan.
Als Carlos met een uitdrukking komt, kan Noé niet achterblijven. Hij kwam met het zinnetje: “Lo que dura, dura”. Dat laat zich alleen goed omschrijven, als je weet, dat een “dura” een stijve is, maar ook “duurt” betekent. Vrijen met een stijve duurt langer, lijkt me een aardige vertaling. Ik moest Noé en Carlos beloven dat ik het zinnetje niet in het bijzijn van Lluis of Cristina zou gebruiken. Dus zet ik het hier maar in het zonnetje.<BR>
Later op de avond ging Carlos weer huiswaarts, maar in zijn plaats kwam toen Agu 1 opdagen. Met hem liepen we naar Santa Catalina, naar het concert tegen ebola. Wisten jullie al dat het, in ieder geval in het Spaans, ébola is en niet ebóla? Het optreden van diverse groepen op het plein was gratis en wij werden verondersteld om de nodige drankjes bij de feesttentjes te halen om aldus de nood in West-Afrika te lenigen. Echt druk vond ik het niet en dus taaide ik vrij snel af naar mijn fletje en mijn bedje.

Het eerste dat ik zaterdag bij koffiehuis Carlos beneden mij hoorde, toen ik op mijn balkon plaatsnam, was “No me digas”. Dat is een zinnetje dat hier “in” is. Letterlijk betekent het: “zeg me dat niet”, maar je bedoelt te zeggen: wat vertel je me nou. Het staat bij nader inzien ook in mijn dictionaire, dus geef ik het jullie door zonder verder commentaar.
Later, in de vroege avond, ben ik toch maar eens over de kerstmarkt gewandeld, die naast het ébola muziekpodium gehouden werd. Er waren een twintigtal kraampjes en meevallen deed het me niet. Eerlijk is eerlijk, ik ga het toegeven: die van bijv. Luik is stukken beter en ook gezelliger. Eigenlijk vond ik alleen de stand van Artsen zonder grenzen, “Medicos sin fronteras”, de moeite waard, vanwege het foldermateriaal dat daar opgestapeld lag. Moet ik trouwens niet lid worden van die club? Die doet echt goed werk, lijkt het.
Voor wie het nog niet weet: ébola is een ziekte veroorzaakt door een virus. Tot dusver is alleen West-Afrika de klos, met epidemieën in de landen Guinee Bissau, Sierra Leone en Liberia, maar sinds onlangs maakt het virus ook slachtoffers in Senegal, Nigeria en de voormalige Belgische Kongo. Het laatste land, de Kongo, is ook het land waar twintig jaar terug de eerste uitbraken waren, in 1995. Destijds werden besmette dorpjes gewoon geïsoleerd, de mensen gingen er dood en daarmee was de kous af.
De farmaceutische of andere medische industrie heeft er nooit veel brood in gezien, laat staan dat intussen een vaccin is ontwikkeld. Nu is het aantal slachtoffers echter veel groter, met ongeveer (niet 12.000, maar) 7.500 doden tot dusver. Dat is bijna de helft van het aantal zieken. Of de ziekte fataal is, zou te maken hebben met de immuunstatus van de patiënt. Eindelijk wordt er door o.a. de Wereld Gezondheid Organisatie actie ondernomen.
De belangrijkste bron van besmetting is lichamelijk contact, zoals bij zieken verzorgen. En dan zijn er de diverse begrafenissen van ébola-patiënten, met in Afrika een veel intensiever lichamelijk contact bij ons. Via de lucht is er geen verspreiding en de vrees voor een epidemie in het rijke westen is bijna nul.
(Daarbij is alles relatief. (“Aunque la tasa de mortalidad es muy alta), han fallecido menos de personas de ébola en seis meses que por malaria en un solo día en todo el mundo. In de laatste zes maanden samen waren er minder ébola-slachtoffers dan malaria-slachtoffers op de wereld in één dag.)

Zondagmorgen was ik er weer, nu niet voor de kerstmarkt op Santa Catalina, maar voor de gewone rommelmarkt die er steevast is op de grote ruimte ten zuiden ervan. Ik kocht er voor twee euro zowaar een film, die ik misschien al gezien heb, ik weet het niet zeker, maar dan best nog eens wil bekijken. De rolprent heet: (Las) Horas, The hours, en is uit 2003. De hoofdrollen zijn voor Nicole Kidman, Meryl Streep en Julianne Moore. Nicole Kidman, die in de film Virginia Woolf in de jaren 20 speelt, hield er een Oscar aan over.

Op de vroege maandagavond maakte ik een wandelingetje, dat deze keer over de paseo de las Canteras naar La Puntilla ging en terug. De zevende halte van de kerststal hier is nog steeds een berg zand en meer niet. Wie kwam er voorbij sjokken, toen ik de mensen zat uit te kijken op mijn bank bij hotel Imperial Playa (dat overigens nu met verspringende lampjes is opgedirkt: rood, blauw en groen)? Hinkepie! Ik had hem deze winter nog niet ontwaard. Was dat omdat hij elders “beschäftigt” was of omdat ik langzaam toch kippig begin te worden? Vorig voorjaar liep er trouwens wel eens een vrouw met hem op, maar nu hinkte hij solo langs. Een korte, rode broek hing een beetje verfomfaaid over zijn aangetaste stelten, maar zijn polo mocht er zijn: diverse rode en witte blokken als op een schaakbord. Daarboven zag zijn kop eruit of er helemaal niks veranderd was. En misschien is dat ook wel zo. We zijn alleen allebei ietsje ouder geworden, meer kan ik er niet van maken.
Verderop stak café Tasquita Cambullonera in een nieuw jasje of beter gezegd in een belegen jasje, want het café ziet er nu veel ouderwetser uit, een “barra” uit de jaren 50, lijkt het wel. Noé en ik kunnen het tegenwoordig prima vinden bij El Rincon de Velasquez op plaza Farray en een reden om terug te keren naar deze zaak aan de boulevard zie ik niet. Als ik het opschriftje op de luifels mag geloven, heet de nering nu “Ginger”. Geef mij maar het restaurant maar dat er direct boven ligt, “Casa Carmelo”, voor de beste steak van de stad.
Op de terugweg kocht ik een groot rond brood bij de Garnier (spreek je het uit op zijn Frans?). Er was er al een op de boulevard links (meer naar het zuiden), maar de firma is intussen ook aangeschoven in het rijtje terrassen rechts, tussen Del Real en Al Maccaroni, de pizzatent waar goede zaken worden gedaan. Ik bestelde mijn brood en vroeg of het “cortado” kon. Antwoordde het vriendelijke meisje achter de toonbank dat je in goed Spaans beter “rebanado” kon zeggen. Boterhammen (af-)snijden van een heel brood is “cortar rebanados de pan”, maar het werkwoord om een heel brood in sneeën (rebanadas) te snijden is kennelijk “rebanar”. Zo leer je bij!
Terug op mijn afslagpunt naar links mijmerde ik wel over het toenemend aantal ketenwinkels op Las Canteras. Naast de twee Granier’s zijn er ook twee Gelizia’s en het eind is denk ik nog niet in zicht. Tot overmaat (van ramp?) is er op het eind van de Tomás Miller op het pleintje daar, naast Colon Playa met daaronder de Italiaanse zaak Paparazzi, voor wie het nog allemaal kan volgen, nu ook een Burger King, “home of the whopper”. Ik vrees dat een MacDonald’s op de boulevard niet lang op zich zal laten wachten.

Maandag naar rechts op de boulevard, is dat niet een uitnodiging om op dinsdag naar links te gaan? De totale boulevard, paseo de Las Canteras, is 3 km lang, van bij mij uit 1 km naar rechts en 2 km naar links. Halverwege naar links loopt de weg ietsje omhoog en vlak daarvoor is een grote open ruimte met speeltuintje en zitje en plus basketbalveld erachter. Opzij van het speeltuintje is tegenwoordig een buurthuis, waar je boeken kunt lenen. De meeste mensen komen er echter voor het internetten en het lezen van kranten en tijdschriften.
Dinsdag in de vroege avond zat ik daar met Canarias7 en La Provincia, de twee kranten van de Canarische eilanden. Vooral de uitslag van “El Gordo”, de kerstloterij van Once, nam in beide kranten vele bladzijden in beslag. De hoofdprijs was in Madrid gevallen, maar ook bij ons op de eilanden waren diverse aanzienlijke prijzen gevallen. De kranten kwamen daarnaast met het bekende politieke gedoe en, tot mijn verrassing, ook een paar mooie stukken over Joe Cocker en zijn “verscheiden” afgelopen maandag.

Gaan we naar de “keersemes” in engere zin. Op de woensdagavond vond ik diverse winkels in mijn straat en aan de boulevard gesloten. Zelfs allerlei terrassen waren opgeruimd. De familie kruipt bij elkaar om iets te vieren waar men au fond niet meer in gelooft: Maria’s bevalling van een zoon tussen het stro met een gehorende vader schaapachtig ernaast. “Cornudo” heet dat in het Spaans van Noé, en voor wie het wil aannemen, is de Heilige Geest de echte vader. Om half 8 was ik alweer thuis en mocht daar een stel zatlappen aanhoren dat zich op de bank voor mijn flat genesteld had. Om even voor 9 gingen ze huns weegs en toen vond ik het tijd voor een film. Het werd een Spaanse uit 1999: “Solas” (“A solas” is in zijn eentje) van de nog jonge (geboren in 1965) regisseur Benito Zambrano.
Een 35-jarige vrouw in Sevilla, María (Ana Fernández), blijkt zwanger te zijn van een vrachtwagenchauffeur, die vervolgens niks meer met haar te maken wil hebben. Daarbij drinkt ze overmatig en haar werk als “potsvrow” is ook al niet haar hobby. Haar moeder (María Galiana) komt bij haar logeren; die blijkt door haar man geregeld in elkaar te zijn geslagen, haar man die nu in het ziekenhuis een buikoperatie ondergaat. De moeder en later ook de dochter kunnen het heel goed vinden met een oudere buurman, (Carlos Álvarez). De laatste heeft een hond, Achilles, die ik samen met de man van het café een medaille geef. De buurman is blij met wat gezelschap, maar koken kan hij niet of nauwelijks. Zijn gekochte zeebaars (“lubina”) wacht op een hand die hem kan klaarmaken. voor hem op tafel kan zetten. Aldus gebeurt en ervoor en erna gaat het verhaal zijn gangetje.
“Solas” vind ik geloof het of niet een eersteklas film. Het verbaast mij niks dat hij, de film, zo veel prijzen heeft gewonnen en waarom heb ik hem niet eerder gezien? Van die Benito Zambrano wil ik nog wel meer films bekijken. Aardig nummer trouwens van Neneh Cherry, dat “Woman” dat in de film te horen is.

Donderdagmorgen om kwart over 7 werd ik werkelijk wakker geblazen door zo’n machine van “Vuelve a latir”. Die kunnen het kennelijk niet laten, zelfs niet op d vroeger (Eerste) kerstdag. Gelukkig ben ik iemand die bijna op commando weer terug in dromenland verzeilt, maar anders…

Gaan we naar een laatste muzikant bij deze brief: Clifton Chenier. Hij is zwart, speelt een heel eind weg op de “moneca” en zijn Zydeco/Cajunmuziek komt uit het Amerikaanse Louisiana. Net als bij Richard Galliano wijs ik Rocky Courtens aan als de bron van mijn muziek. Ik kreeg van hem een zootje allerlei van Clifton Chenier (met diens Red Hot Louisiana Band), een complete Cd uit 1997 genaamd “Zydeco sont pas sale” en het album dat ik hier voor jullie in de schijnwerper zet: “Bon Ton Roulet” uit (oorspronkelijk) 1981. De man verrast me op deze plaat met maar liefst 21 nummers die er stuk voor stuk mee door kunnen:
01.Bon Ton Roulet
02.Frog Legs
03.If I Ever Get Lucky
04.Black Gal
05.Long Toes
06. Baby, Please Don’t Go
07.Houston Boogie
08.Blues De Ma Negresse
09.Sweet Little Dolly (Cher Catin)
10.Jole Blonde
11.Ay, ai, ai
12.French Town Waltz
13.Keep On Scratching
14.Black Snake Blues
15.Let’s Talk It Over
16.Walking To Louisiana
17.Key To The Highway
18.Things Ain’t What They Used To Be
19.I Got A Little Girl
21.Jump The Boogie
Heb ik nummertje 20 van de plaat er niet bij staan? Dan neem ik maar aan dat Rocky die niet gevonden heeft dan wel dat hij op mijn Clifton Chenier-collectie tussen het zootje allerlei beland is. Nummertje 20 heet “I’m on the wonder” volgens allmusic, maar bij nader inzien heb ik het niet.
Ik vind ”Bon Ton Roulet” een alleszins de-moeite-waard plaat. (Anders had ik hem niet uit de vergetelheid gehaald). Jullie willen van mij nog horen welke nummers ik extra apart vind? Dat is in dit geval verrekte moeilijk. In te beginnen vraag ik me af op welk liedje nummertje 12: “French Town Blues” sprekend lijkt. Nee maar, ik heb hem al: I can’t stop loving you. Nummertje 16 van de plaat, het origineel uitgevoerde “Walking To Louisiana” ken ik uiteraard al van Fats Domino als “I’m Walking to New Orleans”. Uit de kunst vind ik ook bijv. nummertje 4: “Black gal”, nummertje 8: “Blues De Ma Negresse” en nummertje 18: (wat een lange titel) “Things Ain’t What They Used To Be”. En voor wie van kikkerbilletjes houdt, beveel ik vanzelfsprekend het instrumentale “Frog Legs” aan. Dat nummer vind ik bij nader inzien misschien wel het beste op “Bon Ton Roulet”.

Eindig ik een weblogbrief eens met een Cd in plaats van dat ik er alleen maar mee begin, leuk toch? En dan mogen jullie je nu gaan opmaken voor een feestelijke aankomende week, met als hoogtepunt a.s. woensdagavond, als het hier in Las Palmas ongetwijfeld weer een en al voetzoekers en zevenklappers is. Neem nog een oliebol, schenk nog eens bij! Hier hoop ik maar dat ik deze brief bij jullie bezorgd krijg om daarna “onverveerd” te beginnen aan de volgende. Het ga jullie voorspoedig de komende dagen, “próspero año” en tot ziens maar weer, hasta luego, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Wie veel tijd tot zijn beschikking heeft, kan een heel eind weglezen. Op mijn e-reader stond nog een boek van (de in 1954 geboren) Lee Child en dat moest er als eerste maar eens aan geloven. Het heet in het Engels “Worth dying for”, maar ik las het in het Nederlands onder de titel “Tegenspel”. Het is uit 2010 en de locatie is het platteland ergens in de staat Nebraska. Die staat ligt ergens midden in de Verenigde Staten van Amerika.
Hoofdpersoon in “Tegenspel” is Child’s ster Jack Reacher, voor de vijftiende keer alweer. De ex-militair is 1 meter 95 lang en één bonk vlees van 110 kilo. Hij is op doorreis naar een vriendin in Virginia, als hij geconfronteerd wordt met de uitgebreide bloedneus van Eleanor Duncan; ze zou geslagen zijn door haar man Seth. Die is de aangenomen zoon van Jacob Duncan, die twee broers heeft, Jasper en Jonas. De drie oudere mannen bestieren met Seth de buurt op een niet mis te verstane manier met hun transportbedrijf en zijn daarnaast betrokken bij een hier niet nader benoemde clandestiene handel.
Ongeveer 25 jaar eerder zou een meisje vermist zijn, het dochtertje van Dorothy Coe, en de misdaad zou destijds met de mantel der liefde bedekt zijn. Nu is Jack Reacher “in the mood” om het kwartet te grazen te nemen, maar dan schakelen die hun hulptroepen in: 10 American football veteranen en ook nog eens een scherpschutter. Om nieuwe clandestiene waar, die in aantocht is, te beschermen komen ook nog twee Italianen, twee Libanezen en twee Iraniërs uit Las Vegas om de hoek kijken. Bij elkaar heeft Jack Reacher dus tegenstanders zat. Aan de kant van de “good guys (and gals)” treffen we naast Eleanor en Dorothy de dokter en zijn vrouw aan, zonder naam, en ene meneer Vincent van het motel. Het gaat er, zeker in de tweede helft van het boek heftig aan toe; daar staat Jack Reacher borg voor.
Lee Child als schrijver kan bij mij weinig kwaad doen. Om zijn boeken te waarderen moet je als lezer wel op zijn tijd een confrontatie niet schuwen; daar trakteert hij je al te graag op. Ik vind zijn “Worth dying for”, “Tegenspel”, best een aardig boek, eigenlijk heel geschikt om te verfilmen. Als leesvoer komt het boven het maaiveld uit, maar niet heel veel. Mijn oordeel over Lee Child’s zoveelste wapenfeit is navenant: ik geef er als recensiecijfer een volle 7 voor.

Er is maar één John Harvey, als ik het over detectiveschrijvers heb. Hij is van 1938, toen was ik min 8 jaar. Afgelopen zondag werd hij 76 en was dat niet een mooie reden om zijn recentste boek uit 2014, “Darkness, darkness”, te gaan lezen? De ondertitel is “Resnick’s last case”. Ik denk dan: zou Charlie Resnick het loodje leggen in dit boek, twee jaar na de moord op zijn collega en vriendin Lynn Kellogg, maar (dat verklap ik maar) is niet het geval. Plaats van handeling is, zoals het hoort, Nottingham en omgeving.
Hoofdpersoon, naast de intussen overjarige rechercheur, is de jonge (33 jaar) Catherine Njoroge, uit Kenia en zo zwart als schoppen aas. Het geraamte van een vrouw is gevonden; zij is kennelijk 30 jaar eerder vermoord en toen begraven (in het dorpje Bledwell Vale). Haar naam is Jenny Hardwick, toen 27 jaar en heel actief als staker bij de mijnstakingen in 1984. Destijds liep haar huwelijk bijna op de klippen, omdat haar man Barry wel bleef werken als mijnwerker. Hij is nu een oude man, zelfs de drie kinderen uit het huwelijk zij al dertigers. Belangrijke bijrollen in het boek zijn er voor zus Jill van Jenny en haar man Keith Haines die destijds de lokale politieman was, verder stakingsmensen Edna Johnson en Peter Waites, de jonge branieschoppers Danny Ireland en zijn maten Wayne en Steve, buurvrouw Linda, Mary’s vriendinnetje Nicky en nog de nodige anderen. Meer in het heden zie ik met ergernis o.a. schrijver Trevor Fleetwood op het toneel verschijnen, die Jenny’s moord al te graag wil koppelen aan meer recente, waarvoor ene Michael Swann in de gevangenis zit. Aan de kant van de politie vermeld ik hier nog John McBride (hij is iemand die zijn rottweiler zonder bit zou uitlaten), beginners Sandford & Cresswell en niet te vergeten Njogore’s baas Martin Picard. De laatste wil het liefste alles onder de pet wil houden, bij voorkeur zijn pet. Zijdelings moet Catherine ook nog afrekenen met ene Abbas, die meent dat hij Catherine Njogore in zijn bezit heeft. Loopt ze wel naar behoren af, deze moord van vroeger waar Resnick en Njogore al hun energie in steken? Om daar achter te komen dienen jullie je zelf maar door de ruim 400 bladzijden te werken.
Eerlijk is eerlijk, alweer doet John Harvey mij echt versteld staan met zijn proza. Het is een Engels, “clean, spare and beautiful” volgens Mo Hayder, waar ik nooit van zijn leven aan zal kunnen tippen. Jullie willen uiterst lovende kritieken van een aantal collega’s van John Harvey? Dan noem ik hier ook Michael Connelly, Mark Billingham, George Pelecanos, Peter Robinson en Elmore Leonard. “Darkness, darkness” is een schitterend boek, dat ik in twee dagen heb uitgelezen, op het puntje van mijn balkon”zedeleer”. Laat ik me aansluiten bij de recensent van The Times: “John Harvey’s role continues; no one is writing better crime fiction”. Het enige minpuntje van dit boek vind ik eigenlijk het slot, als althans naar mijn gevoel de verkeerde persoon de moord van destijds in zijn of haar schoenen geschoven krijgt. Om die reden zwak ik mijn recensiecijfer 9 af tot een 9-. Maar John Harvey krijgt met zijn “Darkness, darkness” wederom een plekje in het walhalla.

Lee Child en John Harvey zijn geen nieuwelingen in moordboekenland, maar echt van de oude stempel kan ik hun boeken niet noemen, hoewel, die John Harvey is wel acht jaar ouder dan ik. Robert Littell, uit 1935, nog drie jaar ouder, past in dat straatje. Diens “The Company” is echt een must, maar over diverse andere van zijn boeken heb ik hier eveneens de loftrompet gestoken. Af en toe ontdek ik er weer een, ook deze zomer gebeurde dat, en dus is hier mijn recensie van “The Debriefing” uit 1979. Voor de jeugd, de Sovjet-Unie zit dan nog tot over zijn oren in het communisme.
Het boek gaat over een 53-jarige Russische overloper naar de Verenigde Staten, Zijn naam is Oleg Kulakov en hij heeft, als hij overloopt, een carrière van 28 jaar diplomatiek courierschap achter de rug. Oleg Kulakov heeft, of liever had thuis in Rusland problemen met vrouw en kinderen en bijna zou hij uit zijn functie gezet zijn, toen hij nog een laatste opdracht kreeg, van ene Gamov, een oudere man met (o.a.) maar een arm, om een zak geheime materialen van Moskou via Athene naar Cairo te brengen. Hij smeert hem in Athene en komt voor ondervraging terecht bij de CIA van Charlie Evans en bij een militair clubje, de Task Force 753 - Topology. Baas daarvan is Stone (zonder voornaam) met Mozart als zijn rechterhand. Terzijde, ook Stone heeft problemen met zijn ex-vrouw en heeft een nieuwe vriendin, Thro.
Stone weet zijn baas, een admiraal, ervan te overtuigen dat overloper Oleg Kulakov misschien “fake” is. Hij gaat daarom stiekem naar Moskou om de zaak ter plekke te verifiëren. Hij spreekt er diverse betrokkenen en komt ook terecht in de armen van Kathuska en het homokoppel Morning Stalin & Ilyador. Spreekt Kulakov de waarheid of is er sprake van een goed uitgevoerde “military intelligence operation”? Het boek eindigt ermee dat Stone daarvan verslag doet.
Laat ik gewoon frank en vrij mijn mening geven: dit is wel een heel goede spionageroman. Zelfs mensen als John LeCarré kunnen hier haast niet tegenop. Robert Littell zet zich met deze “novelle” (200 bladzijden) voor de zoveelste keer midden in de schijnwerpers. Ik geef het boek een volle 9, voor minder doe ik het niet. Dit boek is er een dat ik niet meer kwijt wil.

vrijdag 19 december 2014

Weblogbrief 10.10, 19 december 2014

Weblogbrief 10.10, 19 december 2014

Hola de bola, qué tal kerstbal, laat ik deze brief beginnen met mijn twee kleinkinderen in het zonnetje te zetten. Lux & Dalí zijn alweer twee weken terug uit Zuid-Afrika en tussen de diverse beesten en beestjes waarmee ze in contact zijn gekomen, op safari en anderszins, zaten een paar walvissen. Het waren moeder en dochter, als we een lokale gids mogen geloven. Dat was voor hen aanleiding om mij vanaf de andere kant van de noord-zuid wereld een ansicht met twee walvissen te sturen, die maandagmiddag in mijn brievenbus lag. (Wisten jullie dat er hier rond de eilanden ook walvissen zitten? Hoewel, ik heb er nog nooit een mogen aanschouwen.) Post krijg ik haast niet meer, volgens Ton niet in Maastricht en ook hier niet. Het schijnt een beetje uit de tijd te zijn. Niettemin, deze uitzondering, deze “postal” is me erg dierbaar. Meiden, hij hangt mooi te zijn vlakbij de kerstbal op mijn prikbord.

Naar de universiteit ga ik steevast met bus 12. Op de terugweg afgelopen maandag zag ik bij de bushalte, trouwens ook op andere plekken in de stad, een wervende reclame van de communistische partij hier, de “partida comunista”. Die heet hier “pcpc”, waarbij de laatste twee letters staan voor “pueblo canario”, de canarische bevolking. (Is het niet een beetje raar dat het woord “pueblo” zowel dorp als bevolking betekent?) Op de aankondiging staan broederlijk en zusterlijk een man en een vrouw in overallnaast elkaar, met daarbij de tekst, met grote letters: “Trabajador/a, incorpórate al partido de la clase obrera. Unir las luchas para organizar victorias”. In het Huilands is dat: Arbeider/ster, sluit je aan bij de partij van de werkende klasse. Samen strijden voor de overwinning.
Zo kan die wel weer, maar intussen blijf ik het opmerkelijk vinden dat Nederland geen communistische partij meer telt. Heeft dat van doen met de ondergang van het communisme in Oost-Europa, eind jaren 80? Nu zitten we met steeds meer van hetzelfde, met het eigenbelang voorop. Het idee van uitgebreid voor elkaar opkomen en niet te veel inkomensongelijkheid is nog steeds een prachtig uitgangspunt, vind ik. Op Cuba zagen Trudie en ik nog een voorbeeld van sociaal voor elkaar zijn, met een aantal nadelen, ik weet het, maar ook met gratis onderwijs en een kosteloze gezondheidszorg. In Nederland staan voor mij staan de Socialistische Partij en ook Groen Links er net ietsje te ver van af.Aan de andere kant, bij een ouderwetse communistische partij als de CPN zou ik me nooit kunnen aansluiten, vroeger niet en nu nog altijd niet.

01.De Vogeltjesdans>BR> De Electronica’s>BR> 02.Schneewalzer>BR> De Limburger
03.Zigeunertango
De Kermisklanten
04.Circus Renz
De Accordeon Acrobaten
05.De Klokkenwals
Jan Gorissen
06.Trompetenecho
Leni & Ludwig
07.Farfisa Fox
Jean Kraft
08.Tanzende Figuren
De Accordeon Acrobaten
09.Orgelwals
Duo Bex-Menten
10.Akrobolt-polka
The Akrabolts
11.Kristalwals
Frits Klein
12.La Koemba (met koe)
ZusjesWouterse
13.Die Nacht In Mei
Duo Markon
14.Stettiner Kreuzpolka
De Straatmuzikanten
Is dat geen mooie serie trekzakken? De Accordeon Acrobaten, wie dat ook zijn mogen, zijn op de plaat zelfs goed voor twee nummers. En wat vinden jullie van bijv. deonvervalste “Trompetenecho” van Leni & Ludwig? Of de enige echte “Orgelwals”, 100% instrumentaal, van Pie & Thei? En niet te vergeten “Farfira Fox” van Beppie’s pappa? Geachte toehoorders, ik heb me bepaald wel eens met minder tevreden moeten stellen. Ik vind de “Gouden Accordeonsuccessen” echt een cadeautje voor jullie voor onder de kerstboom.

En dan ga ik buiten de boekenbijlage om hier en nu een boek bespreken dat ik de afgelopen anderhalve maand bij stukjes en beetjes heb gelezen. Eerder had Hans Teeuwen het erover in het VPRO-programma Zomergasten en het past naadloos op mijn boekenplankje met “God bestaat niet”. Pat Condell kennen jullie wellicht van zijn uiterst venijnige stukjes over het onderwerp, wie weet is ook het Nederlandse anti-bijbelboekje van Maarten ’t Hart bij jullie bekend en wat heb ik anderhalf jaar terug genoten van Christopher Hitchens zijn boek “God is not great”. Volgens de kenners moest en zou ik dan toch zeker ook “God als misvatting” (The God Delusion) van Richard Dawkins gaan spellen. Ik stelde het lezen ervan even uit, zeker nadat ik en aantal voordrachten en polemieken met hem op You Tube gezien had. Hij is geen Hitchens en zal dat ook nooit worden. Niettemin, toen ik afgelopen zomer het opus majorvan Richard Dawkins voor een tientje bij de Oudemanhuispoort in Amsterdam zag staan, dacht ik: dat laat ik niet liggen. Toen al sprak ik met mezelf af dat ik het boek mee zou nemen naar Las Palmas en het hier zou gaan lezen.
Richard Dawkins is een evolutiebioloog uit Oxford. Hij zweert 100% bij de evolutietheorie en de wetenschap en heeft op zijn terrein, begrijp ik, best aardige dingen gedaan. En toch, sinds hij als Oxford-professor in het openbaar heeft verklaard dat God (hoogstwaarschijnlijk) niet bestaat, is hij vooral daarmee een bekendheid geworden. In zijn boek “The God Delusion”, voor het eerst gepubliceerd in 2006, zet hij zijn standpunt echt tot in den treure uiteen. In notendop bevat mijn Nederlandse vertaling uit 2008, 450 bladzijden dik, een nieuw voorwoord bij de inleiding, dan tien uitputtende hoofdstukken en daarna nog 50 bladzijden literatuur, noten, verwijzingen, appendix en register. De tien hoofdstukken dragen m.i. wel titels die netjes weergeven wat erin aan de orde komt:
01.Een diep religieuze gelovige
02.De God-hypothese
03.Argumenten voor het bestaan van God
04.Waarom er vrijwel zeker geen God bestaat
05.De wortels van religie
06.De wortels van de ethiek
07.Het “goede” boek en de veranderende morele tijdgeest
08.Wat mankeert er aan geloven? Vanwaar dat vijandige?
09.Kinderjaren, misbruik en het ontsnappen aan religie
10.Een broodnodige leemte
En dan komt nu mijn mening over het boek. Natuurlijk ga ik als mede-atheïst een heel eind met Richard Dawkins mee.In één of meer goden geloven is mij vreemd en de diverse Kerken hebben door de eeuwen heen voor ontzettend veel ellende gezorgd en doen dat nog steeds. Vanzelf zie ik niks in een Schepper van hemel en aarde (met de aarde in het middelpunt van het universum?). Net als Dawkins ben ik aanhanger van Darwin’s evolutie-idee; diens boek “The origin of species” uit 1859 staat op mijn verlanglijstje om eens te lezen. Echter, tegelijkertijd vind ik oprecht dat Dawkins zijn (en mijn) zaak op nogal wat punten niet al te best verkoopt. Een begenadigd schrijver (en ook verteller op You Tube) is hij bepaald niet, integendeel. Belezen is hij als de beste, maar zijn uitweidingen zijn mij geregeld te hoogdravend. Ook citeert hij zichzelf iets te graag en vervalt hij geregeld in oninteressante zijstappen. Geef mij maar “God is not great”, het veel toegankelijkereen uiterst lezenswaardige boek van (wetenschaps)journalist Christopher Hitchens over hetzelfde onderwerp. Met “God als misvatting” van Richard Dawkins heb ik het moeilijk, zelfs al zitten Dawkins en ik inhoudelijk op dezelfde golflengte. Een recensiecijfer lijkt me niks voor dit boek; daarvoor vind ik de inhoud en de vorm te verschillend van elkaar. De vorm die Richard Dawkins kiest, is de mijne niet.
Zijn er nog meer leesbare mooie boeken over geloof versus wetenschap? Dan hoor ik dat graag van jullie.

En dan nu iets heel anders. Ik heb het hier al eens eerder over de Segway gehad. De uitvinding van het vervoermiddel, een plank met twee wielen, een aandrijfmotortje en een verticale stang met een stuur, dateert volgens mij al best van lang geleden. Om een mij duistere reden is het apparaat nooit tot een gewoon vervoermiddel geworden. Als de Segway niet nogal duur was geweest, zou ik me er wellicht al lang eentje hebben aangeschaft. Nee, het vervoermiddel is altijd niet meer dan speelgoed voor jongvolwassenen gebleven.
Hier op Gran Canaria kun je in het toeristische zuiden en in Las Palmas en omgeving met het apparaat tochtjes maken, zie ik in een folder van Segway Tour staan. De prijs per half uur, een uur en anderhalf uur, varieert van 15 tot 50 euro, inclusief helm en verzekering. Zo nodig komt er ook een gids aan te pas. Volgens Segway Tour is het “la manera más divertida de conocer a Gran Canaria con tus amigos”, de leukste manier om met je vrienden Gran Canaria te leren kennen. En laat het het kantoortje van het bedrijf nou bij mij om de hoek zijn, in de Vientenueve de Abril 58. Alleen al in mijn geliefde Las Palmas zijn er vier tochtjes uitgezet: langs Las Canteras, naar Vegueta, richting El Confital (voorbij La Puntilla) en helemaal naar San Cristóbal.
De folder somt nog eens de voordelen van de Segway een voor een nog eens op. In mijn vertaling: Je ziet meer van je omgeving, je hebt een beter zicht op mensen en afstand, het geeft geen luchtverontreiniging en parkeren is echt gemakkelijk.
Hoe hard gaan die Segways eigenlijk precies? En wat is de tegenwoordige aanschafprijs? Waarom blijft het een stuk speelgoed, vooral voor jongeren? Is dit niet een sportieve variant van de elektrische fiets, waar tegenwoordig goud aan verdiend wordt? Ik ga erachter aan.

In mijn vorige brief adviseerde ik jullie aan om dit einde van het jaar je kerststal met toebehoren gewoon in de daarvoor bestemde doos op zolder of elders te laten. (Een echte boom met piek, engelenhaar, ballen, lichtjes en suikergoed mocht wel.) Zelfs kondigde ik aan dat de “belén de arena” hier aan de boulevard het maar eens zonder mij moest doen.
Gisteravond liep ik over Las Canteras in de richting van La Puntilla en bij de kerststal tegenover de plaza Saulo Torón dacht ik ineens: wie ben ik om jullie dat af te raden. Chi se ne frega! Dat is Italiaans voor: wat kan het me bommen! (zie verder boek 2). En toen nam ik toch maar eens een kijkje.
Hij, de stal, staat er nu voor de negende keer in successie. “Nuestros vistantes pueden disfrutar del arte de los mejores escultores de arena del mundo.” Er zijn zandkunstenaars uit heel Europa actief geweest om de geboorte van Jezus de Nazareeër te verbeelden. Voor wie het naadje van de kous wil, vermeld ik ze hier op nummering, als was het een verzamel-cd met jazzmuziek.
1.Vlucht uit Egypte (?), JonayRuiz (Spanje)
2.Kasteel en fontein, Leonardo Ugolini (Italië)
3.Weg naar Bethlehem (met kindje?)AlekseiDyakov (Rusland)
4.Drie koningen, AlexeyShchitov (Rusland)
5.Staartster van Bethlehem, erg groot, JonayRuiz (Spanje)
6.Stal met kribbe, David Enguerrand (België)
7.Herders en dieren, Roberto Canedo (Spanje)
Nummertje 7, Roberto Canedo, is een beetje aan de late kant met zijn bijdrage, maar ze is in de maak. In de kerststal zie ik warempel de os en de ezel en, tussen de gelukkige ouders in, de Here Jezus als neonaat, in een kribbe. Een kribbe is, jongens en meisjes, een voerbak en hoe heet die in het Spaans? Een “pesebre”. (Maar kribbig is “irritable” en de kont tegen de kribbe gooien “ponerseburro”.). De koningen zijn nog onderweg, anders had ik ze wat meer naar achteren geschoven.
Jullie kunnenvoor een bezoekje aan de zandbak bij plaza Saulo Torón nog terecht t/m de dag dat het illustere drietal van het goud, de wierook en de mirre eigenlijk pas zou mogen meedoen.

Mijn laatste bericht van deze brief gaat over licht en minder licht en kou en minder kou. Hier gaan de straatlantaarns nu ’s ochtends om ongeveer half 8 uit tot kwart over 6 ‘s avonds. Van Trudie heb ik begrepen dat er een immens verschil is met Nederland, dat jullie nu echt veel minder uren daglicht hebben dan ik.
Overmorgen is het 21 december, dan staat de zon het verste van ons af, op de zuiderkeerkring. Daarna gaan de dagen weer lengen, gelukkig. En dan komt nu mijn vraag: waarom is het winterseizoen dan nietvan ongeveer zes weken vóór 21 december tot zes weken erna, dus van Allerzielen of zo tot laten we zeggen Maria Lichtmis? Dat zou volgens mijn boerenverstand beter passen bij het idee van de verschillende afstand van de aarde tot de zon. Ik weet het, november kan nog best nat, maar aangenaam zijn en is februari niet een maand om de ijzers onder te binden? Dus zal er een logische verklaring voor zijn, maar helaas heb ik die nooit onder mijn pet gekregen. Als iemand me die nog eens wil doorgeven, graag zelfs.Wie er ook nog “felicidades” bijzet, krijgt van mij een mailtje terug.
Intussen gaan jullie nu wel echt gure tijden tegemoet (mag ik hopen vanaf mijn balkon hier). Ton, als je de komende tijd mijn post gaat doen op de Waldeck Pieringestraot, mag je de thermometer nu een graadje hoger zetten. En als het echt gaat vriezen tot het kraakt en sneeuwen tot het rookt, mag je de verwarming ook in de keuken en boven een slagje opendraaien. Het zal toch niet iedere winter zo’n lauw weertje zijn als het afgelopen jaar was.

Ik heb op de universiteit weer twee Ortega suikerzakjes bemachtigd met Canarische woordjes. Allereerst: wat is een “tonga”? En wat bedoelt in kanariepiet met “cambado”?
Hebben jullie lang genoeg nagedacht? Hier zijn de antwoorden. “Tonga” staat voor een stapeltje of iets dat je netjes kunt stapelen. En “cambado” is Canarisch voor krom, gebogen. Ik moet toch eens de hele serie zien te downloaden en dan netjes uitprinten. Misschien kan Noé me daarbij helpen.

En dan mogen jullie nu een chocolade kransje uit de boom halen en weer buiten gaan spelen. Mijn brief is weer aan zijn laatste alinea toe. Ik heb eerlijk gezegd geen idee wanneer mijn volgende, nummertje 10.11, aan jullie verstuurd gaat worden. A.s. woensdag is het hier ’s avonds samen met de familie eten geblazen (behalve op Luis Morote 30 3 izda) en donderdag is het van “De herdertjes lagen bij na-a-achte” en “venite adoremus”. Ik neem voetstoots aan dat mijn faculteitsgebouw de dag erop, de 26ste, hermetisch dicht is. Zelfs vrees ik dat ook de maandag en dinsdag daarop dat lot beschoren zijn. Dan wordt er hier op grote schaal thuis gewerkt, om het in ambtenarenjargon te zeggen. Daarna hebben we de woensdag, nochevieja, en donderdag, (día de) año nuevo, dagen dat ik het sowieso weer zal kunnen schudden. En of het niet op kan, maakt toutes Las Palmas voor de vrijdag erop gebruik van een “puente”, een brugdag. Tenzij ik elders terecht kan, wordt het, denk ik, pas op 5 januari, als de drie wijzen, los Reyes Magos, hier per stoomboot aankomen, dat ondergetekende weer op de universiteit zijn ding kan doen. Kortom, wie heel erg naar mijn brieven uitkijkt, kan het eerder best eens proberen, maar mogelijk ben ik na deze brief pas over 2½ week weer in de lucht.
Vanmorgen zie ik de kinderen van de school naast mijn flat allemaal in regionale klederdracht verschijnen. Het is de laatste dag voor de vakantie. Ik neem aan dat ook jullie aan een pauze toe zijn. Als jullie nou maar de komende dagen, weken zelfs, in zonde gaan leven. Wel graag de tien en overige geboden stuk voor stuk in acht blijven nemen! Ik van mijn kant zal hier mijn uiterste best doen om er geen potje van te maken. “¡Felicidades!”, prettige feestdagen! En uit een goed hart, “con el corazón”. Tot kijk, hastaluego, PaulK¤*‡§.

BOEKENBIJLAGE

Ik ben een uitgelezen fan van enkele moordboekenschrijvers, onder wie Robert Harris. Hij bedenkt steeds weer andere tijden en landen voor zijn verhalen zoals het oude Romeinse rijk vroeger, Rusland onder Stalin, Engeland in de tweede wereldoorlog of na de periode Tony Blair, noem maar op. Ik persoonlijk vind het geen grote verdienste, als de boeken van een schrijver/ster al te veel op elkaar lijken. Enige variatie zoals bij Robert Harris bevalt me wel, zie ik best zitten.
Een paar jaar terug, in 2011, kwam zijn boek “The Fear” uit, “De angst-index” in het Nederlandsen het staat intussen op mijn e-reader. Het verhaal speelt zich vooral af in Genève en omgeving. Hoofdpersoon is Amerikaan en computerfreak Alex(ander) Hoffmann, die zijn baan bij het Zwitserse overheidsbedrijf CERN acht jaar eerder geruild heeft voor een eigen bedrijf in dezelfde stad: Hoffmann Investment Technologies. Hij runt dat samen met de Engelse charmeur Hugo Quarry. Ze verdienen met zijn tweeën echt kapitalen aan een hedgefonds, dat puur op basis van algoritmes, VIXAN-4, op de aandelenmarkt actief is. Hoffmann’s vermogen zou intussen gestegen zijn tot ruim een miljard dollar. Bij zijn bedrijf werken intussen ongeveer 60 kwanten, computermensen, met direct daarboven drie bazen: in afgekorte vorm LJ voor de financiën, Gana voor de risico’s en (Nederlander) Piet voor operaties. Daarnaast is er een apart hoofd voor de beveiliging, Maurice Genoud.In het verhaal is daarnaast aandacht voor het wel en wee van Gabrielle, de vrouw van Hoffmann. Na haar mislukte zwangerschap twee jaar eerder leeft ze zich kunstzinnig uit met MRI-sculpturen.>BR> Alex Hoffmann dreigt ontvoerd, zelfs vermoord te worden door een oudere Duitser. Krijgt die zijn streken thuis? Niettemin, Hoffmann Investment Technologies maakt intussen steeds meer winst of loopt het steeds meer uit de hand? Aan de kant van de wet noem ik hier Jean-Philippe Leclerc, een vasthoudende oudere politieman. Krijgt Hoffmann spijt van zijn onderneming? Lees het boek en je komt erachter.
En dan is hier mijn unverfroren (schrijf ik dat zo goed?) mening over het boek. Uiteraard is “De angst-index” alweer een nieuw uitstapje van Robert Harris dat er zijn mag. De manier waarop hij de computer- en aandelenwereld aan elkaar koppelt, doe ik hem niet na, bij lange na niet. De schrijver blijft zichzelf en mij verbazen, waarvoor hij alle lof verdient. Aan de andere kant heb ik met dit boek ook enige moeite. Ik vind dat er losse eindjes in het verhaal zitten, iets te veel stukjes die nauwelijks ergens toe dienen en verzanden. Zelfs Robert Harris kost dat punten. Dus stap ik van mijn gebruikelijke 8 en hoger voor hem af en beloon hem voor dit boek met niet meer dan een 7, vooruit een 7+ omdat hij het is. (En natuurlijk ga ik zijn allerlaatste aanwinst: “An officer and a spy” nog lezen. Ik bewaar dat boek voor de feestdagen, denk ik.)

De afgelopen dagen heb ik me niet sufzitten lezen, maar de nodige uurtjes heb ik toch gedraaid. Gisteravond had ik een volgende e-readerboek uit: “Een volmaakte vendetta” van R.J. (Roger Jon) Ellory. Het heet eigenlijk “A quiet vendetta” en werd gepubliceerd in 2005.
Waar speelt het verhaal zich af? Dat is maar hoe je het bekijkt, maar New Orleans is zeker een van de plekken. Een klerenkast, lijfwacht van gouverneur Charles Ducane van Louisiana, is vermoord en Ducane’s dochter is weg. Waar zou ze opgesloten zitten? Dan komt een ex-huurmoordenaar bij de politie aanzetten, Ernesto Perez, die weet waar ze is, maar met name zijn levensverhaal komt vertellen. Zijn toehoorder wordt ingevlogen uit New York, speciaal agent Ray Hartmann. Die laat daarvoor zelfs zijn opgebroken relatie met vrouw en dochter even schieten. Op de achtergrond van het duo Perez en Hartmann is een hele kolonne FBI-mensen van de partij, ene Schaeffer en Woodroffe voorop.
Ernesto Perez begint bijna helemaal vooraan, hoe hij als tiener in New Orleans zijn eerste slachtoffer maakt, een verkoper van encyclopedieën. Hij wijkt met zijn vader uit naar Havana in 1958, hij is dan 21 jaar, als zijn moeder dood is. Daar blijft hij tot 1962, vertrekt dan naar Miami en Las Vegas om in 1974 in New York te belanden. Vandaar gaat het in 1982 naar Los Angeles, vlak daarop naar Chicago, later terug naar Havana en in 1996 weer New York. Ten slotte is New Orleans weer aan de beurt, want daar doet hij nu als 68-jarige zijn verhaal, terug in de tijd. Perez heeft In de loop der decennia heeft tientallen mensen omgebracht, vooral in opdracht van de Italiaanse maffia.En om zich heen heeft hij eveneens de nodige lijken gezien, van zijn bazen en kompanen, en ook van zijn vrouw en dochter. In zijn levensverhaal zijn twee bekende mensen uit de buurt van New Orleans een paar keer de boosdoeners, ene Daddy Always Feraud en de al genoemde vader van Catherine Ducane. Is het tijd voor wraak, gaat Perez die twee hun misdaden in het verleden nu betaald zetten, voordat hij afscheid van het vrije leven neemt?
Van R.J. Ellory heb ik hier al een aantal keren een boek best lovend besproken. Zal ik “A quiet vendetta” in dat rijtje voegen? Ja en nee. Ik vind het wel een apart maffiaverhaal met al goede en slechte lijken, terzijde nog gelardeerd met stukjes echte geschiedenis (over o.a. de Kennedy’s, Richard Nixon en Jimmy Hoffa). Aan de andere kant ben ik bij moordboeken gewend aan de volgorde begin-midden-eind en zet dit boek de zaak aardig op zijn kop. Daarom heb ik twijfel over mijn eindcijfer, eerlijk, pas vanmorgen was ik eruit. Ik geef R.J. Ellory voor “A quiet vendetta” een 8, toch weer, want interessant blijft het, dit ruim vijftig jaar durende verhaal.

maandag 15 december 2014

Weblogbrief 10.09, 15 december 2014

Weblogbrief 10.09, 15 december 2014

Hier ben ik weer, gente menuda y ancianos decrépitos, jong volk en afgeleefde ouderen, met mijn negende brief van deze winter in successie. Mijn vorige bereikte jullie afgelopen dinsdag en als je die hebt overgeslagen, verzoek ik je om die eerst te lezen. Ik doe het allemaal voor “de bok z’n kloete”, dat brieven aan jullie schrijven, maar er gaat best enige tijd in zo’n epistel zitten. En dan komt dus deze, zet je schrap, “¡arrancamonos!”

Mijn nieuwe week vangt aan bij afgelopen dinsdagmorgen. Die hoort eigenlijk nog bij mijn vorige brief, maar hij was al om half 11 bij mij thuis “listo para enviar”, klaar om te versturen. (Of is het “lista”, want “carta”, brief,is vrouwelijk in het Spaans?). Pas daarna begaf ik me naar de markt van La Puntilla om vlees in te slaan. Trudie zou mij dinsdagavond en woensdagochtend de nodige porties “zoervleis” en goulash en ook nog een immense gehaktbalgaan maken, mits ik mijn vier kilo “carne de ternera primera” in huis had. De slager op de markt was een stief kwartiertje bezig om mijn stuk kalf van alle vet te ontdoen en het vervolgens in blokjes, “en cubitos”, en gemalen, “molida”, panklaar aan mij te overhandigen. Maar dan heb je ook wat! Trudie kon er daarna uitstekend mee overweg.
Zelf zat ze ’s morgens in bus 30 om vervolgens vijf caches op te rapen in Águila, San Agustín en later ook Meloneras, voor wie iets van de geografie van mijn prachtige rotseiland weet. Ik zelf was even vóór 6 uur terug op de flat, na een middagje op de oude faculteit, o.a. om mijn brief te versturen en om mij in de wilde jaren van Graham Nash (zijn Engelse met theHollies, zijn Amerikaanse met Crosby, Stills & Young) te verdiepen. Ik zat net met een glaasje op mijn Luis Morote balkon, toen Trudie zoals dat heet “moe maar voldaan” binnenkwam. Ze moest mij uitgebreid kond doen van haar tripje naar het zuiden. Pas nadat ik daarvan alles had meegekregen kon ze aan een urenlange keukensessie beginnen, slechts onderbroken door een gezamenlijke uitsmijtermaaltijd. Er zijn van die dagen dat we het met zijn tweeën hier best goed hebben.

Muziek!Ik heb Lucinda Williams al heel lang hoog zitten.Haar allereerste plaat, echt nog een LP, dateert bij mijn weten van 1979, 35 jaar geleden. Ze heet “Ramblin’” en wat is Lucinda Williams’s stem dan nog iel, nog lang de doorrookte stem die ze zich later heeft aangemeten. Ook de begeleiding is dan nog tegen het amateuristische aan, een dun gitaartje, meer niet. En toch, wat kanhet me bommen, ik vind “Ramblin’”best een mooi album en ik ga jullie gewoon de veertien nummers achter elkaar opdreunen. Hier komen ze:
01.Ramblin’ on my mind
02.Me andmychauffeur
03.Motherless children
04.Malted milk blues
05.Disgusted>BR> 06.Jug band music
07.Stop breakin’ down
08.Drop down daddy
09.Little darling pal of mine
10.Make me a pallet on your floor
11.Jambalaya(on the bayou)
12.Great speckledbird
13.You’re gonna needthat pure religion
14.Satisfied mind
Lucinda Williams is na “Ramblin’” niet stil blijven zitten. Intussen is het 2014 en heb ik twaalf albums van haar en het houdt nog niet op. Het mens is echt een Americana van het eerste (?) uur.

Ander onderwerp. Elkaar gewoon een hand geven, liefst niet al te weekhartig, als je aan elkaar wordt voorgesteld of elkaar tegenkomt, dat is er tegenwoordig haast niet meer bij. Laat staan alleen naar elkaar knikken, glimlachen of iets van dien aard. Als mensen in Las Palmas elkaar hier nu begroeten, zelfs voor de eerste keer, is het zo maar gebruikelijk om elkaar twee kusjes te geven, op de rechter en linker wang. Het moeten liefst wel echte kusjes zijn; in de lucht kussen, aquariumzoenen, zie je hier weinig en dat vind ik trouwens compleet waardeloos. Ik ben eerlijk gezegd niet zo van het “lebsje”, zeker niet met mensen die ik nog niet ken, waar ik niks mee heb. Niettemin, het hoort er hier het kennelijk en dan doe je in nood maar mee. Zelfs mannen hier hebben wel eens de neiging om elkaar te zoenen, maar daarvan ben ik nog minder, zelfs absoluut niet gediend. In Maastricht ken ik hetzelfde “wangpune” bij dames onderling en bij mannen en vrouwen, maar dan met drie kusjes. Sporadisch, als je iemand heel aardig vindt, kun je hem of haar in Maastricht op de mond zoenen. Dan moet die persoon daar overigens wel voor voelen. Dat heb ik hier nog niet hoeven meemaken.
In de Verenigde Staten, staan mij o.a. mijn contacten met Alvan Feinstein bij, dan moest er soms driftig worden ge”hug”d. Huggen is Amerikaans voor omhelzen, omarmen, waarbij je verondersteld wordt elkaar ook nog eens omstandig op de rug te kloppen en te wrijven. In Nederland en ook in Las Palmas is dat gelukkig geen usance. Nieuw onder jongeren is tegenwoordig de eveneens uit Amerika overgewaaide “high-five” en aanverwante rituelen zoals elkaars handpalmen uitbundig op elkaar slaan. Voorbeeld, uit het leven gegrepen: als sommige mannen thuiskomen van hun werk, ik noem hier geen namen, komen de kinderen met goed fatsoen niet onder een “high-five” uit. Er zijn er dat dat nog leuk vinden ook.
Zijn er nog meer begroetingen die tegenwoordig door de normenbeugel kunnen? Ik herinner me een vriend van vroeger die bij binnenkomst ergens steevast placht te roepen: “Vèlt hei nog get te póppe?”, valt hiet nog wat te neuken? Die tijd is geweest, maar ik heb er intussen weinig of niks op tegen, als we weer braafjes zouden terugkeren naar de tijd van het hooguit elkaar een hand geven, als die iemand nog niet in je intiemstevriendenkring is opgenomen. Vandaag de dag is het “Oben Ohne” op het strand en in het zwembadook weer uit, zeker bij oudere dames, dus wie weet, staan ons in de nabije toekomst nog meer aangename verrassingen te wachten. Komt tijd, komt raad, “al tiempo el consejo”, of past die uitdrukking niet bij begroetingen?

En toen was het donderdagmorgen. Trudie had woensdagavond als laatste met haar memory stick nog dingen op mijn laptop zitten doen en het apparaat daarna afgesloten zoals het hoort. Toen ik hem die donderdagmorgen opstartte, gaf mijn laptop aan dat er iets met mijn Verbatim extra harde schijf van (bijna) twee terabyte aan de knikker was. Mij werd dringend aangeraden om de schijf te scannen en daarna de eventuele fouten te herstellen. Dat heb ik toen,argeloos als ik ben, gedaan. Na enkele minuten zei de laptop vervolgens dat het scannen en herstellen niet wilde lukken en ik het later maar eens opnieuw moest proberen. Vervolgens bleek ineens mijn hele muziekbestand op de Verbatim niet meer oproepbaar te zijn. De filmpjes, klein en groot, waren en zijn wel nog zichtbaar op de schijf, maar het totale muziekbestand, ik heb het over ongeveer 800 Gigabyte, is er waarschijnlijk wel nog, maar ik zou niet weten hoe ik het nog aan de praat krijg. De hele directory Audiomuziek met alles erop en eraan staat op de wij-doen even-niet-meer-mee-stand, lijkt het.
Gelukkig was Trudie om 1 uur bij de hand en die heeft zich er donderdagmiddagover gebogen. En nou komt het: ook zijkon en kan er geen chocola van maken. Doodzonde is het, maar het is niet anders. Dit is me twee jaar geleden ook gebeurd, toen twee van die schijven er gelijktijdig de brui aan gaven. Dan moet je helemaal van voorafaan beginnen met je muziek. Nu heb ik in Maastricht uiteraard wel nog een kopie liggen van mijn hele muziekbestand. Niettemin, tot aan carnaval verklaar ik mijzelf en daarmee jullie zwaar onthand. Ik kan jullie hier in Las Palmas de komende twee maanden alleen nog maar muziek aanbieden die ik eerder eens naar mijn harde computerschijf heb gekopieerd en daar om onduidelijke reden op heb laten staan. Al mijn nieuwste aanwinsten van afgelopen zomer bijv. en mijn hele bestand van popmuziekzijn tot half februari niet bereikbaar. Daar zal ik het bij laten voor dit moment, maar sneu is het wel.

Het leven gaat gewoon door, ook als je muzikaal onthand bent, dus ging ik donderdagavond wel met Trudie naar Triana/Vegueta, het oude centrum van Las Palmas-Zuid. Op San Telmo was een groot kinderkoor aan het zingen, met een foute muziekdocent ervoor. Het klonk allemaal zo vals, zelfs bij “Noche de paz, noche de amor” (Stille nacht, heilige nacht), dat Trudie met mij erachter aan al snel de calle mayor de Triana indraaide.
Daar was het voor Trudie te doen, met name in de drie etages tellende Desigual-winkel. Zij is al sinds een aantal maanden op zoek naar “haar” grijze trui met diverse lapjes in de kraag. Op de internetsite van Desigual is hij immens duur. Op begane grond hier lag de trui niet, ook de kelder had hem niet. Toen ging Trudie tenslotte naar één hoog en daar zag ze hem hangen. Ik werd er bijgehaald en met een trui plus nog een bijpassende rode rok verliet ze trots de zaak, met nog eens 20% korting op de aankopen. Het is mijn verjaardagscadeauvoor haar geworden, voor haar verjaardag van pas over zes weken wel te verstaan.
In de nasleep was het echt uitblazen bij McCarthy’s, waar mij een “pinto” Guinness werd geoffreerd, terwijl Trudie zelf aan een groot glas rode wijn begon. Daarna mochten we de bus in en werd ik aan Las Canteras ook nog eens getrakteerd op een Chinees.

Na donderdag komt vrijdag, zo veel horen jullie toch te weten. Om even over 9 zaten Trudie en ik in een huurauto op weg naar Agüimes voor het oprapen van een eerste cache. Er werd even ingehouden bij het beeld van de guanche ten zuiden van Las Palmas, maar daarna ging het linea recta, via Ingenio, naar het stadje dat als motto “viento en popa” heeft gekozen, met de wind in de rug. Ik kon in Agüimes prima met het zonnetje in de rug op het terras terecht, tegenover de kerk. Trudie moest na haar koffie eerst een stenen “burro”, ezel bepotelen, toen een foto maken van het beeld van een man en vrouw met carnaval (de man als vrouw verkleed en de vrouw als man) om daarna in het niets te verdwijnen. Ruim een half uur later kwam ze terug, alweer een gevonden cache rijker. Ik had net het woord Quínegua ontdekt op een Ortega suikerzakje. Dat is Canarisch voor een soort aardappel, die genoemd is naar koning Edward (de stotteraar?) van Engeland.
Op ging “het” nu met zijn tweeën naar de “mirador”, het uitzichtpunt, van El Guiriete voor een volgenddoosje tussen de bergen. Daarna daalden Trudie en ik af naar Arguinequín, dat aan de zee ten westen van Maspalomas (Meloneras) ligt. Daar aten we aan het strand een broodje bij restaurant “La Charca”, de plas, tussen een heel regiment Noorse toeristen datin dat stukje Arguinequín bivakkeerde. Ik mocht nu mijn tweede boek van deze week bijna helemaal uit lezen, terwijl Trudie ten derden male onderwegging op zoek naar “coins” en dergelijke, nu maar liefst anderhalf uur lang.
Toen ze er eindelijk genoeg van had, liepen we naar de auto, die startte alsof we er net nog in gezeten hadden. De terugweg eindigde ergens direct ten noorden van Maspalomas plotseling. We kwamen we in een heuse file terecht vanwege een ongeluk met een motorrijder en pas een uurtje later was er weer groen licht. Zodoende waren we pas om 6 uur op het winkelterrein bij Telde om in Alcampo wat boodschapjes te doen. Ik kocht er camembert van het huis, ensalada Americana (witte kool), krabsalade (met te weinig krab), een groot blik corned beef (kornétbief volgens mijn moeder) en eentje met “manos de cerdo” (ter ere van Juli’s “verkespu” maaltijd twee weken eerder). Trudie is met haar Ryanair aan tien kilo bagage gebonden, maar wat was ze blij dat ze een plastic doosje met Mickey Mouse op kon bemachtigen.
Om 7 uur werd het tijd om de terugreis naar Las Palmas te aanvaarden. Vlakbij mijn stad zag ik naast de snelweg een groot bord met de slagzin: “contigo a donde vayas”, waar ga ik met jou heen. Daaronder stond in grote letters: Arehucas, de naam van de bekende rumfabriek van het eiland.

Eerder had ik in Agüimes echter al rum van een concurrerend merk, “Guanche”, gekocht. (Guanches zijn de oorspronkelijke bewoners van het eiland, uit Noord-Algerije, die door de Spanjaarden in de zeventiende eeuw zijn uitgemoord.) Mijn fles, in cadeauverpakking, was voor het “Amigo invisible” spel dat we die avond na het eten zouden moeten spelen. Trudie deed voor de gelegenheid haar kunstige “bola (del arból) de navidad” in de Spaanse variant van de zak van sinterklaas.
Het eten zou om 9 uur, half 10 beginnen, dus troffen we Noé om 9 uur bij “El Rincón De Velasquez” op plaza Farray. Om half 10 verhuisden we naar “El Kortxo”, de kurk, een restaurant daar in de buurt, en zoalsNoémij al voorspelde, waren wij de eersten. Zijn overige vrienden en vriendinnen, allemaal rond de 35-45 jaar, kwamenzonder uitzondering pas tussen half 10 en 10 uur aanzetten. Juli (van de “verkespu”, zie boven) was er als eerste, dus die mocht naast Noé en tegenover Trudie aan tafel plaatsnemen “voor een goed gesprek”. De rest druppelde daarna binnen; om 10 uur waren we met een kleine twintig personen. Wat zal ik er verder over zeggen? Moet ik echt alle tapas stuk voor stuk gaan opnoemen waarop we achter elkaar werden verrast? Ik volsta hier met de constatering dat er uitgebreid getafeld werden met de nodige animo, waarbij ook de drank, vooral rode wijn, (vrij) rijkelijk vloeide. Daarna gingen o.a. mijn flesje rum en Trudie’s kerstbal door de nodige handen. Op het einde bleef Trudie met een Corte Inglés aardappelschiller en een plastieken multifunctionele schaar zitten. In mijn schoot belandde ten slotte haar kerstbal; die hangt sinds zaterdag als feestdagenversiering onderaan mijn prikbord.
Het was al over 12 uur, toen ons gezelschap El Kortxo verliet en terugkeerde naar plaza Farray, als volgende horecahalte van een tochtje dat wel eens heel laat zou kunnen worden. Als ouderling werd mij echter om half 2 toegestaan om bij Trudie onder de arm huiswaarts keren. De jonge meute (gente menuda, zie aanhef) was toen nog volop doende.

Op de zaterdag deed Trudie een hernieuwde poging om mijn muziekbestand te redden, maar onverrichterzake. Daarmee moet ik dus echt wachten tot vlak voor carnaval, als ik ongetwijfeld de “gente menuda” van Paradigit ga consulteren. Zelfs mislukte haar daarna ook nog het overzetten van allerlei nieuwe boeken op mijn e-reader, waar ik haar naar gevraagd had. In de latere middag, toen het weer hier wonderwel een stuk minder werd, verdiepte Trudie zich toen de gebruikshandleiding van het apparaat. Ze is er nog niet helemaal uit, maar ik krijg van haar een e-mail toegestuurd, waarin mij het overzetten van boeken op de e-reader haarfijn uit de doeken zal worden gedaan.
Terzijde, ik ben gewend om woorden als e-reader en e-mail met een streepje tussen de e en de rest te schrijven. In mijn tweede boek van deze week las ik dat het in het Engels email is, aan elkaar geschreven. Dat schijnt volgens Trudie tegenwoordig ook in het Nederlands te mogen.

Via de tamtam (zonder streepje in het midden) las Trudie wat er terecht was gekomen van het gesprek van de fractievoorzitters in de Maastrichtse gemeenteraad met onze burgervader Onno Hoes. De man zou onlangs wederom “betrapt” zijn dat hij zich in het min of meer openbaar met opgeschoten jongetjes zou hebben opgehouden. Hij zou daarbij gezegd hebben: “Mij krijgen ze in Maastricht toch niet weg, want dat wordt echt vreselijk duur voor ze.” Nu is hem de wacht aangezegd. Hij moet zo snel mogelijk een andere baan gaan zoeken; het “Hoes gaank nao hoes” wordt werkelijkheid. Een nieuwe termijn als burgemeester zit er voor Onno Hoes al helemaal niet meer in.
Dan zit ik dus op mijn balkonnetje na te denken over de beste opvolger van Hoes als burgemeester van mijn geboortestad. Enne… ik persoonlijk zou eerlijk gezegd niemand weten die daarvoor in aanmerking komt. In het Maastrichtse geruchtencircuit circuleert vooral de naam van Job Cohen, heb ik me door Trudie laten vertellen. Hij heeft het eerder in Amsterdam als burgemeesterdestijds best goed gedaan, alweer volgens de tamtam, maar dat is nog iets anders dan hem nu als 65-jarige - hij is maar een paar jonger dan ik –weer naar Maastricht te halen voor die functie. Hooguit zie ik Job Cohen als tussenpaus fungerenvoor één jaar of maximaal twee.

Op zaterdagavond lagen we er met zijn tweeën behoorlijk vroeg in. Immers, op zondagmorgen moest Trudie - en dus ik ook, want ik zou haar naar het busstation brengen - er al om 7 uur uit. Eigenlijk was de bus van 8 uur naar het vliegveld te vroeg voor haar, maar bij die van 9 uur moest er maar dát mis gaan (bijv. een file van een uurtje) en dan zou ze haar vliegtuig naar Charleroi missen. Wij weldenkende mensen kiezen dan voor bus 30, omdat die op zondag om kwart over en kwart voor vertrekt. Bus 30 heeft, of liever had aan de snelweg een prima halte op 100 meter van het vliegveld. Echter, in zijn ijver om het zijn klanten zo onaangenaam mogelijk te maken heeft de firma Global van de streekbussen die halte afgelopen zomer opgeheven. Dus stond ik Truide al om klokslag 8 uur op zondagmorgen uit te zwaaien.
Terug op mijn appartement dacht ik terug aan de avond ervóór toen ik bij de overburen het liedje “Santa Lucia” mocht horen opklinken. Trudie en ik waren vrijdag even in die plaats op het eiland geweest en zij had het er best leuk gevonden. Dus zocht ik op mijn computer naar mijn versies van “Santa Lucia”. Ik heb er (op mijn oude verzameling) vier staan, van Chet Atkins, Rudi Schuricke, Rudolf Schock en Tino Rossi. Als uitzwaaier naar Trudie draai ik die alle vier nog eens. Mijn voorkeur gaat uit naar de instrumentele versie van Chet Atkins, zal ik eerlijk bekennen.

De verdere zondag en maandagmorgen heb ik vooral besteed aan lezen in twee boeken die ik allebei net niet uit heb. Ze komen in mijn volgende brief van deze winter zeker aan bod, die ik a.s. vrijdag verwacht te versturen. En nu, op de vroege maandagmiddag, ben ik blij dat ik jullie toch weer een meer dan spiekbriefje kan aanbieden. Intussen geef ik jullie de wijze raad mee om dit jaar vooral geen kerststal op te zetten. Die van hier, helemaal van zand, laat ik denk ik ook maar eens links liggen. Wel is de boom naast de “belén de arena” van acceptabele hoogte, en nog blauw ook. Daar ga ik straks eens onder staan en naar jullie zwaaien. Gedraag je, zodat je vrij van zonde bent met de feestdagen! Tot ziens, hasta luego, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Mijn eerste boek van deze week is er een van Laura Lippman. Wie is dat nou weer? Ik kan me oprecht niet meer voor de geest halen hoe ik haar “Every secret thing” bemachtigd heb. Het is uit 2003 en de blonde schrijfster kreeg er het jaar erop twee prijzen voor, een Anthony Award en een Barry Award. Dat lijkt me meer dan voldoende reden om het door te nemen. Het verhaal speelt in het Amerikaanse Baltimore. (Als je van New York naar het zuidwesten richting Washington gaat, ben je halverwege in Philadelphia. Nog weer een stuk zuidwestelijker in de richting van de hoofdstad van de VS kun je Baltimore niet missen.)
Twee 11-jarige blanke meisjes, Alice Manning en Ronnie Fuller, kidnappen een zwarte baby, Olivia, vermoorden die ook en worden daarna in jeugdgevangenissen opgeborgen tot ze volwassen (18) zijn. Net als ze vrijkomen, wordt in Baltimore net een nieuw kind van 3 jaar vermist, de koffiekleurige Brittany Little. De moeder van Olivia, Cynthia Barnes Poole, rijke dochter van een rechter, kan niet nalaten om rond te bazuinen dat de twee meisjes het gedaan moeten hebben. Alice is intussen een dikzak, maar haar alleenstaande moeder Helen en ook haar advocaat (public defender) Sharon Kerpelman hebben het beste met haar voor. De spichtige Ronnie komt uit een gezin aan de rand van de samenleving (maar ze heeft wel al snel een baantje). Ronnie zou destijds de baby hebben omgebracht, maar beide tieners zijn ervoor verantwoordelijk gehouden en veroordeeld. Bij de politie zijn het vooral Nancy Porter (Potrcurzski) en Kevin Infante en hun baas Harold Lenhardt die de nieuwe kidnapping uitzoeken; van de politiemensen komt op mij vooral Nancy Porter als heel adequaat over. En dan krijgt de zaak een min of meer verrassende wending, waarover jullie zelf maar moeten lezen.
Schrijfster Laura Lippman is voor mij, toch intussen een ingewijde in moordverhalen, een nieuweling. Ze krijgt echt prachtrecensies van iederepersmuskiet die ik maar kan bedenken. Als zoveel persmensen haar de hemel in schrijven, kan ik dan achterblijven? Eigenlijk wel, want ik geef hier graag mijn eigen oordeel over “Every secret thing”. Met de loftuitingen in de New York Times, de Washington Post en de Guardian en zelfs de mening van bijv. collega’s van haar Harlan Coben en George Pelecanos heb ik onder ons gezegd weinig te schaften. Mijn oordeel na lezing van het boek is dat ik het wel aardig vind, ook dat Laura Lippman best een patent verhaal presenteert, maar overhouden doet het m.i. niet. Op het einde wordt het verhaal me trouwens net iets te apart. Dus kan ik mijn eigen recensie niet met een “goed” punt afsluiten. Het boek krijgt van mij een 7½; daar moet Laura Lippman het maar voor doen.
(Heeft het ermee te maken dat ik vind dat sommige vrouwelijke detectiveschrijvers te veel krediet krijgen, in Nederland en wie weet ook elders? Dat is dan maar zo. Ik kan jullie aan de andere kant best een aantal moordschrijfsters opnoemen, zoals Val McDermid en Karin Slaughter, die m.i. bij herhaling royaal in de plus zitten. Onlangs nog besprak ik hier “De historicus” van Elizabeth Kostova heel lovend.)

Er zijn van die schrijvers van moordboeken, van wie ik echt alles gelezen heb. Eén zo’n schrijver is de AmerikaanMichael Connelly, om precies te zijn uit Los Angeles. Ik heb diens boeken allemaal. Het allerlaatste, “The Gods Of Guilt” is binnenkort hier aan de beurt, maar het boek ervoor, “The Black Box”, uit 2013 heb ik net uit. Dat wil ik met plezier hier kort voor jullie uit de doeken doen.
Hoofdpersoon is detective Harry Bosch, intussen wel oud, maar nog zeker niet versleten. Hij werkt op de afdeling Onopgeloste zaken van lang geleden. Daar krijgt hij een dossier in handen van ene Anneke Jespersen, Snow White, een 32-jarige oorlogsjournaliste en -fotografe, die tijdens de rellen in Los Angeles na de zaak Rodney King in 1992 vermoord is. Destijds heeft Bosch de moord wel geconstateerd, zelfs gefotografeerd, maar geen tijd gehad om zich er toen verder in te verdiepen. Nu, twintig jaar later, gaat hij er met hernieuwde ijver achteraan, daarbij geholpen door zijn collega David Chu en tegengewerkt door zijn chef Cliff O’Toole. Na enige omzwervingen blijkt dat Anneke Jespersen in 1991 tijdens de eerste Golfoorlog verkracht is door een viertal soldaten, allemaal afkomstig uit Modesto en omgeving in Californië. Zij waren het jaar erna in Los Angeles betrokken bij de moord op haar, samen met hun destijdse collega John Drummond. Eén van de daders is inmiddels al jaren dood, maar voor de andere drie (Reggie Banks, Carl Cosgrove en Frank Dowler) gaat Harry Bosch helemaal naar Central Valley, ten oosten van San Francisco, om de kennelijke puntjes op de i te zetten.
Alweer, wie ben ik om nu een boek van Michael Connelly te gaan bekritiseren? Gelukkig heeft zijn “The Black Box” alle ingrediënten die bij een Connelly horen, in het bijzonder de bekende gedrevenheid en het niet te stuiten doorzettingsvermogen van detective Harry Bosch. Pas op het einde vind ik “The Black Box” ietsje gekunsteld worden, maar daarvóór is er zoveel moois te genieten dat ik er nog steeds een 8+ als recensiecijfer voor over heb. Michael Connelly kan bij mij niet echt stuk.