vrijdag 26 december 2014

Weblogbrief 10.11, 26 december 2014

Weblogbrief 10.11, 26 december 2014

Bonitas tardes, respetable público, een mooie middag wens ik jullie, hooggeacht publiek. God Jul, om het eens op zijn Scandinavisch te zeggen. Het is me dan toch gelukt om jullie in het oude jaar nog met een brief te verblijden, een kerstboodschap met nummertje 11, het gekkengetal.
Hoe kan ik anders dan beginnen met de dood van Joe Cocker te betreuren. De man uit het Engelse Sheffield is op 70-jarige leeftijd gestorven aan longkanker. Dat valt me eigenlijk nog mee voor iemand die het noodlot vele decennia lang getart heeft, vooral met overmatig drankgebruik. Op het laatste na dat ik nog eens moet zien te bemachtigen (“Fire it up” uit 2012) heb ik echt alle studio-albums van hem; zijn beste vind ik nog altijd “Sheffield steel” uit 1982, met o.a. het nummer Ruby Lee met Sly Dunbar “en la batería”. Ik zet Joe Cocker hier vooraan in mijn brief in het herfstzonnetje met nog twee liedjes: het Beatlesnummer “She came in through the bathroom window” en met Randy Newman’s “You can leave your hat on”.
Dan kom ik nog even terug op mijn verhaaltje in brief 10.10 over de Segway. Als ik het goed begrijp, is de uitvinding van 2001, door ene Dean Kamen. Het vervoermiddel kan een snelheid van 20 km per uur halen, dus dat is in de stad in orde. Maar nu komt het, voor de productie van één zo’n apparaat moet je, afhankelijk van welk model je kiest, wel 2200 tot 3900 euro neertellen. Het apparaat dat ik zou kiezen, kost 2600 pietermannen en je kunt er 35 aan een stuk mee vooruit. Het opladen ervan duurt drie tot vijf uur.
Goedkoop kan ik mijn Segway dus niet noemen. Hij is een stuk duurder dan een elektrische fiets. Dus, beste mensen van dit elektrische vervoermiddel op twee wielen, het moet goedkoper. Maak eens een vuist en ga ze in een grotere oplage fabriceren en verkopen. En ik zal eerst wat moeten afvallen, voordat ik me er een aan kan schaffen; hij kan maar maximaal 100 kilo aan op de twee steunen en ik weeg nu 102,5.
Ik zie het helemaal voor me: een stad als Las Palmas of Maastricht, met overal voetgangers die zich een Segway hebben aangeschaft en daarmee rondcrossen, terwijl het autoverkeer uit de stad verbannen is.

En of het niet op kan, heb ik ook nog de titel voor jullie van het boek dat Maarten ’t Hart anti de bijbel schreef, in zijn woorden: “De schrift betwist”. Het is uit 1997 en heet: “Wie God verlaat, heeft niets te vrezen”. Dat is voorwaar een boek dat jullie ook maar eens moeten gaan lezen. Ik heb er ooit Eddie vaan noonk Pie voor zijn verjaardag blij mee gemaakt.
Muziek! Zelfs de grootste muziekdebielen onder jullie hebben wel eens van Astor Piazzolla gehoord. Hij poetste de klassieke Argentijnse tango op tot een nieuw fenomeen. Ik heb van hem en zijn orkest een doos platen die ik met plezier op de draaitafel leg.
Maar wisten jullie ook al dat de man diverse volgelingen heeft gekend, ook buiten Argentinië? Een bekende uit die serie is de Franse Italiaan Richard Galliano. Via Rocky Courtens heb ik een van diens vele Cd’s weten te bemachtigen, een live Cd genaamd: “New Musette”. Eerlijk is eerlijk, die plaat kan mijn goedkeuring best wegdragen. Hier zijn de diverse nummers:
01.Beritwaltz
02.Des Voiliers
03.Le Clown Perdu
04.La Valse De Margaux
05.Dum Dum Dum
06.Giselle
07.Corail
08.Les Oiseaux
09.Laura Et Astor
10.Oblivion
Voor wie het kwijt is, de “voiliers” van liedje 2 zijn zeilschepen. Ik plaats de muziek van Galliano “ergens” tussen tango en vrije jazz in. Op genoemde Cd zijn ze met zijn vieren: Richard Galliano op bandoneon, Philip Catherine op gitaar, Pierre Michelot op contrabas en ene Aldo Romaldo op ik-weet-even-niet-welk instrument. Het kwartet maakt er wat van.
Het is hier goed uit te houden met een boek op het balkon en “New Musette” op de achtergrond.

Ander, minder muzikaal onderwerp: het woord Vegueta. Waar komt dat vandaan? Op de terugweg naar mijn deel van Las Palmas zag ik een bord “Vega de San José” en daar vlakbij “Vegueta”. Toen dacht ik: zou Vegueta niet gewoon een verkleinwoord van Vega zijn, Veguita eigenlijk?
Een paar uur later op de vrijdagavond zat ik met Noé op het terras van El Rincon de Velasquez. De pittige Ana, qua presentatie van het niveau van Wim van de Poort, had ons bier gebracht en Noé was zelfs in een broodje aan het happen. Ik vragen naar Vegueta en hij was direct bereid om daarvoor zijn internet op de telefoon in te schaken. Blijk ik gelijk te hebben! Vegueta is inderdaad vega in het klein. (Wie ook in de naam Triana geïnteresseerd is, die komt van een soortgelijke wijk met die naam in Sevilla.)

Met Noé had ik op plaza Farray een hele discussie over een politiek onderwerp. Wij beiden zijn voorstanders van een linkse samenleving, met de nodige sociale controle. Voor mij persoonlijk kan die op allerlei plaatsen niet snel genoeg beginnen, terwijl Noé vindt dat echte sociale verandering pas optreedt, als die geleidelijk gaat. Gaat het te rap, dan leiden boycots van landen als de Verenigde Staten tot een puinhoop. Denk maar aan bijv. Nicaragua.
Als voorbeeld van hoe het volgens hem moet, kwam hij aanzetten met de huidige politieke situatie in Uruguay. Daar was links nu aan de macht met als president een al bejaarde man die helemaal op Noé’s lijn zit, of het zal wel omgekeerd zijn. Zijn naam is Pepe Mujica en hij zorgt op een geleidelijke manier voor allerlei veranderingen in het land in de richting van meer socialisme. Onder ons gezegd heb ik nog nooit van die Pepe Mujica gehoord, maar ga hem binnenkort zeker eens goochelen, ik bedoel: googlen.

Ietsje later op de avond kwam Carlos erbij zitten. Dat is een vriend van Noé met wie het goed kersen eten is. Van hem leerde ik ter plekke de uitdrukking: “Culo veo, culo quiero”, als je iets leuks ziet (een kont), wil je het best hebben.
Carlos heeft een lawaaiprobleem met zijn woning. Boven hem woont een omaatje van 84, dat is nog eens oud, en die heeft een keffertje van een hondje dat de godganselijke dag blaft. Vooral als oma niet thuis is, en dat gebeurt nogal eens, keft het mormel Carlos haast hun woning uit. Bonken op het plafond met een bezem helpt geen mallemoer en diverse gesprekken met de dame hebben de zaak alleen maar verergerd. Oma en Carlos zijn intussen beiden op het oorlogspad. Op het moment dat hij vond dat hij er maar eens de politie bij moest halen, bleek oma dat al gedaan te hebben. Er stond politie bij Carlos voor de deur om hen te manen het arme vrouwtje met rust te laten. Hoe loopt dit af? Kan het beestje niet stiekem worden afgemaakt? Een zakje rattengif is zo gekocht.
Meer in het algemeen vind ik dat het aantal hondjes hier, meestal van het formaat dat in een schoenendoos past, langzaam aan de spuigaten uitloopt. Bij mij voor de deur is het af en aan viervoeters die de straat komen bevuilen. Gelukkig zijn wel bijna alle baasjes bereid om het ongerief direct en volledig op te ruimen. Niettemin, ook bij mij tegenover in de flat hoor ik geregeld een scharminkel te keer gaan dat horen en zien je vergaat. Waar het loeder alleen zit te zijn, weet ik niet, maar het is net te ver van me af om tot daden over te gaan.
Als Carlos met een uitdrukking komt, kan Noé niet achterblijven. Hij kwam met het zinnetje: “Lo que dura, dura”. Dat laat zich alleen goed omschrijven, als je weet, dat een “dura” een stijve is, maar ook “duurt” betekent. Vrijen met een stijve duurt langer, lijkt me een aardige vertaling. Ik moest Noé en Carlos beloven dat ik het zinnetje niet in het bijzijn van Lluis of Cristina zou gebruiken. Dus zet ik het hier maar in het zonnetje.<BR>
Later op de avond ging Carlos weer huiswaarts, maar in zijn plaats kwam toen Agu 1 opdagen. Met hem liepen we naar Santa Catalina, naar het concert tegen ebola. Wisten jullie al dat het, in ieder geval in het Spaans, ébola is en niet ebóla? Het optreden van diverse groepen op het plein was gratis en wij werden verondersteld om de nodige drankjes bij de feesttentjes te halen om aldus de nood in West-Afrika te lenigen. Echt druk vond ik het niet en dus taaide ik vrij snel af naar mijn fletje en mijn bedje.

Het eerste dat ik zaterdag bij koffiehuis Carlos beneden mij hoorde, toen ik op mijn balkon plaatsnam, was “No me digas”. Dat is een zinnetje dat hier “in” is. Letterlijk betekent het: “zeg me dat niet”, maar je bedoelt te zeggen: wat vertel je me nou. Het staat bij nader inzien ook in mijn dictionaire, dus geef ik het jullie door zonder verder commentaar.
Later, in de vroege avond, ben ik toch maar eens over de kerstmarkt gewandeld, die naast het ébola muziekpodium gehouden werd. Er waren een twintigtal kraampjes en meevallen deed het me niet. Eerlijk is eerlijk, ik ga het toegeven: die van bijv. Luik is stukken beter en ook gezelliger. Eigenlijk vond ik alleen de stand van Artsen zonder grenzen, “Medicos sin fronteras”, de moeite waard, vanwege het foldermateriaal dat daar opgestapeld lag. Moet ik trouwens niet lid worden van die club? Die doet echt goed werk, lijkt het.
Voor wie het nog niet weet: ébola is een ziekte veroorzaakt door een virus. Tot dusver is alleen West-Afrika de klos, met epidemieën in de landen Guinee Bissau, Sierra Leone en Liberia, maar sinds onlangs maakt het virus ook slachtoffers in Senegal, Nigeria en de voormalige Belgische Kongo. Het laatste land, de Kongo, is ook het land waar twintig jaar terug de eerste uitbraken waren, in 1995. Destijds werden besmette dorpjes gewoon geïsoleerd, de mensen gingen er dood en daarmee was de kous af.
De farmaceutische of andere medische industrie heeft er nooit veel brood in gezien, laat staan dat intussen een vaccin is ontwikkeld. Nu is het aantal slachtoffers echter veel groter, met ongeveer (niet 12.000, maar) 7.500 doden tot dusver. Dat is bijna de helft van het aantal zieken. Of de ziekte fataal is, zou te maken hebben met de immuunstatus van de patiënt. Eindelijk wordt er door o.a. de Wereld Gezondheid Organisatie actie ondernomen.
De belangrijkste bron van besmetting is lichamelijk contact, zoals bij zieken verzorgen. En dan zijn er de diverse begrafenissen van ébola-patiënten, met in Afrika een veel intensiever lichamelijk contact bij ons. Via de lucht is er geen verspreiding en de vrees voor een epidemie in het rijke westen is bijna nul.
(Daarbij is alles relatief. (“Aunque la tasa de mortalidad es muy alta), han fallecido menos de personas de ébola en seis meses que por malaria en un solo día en todo el mundo. In de laatste zes maanden samen waren er minder ébola-slachtoffers dan malaria-slachtoffers op de wereld in één dag.)

Zondagmorgen was ik er weer, nu niet voor de kerstmarkt op Santa Catalina, maar voor de gewone rommelmarkt die er steevast is op de grote ruimte ten zuiden ervan. Ik kocht er voor twee euro zowaar een film, die ik misschien al gezien heb, ik weet het niet zeker, maar dan best nog eens wil bekijken. De rolprent heet: (Las) Horas, The hours, en is uit 2003. De hoofdrollen zijn voor Nicole Kidman, Meryl Streep en Julianne Moore. Nicole Kidman, die in de film Virginia Woolf in de jaren 20 speelt, hield er een Oscar aan over.

Op de vroege maandagavond maakte ik een wandelingetje, dat deze keer over de paseo de las Canteras naar La Puntilla ging en terug. De zevende halte van de kerststal hier is nog steeds een berg zand en meer niet. Wie kwam er voorbij sjokken, toen ik de mensen zat uit te kijken op mijn bank bij hotel Imperial Playa (dat overigens nu met verspringende lampjes is opgedirkt: rood, blauw en groen)? Hinkepie! Ik had hem deze winter nog niet ontwaard. Was dat omdat hij elders “beschäftigt” was of omdat ik langzaam toch kippig begin te worden? Vorig voorjaar liep er trouwens wel eens een vrouw met hem op, maar nu hinkte hij solo langs. Een korte, rode broek hing een beetje verfomfaaid over zijn aangetaste stelten, maar zijn polo mocht er zijn: diverse rode en witte blokken als op een schaakbord. Daarboven zag zijn kop eruit of er helemaal niks veranderd was. En misschien is dat ook wel zo. We zijn alleen allebei ietsje ouder geworden, meer kan ik er niet van maken.
Verderop stak café Tasquita Cambullonera in een nieuw jasje of beter gezegd in een belegen jasje, want het café ziet er nu veel ouderwetser uit, een “barra” uit de jaren 50, lijkt het wel. Noé en ik kunnen het tegenwoordig prima vinden bij El Rincon de Velasquez op plaza Farray en een reden om terug te keren naar deze zaak aan de boulevard zie ik niet. Als ik het opschriftje op de luifels mag geloven, heet de nering nu “Ginger”. Geef mij maar het restaurant maar dat er direct boven ligt, “Casa Carmelo”, voor de beste steak van de stad.
Op de terugweg kocht ik een groot rond brood bij de Garnier (spreek je het uit op zijn Frans?). Er was er al een op de boulevard links (meer naar het zuiden), maar de firma is intussen ook aangeschoven in het rijtje terrassen rechts, tussen Del Real en Al Maccaroni, de pizzatent waar goede zaken worden gedaan. Ik bestelde mijn brood en vroeg of het “cortado” kon. Antwoordde het vriendelijke meisje achter de toonbank dat je in goed Spaans beter “rebanado” kon zeggen. Boterhammen (af-)snijden van een heel brood is “cortar rebanados de pan”, maar het werkwoord om een heel brood in sneeën (rebanadas) te snijden is kennelijk “rebanar”. Zo leer je bij!
Terug op mijn afslagpunt naar links mijmerde ik wel over het toenemend aantal ketenwinkels op Las Canteras. Naast de twee Granier’s zijn er ook twee Gelizia’s en het eind is denk ik nog niet in zicht. Tot overmaat (van ramp?) is er op het eind van de Tomás Miller op het pleintje daar, naast Colon Playa met daaronder de Italiaanse zaak Paparazzi, voor wie het nog allemaal kan volgen, nu ook een Burger King, “home of the whopper”. Ik vrees dat een MacDonald’s op de boulevard niet lang op zich zal laten wachten.

Maandag naar rechts op de boulevard, is dat niet een uitnodiging om op dinsdag naar links te gaan? De totale boulevard, paseo de Las Canteras, is 3 km lang, van bij mij uit 1 km naar rechts en 2 km naar links. Halverwege naar links loopt de weg ietsje omhoog en vlak daarvoor is een grote open ruimte met speeltuintje en zitje en plus basketbalveld erachter. Opzij van het speeltuintje is tegenwoordig een buurthuis, waar je boeken kunt lenen. De meeste mensen komen er echter voor het internetten en het lezen van kranten en tijdschriften.
Dinsdag in de vroege avond zat ik daar met Canarias7 en La Provincia, de twee kranten van de Canarische eilanden. Vooral de uitslag van “El Gordo”, de kerstloterij van Once, nam in beide kranten vele bladzijden in beslag. De hoofdprijs was in Madrid gevallen, maar ook bij ons op de eilanden waren diverse aanzienlijke prijzen gevallen. De kranten kwamen daarnaast met het bekende politieke gedoe en, tot mijn verrassing, ook een paar mooie stukken over Joe Cocker en zijn “verscheiden” afgelopen maandag.

Gaan we naar de “keersemes” in engere zin. Op de woensdagavond vond ik diverse winkels in mijn straat en aan de boulevard gesloten. Zelfs allerlei terrassen waren opgeruimd. De familie kruipt bij elkaar om iets te vieren waar men au fond niet meer in gelooft: Maria’s bevalling van een zoon tussen het stro met een gehorende vader schaapachtig ernaast. “Cornudo” heet dat in het Spaans van Noé, en voor wie het wil aannemen, is de Heilige Geest de echte vader. Om half 8 was ik alweer thuis en mocht daar een stel zatlappen aanhoren dat zich op de bank voor mijn flat genesteld had. Om even voor 9 gingen ze huns weegs en toen vond ik het tijd voor een film. Het werd een Spaanse uit 1999: “Solas” (“A solas” is in zijn eentje) van de nog jonge (geboren in 1965) regisseur Benito Zambrano.
Een 35-jarige vrouw in Sevilla, María (Ana Fernández), blijkt zwanger te zijn van een vrachtwagenchauffeur, die vervolgens niks meer met haar te maken wil hebben. Daarbij drinkt ze overmatig en haar werk als “potsvrow” is ook al niet haar hobby. Haar moeder (María Galiana) komt bij haar logeren; die blijkt door haar man geregeld in elkaar te zijn geslagen, haar man die nu in het ziekenhuis een buikoperatie ondergaat. De moeder en later ook de dochter kunnen het heel goed vinden met een oudere buurman, (Carlos Álvarez). De laatste heeft een hond, Achilles, die ik samen met de man van het café een medaille geef. De buurman is blij met wat gezelschap, maar koken kan hij niet of nauwelijks. Zijn gekochte zeebaars (“lubina”) wacht op een hand die hem kan klaarmaken. voor hem op tafel kan zetten. Aldus gebeurt en ervoor en erna gaat het verhaal zijn gangetje.
“Solas” vind ik geloof het of niet een eersteklas film. Het verbaast mij niks dat hij, de film, zo veel prijzen heeft gewonnen en waarom heb ik hem niet eerder gezien? Van die Benito Zambrano wil ik nog wel meer films bekijken. Aardig nummer trouwens van Neneh Cherry, dat “Woman” dat in de film te horen is.

Donderdagmorgen om kwart over 7 werd ik werkelijk wakker geblazen door zo’n machine van “Vuelve a latir”. Die kunnen het kennelijk niet laten, zelfs niet op d vroeger (Eerste) kerstdag. Gelukkig ben ik iemand die bijna op commando weer terug in dromenland verzeilt, maar anders…

Gaan we naar een laatste muzikant bij deze brief: Clifton Chenier. Hij is zwart, speelt een heel eind weg op de “moneca” en zijn Zydeco/Cajunmuziek komt uit het Amerikaanse Louisiana. Net als bij Richard Galliano wijs ik Rocky Courtens aan als de bron van mijn muziek. Ik kreeg van hem een zootje allerlei van Clifton Chenier (met diens Red Hot Louisiana Band), een complete Cd uit 1997 genaamd “Zydeco sont pas sale” en het album dat ik hier voor jullie in de schijnwerper zet: “Bon Ton Roulet” uit (oorspronkelijk) 1981. De man verrast me op deze plaat met maar liefst 21 nummers die er stuk voor stuk mee door kunnen:
01.Bon Ton Roulet
02.Frog Legs
03.If I Ever Get Lucky
04.Black Gal
05.Long Toes
06. Baby, Please Don’t Go
07.Houston Boogie
08.Blues De Ma Negresse
09.Sweet Little Dolly (Cher Catin)
10.Jole Blonde
11.Ay, ai, ai
12.French Town Waltz
13.Keep On Scratching
14.Black Snake Blues
15.Let’s Talk It Over
16.Walking To Louisiana
17.Key To The Highway
18.Things Ain’t What They Used To Be
19.I Got A Little Girl
21.Jump The Boogie
Heb ik nummertje 20 van de plaat er niet bij staan? Dan neem ik maar aan dat Rocky die niet gevonden heeft dan wel dat hij op mijn Clifton Chenier-collectie tussen het zootje allerlei beland is. Nummertje 20 heet “I’m on the wonder” volgens allmusic, maar bij nader inzien heb ik het niet.
Ik vind ”Bon Ton Roulet” een alleszins de-moeite-waard plaat. (Anders had ik hem niet uit de vergetelheid gehaald). Jullie willen van mij nog horen welke nummers ik extra apart vind? Dat is in dit geval verrekte moeilijk. In te beginnen vraag ik me af op welk liedje nummertje 12: “French Town Blues” sprekend lijkt. Nee maar, ik heb hem al: I can’t stop loving you. Nummertje 16 van de plaat, het origineel uitgevoerde “Walking To Louisiana” ken ik uiteraard al van Fats Domino als “I’m Walking to New Orleans”. Uit de kunst vind ik ook bijv. nummertje 4: “Black gal”, nummertje 8: “Blues De Ma Negresse” en nummertje 18: (wat een lange titel) “Things Ain’t What They Used To Be”. En voor wie van kikkerbilletjes houdt, beveel ik vanzelfsprekend het instrumentale “Frog Legs” aan. Dat nummer vind ik bij nader inzien misschien wel het beste op “Bon Ton Roulet”.

Eindig ik een weblogbrief eens met een Cd in plaats van dat ik er alleen maar mee begin, leuk toch? En dan mogen jullie je nu gaan opmaken voor een feestelijke aankomende week, met als hoogtepunt a.s. woensdagavond, als het hier in Las Palmas ongetwijfeld weer een en al voetzoekers en zevenklappers is. Neem nog een oliebol, schenk nog eens bij! Hier hoop ik maar dat ik deze brief bij jullie bezorgd krijg om daarna “onverveerd” te beginnen aan de volgende. Het ga jullie voorspoedig de komende dagen, “próspero año” en tot ziens maar weer, hasta luego, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Wie veel tijd tot zijn beschikking heeft, kan een heel eind weglezen. Op mijn e-reader stond nog een boek van (de in 1954 geboren) Lee Child en dat moest er als eerste maar eens aan geloven. Het heet in het Engels “Worth dying for”, maar ik las het in het Nederlands onder de titel “Tegenspel”. Het is uit 2010 en de locatie is het platteland ergens in de staat Nebraska. Die staat ligt ergens midden in de Verenigde Staten van Amerika.
Hoofdpersoon in “Tegenspel” is Child’s ster Jack Reacher, voor de vijftiende keer alweer. De ex-militair is 1 meter 95 lang en één bonk vlees van 110 kilo. Hij is op doorreis naar een vriendin in Virginia, als hij geconfronteerd wordt met de uitgebreide bloedneus van Eleanor Duncan; ze zou geslagen zijn door haar man Seth. Die is de aangenomen zoon van Jacob Duncan, die twee broers heeft, Jasper en Jonas. De drie oudere mannen bestieren met Seth de buurt op een niet mis te verstane manier met hun transportbedrijf en zijn daarnaast betrokken bij een hier niet nader benoemde clandestiene handel.
Ongeveer 25 jaar eerder zou een meisje vermist zijn, het dochtertje van Dorothy Coe, en de misdaad zou destijds met de mantel der liefde bedekt zijn. Nu is Jack Reacher “in the mood” om het kwartet te grazen te nemen, maar dan schakelen die hun hulptroepen in: 10 American football veteranen en ook nog eens een scherpschutter. Om nieuwe clandestiene waar, die in aantocht is, te beschermen komen ook nog twee Italianen, twee Libanezen en twee Iraniërs uit Las Vegas om de hoek kijken. Bij elkaar heeft Jack Reacher dus tegenstanders zat. Aan de kant van de “good guys (and gals)” treffen we naast Eleanor en Dorothy de dokter en zijn vrouw aan, zonder naam, en ene meneer Vincent van het motel. Het gaat er, zeker in de tweede helft van het boek heftig aan toe; daar staat Jack Reacher borg voor.
Lee Child als schrijver kan bij mij weinig kwaad doen. Om zijn boeken te waarderen moet je als lezer wel op zijn tijd een confrontatie niet schuwen; daar trakteert hij je al te graag op. Ik vind zijn “Worth dying for”, “Tegenspel”, best een aardig boek, eigenlijk heel geschikt om te verfilmen. Als leesvoer komt het boven het maaiveld uit, maar niet heel veel. Mijn oordeel over Lee Child’s zoveelste wapenfeit is navenant: ik geef er als recensiecijfer een volle 7 voor.

Er is maar één John Harvey, als ik het over detectiveschrijvers heb. Hij is van 1938, toen was ik min 8 jaar. Afgelopen zondag werd hij 76 en was dat niet een mooie reden om zijn recentste boek uit 2014, “Darkness, darkness”, te gaan lezen? De ondertitel is “Resnick’s last case”. Ik denk dan: zou Charlie Resnick het loodje leggen in dit boek, twee jaar na de moord op zijn collega en vriendin Lynn Kellogg, maar (dat verklap ik maar) is niet het geval. Plaats van handeling is, zoals het hoort, Nottingham en omgeving.
Hoofdpersoon, naast de intussen overjarige rechercheur, is de jonge (33 jaar) Catherine Njoroge, uit Kenia en zo zwart als schoppen aas. Het geraamte van een vrouw is gevonden; zij is kennelijk 30 jaar eerder vermoord en toen begraven (in het dorpje Bledwell Vale). Haar naam is Jenny Hardwick, toen 27 jaar en heel actief als staker bij de mijnstakingen in 1984. Destijds liep haar huwelijk bijna op de klippen, omdat haar man Barry wel bleef werken als mijnwerker. Hij is nu een oude man, zelfs de drie kinderen uit het huwelijk zij al dertigers. Belangrijke bijrollen in het boek zijn er voor zus Jill van Jenny en haar man Keith Haines die destijds de lokale politieman was, verder stakingsmensen Edna Johnson en Peter Waites, de jonge branieschoppers Danny Ireland en zijn maten Wayne en Steve, buurvrouw Linda, Mary’s vriendinnetje Nicky en nog de nodige anderen. Meer in het heden zie ik met ergernis o.a. schrijver Trevor Fleetwood op het toneel verschijnen, die Jenny’s moord al te graag wil koppelen aan meer recente, waarvoor ene Michael Swann in de gevangenis zit. Aan de kant van de politie vermeld ik hier nog John McBride (hij is iemand die zijn rottweiler zonder bit zou uitlaten), beginners Sandford & Cresswell en niet te vergeten Njogore’s baas Martin Picard. De laatste wil het liefste alles onder de pet wil houden, bij voorkeur zijn pet. Zijdelings moet Catherine ook nog afrekenen met ene Abbas, die meent dat hij Catherine Njogore in zijn bezit heeft. Loopt ze wel naar behoren af, deze moord van vroeger waar Resnick en Njogore al hun energie in steken? Om daar achter te komen dienen jullie je zelf maar door de ruim 400 bladzijden te werken.
Eerlijk is eerlijk, alweer doet John Harvey mij echt versteld staan met zijn proza. Het is een Engels, “clean, spare and beautiful” volgens Mo Hayder, waar ik nooit van zijn leven aan zal kunnen tippen. Jullie willen uiterst lovende kritieken van een aantal collega’s van John Harvey? Dan noem ik hier ook Michael Connelly, Mark Billingham, George Pelecanos, Peter Robinson en Elmore Leonard. “Darkness, darkness” is een schitterend boek, dat ik in twee dagen heb uitgelezen, op het puntje van mijn balkon”zedeleer”. Laat ik me aansluiten bij de recensent van The Times: “John Harvey’s role continues; no one is writing better crime fiction”. Het enige minpuntje van dit boek vind ik eigenlijk het slot, als althans naar mijn gevoel de verkeerde persoon de moord van destijds in zijn of haar schoenen geschoven krijgt. Om die reden zwak ik mijn recensiecijfer 9 af tot een 9-. Maar John Harvey krijgt met zijn “Darkness, darkness” wederom een plekje in het walhalla.

Lee Child en John Harvey zijn geen nieuwelingen in moordboekenland, maar echt van de oude stempel kan ik hun boeken niet noemen, hoewel, die John Harvey is wel acht jaar ouder dan ik. Robert Littell, uit 1935, nog drie jaar ouder, past in dat straatje. Diens “The Company” is echt een must, maar over diverse andere van zijn boeken heb ik hier eveneens de loftrompet gestoken. Af en toe ontdek ik er weer een, ook deze zomer gebeurde dat, en dus is hier mijn recensie van “The Debriefing” uit 1979. Voor de jeugd, de Sovjet-Unie zit dan nog tot over zijn oren in het communisme.
Het boek gaat over een 53-jarige Russische overloper naar de Verenigde Staten, Zijn naam is Oleg Kulakov en hij heeft, als hij overloopt, een carrière van 28 jaar diplomatiek courierschap achter de rug. Oleg Kulakov heeft, of liever had thuis in Rusland problemen met vrouw en kinderen en bijna zou hij uit zijn functie gezet zijn, toen hij nog een laatste opdracht kreeg, van ene Gamov, een oudere man met (o.a.) maar een arm, om een zak geheime materialen van Moskou via Athene naar Cairo te brengen. Hij smeert hem in Athene en komt voor ondervraging terecht bij de CIA van Charlie Evans en bij een militair clubje, de Task Force 753 - Topology. Baas daarvan is Stone (zonder voornaam) met Mozart als zijn rechterhand. Terzijde, ook Stone heeft problemen met zijn ex-vrouw en heeft een nieuwe vriendin, Thro.
Stone weet zijn baas, een admiraal, ervan te overtuigen dat overloper Oleg Kulakov misschien “fake” is. Hij gaat daarom stiekem naar Moskou om de zaak ter plekke te verifiëren. Hij spreekt er diverse betrokkenen en komt ook terecht in de armen van Kathuska en het homokoppel Morning Stalin & Ilyador. Spreekt Kulakov de waarheid of is er sprake van een goed uitgevoerde “military intelligence operation”? Het boek eindigt ermee dat Stone daarvan verslag doet.
Laat ik gewoon frank en vrij mijn mening geven: dit is wel een heel goede spionageroman. Zelfs mensen als John LeCarré kunnen hier haast niet tegenop. Robert Littell zet zich met deze “novelle” (200 bladzijden) voor de zoveelste keer midden in de schijnwerpers. Ik geef het boek een volle 9, voor minder doe ik het niet. Dit boek is er een dat ik niet meer kwijt wil.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten