Weblogbrief
10.11, 26 december 2014
Bonitas tardes, respetable público, een mooie middag wens ik jullie, hooggeacht publiek. God Jul, om het eens op zijn Scandinavisch te zeggen. Het is me dan toch gelukt om jullie in het oude jaar nog met een brief te verblijden, een kerstboodschap met nummertje 11, het gekkengetal.
Bonitas tardes, respetable público, een mooie middag wens ik jullie, hooggeacht publiek. God Jul, om het eens op zijn Scandinavisch te zeggen. Het is me dan toch gelukt om jullie in het oude jaar nog met een brief te verblijden, een kerstboodschap met nummertje 11, het gekkengetal.
Hoe
kan ik anders dan beginnen met de dood van Joe Cocker te betreuren.
De man uit het Engelse Sheffield is op 70-jarige leeftijd gestorven
aan longkanker. Dat valt me eigenlijk nog mee voor iemand die het
noodlot vele decennia lang getart heeft, vooral met overmatig
drankgebruik. Op het laatste na dat ik nog eens moet zien te
bemachtigen (“Fire it up” uit 2012) heb ik echt alle
studio-albums van hem; zijn beste vind ik nog altijd “Sheffield
steel” uit 1982, met o.a. het nummer Ruby Lee met Sly Dunbar “en
la batería”. Ik zet Joe Cocker hier vooraan in mijn brief in het
herfstzonnetje met nog twee liedjes: het Beatlesnummer “She came in
through the bathroom window” en met Randy Newman’s “You can
leave your hat on”.
Dan
kom ik nog even terug op mijn verhaaltje in brief 10.10 over de
Segway. Als ik het goed begrijp, is de uitvinding van 2001, door ene
Dean Kamen. Het vervoermiddel kan een snelheid van 20 km per uur
halen, dus dat is in de stad in orde. Maar nu komt het, voor de
productie van één zo’n apparaat moet je, afhankelijk van welk
model je kiest, wel 2200 tot 3900 euro neertellen. Het apparaat dat
ik zou kiezen, kost 2600 pietermannen en je kunt er 35 aan een stuk
mee vooruit. Het opladen ervan duurt drie tot vijf uur.
Goedkoop
kan ik mijn Segway dus niet noemen. Hij is een stuk duurder dan een
elektrische fiets. Dus, beste mensen van dit elektrische
vervoermiddel op twee wielen, het moet goedkoper. Maak eens een vuist
en ga ze in een grotere oplage fabriceren en verkopen. En ik zal
eerst wat moeten afvallen, voordat ik me er een aan kan schaffen; hij
kan maar maximaal 100 kilo aan op de twee steunen en ik weeg nu
102,5.
Ik
zie het helemaal voor me: een stad als Las Palmas of Maastricht, met
overal voetgangers die zich een Segway hebben aangeschaft en daarmee
rondcrossen, terwijl het autoverkeer uit de stad verbannen
is.
En
of het niet op kan, heb ik ook nog de titel voor jullie van het boek
dat Maarten ’t Hart anti de bijbel schreef, in zijn woorden: “De
schrift betwist”. Het is uit 1997 en heet: “Wie God verlaat,
heeft niets te vrezen”. Dat is voorwaar een boek dat jullie ook
maar eens moeten gaan lezen. Ik heb er ooit Eddie vaan noonk Pie voor
zijn verjaardag blij mee gemaakt.
Muziek!
Zelfs de grootste muziekdebielen onder jullie hebben wel eens van
Astor Piazzolla gehoord. Hij poetste de klassieke Argentijnse tango
op tot een nieuw fenomeen. Ik heb van hem en zijn orkest een doos
platen die ik met plezier op de draaitafel leg.
Maar
wisten jullie ook al dat de man diverse volgelingen heeft gekend, ook
buiten Argentinië? Een bekende uit die serie is de Franse Italiaan
Richard Galliano. Via Rocky Courtens heb ik een van diens vele Cd’s
weten te bemachtigen, een live Cd genaamd: “New Musette”. Eerlijk
is eerlijk, die plaat kan mijn goedkeuring best wegdragen. Hier zijn
de diverse nummers:
01.Beritwaltz
02.Des
Voiliers
03.Le
Clown Perdu
04.La
Valse De Margaux
05.Dum
Dum Dum
06.Giselle
07.Corail
08.Les
Oiseaux
09.Laura
Et Astor
10.Oblivion
Voor
wie het kwijt is, de “voiliers” van liedje 2 zijn zeilschepen. Ik
plaats de muziek van Galliano “ergens” tussen tango en vrije jazz
in. Op genoemde Cd zijn ze met zijn vieren: Richard Galliano op
bandoneon, Philip Catherine op gitaar, Pierre Michelot op contrabas
en ene Aldo Romaldo op ik-weet-even-niet-welk instrument. Het kwartet
maakt er wat van.
Het
is hier goed uit te houden met een boek op het balkon en “New
Musette” op de achtergrond.
Ander,
minder muzikaal onderwerp: het woord Vegueta. Waar komt dat vandaan?
Op de terugweg naar mijn deel van Las Palmas zag ik een bord “Vega
de San José” en daar vlakbij “Vegueta”. Toen dacht ik: zou
Vegueta niet gewoon een verkleinwoord van Vega zijn, Veguita
eigenlijk?
Een
paar uur later op de vrijdagavond zat ik met Noé op het terras van
El Rincon de Velasquez. De pittige Ana, qua presentatie van het
niveau van Wim van de Poort, had ons bier gebracht en Noé was zelfs
in een broodje aan het happen. Ik vragen naar Vegueta en hij was
direct bereid om daarvoor zijn internet op de telefoon in te schaken.
Blijk ik gelijk te hebben! Vegueta is inderdaad vega in het klein.
(Wie ook in de naam Triana geïnteresseerd is, die komt van een
soortgelijke wijk met die naam in Sevilla.)
Met
Noé had ik op plaza Farray een hele discussie over een politiek
onderwerp. Wij beiden zijn voorstanders van een linkse samenleving,
met de nodige sociale controle. Voor mij persoonlijk kan die op
allerlei plaatsen niet snel genoeg beginnen, terwijl Noé vindt dat
echte sociale verandering pas optreedt, als die geleidelijk gaat.
Gaat het te rap, dan leiden boycots van landen als de Verenigde
Staten tot een puinhoop. Denk maar aan bijv. Nicaragua.
Als
voorbeeld van hoe het volgens hem moet, kwam hij aanzetten met de
huidige politieke situatie in Uruguay. Daar was links nu aan de macht
met als president een al bejaarde man die helemaal op Noé’s lijn
zit, of het zal wel omgekeerd zijn. Zijn naam is Pepe Mujica en hij
zorgt op een geleidelijke manier voor allerlei veranderingen in het
land in de richting van meer socialisme. Onder ons gezegd heb ik nog
nooit van die Pepe Mujica gehoord, maar ga hem binnenkort zeker eens
goochelen, ik bedoel: googlen.
Ietsje
later op de avond kwam Carlos erbij zitten. Dat is een vriend van Noé
met wie het goed kersen eten is. Van hem leerde ik ter plekke de
uitdrukking: “Culo veo, culo quiero”, als je iets leuks ziet (een
kont), wil je het best hebben.
Carlos
heeft een lawaaiprobleem met zijn woning. Boven hem woont een omaatje
van 84, dat is nog eens oud, en die heeft een keffertje van een
hondje dat de godganselijke dag blaft. Vooral als oma niet thuis is,
en dat gebeurt nogal eens, keft het mormel Carlos haast hun woning
uit. Bonken op het plafond met een bezem helpt geen mallemoer en
diverse gesprekken met de dame hebben de zaak alleen maar verergerd.
Oma en Carlos zijn intussen beiden op het oorlogspad. Op het moment
dat hij vond dat hij er maar eens de politie bij moest halen, bleek
oma dat al gedaan te hebben. Er stond politie bij Carlos voor de deur
om hen te manen het arme vrouwtje met rust te laten. Hoe loopt dit
af? Kan het beestje niet stiekem worden afgemaakt? Een zakje
rattengif is zo gekocht.
Meer
in het algemeen vind ik dat het aantal hondjes hier, meestal van het
formaat dat in een schoenendoos past, langzaam aan de spuigaten
uitloopt. Bij mij voor de deur is het af en aan viervoeters die de
straat komen bevuilen. Gelukkig zijn wel bijna alle baasjes bereid om
het ongerief direct en volledig op te ruimen. Niettemin, ook bij mij
tegenover in de flat hoor ik geregeld een scharminkel te keer gaan
dat horen en zien je vergaat. Waar het loeder alleen zit te zijn,
weet ik niet, maar het is net te ver van me af om tot daden over te
gaan.
Als
Carlos met een uitdrukking komt, kan Noé niet achterblijven. Hij
kwam met het zinnetje: “Lo que dura, dura”. Dat laat zich alleen
goed omschrijven, als je weet, dat een “dura” een stijve is, maar
ook “duurt” betekent. Vrijen met een stijve duurt langer, lijkt
me een aardige vertaling. Ik moest Noé en Carlos beloven dat ik het
zinnetje niet in het bijzijn van Lluis of Cristina zou gebruiken. Dus
zet ik het hier maar in het zonnetje.<BR>
Later
op de avond ging Carlos weer huiswaarts, maar in zijn plaats kwam
toen Agu 1 opdagen. Met hem liepen we naar Santa Catalina, naar het
concert tegen ebola. Wisten jullie al dat het, in ieder geval in het
Spaans, ébola is en niet ebóla? Het optreden van diverse groepen op
het plein was gratis en wij werden verondersteld om de nodige
drankjes bij de feesttentjes te halen om aldus de nood in West-Afrika
te lenigen. Echt druk vond ik het niet en dus taaide ik vrij snel af
naar mijn fletje en mijn bedje.
Het
eerste dat ik zaterdag bij koffiehuis Carlos beneden mij hoorde, toen
ik op mijn balkon plaatsnam, was “No me digas”. Dat is een
zinnetje dat hier “in” is. Letterlijk betekent het: “zeg me dat
niet”, maar je bedoelt te zeggen: wat vertel je me nou. Het staat
bij nader inzien ook in mijn dictionaire, dus geef ik het jullie door
zonder verder commentaar.
Later,
in de vroege avond, ben ik toch maar eens over de kerstmarkt
gewandeld, die naast het ébola muziekpodium gehouden werd. Er waren
een twintigtal kraampjes en meevallen deed het me niet. Eerlijk is
eerlijk, ik ga het toegeven: die van bijv. Luik is stukken beter en
ook gezelliger. Eigenlijk vond ik alleen de stand van Artsen zonder
grenzen, “Medicos sin fronteras”, de moeite waard, vanwege het
foldermateriaal dat daar opgestapeld lag. Moet ik trouwens niet lid
worden van die club? Die doet echt goed werk, lijkt het.
Voor
wie het nog niet weet: ébola is een ziekte veroorzaakt door een
virus. Tot dusver is alleen West-Afrika de klos, met epidemieën in
de landen Guinee Bissau, Sierra Leone en Liberia, maar sinds onlangs
maakt het virus ook slachtoffers in Senegal, Nigeria en de voormalige
Belgische Kongo. Het laatste land, de Kongo, is ook het land waar
twintig jaar terug de eerste uitbraken waren, in 1995. Destijds
werden besmette dorpjes gewoon geïsoleerd, de mensen gingen er dood
en daarmee was de kous af.
De
farmaceutische of andere medische industrie heeft er nooit veel brood
in gezien, laat staan dat intussen een vaccin is ontwikkeld. Nu is
het aantal slachtoffers echter veel groter, met ongeveer (niet
12.000, maar) 7.500 doden tot dusver. Dat is bijna de helft van het
aantal zieken. Of de ziekte fataal is, zou te maken hebben met de
immuunstatus van de patiënt. Eindelijk wordt er door o.a. de Wereld
Gezondheid Organisatie actie ondernomen.
De
belangrijkste bron van besmetting is lichamelijk contact, zoals bij
zieken verzorgen. En dan zijn er de diverse begrafenissen van
ébola-patiënten, met in Afrika een veel intensiever lichamelijk
contact bij ons. Via de lucht is er geen verspreiding en de vrees
voor een epidemie in het rijke westen is bijna nul.
(Daarbij
is alles relatief. (“Aunque la tasa de mortalidad es muy alta), han
fallecido menos de personas de ébola en seis meses que por malaria
en un solo día en todo el mundo. In
de laatste zes maanden samen waren er minder ébola-slachtoffers dan
malaria-slachtoffers op de wereld in één dag.)
Zondagmorgen
was ik er weer, nu niet voor de kerstmarkt op Santa Catalina, maar
voor de gewone rommelmarkt die er steevast is op de grote ruimte ten
zuiden ervan. Ik kocht er voor twee euro zowaar een film, die ik
misschien al gezien heb, ik weet het niet zeker, maar dan best nog
eens wil bekijken. De rolprent heet: (Las) Horas, The hours, en is
uit 2003. De hoofdrollen zijn voor Nicole Kidman, Meryl Streep en
Julianne Moore. Nicole Kidman, die in de film Virginia Woolf in de
jaren 20 speelt, hield er een Oscar aan over.
Op
de vroege maandagavond maakte ik een wandelingetje, dat deze keer
over de paseo de las Canteras naar La Puntilla ging en terug. De
zevende halte van de kerststal hier is nog steeds een berg zand en
meer niet. Wie kwam er voorbij sjokken, toen ik de mensen zat uit te
kijken op mijn bank bij hotel Imperial Playa (dat overigens nu met
verspringende lampjes is opgedirkt: rood, blauw en groen)? Hinkepie!
Ik had hem deze winter nog niet ontwaard. Was dat omdat hij elders
“beschäftigt” was of omdat ik langzaam toch kippig begin te
worden? Vorig voorjaar liep er trouwens wel eens een vrouw met hem
op, maar nu hinkte hij solo langs. Een korte, rode broek hing een
beetje verfomfaaid over zijn aangetaste stelten, maar zijn polo mocht
er zijn: diverse rode en witte blokken als op een schaakbord.
Daarboven zag zijn kop eruit of er helemaal niks veranderd was. En
misschien is dat ook wel zo. We zijn alleen allebei ietsje ouder
geworden, meer kan ik er niet van maken.
Verderop
stak café Tasquita Cambullonera in een nieuw jasje of beter gezegd
in een belegen jasje, want het café ziet er nu veel ouderwetser uit,
een “barra” uit de jaren 50, lijkt het wel. Noé en ik kunnen het
tegenwoordig prima vinden bij El Rincon de Velasquez op plaza Farray
en een reden om terug te keren naar deze zaak aan de boulevard zie ik
niet. Als ik het opschriftje op de luifels mag geloven, heet de
nering nu “Ginger”. Geef mij maar het restaurant maar dat er
direct boven ligt, “Casa Carmelo”, voor de beste steak van de
stad.
Op
de terugweg kocht ik een groot rond brood bij de Garnier (spreek je
het uit op zijn Frans?). Er was er al een op de boulevard links (meer
naar het zuiden), maar de firma is intussen ook aangeschoven in het
rijtje terrassen rechts, tussen Del Real en Al Maccaroni, de
pizzatent waar goede zaken worden gedaan. Ik bestelde mijn brood en
vroeg of het “cortado” kon. Antwoordde het vriendelijke meisje
achter de toonbank dat je in goed Spaans beter “rebanado” kon
zeggen. Boterhammen (af-)snijden van een heel brood is “cortar
rebanados de pan”, maar het werkwoord om een heel brood in sneeën
(rebanadas) te snijden is kennelijk “rebanar”. Zo leer je
bij!
Terug
op mijn afslagpunt naar links mijmerde ik wel over het toenemend
aantal ketenwinkels op Las Canteras. Naast de twee Granier’s zijn
er ook twee Gelizia’s en het eind is denk ik nog niet in zicht. Tot
overmaat (van ramp?) is er op het eind van de Tomás Miller op het
pleintje daar, naast Colon Playa met daaronder de Italiaanse zaak
Paparazzi, voor wie het nog allemaal kan volgen, nu ook een Burger
King, “home of the whopper”. Ik vrees dat een MacDonald’s op de
boulevard niet lang op zich zal laten wachten.
Maandag
naar rechts op de boulevard, is dat niet een uitnodiging om op
dinsdag naar links te gaan? De totale boulevard, paseo de Las
Canteras, is 3 km lang, van bij mij uit 1 km naar rechts en 2 km naar
links. Halverwege naar links loopt de weg ietsje omhoog en vlak
daarvoor is een grote open ruimte met speeltuintje en zitje en plus
basketbalveld erachter. Opzij van het speeltuintje is tegenwoordig
een buurthuis, waar je boeken kunt lenen. De meeste mensen komen er
echter voor het internetten en het lezen van kranten en
tijdschriften.
Dinsdag
in de vroege avond zat ik daar met Canarias7 en La Provincia, de twee
kranten van de Canarische eilanden. Vooral de uitslag van “El
Gordo”, de kerstloterij van Once, nam in beide kranten vele
bladzijden in beslag. De hoofdprijs was in Madrid gevallen, maar ook
bij ons op de eilanden waren diverse aanzienlijke prijzen gevallen.
De kranten kwamen daarnaast met het bekende politieke gedoe en, tot
mijn verrassing, ook een paar mooie stukken over Joe Cocker en zijn
“verscheiden” afgelopen maandag.
Gaan
we naar de “keersemes” in engere zin. Op de woensdagavond vond ik
diverse winkels in mijn straat en aan de boulevard gesloten. Zelfs
allerlei terrassen waren opgeruimd. De familie kruipt bij elkaar om
iets te vieren waar men au fond niet meer in gelooft: Maria’s
bevalling van een zoon tussen het stro met een gehorende vader
schaapachtig ernaast. “Cornudo” heet dat in het Spaans van Noé,
en voor wie het wil aannemen, is de Heilige Geest de echte vader. Om
half 8 was ik alweer thuis en mocht daar een stel zatlappen aanhoren
dat zich op de bank voor mijn flat genesteld had. Om even voor 9
gingen ze huns weegs en toen vond ik het tijd voor een film. Het werd
een Spaanse uit 1999: “Solas” (“A solas” is in zijn eentje)
van de nog jonge (geboren in 1965) regisseur Benito Zambrano.
Een
35-jarige vrouw in Sevilla, María (Ana Fernández), blijkt zwanger
te zijn van een vrachtwagenchauffeur, die vervolgens niks meer met
haar te maken wil hebben. Daarbij drinkt ze overmatig en haar werk
als “potsvrow” is ook al niet haar hobby. Haar moeder (María
Galiana) komt bij haar logeren; die blijkt door haar man geregeld in
elkaar te zijn geslagen, haar man die nu in het ziekenhuis een
buikoperatie ondergaat. De moeder en later ook de dochter kunnen het
heel goed vinden met een oudere buurman, (Carlos Álvarez). De
laatste heeft een hond, Achilles, die ik samen met de man van het
café een medaille geef. De buurman is blij met wat gezelschap, maar
koken kan hij niet of nauwelijks. Zijn gekochte zeebaars (“lubina”)
wacht op een hand die hem kan klaarmaken. voor hem op tafel kan
zetten. Aldus gebeurt en ervoor en erna gaat het verhaal zijn
gangetje.
“Solas”
vind ik geloof het of niet een eersteklas film. Het verbaast mij niks
dat hij, de film, zo veel prijzen heeft gewonnen en waarom heb ik hem
niet eerder gezien? Van die Benito Zambrano wil ik nog wel meer films
bekijken. Aardig nummer trouwens van Neneh Cherry, dat “Woman”
dat in de film te horen is.
Donderdagmorgen
om kwart over 7 werd ik werkelijk wakker geblazen door zo’n
machine van “Vuelve a latir”. Die kunnen het kennelijk niet
laten, zelfs niet op d vroeger (Eerste) kerstdag. Gelukkig ben ik
iemand die bijna op commando weer terug in dromenland verzeilt, maar
anders…
Gaan
we naar een laatste muzikant bij deze brief: Clifton Chenier. Hij is
zwart, speelt een heel eind weg op de “moneca” en zijn
Zydeco/Cajunmuziek komt uit het Amerikaanse Louisiana. Net als bij
Richard Galliano wijs ik Rocky Courtens aan als de bron van mijn
muziek. Ik kreeg van hem een zootje allerlei van Clifton Chenier (met
diens Red Hot Louisiana Band), een complete Cd uit 1997 genaamd
“Zydeco sont pas sale” en het album dat ik hier voor jullie in de
schijnwerper zet: “Bon Ton Roulet” uit (oorspronkelijk) 1981. De
man verrast me op deze plaat met maar liefst 21 nummers die er stuk
voor stuk mee door kunnen:
01.Bon
Ton Roulet
02.Frog
Legs
03.If
I Ever Get Lucky
04.Black
Gal
05.Long
Toes
06.
Baby, Please Don’t Go
07.Houston
Boogie
08.Blues
De Ma Negresse
09.Sweet
Little Dolly (Cher Catin)
10.Jole
Blonde
11.Ay,
ai, ai
12.French
Town Waltz
13.Keep
On Scratching
14.Black
Snake Blues
15.Let’s
Talk It Over
16.Walking
To Louisiana
17.Key
To The Highway
18.Things
Ain’t What They Used To Be
19.I
Got A Little Girl
21.Jump
The Boogie
Heb
ik nummertje 20 van de plaat er niet bij staan? Dan neem ik maar aan
dat Rocky die niet gevonden heeft dan wel dat hij op mijn Clifton
Chenier-collectie tussen het zootje allerlei beland is. Nummertje 20
heet “I’m on the wonder” volgens allmusic, maar bij nader
inzien heb ik het niet.
Ik
vind ”Bon Ton Roulet” een alleszins de-moeite-waard plaat.
(Anders had ik hem niet uit de vergetelheid gehaald). Jullie willen
van mij nog horen welke nummers ik extra apart vind? Dat is in dit
geval verrekte moeilijk. In te beginnen vraag ik me af op welk liedje
nummertje 12: “French Town Blues” sprekend lijkt. Nee maar, ik
heb hem al: I can’t stop loving you. Nummertje 16 van de plaat, het
origineel uitgevoerde “Walking To Louisiana” ken ik uiteraard al
van Fats Domino als “I’m Walking to New Orleans”. Uit de kunst
vind ik ook bijv. nummertje 4: “Black gal”, nummertje 8: “Blues
De Ma Negresse” en nummertje 18: (wat een lange titel) “Things
Ain’t What They Used To Be”. En voor wie van kikkerbilletjes
houdt, beveel ik vanzelfsprekend het instrumentale “Frog Legs”
aan. Dat nummer vind ik bij nader inzien misschien wel het beste op
“Bon Ton Roulet”.
Eindig
ik een weblogbrief eens met een Cd in plaats van dat ik er alleen
maar mee begin, leuk toch? En dan mogen jullie je nu gaan opmaken
voor een feestelijke aankomende week, met als hoogtepunt a.s.
woensdagavond, als het hier in Las Palmas ongetwijfeld weer een en al
voetzoekers en zevenklappers is. Neem nog een oliebol, schenk nog
eens bij! Hier hoop ik maar dat ik deze brief bij jullie bezorgd
krijg om daarna “onverveerd” te beginnen aan de volgende. Het ga
jullie voorspoedig de komende dagen, “próspero año” en tot
ziens maar weer, hasta luego, PaulK.
BOEKENBIJLAGE
Wie
veel tijd tot zijn beschikking heeft, kan een heel eind weglezen. Op
mijn e-reader stond nog een boek van (de in 1954 geboren) Lee Child
en dat moest er als eerste maar eens aan geloven. Het heet in het
Engels “Worth dying for”, maar ik las het in het Nederlands onder
de titel “Tegenspel”. Het is uit 2010 en de locatie is het
platteland ergens in de staat Nebraska. Die staat ligt ergens midden
in de Verenigde Staten van Amerika.
Hoofdpersoon
in “Tegenspel” is Child’s ster Jack Reacher, voor de vijftiende
keer alweer. De ex-militair is 1 meter 95 lang en één bonk vlees
van 110 kilo. Hij is op doorreis naar een vriendin in Virginia, als
hij geconfronteerd wordt met de uitgebreide bloedneus van Eleanor
Duncan; ze zou geslagen zijn door haar man Seth. Die is de aangenomen
zoon van Jacob Duncan, die twee broers heeft, Jasper en Jonas. De
drie oudere mannen bestieren met Seth de buurt op een niet mis te
verstane manier met hun transportbedrijf en zijn daarnaast betrokken
bij een hier niet nader benoemde clandestiene handel.
Ongeveer
25 jaar eerder zou een meisje vermist zijn, het dochtertje van
Dorothy Coe, en de misdaad zou destijds met de mantel der liefde
bedekt zijn. Nu is Jack Reacher “in the mood” om het kwartet te
grazen te nemen, maar dan schakelen die hun hulptroepen in: 10
American football veteranen en ook nog eens een scherpschutter. Om
nieuwe clandestiene waar, die in aantocht is, te beschermen komen ook
nog twee Italianen, twee Libanezen en twee Iraniërs uit Las Vegas om
de hoek kijken. Bij elkaar heeft Jack Reacher dus tegenstanders zat.
Aan de kant van de “good guys (and gals)” treffen we naast
Eleanor en Dorothy de dokter en zijn vrouw aan, zonder naam, en ene
meneer Vincent van het motel. Het gaat er, zeker in de tweede helft
van het boek heftig aan toe; daar staat Jack Reacher borg voor.
Lee
Child als schrijver kan bij mij weinig kwaad doen. Om zijn boeken te
waarderen moet je als lezer wel op zijn tijd een confrontatie niet
schuwen; daar trakteert hij je al te graag op. Ik vind zijn “Worth
dying for”, “Tegenspel”, best een aardig boek, eigenlijk heel
geschikt om te verfilmen. Als leesvoer komt het boven het maaiveld
uit, maar niet heel veel. Mijn oordeel over Lee Child’s zoveelste
wapenfeit is navenant: ik geef er als recensiecijfer een volle 7
voor.
Er
is maar één John Harvey, als ik het over detectiveschrijvers heb.
Hij is van 1938, toen was ik min 8 jaar. Afgelopen zondag werd hij 76
en was dat niet een mooie reden om zijn recentste boek uit 2014,
“Darkness, darkness”, te gaan lezen? De ondertitel is “Resnick’s
last case”. Ik denk dan: zou Charlie Resnick het loodje leggen in
dit boek, twee jaar na de moord op zijn collega en vriendin Lynn
Kellogg, maar (dat verklap ik maar) is niet het geval. Plaats van
handeling is, zoals het hoort, Nottingham en omgeving.
Hoofdpersoon,
naast de intussen overjarige rechercheur, is de jonge (33 jaar)
Catherine Njoroge, uit Kenia en zo zwart als schoppen aas. Het
geraamte van een vrouw is gevonden; zij is kennelijk 30 jaar eerder
vermoord en toen begraven (in het dorpje Bledwell Vale). Haar naam is
Jenny Hardwick, toen 27 jaar en heel actief als staker bij de
mijnstakingen in 1984. Destijds liep haar huwelijk bijna op de
klippen, omdat haar man Barry wel bleef werken als mijnwerker. Hij is
nu een oude man, zelfs de drie kinderen uit het huwelijk zij al
dertigers. Belangrijke bijrollen in het boek zijn er voor zus Jill
van Jenny en haar man Keith Haines die destijds de lokale politieman
was, verder stakingsmensen Edna Johnson en Peter Waites, de jonge
branieschoppers Danny Ireland en zijn maten Wayne en Steve, buurvrouw
Linda, Mary’s vriendinnetje Nicky en nog de nodige anderen. Meer in
het heden zie ik met ergernis o.a. schrijver Trevor Fleetwood op het
toneel verschijnen, die Jenny’s moord al te graag wil koppelen aan
meer recente, waarvoor ene Michael Swann in de gevangenis zit. Aan de
kant van de politie vermeld ik hier nog John McBride (hij is iemand
die zijn rottweiler zonder bit zou uitlaten), beginners Sandford &
Cresswell en niet te vergeten Njogore’s baas Martin Picard. De
laatste wil het liefste alles onder de pet wil houden, bij voorkeur
zijn pet. Zijdelings moet Catherine ook nog afrekenen met ene Abbas,
die meent dat hij Catherine Njogore in zijn bezit heeft. Loopt ze wel
naar behoren af, deze moord van vroeger waar Resnick en Njogore al
hun energie in steken? Om daar achter te komen dienen jullie je zelf
maar door de ruim 400 bladzijden te werken.
Eerlijk
is eerlijk, alweer doet John Harvey mij echt versteld staan met zijn
proza. Het is een Engels, “clean, spare and beautiful” volgens Mo
Hayder, waar ik nooit van zijn leven aan zal kunnen tippen. Jullie
willen uiterst lovende kritieken van een aantal collega’s van John
Harvey? Dan noem ik hier ook Michael Connelly, Mark Billingham,
George Pelecanos, Peter Robinson en Elmore Leonard. “Darkness,
darkness” is een schitterend boek, dat ik in twee dagen heb
uitgelezen, op het puntje van mijn balkon”zedeleer”. Laat ik me
aansluiten bij de recensent van The Times: “John Harvey’s role
continues; no one is writing better crime fiction”. Het enige
minpuntje van dit boek vind ik eigenlijk het slot, als althans naar
mijn gevoel de verkeerde persoon de moord van destijds in zijn of
haar schoenen geschoven krijgt. Om die reden zwak ik mijn
recensiecijfer 9 af tot een 9-. Maar John Harvey krijgt met zijn
“Darkness, darkness” wederom een plekje in het walhalla.
Lee
Child en John Harvey zijn geen nieuwelingen in moordboekenland, maar
echt van de oude stempel kan ik hun boeken niet noemen, hoewel, die
John Harvey is wel acht jaar ouder dan ik. Robert Littell, uit 1935,
nog drie jaar ouder, past in dat straatje. Diens “The Company” is
echt een must, maar over diverse andere van zijn boeken heb ik hier
eveneens de loftrompet gestoken. Af en toe ontdek ik er weer een, ook
deze zomer gebeurde dat, en dus is hier mijn recensie van “The
Debriefing” uit 1979. Voor de jeugd, de Sovjet-Unie zit dan nog tot
over zijn oren in het communisme.
Het
boek gaat over een 53-jarige Russische overloper naar de Verenigde
Staten, Zijn naam is Oleg Kulakov en hij heeft, als hij overloopt,
een carrière van 28 jaar diplomatiek courierschap achter de rug.
Oleg Kulakov heeft, of liever had thuis in Rusland problemen met
vrouw en kinderen en bijna zou hij uit zijn functie gezet zijn, toen
hij nog een laatste opdracht kreeg, van ene Gamov, een oudere man met
(o.a.) maar een arm, om een zak geheime materialen van Moskou via
Athene naar Cairo te brengen. Hij smeert hem in Athene en komt voor
ondervraging terecht bij de CIA van Charlie Evans en bij een militair
clubje, de Task Force 753 - Topology. Baas daarvan is Stone (zonder
voornaam) met Mozart als zijn rechterhand. Terzijde, ook Stone heeft
problemen met zijn ex-vrouw en heeft een nieuwe vriendin, Thro.
Stone
weet zijn baas, een admiraal, ervan te overtuigen dat overloper Oleg
Kulakov misschien “fake” is. Hij gaat daarom stiekem naar Moskou
om de zaak ter plekke te verifiëren. Hij spreekt er diverse
betrokkenen en komt ook terecht in de armen van Kathuska en het
homokoppel Morning Stalin & Ilyador. Spreekt Kulakov de waarheid
of is er sprake van een goed uitgevoerde “military intelligence
operation”? Het boek eindigt ermee dat Stone daarvan verslag
doet.
Laat
ik gewoon frank en vrij mijn mening geven: dit is wel een heel goede
spionageroman. Zelfs mensen als John LeCarré kunnen hier haast niet
tegenop. Robert Littell zet zich met deze “novelle” (200
bladzijden) voor de zoveelste keer midden in de schijnwerpers. Ik
geef het boek een volle 9, voor minder doe ik het niet. Dit boek is
er een dat ik niet meer kwijt wil.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten