maandag 15 december 2014

Weblogbrief 10.09, 15 december 2014

Weblogbrief 10.09, 15 december 2014

Hier ben ik weer, gente menuda y ancianos decrépitos, jong volk en afgeleefde ouderen, met mijn negende brief van deze winter in successie. Mijn vorige bereikte jullie afgelopen dinsdag en als je die hebt overgeslagen, verzoek ik je om die eerst te lezen. Ik doe het allemaal voor “de bok z’n kloete”, dat brieven aan jullie schrijven, maar er gaat best enige tijd in zo’n epistel zitten. En dan komt dus deze, zet je schrap, “¡arrancamonos!”

Mijn nieuwe week vangt aan bij afgelopen dinsdagmorgen. Die hoort eigenlijk nog bij mijn vorige brief, maar hij was al om half 11 bij mij thuis “listo para enviar”, klaar om te versturen. (Of is het “lista”, want “carta”, brief,is vrouwelijk in het Spaans?). Pas daarna begaf ik me naar de markt van La Puntilla om vlees in te slaan. Trudie zou mij dinsdagavond en woensdagochtend de nodige porties “zoervleis” en goulash en ook nog een immense gehaktbalgaan maken, mits ik mijn vier kilo “carne de ternera primera” in huis had. De slager op de markt was een stief kwartiertje bezig om mijn stuk kalf van alle vet te ontdoen en het vervolgens in blokjes, “en cubitos”, en gemalen, “molida”, panklaar aan mij te overhandigen. Maar dan heb je ook wat! Trudie kon er daarna uitstekend mee overweg.
Zelf zat ze ’s morgens in bus 30 om vervolgens vijf caches op te rapen in Águila, San Agustín en later ook Meloneras, voor wie iets van de geografie van mijn prachtige rotseiland weet. Ik zelf was even vóór 6 uur terug op de flat, na een middagje op de oude faculteit, o.a. om mijn brief te versturen en om mij in de wilde jaren van Graham Nash (zijn Engelse met theHollies, zijn Amerikaanse met Crosby, Stills & Young) te verdiepen. Ik zat net met een glaasje op mijn Luis Morote balkon, toen Trudie zoals dat heet “moe maar voldaan” binnenkwam. Ze moest mij uitgebreid kond doen van haar tripje naar het zuiden. Pas nadat ik daarvan alles had meegekregen kon ze aan een urenlange keukensessie beginnen, slechts onderbroken door een gezamenlijke uitsmijtermaaltijd. Er zijn van die dagen dat we het met zijn tweeën hier best goed hebben.

Muziek!Ik heb Lucinda Williams al heel lang hoog zitten.Haar allereerste plaat, echt nog een LP, dateert bij mijn weten van 1979, 35 jaar geleden. Ze heet “Ramblin’” en wat is Lucinda Williams’s stem dan nog iel, nog lang de doorrookte stem die ze zich later heeft aangemeten. Ook de begeleiding is dan nog tegen het amateuristische aan, een dun gitaartje, meer niet. En toch, wat kanhet me bommen, ik vind “Ramblin’”best een mooi album en ik ga jullie gewoon de veertien nummers achter elkaar opdreunen. Hier komen ze:
01.Ramblin’ on my mind
02.Me andmychauffeur
03.Motherless children
04.Malted milk blues
05.Disgusted>BR> 06.Jug band music
07.Stop breakin’ down
08.Drop down daddy
09.Little darling pal of mine
10.Make me a pallet on your floor
11.Jambalaya(on the bayou)
12.Great speckledbird
13.You’re gonna needthat pure religion
14.Satisfied mind
Lucinda Williams is na “Ramblin’” niet stil blijven zitten. Intussen is het 2014 en heb ik twaalf albums van haar en het houdt nog niet op. Het mens is echt een Americana van het eerste (?) uur.

Ander onderwerp. Elkaar gewoon een hand geven, liefst niet al te weekhartig, als je aan elkaar wordt voorgesteld of elkaar tegenkomt, dat is er tegenwoordig haast niet meer bij. Laat staan alleen naar elkaar knikken, glimlachen of iets van dien aard. Als mensen in Las Palmas elkaar hier nu begroeten, zelfs voor de eerste keer, is het zo maar gebruikelijk om elkaar twee kusjes te geven, op de rechter en linker wang. Het moeten liefst wel echte kusjes zijn; in de lucht kussen, aquariumzoenen, zie je hier weinig en dat vind ik trouwens compleet waardeloos. Ik ben eerlijk gezegd niet zo van het “lebsje”, zeker niet met mensen die ik nog niet ken, waar ik niks mee heb. Niettemin, het hoort er hier het kennelijk en dan doe je in nood maar mee. Zelfs mannen hier hebben wel eens de neiging om elkaar te zoenen, maar daarvan ben ik nog minder, zelfs absoluut niet gediend. In Maastricht ken ik hetzelfde “wangpune” bij dames onderling en bij mannen en vrouwen, maar dan met drie kusjes. Sporadisch, als je iemand heel aardig vindt, kun je hem of haar in Maastricht op de mond zoenen. Dan moet die persoon daar overigens wel voor voelen. Dat heb ik hier nog niet hoeven meemaken.
In de Verenigde Staten, staan mij o.a. mijn contacten met Alvan Feinstein bij, dan moest er soms driftig worden ge”hug”d. Huggen is Amerikaans voor omhelzen, omarmen, waarbij je verondersteld wordt elkaar ook nog eens omstandig op de rug te kloppen en te wrijven. In Nederland en ook in Las Palmas is dat gelukkig geen usance. Nieuw onder jongeren is tegenwoordig de eveneens uit Amerika overgewaaide “high-five” en aanverwante rituelen zoals elkaars handpalmen uitbundig op elkaar slaan. Voorbeeld, uit het leven gegrepen: als sommige mannen thuiskomen van hun werk, ik noem hier geen namen, komen de kinderen met goed fatsoen niet onder een “high-five” uit. Er zijn er dat dat nog leuk vinden ook.
Zijn er nog meer begroetingen die tegenwoordig door de normenbeugel kunnen? Ik herinner me een vriend van vroeger die bij binnenkomst ergens steevast placht te roepen: “Vèlt hei nog get te póppe?”, valt hiet nog wat te neuken? Die tijd is geweest, maar ik heb er intussen weinig of niks op tegen, als we weer braafjes zouden terugkeren naar de tijd van het hooguit elkaar een hand geven, als die iemand nog niet in je intiemstevriendenkring is opgenomen. Vandaag de dag is het “Oben Ohne” op het strand en in het zwembadook weer uit, zeker bij oudere dames, dus wie weet, staan ons in de nabije toekomst nog meer aangename verrassingen te wachten. Komt tijd, komt raad, “al tiempo el consejo”, of past die uitdrukking niet bij begroetingen?

En toen was het donderdagmorgen. Trudie had woensdagavond als laatste met haar memory stick nog dingen op mijn laptop zitten doen en het apparaat daarna afgesloten zoals het hoort. Toen ik hem die donderdagmorgen opstartte, gaf mijn laptop aan dat er iets met mijn Verbatim extra harde schijf van (bijna) twee terabyte aan de knikker was. Mij werd dringend aangeraden om de schijf te scannen en daarna de eventuele fouten te herstellen. Dat heb ik toen,argeloos als ik ben, gedaan. Na enkele minuten zei de laptop vervolgens dat het scannen en herstellen niet wilde lukken en ik het later maar eens opnieuw moest proberen. Vervolgens bleek ineens mijn hele muziekbestand op de Verbatim niet meer oproepbaar te zijn. De filmpjes, klein en groot, waren en zijn wel nog zichtbaar op de schijf, maar het totale muziekbestand, ik heb het over ongeveer 800 Gigabyte, is er waarschijnlijk wel nog, maar ik zou niet weten hoe ik het nog aan de praat krijg. De hele directory Audiomuziek met alles erop en eraan staat op de wij-doen even-niet-meer-mee-stand, lijkt het.
Gelukkig was Trudie om 1 uur bij de hand en die heeft zich er donderdagmiddagover gebogen. En nou komt het: ook zijkon en kan er geen chocola van maken. Doodzonde is het, maar het is niet anders. Dit is me twee jaar geleden ook gebeurd, toen twee van die schijven er gelijktijdig de brui aan gaven. Dan moet je helemaal van voorafaan beginnen met je muziek. Nu heb ik in Maastricht uiteraard wel nog een kopie liggen van mijn hele muziekbestand. Niettemin, tot aan carnaval verklaar ik mijzelf en daarmee jullie zwaar onthand. Ik kan jullie hier in Las Palmas de komende twee maanden alleen nog maar muziek aanbieden die ik eerder eens naar mijn harde computerschijf heb gekopieerd en daar om onduidelijke reden op heb laten staan. Al mijn nieuwste aanwinsten van afgelopen zomer bijv. en mijn hele bestand van popmuziekzijn tot half februari niet bereikbaar. Daar zal ik het bij laten voor dit moment, maar sneu is het wel.

Het leven gaat gewoon door, ook als je muzikaal onthand bent, dus ging ik donderdagavond wel met Trudie naar Triana/Vegueta, het oude centrum van Las Palmas-Zuid. Op San Telmo was een groot kinderkoor aan het zingen, met een foute muziekdocent ervoor. Het klonk allemaal zo vals, zelfs bij “Noche de paz, noche de amor” (Stille nacht, heilige nacht), dat Trudie met mij erachter aan al snel de calle mayor de Triana indraaide.
Daar was het voor Trudie te doen, met name in de drie etages tellende Desigual-winkel. Zij is al sinds een aantal maanden op zoek naar “haar” grijze trui met diverse lapjes in de kraag. Op de internetsite van Desigual is hij immens duur. Op begane grond hier lag de trui niet, ook de kelder had hem niet. Toen ging Trudie tenslotte naar één hoog en daar zag ze hem hangen. Ik werd er bijgehaald en met een trui plus nog een bijpassende rode rok verliet ze trots de zaak, met nog eens 20% korting op de aankopen. Het is mijn verjaardagscadeauvoor haar geworden, voor haar verjaardag van pas over zes weken wel te verstaan.
In de nasleep was het echt uitblazen bij McCarthy’s, waar mij een “pinto” Guinness werd geoffreerd, terwijl Trudie zelf aan een groot glas rode wijn begon. Daarna mochten we de bus in en werd ik aan Las Canteras ook nog eens getrakteerd op een Chinees.

Na donderdag komt vrijdag, zo veel horen jullie toch te weten. Om even over 9 zaten Trudie en ik in een huurauto op weg naar Agüimes voor het oprapen van een eerste cache. Er werd even ingehouden bij het beeld van de guanche ten zuiden van Las Palmas, maar daarna ging het linea recta, via Ingenio, naar het stadje dat als motto “viento en popa” heeft gekozen, met de wind in de rug. Ik kon in Agüimes prima met het zonnetje in de rug op het terras terecht, tegenover de kerk. Trudie moest na haar koffie eerst een stenen “burro”, ezel bepotelen, toen een foto maken van het beeld van een man en vrouw met carnaval (de man als vrouw verkleed en de vrouw als man) om daarna in het niets te verdwijnen. Ruim een half uur later kwam ze terug, alweer een gevonden cache rijker. Ik had net het woord Quínegua ontdekt op een Ortega suikerzakje. Dat is Canarisch voor een soort aardappel, die genoemd is naar koning Edward (de stotteraar?) van Engeland.
Op ging “het” nu met zijn tweeën naar de “mirador”, het uitzichtpunt, van El Guiriete voor een volgenddoosje tussen de bergen. Daarna daalden Trudie en ik af naar Arguinequín, dat aan de zee ten westen van Maspalomas (Meloneras) ligt. Daar aten we aan het strand een broodje bij restaurant “La Charca”, de plas, tussen een heel regiment Noorse toeristen datin dat stukje Arguinequín bivakkeerde. Ik mocht nu mijn tweede boek van deze week bijna helemaal uit lezen, terwijl Trudie ten derden male onderwegging op zoek naar “coins” en dergelijke, nu maar liefst anderhalf uur lang.
Toen ze er eindelijk genoeg van had, liepen we naar de auto, die startte alsof we er net nog in gezeten hadden. De terugweg eindigde ergens direct ten noorden van Maspalomas plotseling. We kwamen we in een heuse file terecht vanwege een ongeluk met een motorrijder en pas een uurtje later was er weer groen licht. Zodoende waren we pas om 6 uur op het winkelterrein bij Telde om in Alcampo wat boodschapjes te doen. Ik kocht er camembert van het huis, ensalada Americana (witte kool), krabsalade (met te weinig krab), een groot blik corned beef (kornétbief volgens mijn moeder) en eentje met “manos de cerdo” (ter ere van Juli’s “verkespu” maaltijd twee weken eerder). Trudie is met haar Ryanair aan tien kilo bagage gebonden, maar wat was ze blij dat ze een plastic doosje met Mickey Mouse op kon bemachtigen.
Om 7 uur werd het tijd om de terugreis naar Las Palmas te aanvaarden. Vlakbij mijn stad zag ik naast de snelweg een groot bord met de slagzin: “contigo a donde vayas”, waar ga ik met jou heen. Daaronder stond in grote letters: Arehucas, de naam van de bekende rumfabriek van het eiland.

Eerder had ik in Agüimes echter al rum van een concurrerend merk, “Guanche”, gekocht. (Guanches zijn de oorspronkelijke bewoners van het eiland, uit Noord-Algerije, die door de Spanjaarden in de zeventiende eeuw zijn uitgemoord.) Mijn fles, in cadeauverpakking, was voor het “Amigo invisible” spel dat we die avond na het eten zouden moeten spelen. Trudie deed voor de gelegenheid haar kunstige “bola (del arból) de navidad” in de Spaanse variant van de zak van sinterklaas.
Het eten zou om 9 uur, half 10 beginnen, dus troffen we Noé om 9 uur bij “El Rincón De Velasquez” op plaza Farray. Om half 10 verhuisden we naar “El Kortxo”, de kurk, een restaurant daar in de buurt, en zoalsNoémij al voorspelde, waren wij de eersten. Zijn overige vrienden en vriendinnen, allemaal rond de 35-45 jaar, kwamenzonder uitzondering pas tussen half 10 en 10 uur aanzetten. Juli (van de “verkespu”, zie boven) was er als eerste, dus die mocht naast Noé en tegenover Trudie aan tafel plaatsnemen “voor een goed gesprek”. De rest druppelde daarna binnen; om 10 uur waren we met een kleine twintig personen. Wat zal ik er verder over zeggen? Moet ik echt alle tapas stuk voor stuk gaan opnoemen waarop we achter elkaar werden verrast? Ik volsta hier met de constatering dat er uitgebreid getafeld werden met de nodige animo, waarbij ook de drank, vooral rode wijn, (vrij) rijkelijk vloeide. Daarna gingen o.a. mijn flesje rum en Trudie’s kerstbal door de nodige handen. Op het einde bleef Trudie met een Corte Inglés aardappelschiller en een plastieken multifunctionele schaar zitten. In mijn schoot belandde ten slotte haar kerstbal; die hangt sinds zaterdag als feestdagenversiering onderaan mijn prikbord.
Het was al over 12 uur, toen ons gezelschap El Kortxo verliet en terugkeerde naar plaza Farray, als volgende horecahalte van een tochtje dat wel eens heel laat zou kunnen worden. Als ouderling werd mij echter om half 2 toegestaan om bij Trudie onder de arm huiswaarts keren. De jonge meute (gente menuda, zie aanhef) was toen nog volop doende.

Op de zaterdag deed Trudie een hernieuwde poging om mijn muziekbestand te redden, maar onverrichterzake. Daarmee moet ik dus echt wachten tot vlak voor carnaval, als ik ongetwijfeld de “gente menuda” van Paradigit ga consulteren. Zelfs mislukte haar daarna ook nog het overzetten van allerlei nieuwe boeken op mijn e-reader, waar ik haar naar gevraagd had. In de latere middag, toen het weer hier wonderwel een stuk minder werd, verdiepte Trudie zich toen de gebruikshandleiding van het apparaat. Ze is er nog niet helemaal uit, maar ik krijg van haar een e-mail toegestuurd, waarin mij het overzetten van boeken op de e-reader haarfijn uit de doeken zal worden gedaan.
Terzijde, ik ben gewend om woorden als e-reader en e-mail met een streepje tussen de e en de rest te schrijven. In mijn tweede boek van deze week las ik dat het in het Engels email is, aan elkaar geschreven. Dat schijnt volgens Trudie tegenwoordig ook in het Nederlands te mogen.

Via de tamtam (zonder streepje in het midden) las Trudie wat er terecht was gekomen van het gesprek van de fractievoorzitters in de Maastrichtse gemeenteraad met onze burgervader Onno Hoes. De man zou onlangs wederom “betrapt” zijn dat hij zich in het min of meer openbaar met opgeschoten jongetjes zou hebben opgehouden. Hij zou daarbij gezegd hebben: “Mij krijgen ze in Maastricht toch niet weg, want dat wordt echt vreselijk duur voor ze.” Nu is hem de wacht aangezegd. Hij moet zo snel mogelijk een andere baan gaan zoeken; het “Hoes gaank nao hoes” wordt werkelijkheid. Een nieuwe termijn als burgemeester zit er voor Onno Hoes al helemaal niet meer in.
Dan zit ik dus op mijn balkonnetje na te denken over de beste opvolger van Hoes als burgemeester van mijn geboortestad. Enne… ik persoonlijk zou eerlijk gezegd niemand weten die daarvoor in aanmerking komt. In het Maastrichtse geruchtencircuit circuleert vooral de naam van Job Cohen, heb ik me door Trudie laten vertellen. Hij heeft het eerder in Amsterdam als burgemeesterdestijds best goed gedaan, alweer volgens de tamtam, maar dat is nog iets anders dan hem nu als 65-jarige - hij is maar een paar jonger dan ik –weer naar Maastricht te halen voor die functie. Hooguit zie ik Job Cohen als tussenpaus fungerenvoor één jaar of maximaal twee.

Op zaterdagavond lagen we er met zijn tweeën behoorlijk vroeg in. Immers, op zondagmorgen moest Trudie - en dus ik ook, want ik zou haar naar het busstation brengen - er al om 7 uur uit. Eigenlijk was de bus van 8 uur naar het vliegveld te vroeg voor haar, maar bij die van 9 uur moest er maar dát mis gaan (bijv. een file van een uurtje) en dan zou ze haar vliegtuig naar Charleroi missen. Wij weldenkende mensen kiezen dan voor bus 30, omdat die op zondag om kwart over en kwart voor vertrekt. Bus 30 heeft, of liever had aan de snelweg een prima halte op 100 meter van het vliegveld. Echter, in zijn ijver om het zijn klanten zo onaangenaam mogelijk te maken heeft de firma Global van de streekbussen die halte afgelopen zomer opgeheven. Dus stond ik Truide al om klokslag 8 uur op zondagmorgen uit te zwaaien.
Terug op mijn appartement dacht ik terug aan de avond ervóór toen ik bij de overburen het liedje “Santa Lucia” mocht horen opklinken. Trudie en ik waren vrijdag even in die plaats op het eiland geweest en zij had het er best leuk gevonden. Dus zocht ik op mijn computer naar mijn versies van “Santa Lucia”. Ik heb er (op mijn oude verzameling) vier staan, van Chet Atkins, Rudi Schuricke, Rudolf Schock en Tino Rossi. Als uitzwaaier naar Trudie draai ik die alle vier nog eens. Mijn voorkeur gaat uit naar de instrumentele versie van Chet Atkins, zal ik eerlijk bekennen.

De verdere zondag en maandagmorgen heb ik vooral besteed aan lezen in twee boeken die ik allebei net niet uit heb. Ze komen in mijn volgende brief van deze winter zeker aan bod, die ik a.s. vrijdag verwacht te versturen. En nu, op de vroege maandagmiddag, ben ik blij dat ik jullie toch weer een meer dan spiekbriefje kan aanbieden. Intussen geef ik jullie de wijze raad mee om dit jaar vooral geen kerststal op te zetten. Die van hier, helemaal van zand, laat ik denk ik ook maar eens links liggen. Wel is de boom naast de “belén de arena” van acceptabele hoogte, en nog blauw ook. Daar ga ik straks eens onder staan en naar jullie zwaaien. Gedraag je, zodat je vrij van zonde bent met de feestdagen! Tot ziens, hasta luego, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Mijn eerste boek van deze week is er een van Laura Lippman. Wie is dat nou weer? Ik kan me oprecht niet meer voor de geest halen hoe ik haar “Every secret thing” bemachtigd heb. Het is uit 2003 en de blonde schrijfster kreeg er het jaar erop twee prijzen voor, een Anthony Award en een Barry Award. Dat lijkt me meer dan voldoende reden om het door te nemen. Het verhaal speelt in het Amerikaanse Baltimore. (Als je van New York naar het zuidwesten richting Washington gaat, ben je halverwege in Philadelphia. Nog weer een stuk zuidwestelijker in de richting van de hoofdstad van de VS kun je Baltimore niet missen.)
Twee 11-jarige blanke meisjes, Alice Manning en Ronnie Fuller, kidnappen een zwarte baby, Olivia, vermoorden die ook en worden daarna in jeugdgevangenissen opgeborgen tot ze volwassen (18) zijn. Net als ze vrijkomen, wordt in Baltimore net een nieuw kind van 3 jaar vermist, de koffiekleurige Brittany Little. De moeder van Olivia, Cynthia Barnes Poole, rijke dochter van een rechter, kan niet nalaten om rond te bazuinen dat de twee meisjes het gedaan moeten hebben. Alice is intussen een dikzak, maar haar alleenstaande moeder Helen en ook haar advocaat (public defender) Sharon Kerpelman hebben het beste met haar voor. De spichtige Ronnie komt uit een gezin aan de rand van de samenleving (maar ze heeft wel al snel een baantje). Ronnie zou destijds de baby hebben omgebracht, maar beide tieners zijn ervoor verantwoordelijk gehouden en veroordeeld. Bij de politie zijn het vooral Nancy Porter (Potrcurzski) en Kevin Infante en hun baas Harold Lenhardt die de nieuwe kidnapping uitzoeken; van de politiemensen komt op mij vooral Nancy Porter als heel adequaat over. En dan krijgt de zaak een min of meer verrassende wending, waarover jullie zelf maar moeten lezen.
Schrijfster Laura Lippman is voor mij, toch intussen een ingewijde in moordverhalen, een nieuweling. Ze krijgt echt prachtrecensies van iederepersmuskiet die ik maar kan bedenken. Als zoveel persmensen haar de hemel in schrijven, kan ik dan achterblijven? Eigenlijk wel, want ik geef hier graag mijn eigen oordeel over “Every secret thing”. Met de loftuitingen in de New York Times, de Washington Post en de Guardian en zelfs de mening van bijv. collega’s van haar Harlan Coben en George Pelecanos heb ik onder ons gezegd weinig te schaften. Mijn oordeel na lezing van het boek is dat ik het wel aardig vind, ook dat Laura Lippman best een patent verhaal presenteert, maar overhouden doet het m.i. niet. Op het einde wordt het verhaal me trouwens net iets te apart. Dus kan ik mijn eigen recensie niet met een “goed” punt afsluiten. Het boek krijgt van mij een 7½; daar moet Laura Lippman het maar voor doen.
(Heeft het ermee te maken dat ik vind dat sommige vrouwelijke detectiveschrijvers te veel krediet krijgen, in Nederland en wie weet ook elders? Dat is dan maar zo. Ik kan jullie aan de andere kant best een aantal moordschrijfsters opnoemen, zoals Val McDermid en Karin Slaughter, die m.i. bij herhaling royaal in de plus zitten. Onlangs nog besprak ik hier “De historicus” van Elizabeth Kostova heel lovend.)

Er zijn van die schrijvers van moordboeken, van wie ik echt alles gelezen heb. Eén zo’n schrijver is de AmerikaanMichael Connelly, om precies te zijn uit Los Angeles. Ik heb diens boeken allemaal. Het allerlaatste, “The Gods Of Guilt” is binnenkort hier aan de beurt, maar het boek ervoor, “The Black Box”, uit 2013 heb ik net uit. Dat wil ik met plezier hier kort voor jullie uit de doeken doen.
Hoofdpersoon is detective Harry Bosch, intussen wel oud, maar nog zeker niet versleten. Hij werkt op de afdeling Onopgeloste zaken van lang geleden. Daar krijgt hij een dossier in handen van ene Anneke Jespersen, Snow White, een 32-jarige oorlogsjournaliste en -fotografe, die tijdens de rellen in Los Angeles na de zaak Rodney King in 1992 vermoord is. Destijds heeft Bosch de moord wel geconstateerd, zelfs gefotografeerd, maar geen tijd gehad om zich er toen verder in te verdiepen. Nu, twintig jaar later, gaat hij er met hernieuwde ijver achteraan, daarbij geholpen door zijn collega David Chu en tegengewerkt door zijn chef Cliff O’Toole. Na enige omzwervingen blijkt dat Anneke Jespersen in 1991 tijdens de eerste Golfoorlog verkracht is door een viertal soldaten, allemaal afkomstig uit Modesto en omgeving in Californië. Zij waren het jaar erna in Los Angeles betrokken bij de moord op haar, samen met hun destijdse collega John Drummond. Eén van de daders is inmiddels al jaren dood, maar voor de andere drie (Reggie Banks, Carl Cosgrove en Frank Dowler) gaat Harry Bosch helemaal naar Central Valley, ten oosten van San Francisco, om de kennelijke puntjes op de i te zetten.
Alweer, wie ben ik om nu een boek van Michael Connelly te gaan bekritiseren? Gelukkig heeft zijn “The Black Box” alle ingrediënten die bij een Connelly horen, in het bijzonder de bekende gedrevenheid en het niet te stuiten doorzettingsvermogen van detective Harry Bosch. Pas op het einde vind ik “The Black Box” ietsje gekunsteld worden, maar daarvóór is er zoveel moois te genieten dat ik er nog steeds een 8+ als recensiecijfer voor over heb. Michael Connelly kan bij mij niet echt stuk.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten