maandag 26 november 2018

Weblogbrief 14.04, 26 november 2018

Weblogbrief 14.04, 26 november 2018

Queridos amigos y familia, je hebt de krant uit en bent aan een volgende beker koffie toe. Wat ga je nu eens ter hand nemen? Dan valt je in dat je mijn vierde brief nog moet lezen. Ter lering ende vermaak, hier is hij.

Op de universiteit afgelopen maandagmiddag begin ik uiteraard met rond te vragen wie een nieuwe “limpiadora” voor mij heeft. Ik meld me persoonlijk en uitgebreid eerst bij Patricia en even later ook nog eens bij Lluis. Heeft een van hen er misschien nog eentje in de aanbieding? Patricia gaat het aan een vriendin vragen, die nu moeilijk bereikbaar is, maar vanavond thuis zou zijn. Lluis zal morgenvroeg zijn eigen poetsvrouw polsen of ze me het komende half jaar ter wille wil zijn.
Dan pas verstuur ik mijn vorige brief aan jullie en daarna zijn mijn e-mails en Harry’s website aan de beurt. De keuringsdienst van waarde verrast me vervolgens met een uitzending over bier. Kan ik Heineken, Amstel, Bavaria, Brand, Jupiler e.d. uit elkaar houden, als ze blind krijg voorgezet? Zelfs bierkenner Derek Walsh heeft er de grootste moeite mee. Alleen de brouwer van Hertog Jan kan zijn eigen bier na enig proeven onderscheiden van andere merken. Is dat niet wonderbaar?
Arjen Lubach en zijn team leggen me uit waarom AirB&B, een idee van Joe Gebba nu multimiljonair, geen goed idee is. Diverse vastgoedmensen in plaatsen als Amsterdam hebben intussen hele en halve straten opgekocht om de kleine stukjes woningen een voor een aan toeristen te verhuren, het hele jaar door. Het is verworden tot een min of meer illegale vorm van hotelletje spelen, met een hoop ongerief, omdat sommige gasten van de onderkomen een zwijnenstal maken. Daarbij leidt AirB&B ook nog eens tot hogere huisprijzen en huren voor permanente inwoners.
Andere kreten van verontwaardiging de afgelopen weken hebben mij evenzeer aangesproken. Zie bijv. het verhaal van Arjen Lubach´s club over dictator Viktor Orbán van Hongarije die Europarlementariër Judith Sargentini de les wil lezen, over de aanwezigheid van Willem Alexanders met minister Koenders bij de begrafenis van een Saoedi-Arabische koning, over de onwil van de Europese Commissie om het kleren laten maken in Thailand en Myanmar met een wet van kinderarbeid te ontdoen, over de onwil van de VVD, CDA, ANWB en de Telegraaf om rekeningrijden (met een spitsheffing) in te voeren om aldus het peperdure fileprobleem echt te verzachten. Ik heb echt wat met die Arjen Lubach en zijn team.

Bij de Hipercor van El Corte Inglés koop ik weer eens “morro”, de originele tête de veau (“morro” staat voor snuit). Met “setas” erbij, champignons, voorzie ik weer eens een copieuze maaltijd. Als groente – de schijf van vijf – neem ik er een pot “cardo troceado” mee. “Troceado” is gesneden, maar wat zal ik eens vinden van “cardo”? Dat is Spaans voor distel, zoals in “cardo borriquero”, wegdistel (ook misbaksel) en “cardo corredor”, wilde kruisdistel. Dat wordt wat: tête de veau met gesneden distel, in een rode saus met stokbrood uit Galicië.

Ton mailt me dat het in Maastricht nu echt winter geworden is. Overdag is het daar net boven nul en s nachts rond het vriespunt een graadje of twintig verschil met Las Palmas.
Dan laat Trudie laat me per app. weten dat ze nu snipverkouden is. Dat gaat nog wat worden, als ze over een weekje hier is. Misschien moet ik haar aanraden om hier dan wel op zijn Japans een lapje voor haar gezicht te houden, in de hoop dat ik daarmee de verkoudheidsdans ontspring. Vannacht heb ik trouwens ook al een paar keer liggen hoesten in mijn bed. Zou het virus al eerder de oversteek naar de Canarische eilanden hebben gemaakt (of omgekeerd van hier naar Maastricht)?

Het is gemakkelijker om een balkon af te breken, de hele handel naar voren te verplaatsen om daarmee de kamer groter te maken dan een vernield (het zijn mijn woorden) balkon weer in ere te herstellen. Bij mij op nummertje 30 ben ik nog de enige van de zes die een balkon heeft. Eigenlijk leef ik overdag op mijn balkon, zeg de 3 van de 90 m2 die ik tot mijn beschikking heb. Aan de overkant is deze week het zoveelste balkon opgeofferd. Precies bij mij tegenover staan twee flatgebouwen met twee keer zes flats. In alle twee zijn nu nog maar drie van de twaalf flats met een balkon over.
Naast de twee flatgebouwen rechts zie ik voor het eerst Negonzo weer eens. Fanatieke lezers van eerdere jaargangen van deze brieven zullen hem nog herkennen als de man van kledingwinkel Negonza, een zaak die nu al weer een aantal jaren door het leven gaat als “Besito volao”. Ik kan het niet helpen: hij ziet er niet jong meer uit, meer een man van middelbare leeftijd. Een oudere jongere! Dan kijk ik op mijn badkamer hier eens in de spiegel en geef toe dat ik ook niet meer moeders mooiste ben. Vraagje: ben ik dat wel ooit geweest?

Ik had nu eigenlijk als stukje muziek Françoise Hardy voor jullie in gedachte, al vijftig jaar de vrouw van (de vorige week genoemde) Jacques Dutronc. In de eerste jaren zestig viel Carl, tweelingbroer van Ellen, mij daar nogal eens mee lastig. Echter, haar plaat, “(Parentheses)”, met twaalf duetten met bekende artiesten zoals Henri Salvador en Julio Iglesias, die ik op de rommelmarkt heb gekocht, kan mijn goedkeuring niet echt wegdragen. De schoonheid van vroeger ziet er in 2006 nu met spierwit haar nog steeds patent uit, dat weer wel, maar haar gezang – dat ik destijds al matig vond - is er niet echt op vooruit gegaan. Zelfs een nummer van haar samen met haar man kan, vind ik, niet door de beugel.

Wat let mij om dan maar uit te wijken naar Mark Knopfler, een van mijn favorietste gitaristen. Kennen jullie “Altamira” al, de soundtrack van de gelijknamige film waarvoor hij samen met Evelyn Glennie voor verantwoordelijk is? Hier zijn de tien nummers:
01. Altamira
02. Maria
03. Dream of the bison
04. By the grave
05. Onward
06. Marcelino’s despair
07. Fairwell to the bison
08. This is science
09. Glory of the cave
10. Fairwell to Altamira
Een soundtrack, het is behelpen, maar Mark Knopfler laat toch weer eens opnieuw zien hoe goed hij op sommige nummers met een gitaar overweg kan. Luister eens met mij naar liedjes 1, 2, 5, 9 en 10. Terzijde, ook Evelyn Glennie kan er wat van. Ik heb alle cd’s van Mark Knopfler. Hij gaat, hoop ik maar, nog een tijdje door met muziek maken.

Op de donderdag is het, na twee dagen prachtweer, de hele dag aan het spetteren. De ene bui is net afgelopen, als de lucht weer betrekt om de volgende aan te kondigen. En het gaat maar door, de hele godganselijke dag. Zelfs mijn overdekt balkonnetje dreigt niet te ontsnappen.
De oplossing is dan om je er weinig van aan te trekken en een mooie film op te zetten. Op overvloedige regendagen als deze kan ik in Maastricht een film of drie, vier, met als afwisseling het journaal of een praatprogramma, best aan. Hier heb ik helaas minder uitwijkmogelijkheid. Bij de aanvang van een volgende striemende vlaag regen tover ik wel ‘s avonds een film te voorschijn: “Master & Commander”, van regisseur Peter Weir uit ik geloof 1996. De film duurt ruim twee uur, lang genoeg om mij toch nog een leuke avond te bezorgen.
In de hoofdrol zie ik Russell Crowe; hij speelt kapitein (Lucky) Jack Aubrey van een Brits oorlogsschip de HMS Sunshine, in 1805. Het is de tijd van Napoleon versus Nelson. Belangrijke bijfiguren op het schip zijn o.a. dokter Stephen Maturin (Paul Bettany), Pullings ( James D’Arcy) en Blakeley (Max Pirkis). De Sunshine neemt het een aantal keren op tegen een – eigenlijk beter toegerust – Frans oorlogsschip, de Acheron. De twee achtervolgen elkaar over de oceanen en hoe kan het anders in een Engelstalige rolprent – de Fransen delven uiteindelijk het onderspit. Terzijde gebeurt ook van alles. Ik geef hier als voorbeeld de dood van ene Hollom die (zoals Jonah in de bijbel) een vloek voor het schip lijkt te zijn en de aanwezigheid van de Britten op de Galápagoseilanden, waar natuurkenner Stephen Maturin met zijn hulp Blakeley verscheidene nog onbekende dieren ontdekt.
Hoewel ik het normaliter niet zo heb op films met schepengeweld, vind ik “Master & Commander” van regisseur Peter Weir toch best de moeite waard. Vaag staat me bij dat ik hem een keer op tv heb gezien, vele jaren terug. Echter, terwijl nu zelfs de ruiten van mijn balkon een wasbeurt krijgen, mag ik constateren dat het allemaal dik voor elkaar is met deze film. Ik kan hem jullie aanraden, bij voorkeur voor een avondje bank zitten bij een goed functionerende centrale verwarming.

Dan is het op vrijdag weer min of meer zoals het hier hoort te zijn. Natuurlijk, de vroege ochtend begint koud, met 17 graden op mijn balkon (= 15 graden beneden), maar de temperatuur gaat wel omhoog en waaien is er niet bij, regen al helemaal niet. Als het een paar uur later 39 graden is op mijn apparaatje, moet ik wel toegeven dat mijn thermometertje nu in de volle zon staat. In de schaduw kom ik ook in de middag niet verder dan 22 graden.
´s Middags schakel ik naast Patricia en Lluis ook Noé´s vriendin Lorena in om nog op tijd een “pótsvrow” in huis te krijgen. Jorge mailt mij dat ene Ana misschien bereid is te komen, maar als ik haar een paar keer bel en ook nog eens e-mail, krijg ik vooralsnog geen respons. Vanessa, die de honneurs van Lluis waarneemt die naar Londen is, heeft nog niet gereageerd. Dan appt Lorena dat ze er een heeft: Sonia, die bereid is om zelfs op nu, zaterdagmorgen (om 9 uur, vroeg, hè?) te komen poetsen. Ik ben uit de brand!

‘s Avonds loop ik voor het eerst deze winter naar mijn bibliotheekje aan Las Canteras bij het basketbalveld. Daar is het minder druk dan ik van de vrijdagavonden gewend ben. In de kranten vind ik niet veel nieuws dat ik interessant vind. De locale kranten gaan bladzijden lang door over de stortregen gisteren die geleid zou hebben tot overstromingen (“inundaciones”), ondergelopen straten (“calles desbordadas”) en zelfs ook uitval van elektriciteit (“caída del fluido electrico”). Inderdaad, aan de boulevard hebben enkele lantaarnpalen het begeven. Dat moet ons Palmezen nou net gebeuren, als de koning (Felipe VI) een dagje op bezoek is. Regen is een zegen voor al het groen hier, dus voorspellen de klimaatmensen dapper dat het 2100 minder zal regenen.
Het Europese nieuws concentreert zich al dagen hier op Gibraltar. Als de Britten uit de Europese Unie stappen, wil Spanje dat puntje bij de ingang van de Middellandse Zee best hebben, maar in Brussel (Duitsland, Frankrijk) denkt men daar anders over, helaas. Het blijft vooralsnog een open kwestie. Donald Trump voert nog steeds een beleid dat ik met goed fatsoen anders zal noemen. Hij is nu weer bezig met de muur op de grens met Mexico, die hij wel door Mexico wil laten betalen. Een rechter van de “Supreme Court” kapittelt de Amerikaanse president, omdat die te weinig oog zou hebben voor de scheiding der machten, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht.
Het is op vrijdag 23 november wel volle maan. Waarvan acte!

Op zaterdagmorgen om tien voor 9 al kan ik Sonia verwelkomen. Ze zal een jaar of 40, 50 zijn en ziet er met haar gitzwarte paardenstaart en lange lichaam gezond uit. Voordat ze met schoonmaken begint, kleedt ze zich eerst om, trekt ze werkkleding aan, o.a. een T-shirt van rumfabrikant Arehucas. Dat doet me denken aan mijn oudere overbuurvrouw hier die ik niet anders ken dan in een Hema schort, als ze iedere morgenvroeg het balkon komt afstoffen. Ik zie haar het flatgebouw uitkomen om boodschappen te doen, in een geperste nieuwe spijkerboek en een suède jasje. Ook een mens zoals ik kan zich vergissen, denk ik dan maar.

Zal ik nog een nieuw plaatje op jullie uitproberen? Na het tegenvallen van Françoise Hardy en het filmgeluid van Mark en Evelyn moet dat zo maar kunnen. Afgelopen zomer zie ik bij Centre Ceramique een nieuwe plaat van Mary Gauthier liggen, tenminste dat denk ik. Blijkt het een misverstand te zijn; de cd “Rosemary and garlic” is niet van haar. Vooralsnog houd ik het op Anna van den Hoogen en Dolf Smolenaers, omdat die op mijn extra schijf als componisten genoteerd staan. Zijn het Vlamingen? Hun muziek lijkt op die van bijv. Sara McLachlan (voor wie haar kent). De zang van de dame op de plaat is aan de hoge, zoete kant, maar niet perse verkeerd. Dit zijn de tien nummers:
01. Birds
02. I’m here
03. Julia
04. Blue boy
05. Take this hand
06. The tempest
07. Fireflies
08. Wintering
09. Shine
10. Dreamer
Ik ga geen speciale, losse nummers naar voren schuiven. Dit is er een voor de breedte. Goed gedaan, Anna en Dolf. Zo kom je nog eens ergens, als je bibliotheek een foutje (bedankt!) maakt.

Sonia heeft intussen veel meer werk, vooral aan de keuken, dan ik voor mogelijk heb gehouden. De kookplaat wordt naar voren geschoven en eindelijk krijgt de achterkant (“muy sucio”, heel smerig) een beurt. Ik word erop uitgestuurd om bij de Spar extra poetsspullen te gaan kopen: “lejia con detergente” (bleekwater), “quitagrasa” (ontvetter), “liquido piso” (schoonmaakmiddel) en “paños limpiar, bayetas” (keukendoekjes). Pas na vijf uur houdt de grote schoonmaak van Sonia op en kan ik weer pico bello door mijn huis banjeren. Gelukkig is de “limpiadora” van formaat bereid om mij over twee weken opnieuw met een bezoek te komen vereren.
Als Sonia eindelijk het hazenpad heeft gekozen en ik ook nog eens een provisorische maaltijd naar binnen heb gewerkt, e-mail ik Trudie, Lorena, Lluis, Patricia & Jorge enthousiast dat ik in mijn poetsmissie geslaagd ben.

‘s Avonds staat in het schemeruur (“hora crepiscular”) een bezoek van mij aan tentoonstelling “Fashion & Friends” op de rol. Ze is in het gebouw naast Elder op Santa Catalina, waarvan ik de naam maar niet kan onthouden. Ik zie vele tientallen kraampjes met vooral kleren, schoenen en alweer “spiegeltjes en kraaltjes”. Aardig zijn misschien twee kramen, waar je gratis een miniglaasje Tia Maria en DiSaronno kunt proeven. Een grote tent ernaast is de gereserveerde plek voor modeshows.
Ik meld de tentoonstelling vooral in deze brief, omdat ze heel veel mensen trekt, vooral jongeren. Wat een overvloed! Buiten zijn diverse tijdelijke bars en op de vele banken daarbij is haast geen plekje meer te krijgen, zo druk.

Ik ben echter van plan om op zaterdagavond naar het voetbal te gaan kijken. ‘s Middags heeft Real Madrid weer eens verloren, nu van Eibar, en die zie ik zo vlug niet meer landskampioen worden dit jaar (zonder Cristiano Ronaldo). Dan gaat het denk ik vooral tussen mijn Barcelona en Atletico Madrid (met Sevilla als derde kandidaat). Om kwart voor 9 jullie tijd – bij mij een uur vroeger – treffen ze elkaar in Madrid, in de Wanda Metropolitano, me mij op het terras van El Palikeo hier. Trainers Simione en Valverde houden het vooraf op een beschaafd handje voor elkaar en de Spaanse voetbalbond meldt trots nog maar eens: “No es fútbol, es la liga”.
Atletico is een elftal, waar het niet goed tegen te spelen is. Als je tegen ze aanvalt - en dat doet Barcelona zeker in de eerste helft – trekt het met heel veel man terug, is nagenoeg iedereen achter de bal. En dan staat nog eens een boom van een kerel in het doel: Oblak, die het een en ander best tegen wil houden. Atletico heeft ieder jaar opnieuw de minste tegengoals in de competitie. Het is ook deze keer echt behelpen. Er gebeurt weinig voor de doelen. Ik zie een paar aardige acties van Messi, maar serieuze doelpogingen, ho maar!
In de rust, zoals ook vóór de wedstrijd, worden we gebombardeerd met reclames. Apart vind ik die van smeermiddel Babaria, “aceite de cannabis”, cannabisolie. Daar kun je je huid kennelijk heel erg mee verwennen. Ik geloof niet dat we Barbaria in Nederland, het land van Nivea, al hebben.
Ook in de tweede helft is Atletico tegen Barcelona geen vetpot. Er gebeurt zo weinig dat ik met 0-0 als eindresultaat vrede begin te krijgen. Dan – uit het niets – zie ik Griezman op rechts opkomen en voorzetten. Piqué kan nog net redding brengen. Even later, in minuut 77, krijgt Atletico zijn eerste corner. De bal komt voorbij het doel op het hoofd van Diego Costa, die over een totaal verbouwereerde Ter Steegen heen zo maar kan inkoppen. Keepersfout? Hoe dan ook, de midvoor van Atletico wordt door zijn ploeggenoten omstandig gefêteerd. De thuisclub, die nog haast niks heeft klaargespeeld, staat zo maar met 1-0 voor. Het aftellen tot het eindsignaal met de nodige nepblessures kan beginnen. Barcelona brengt nog twee nieuwe spelers in, onder wie als linksbuiten de in onmin geraakte Dembélé. En geloof het of niet, die brengt vlak voor tijd met een diagonaal schot langs drie Atletico-benen de stand alsnog op 1-1. Gerechtigheid!
Het terras van El Palikeo, duidelijk op de hand van Barcelona, kan toch nog met een enigszins hersteld ego terug naar waar men vandaan gekomen is.

Overdag op zondag doe ik al vroeg een was en daarna zit ik vooral te lezen. Dan vind ik dat ik dat ik mijn ijskast eens moet ontdooien. Vooral het toch al beperkte diepvriesvakje is echt een ijsbaan. Het ontdooien gaat met enige waterschade gepaard, mijn onvolkomenheid. Niettemin, Trudie kan de min of meer vriesruimte nou wel weer met porties zuurvlees vullen.
;s Avonds is het op Las Canteras best druk. En dan heb ik het niet alleen over allochtonen, maar ook de Palmezen zelf lopen in het halve donker te paraderen of het voor niks is. Op mijn vaste stek bij het NH-hotel kijk ik eerst de mensen uit en daarna doe ik er nog een zondags muziekje bij. Nu.nl toont de trotse Max Verstappen met zijn vijfde podiumplaats op rij en zijn vierde plaats over het hele seizoen. Op mijn telefoon zie ik nu trouwens een pracht van een foto verschijnen van Tygo als sinterklaas, met mijter, en Renske en Anoek als zwarte pieten. Die ga ik printen en op het prikbord doen.

En zo is het alweer maandag. Nog één dag en dan staat Trudie voor de deur, wel pas in de late avond. Vanaf donderdag komt Greetje daar als extra gezelschap bij. Hun bezoek aan mij duurt tot dinsdag 4 december, de dag voor surprisenavond, als ze weer naar Holanda moeten afreizen. Dat lijkt me dan ook de dag dat ik met goed fatsoen ‘s middags mijn volgende brief aan jullie kan versturen.
Houd het hoofd koel de komende dagen en laat je niet opnaaien. Mijn advies: begin tijdig met gedichten maken voor surprisenavond en waarom niet eens een of meer sonnetten in elkaar geflanst. Hoe zo’n 14-regelig gedicht precies uitziet, met bijbehorende rijmwoorden, is in je oude schoolboek Nederlands nog wel te vinden en anders kan het internet uitkomst bieden. Ik voorspel jullie tevens dat je er voor de aanschaf van echte boterletter met amandelspijs dit jaar tijdig moet bij zijn. Anders wordt het behelpen met taai-taai en dergelijke.
Intussen wens ik jullie alvast een aangename voortzetting van de donkere dagen voor kerstmis en tot mijn volgende brief maar weer, “saludos” en “hasta luego”, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Patricia Highsmith schrijft in de jaren 50 tot 80 naast andere thrillers een serie van vier boeken met de gefortuneerde, maar toch boef Tom Ripley. Deze week bespreek ik deel 3: “Ripley’s Game” uit 1974. Dat boek speelt hoofdzakelijk in Fontainebleau, vlak onder Parijs.
Naast Tom Ripley speelt vooral Jonathan (Jon) Trevanny een hoofdrol in het verhaal. Die is braaf getrouwd met Simone, ze hebben een zoontje en is van zijn vak lijstenmaker. Helaas is het gezin best arm en zou, zeker nu Jonathan ook nog een letale ziekte onder de leden heeft, best een extra centje kunnen gebruiken. Op voorspraak van Tom Ripley biedt ene Reeves Minot Jonathan aan om voor hem een paar maffiafiguren in Duitsland te komen vermoorden. Daarvoor krijgt hij een forse beloning, 40.000 pond, omgerekend bijna een half miljoen Franse francs. De eerste moord lukt vlekkeloos en de tweede, in een trein samen met Tom Ripley, lukt ook, maar er gaat wel een en ander mis. Daardoor kan de maffia het tweetal Tom en Jon op het spoor komen en ontstaat in Fontainebleau en omgeving de nodige commotie en misère. Wat vindt Simone er trouwens van, die buiten het moordplan is gelaten? Loop het wel goed af?
Ik vind “Ripley’s Game” (167 blz.) nog beter dan deel 2 (“Ripley Under Ground”). Patricia Highsmith schrijft opnieuw een spannend boek dat me best heeft geboeid. Ik heb er als recensiecijfer een volle 8 voor over. Binnenkort krijgen jullie ook nog mijn mening over deel 4.

Boek 2 is er een van Frances Fyfield. Ik heb haar eerder hier wel eens een pluim op haar hoed gestoken. Op de kaft van het boek, “Blood From Stone”, dat ik hier bespreek, staat als aanbeveling (van Laura Wilson in the Guardian): “One of Highsmith’s few true heirs”. The Observer voegt haar toe: “She’s up there with Rendell, James, McDermid and Walters”. En ik denk dan: James, wie is dat? Is dat Bill James? Overigens speelt “Blood From Stone” vooral in Londen.
Marianne Shearer, 51 jaar, springt van zes hoog omlaag in een hotel, haar dood tegemoet. Een fotograaf die net voorbij komt, kan het drama op de gevoelige plaat vastleggen, zodat de kranten er de voorpagina’s mee kunnen opsieren. Shearer was bij leven een bekende advocate, die er steeds alles aan deed om een zaak voor haar cliënt te winnen. Een half jaar terug heeft ze aldus Rick Boyd uit de gevangenis kunnen houden. Die had zijn toenmalige vriendin, de labiele 30-jarige Angel Joyce, eerst van het nodige geld beroofd en daarna zo erg en vaak toegetakeld dat ze zelfmoord pleegde. De zus van Angel, Hen(rietta), een ouderwetse kleermaakster, is uit heel ander hout gesneden. Zij gaat voorop om Rick Boyd en ook Marianne Shearer’s slappe broer Frank, alsnog aan de schandpaal te nagelen. Hulp krijgt ze daarbij van advocaten die voor de afwikkeling van de erfenis van Marianne Sheater zorgen: Thomas Noble en de nogal alternatieve Peter Friel. Trekken ze aan het langste eind?
Ik ben heel erg gecharmeerd van “Blood From Stone”, dat ik met verve heb zitten lezen. Het is heel spannend en laat ik hier als zijstap de belangstelling voor chique kleren noemen, waarmee Marianne Shearer en kennelijk ook Hen Joyce behept zijn. Dit is denk ik het beste boek dat ik de eerste maand van deze winter hier in handen heb gehad. Ik heb er een 8½ als recensiecijfer voor over. Frances Fyfield is nog lang niet van me af.

maandag 19 november 2018

Weblogbrief 14.03, 19 november 2018

Weblogbrief 14.03, 19 november 2018

Querid@s amig@s y familia, het is tijd om jullie weer eens bij te praten over mijn wederwaardigheden (“peripecias” in het Spaans) hier in het verre Las Palmas de Gran Canaria. Ik heb alweer een interessant weekje achter de kiezen en jullie zitten hopelijk klaar om mee te genieten. Daar gaan we.

Mijn week begint op de afgelopen maandagmiddag al, als ik op bus 12 sta te wachten, die mij het lange end (een half uur bussen) naar het zuiden van de stad moet brengen. Onderweg zie ik een wervelende reclame van “#lasmigranteshablan”. Ik neem maar aan dat het iets van de overheid is, want een gironummer om geld naartoe te storten staat er niet bij. Het gaat om louter een tekst. “No me quiero ir. Mi vida está aquí. Donde tengo mi trabajo. Donde tuve a mis hijos, Donde los educo y van al cole.” Voor wie het Spaans onvoldoende machtig is: “Ik wil niet weggaan. Mijn leven is hier. Waar ik mijn werk heb. Waar ik mijn kinderen heb gekregen. Waar ik ben opvoed en waar ze naar school gaan.”
Zou zo’n tekst ook in Nederland aanspreken, het land waar mensen als Wilders en Baudet met hun “Eigen volk eerst” zo’n belangrijke stem krijgen? Waar met name de VVD toch ook aardig tegen ultrarechts aan het aanschurken is? Of is het ook hier op het eiland in toenemende mate: “weg met die migranten” en doet de overheid zijn best met teksten als deze om het tij te keren?

Van mijn middag op de universiteit staat mij deze keer vooral bij hoe Arjen Lubach eerst gehakt maakt van het boeddhisme (op 4 november) en daarna een lans breekt voor meer kernenergie (op 11 november).
Laat ik met hem en zijn team eerst een woordje wijden aan het boeddhisme. Uiteraard is dat net zo’n achterlijke stroming als het katholicisme, het hindoeïsme en alle andere godsdiensten en “levensovertuigingen”. God en Boeddha bestaan niet; dat jullie het maar ingeprent krijgen. Zo iemand als de Dalai Lama, de zoveelste afstammeling van zijn dikke voorbeeld, uiteraard uit Tibet, daar kun je in het beste geval alleen maar medelijden mee hebben. “Your holyness”, mijn fiets. En als ik dan op de tv Erica Terpstra voorgeschoteld krijg die ter plekke kommetjes rijst uitdeelt, aan de mannen eerst uiteraard en dan pas de vrouwen, wil ik er echt niks mee van doen hebben. Gelukkig staat er geen beeldje van de Boeddha in mijn boekenkast, in Maastricht niet en hier heb ik zelfs geen boekenkast.
En dan mag ik nu naar Lubach’s pleidooi voor meer kernenergie. Op dit moment hebben we in Nederland alleen (nog) Borssele en die kerncentrale is goed voor ik geloof 3% van onze totale energiebehoefte van het moment. De bijdrage van zon- en windenergie is ondanks alle inspanning van overheid en milieuorganisaties steeds niet hoger dan 2%. Biomassa is ook bepaald geen vetpot, met zijn bijdrage van hooguit 10 à 20%. Helaas, pindakaas, het overgrote deel van onze energie op dit moment komt uit kolen en gas. Al decennia lang roep ik, en mij diverse milieufreaks, dat we met veel minder energie toekunnen, dat we allerlei energie-slorpers zoals de privé-auto en sommige industrie beter kunnen “ausradieren”. Echter, daar kan ik helaas maar weinig handen voor op elkaar krijgen in dit “democratische” land, waar de mensen gewoon doorgaan met steeds meer consumeren. Eerder zie ik het wagenpark alleen maar verder groeien. De industrie wil wel geld van de overheid zien, als bijv. de Groningse gaskraan wordt dichtgedraaid.
Zo gek is dus het verhaal van Arjen Lubach niet dat we in dat geval meer met kernenergie moeten gaan doen. Je kan er best op afdingen, maar het is wel goed voor de lucht, de atmosfeer – aan de CO2 uitstoot draagt kernenergie niet bij. En nu nog steeds naar de ramp in Tsjernobyl verwijzen is ronduit lachwekkend. De installatie daar in Oekraïne was hopeloos verouderd, zou heden ten dage van zijn leven niet meer door een keuring komen. Bij de huidige stand van wetenschap kunnen we beter naar de kernramp in het Japanse Fukushima, waarbij zegge en schrijve hooguit één dode door straling te betreuren was. Dat is nog eens andere koek dan wat ons wordt voorgespiegeld over de nadelen van opwarming van de aarde. Natuurlijk, het haast eeuwig opslaan van hoogwaardig kernafval in een pakhuis - momenteel ongeveer een kuub per jaar in Nederland – staat me best tegen, maar met zeg een paar honderd kuub afval kunnen we wel vijftig jaar voort om iets beters voor de energievoorziening te ontdekken dan kolen en gas. Ik ben en blijf een aanhanger van veel minder energiegebruik, zeker nou ook derde wereldlanden willen gaan meeprofiteren van de westerse welvaart. Maar geloof het of niet, sinds 11 november ben ik met dank aan “Zondag met Lubach” wel aardig om. Het Duitse idee om kernenergie helemaal uit te bannen (en over te gaan op o.a. bruinkool) is het mijne geloof ik niet meer. Misschien moeten we af van het akelige concept van “radioactieve straling is perse fout”.

Afgelopen zomer liet mijn vroegere collega van epidemiologie Patty Nelemans mij bij haar thuis een aparte cd horen van Amr Diab. Wie is dat nou weer, zullen jullie vragen. In de Arabische wereld is de man een begrip, eerlijk is eerlijk; daar schalt zijn muziek nog steeds “over pleinen en straten”. Dus heb ik me drie cd’s van de Egyptenaar (uit 1961) toegeëigend: “Nour el ain” uit 1996, Tamally maak uit 2000 en overzichtsplaat “The very best of Amr Diab” uit 2001, die ik al van Patty leende. Laat ik de compilatie eens voor jullie op de draaitafel leggen, eraan voorbijgaand dat zijn taaltje helaas niet aan mij besteed is. Moet ik eens een mondje Arabisch gaan leren? Van Patty heb ik begrepen dat “habibi” staat voor meisje, maar verder komt zij ook niet. Hier zijn de veertien nummers:
01. Kalby ekhtarak
02. Amarain
03. Nour el ain
04. Awedony
05. Tamally maak
06. Albey (+ Khaled)
07. Kalast feek kol al kalam
08. El alem Alla
09. Ana
10. Men awwal merra (mehtajelha)
11. We heya amla aed delwat
12. Bahibak aktar (+ Angela Dimitriou)
13. Ana mahma kibirt sugheir
14. Habibi (remix)
Het is wel letter voor letter overtypen van de titels op mijn iTunes. Het minste wat ik ervan kan zeggen, is dat het weer eens iets heel anders is. “(Habibi) (A) Nour el ain”, met een heuse trekzak erbij, vind ik hier voor de kust van Marokko aimabeler dan ik vooraf voor mogelijk heb gehouden. Die Amr Diab met zijn jongenskop is niet voor de poes. Ook “Tamally maak” (spreek uit: temelly maak) kan er heel royaal mee door. Extra aandacht heb ik daarbij voor de nummers 1, 7, 10, 11 en 12. En lied 14: “Habibi”, hoewel een remix van 3, laat ik met plezier nog eens uit mijn geluidsbox komen.

Op mijn eiland heb ik vele jaren lang geregeld op een terras gezeten met Noé. Hij is een heel stuk jonger dan ik, 41 jaar zoals Eva, maar we hebben wel samen de nodige bomen opgezet. Ik vind hem als onderzoeker, vooral van medische literatuur over therapieën, erg ijverig en hij weet intussen ook best waarover het gaat. Een aantal jaren terug is hij naar (Santa Cruz de) Tenerife verhuisd, vanwege een nieuwe baan. Daar ben ik hem ook nog twee keer gaan opzoeken. Daar bovenop is hij de afgelopen jaren geregeld naar zijn “favourite city” gekomen voor weekendjes vertier, ook met mij.
Het laatste jaar zat hij daarnaast ook vaak in Madrid, vooral omdat hij daar zijn nieuwe vriendin had: Laura. Die zoveelste relatie is helaas sinds kort voorbij, maar toch vertrekt hij nu wel definitief naar de hoofdstad van Spanje. Trots e-mailt hij mij dat hij vanaf het komende jaar is aangesteld als “evidence based medicine researcher at the Spanish Society for Rheumatology” en die is nou eenmaal niet in Las Palmas of Santa Cruz, maar helemaal in Madrid gevestigd. Binnenkort komt hij wel nog weer een keer buurten en dan zal ik hem vragen of ik in het voorjaar (als de strenge winter daar voorbij is) een keer een weekend naar de “peninsula” kan komen.

Ik ben hier weer sinds 3 november. Vlak voor mijn aankomst heeft Lluis nog een “potsvrow” laten komen om mijn etagewoning in maagdelijke staat te brengen. Dan wacht je even voordat je zelf weer met je eigen “limpiadora” Laura op de proppen komt.
Vanmiddag, op woensdag 14 november, bel ik Laura op haar mobiel. Blijkt haar telefoonnummer niet meer te bestaan. Ik heb het echt foutloos opgeschreven en vind zelfs een briefje van haar met het nummer. Heeft ze nu een nieuwe telefoon en heeft ze vergeten om het nummer daarvan aan mij door te geven? Ik had nog wel met haar afgesproken in mei dat ze vanaf november weer zou komen. Of heeft Laura, sinds kort afgestudeerd in de criminologie, een baan elders gevonden? Who knows.
Hoe dan ook, ik heb geen achternaam, ik heb geen ander nummer of adres van haar en Mariela, van wie ik haar telefoonnummer ooit gekregen heb, werkt niet meer voor Lluis. Goede raad is duur, heel duur.

Op de woensdagavond kijk ik mijn eerste film op de laptop. Hij heet: “Natural enemy”, is uit 1996 en Donald Sutherland speelt een hoofdrol. Hij is in de film Ted, de man van Sandy. Zij blijkt lang geleden als tiener een kind bij de geboorte te hebben afgestaan, een jongetje. Dat heet Jeremy en is nu oud genoeg om stiekem als medewerker van Ted en ook als huisgenoot te fungeren. En wat is hij gewelddadig. (La venganza le consumirá a fuego lento.) Loopt het verhaal goed af? In ieder geval bevalt de film van regisseur Douglas Jackson mij maar matig. Ik vind hem te weinig indrukwekkend om t.z.t. mee terug naar Maastricht te nemen en ga hem hier ergens achterlaten.

Mensen nemen hier meestal de bus, de auto of de taxi, als ze een afstand hebben af te leggen. Voor toeristen komen daar de rode dubbeldekker bij, die hen van de ene naar de andere bezienswaardigheid brengt. Sinds een of twee jaren is er ook toeristisch vervoer met kar met paard. Tot de dingen die je zo al kunt doen, als je hier bent, is daarmee een rondrit maken, vanaf Santa Catalina, met koetsier en al. In het overdekte wagentje is links en rechts een bank, waarop je royaal twee aan twee kunt zitten. Ik neem aan dat de hele stad door gecrost kan worden, maar zeker weten doe ik dat niet. Je kunt ook een tijdje in je rijtuigje “kijken naar de kont van het paard”.
En dan komt nu mijn vraag: hoort de kar met paard en koetsier bij het langzame verkeer, zoals de fiets of dient ze te worden ingedeeld bij het snelverkeer zoals de auto? Op mijn stuk Luis Morote – binnenkort is de hele straat autovrij – zijn auto’s taboe (behalve die van de gemeente en bij reparaties en verhuizingen). Voor fietsers is wel een strook min of meer vrijgehouden. En nou komt het: in het verleden meden de kar en paard voertuigen de straat, maar vandaag de dag zie ik de houten gevallen achter een paard steeds vaker langskomen onder mijn balkon. Ik denk dat “we” ze maar moeten gedogen, pourquoi pas?

Donderdagavond ben ik natuurlijk veel te vroeg bij de WOMAD, “el festival del mundo” op Santa Catalina. Het echte werk, de muziek dus, begint om 8 uur, maar ik loop er al rond om half 8. Dat geeft mij wel alle gelegenheid om eens een kijkje te nemen op de markt met snuisterijen. Terzijde hangt een metershoge Canarische hond, of is het een tijger, met als onderschrift: “El rugido del Tropicalismo”, het gebrul van de Tropical. Ik ben op zijn tijd een fan van het bekende bier van Gran Canaria en de aankondiging gaat me niet in de koude kleren zitten.
Ik zie in de diverse stalletjes alle bekende toeristische apekool in veelvoud voorbijkomen: armbanden, truitjes, sjaals, hoedjes, ook poppen en klokken, allemaal “fair trade” of in iedere geval “handgemaakt”, van alleen maar “natuurlijke” materialen. De meeste verkopers, onder wie opvallend veel dames, zien er overigens uit alsof ze oprecht menen wat ze zeggen. Het lijkt of ze echt achter de producten staan die ze verkopen en dat bedoel ik hier niet alleen letterlijk. Ik persoonlijk heb er helemaal niks mee. Voor mij zijn het “spiegeltjes en kraaltjes”, om onze hulp aan Afrika in de jaren vijftig te memoreren, “zilverpapier”. Het beste tentje staat voor mij helemaal op een hoekje, waar enkele jongens chocolade uit de regio aan de man proberen te brengen. Misschien moet ik een deze dagen daar eens iets gaan kopen.
Keurig op tijd (om 8 uur) kondigt een beetje een schreeuwlelijk van een man op het grote podium met luide stem aan dat er niks boven de WOMAD gaat. Waar zou het woord ook al weer een afkorting van zijn, vraag ik mij in gemoede af. Dit jaar wordt het muziekfestival voor de twintigste keer gehouden, met maar liefst – hier gaat zijn stem een octaaf omhoog – 23 bijdragen. Niet veel later kondigt hij het openingsoptreden aan: een jongedame genaamd María José Llergo die ons komt verrassen met een flamenco-optreden. Ze is uit Cordoba en wordt begeleid door een al even jeugdige gast met een Spaanse gitaar, Marc López. Hun muziek begint nogal slapjes en veel beter wordt het niet, als María verderop enkele olé’s laat klinken, terwijl Marc dan woest zijn instrument ranselt. Nogal abrupt, na nog geen veertig minuten, zit hun bijdrage er weer op.
Het is dan even wachten op de volgende bijdrage: Bejo + DJ Pimp. Die Bejo blijkt om kwart over 9 een volbloed Spaanstalige rapper te zijn, uit Tenerife of zo, die verondersteld wordt mij het komende uur bijzonder te gaan amuseren. DJ Pimp, spreek uit Piiiiimp, staat schuin achter hem en bemonstert een synthetisizer. Ik kan er niet voor warm lopen, helaas. Bij het derde nummer nok ik af, mij niet gezien! Om kwart voor 10 zit ik met een Ricard met spa en een mooi boek weer op mijn balkonnetje. Het gedonder en geknetter gaat verderop nog een hele tijd door, maar ik heb voldoende afstand om er geen last van te hebben.

Op de vrijdagmorgen bedenk ik nog eens opnieuw dat ik echt niet zonder potsvrow kan. A.s maandag op de universiteit zal ik nog eens proberen er werk van te maken, als ik niet eerder al bij de WOMAD een kennis tegen kom die mij kan helpen aan een “limpiadora”.
Dan bedenk ik dat een nieuw plaatje geen kwaad kan. Afgelopen zomer heb ik me in Maastricht zitten afvragen of Jacques Dutronc een man was met maar één hit: “Il est cinq heures, Paris s’eveille”. Als ik dan in de digitale catalogus van Muziekweb in Rotterdam kijk, blijkt er een overzichtsplaat te zijn uit 2009, met drie keer twintig nummers van de man: uit de periodes 66-68, 67-71 en 72+. Hier is allerlei moois uit zijn beginjaren:
01. Et moi, et moi, et moi
02. Les playboys
03. On nous cache tout, on nous dit rien
04. Mini, mini, mini
05. Les gens sont fous, s tempps sont fous
06. Les cactus
07. L’aventurier
08. La comparade
09. J’aime les filles
10. J’ai tout lu, tout vu, tout bu
11. L’idole
12. La publicité
13. Le plus difficile
14. Les rois de la réforme
15. L’espace d’une fille
16. Hippie, hippie, hourah
17. Le courrier du coeur
18. Comment elles dorment
19. Fais pas çi, fais pas ça
20. La fille du Père Noël (live)
Van Jacques Dutronc kun je een hoop beweren, maar “Il est cinq heures, Paris s’éveille” is zeker niet zijn enige hit, en ook niet zijn eerste. Uit de periode 1966-68 kan ik, met de cd in mijn hand, zonder probleem een aantal andere, eerdere meezingers opsommen: “Et moi, et moi, et moi”, “Les playboys”, “Mini, mini, mini” en “J’aime les filles”. Ook verderop op de plaat ontdek ik aansprekende liedjes, zoals “Le plus difficile” en “Hippie, hippie, hourah”.

Onderweg naar mijn volgende bezoek aan de WOMAD kom ik in mijn straat een meisje tegen dat op haar t-shirt heeft staan: “yo no soy blogger”, ik ben geen blogger. Heb ik hier eerder niet al eens een “niet blogger” t-shirt aandacht gegeven? Hoe dan ook, ik ben het wel, een blogger. Dan loop ik richting het podium op Santa Catalina, waar de groep Château rouge (met een hoedje op de a vanwege de weggelaten s) zijn opwachting maakt.

Mijn tweede avond WOMAD heeft meer goeds voor mij in petto dan de avond ervoor. Het is met Château rouge direct raak. De groep, vooral drie gitaren, komt overigens niet uit Frankrijk, maar van de Canarische Eilanden. Er begint een stukje Sergio Leone (vermoed ik) te spelen, dan komen de gitaristen op en zetten vol in, als eersteklas vervangers van de beroemde componist, met wat je noemt stevige rock ‘n’ roll. Er wordt bij gezongen, meestal in het Engels, maar ook af en toe in het Spaans. Een woordje Frans kan ik niet ontdekken. Kan de groep zich niet beter “Castillo rojo” of “Red Castle” noemen? Het ziet er allemaal wel heel professioneel uit.
Om 7 uur is het aan de achterkant van Santa Catalina voor het eerst te doen. Daar treedt dan Ida Susal op. Ik ken haar niet, maar een groot publiek heeft ze met haar bandje wel. Ik vrees dat ze hier uiterst populair is. Als frontvrouw bespeelt ze een megatrommel en een gitaar en daarbij is ze ook nog eens de zangeres en dame die de nummers aan elkaar praat. Ik vind haar niet zo geslaagd, eerlijk gezegd zelfs een beetje tegenvallen.
Dat maakt dat ik haar optreden niet helemaal uit zie en me in de richting van de “Gastrobares” beweeg. Bares is het meervoud van bar en gastrobares zijn er kennelijk voor het eten, de maag. “Hamburguesas, perritos calientes (hotdogs), papas fritas”, het is er allemaal. De mensen van de verschillende neringen hebben een goede avond, als ik het zo bekijk.
Dan ga ik, met de meute, terug naar Santa Catalina, voor een optreden van Maalem Hamid El Kasri. De man is uit Marokko, begrijp ik, en hij begeleidt zich op een houten geval dat wel iets van een gitaar wegheeft, zelf in elkaar gezet. Links en rechts van hem staan twee mannen met trommeltjes (The 4 Tops?) en de zaak wordt gecompleteerd met een drummer (en op het einde ook nog een echte gitarist). Maalem en nog heeft een wat vreemde stem en klinkt 100% Arabisch. Ik versta er net als bij Amt Diab geen woord van. Veel verschillende tonen komen niet uit zijn tokkelinstrument. Ook van Maalem’s tussenstukjes krijg ik niks mee, maar een keer hoor ik hem wel “Gracias” zeggen en op het einde, tussen een litanie aan Marokkaans, ook “I love you”. Enkele Marokkanen bij mij in de buurt kunnen er geen genoeg van krijgen.
Op weg terug naar het tweede podium zie ik een mooie reclame van Pepsi Max, mijn tweede keus als het om suikervrije cola gaat. “Si no la amas, no la has probado”, als je er niet van houdt, heb je het niet geprobeerd. Dan sta ik oog in oog met de groep Talisk, een drietal uit Schotland: in het midden een jongen, die op Messi lijkt, met iets dat op een bandoneón lijkt. Links van hem zit een groot uitgevallen meisje met een viool en rechts een jongen op gitaar. Geloof het of niet, maar ze spelen – instrumentaal, geen zang – het dak van de tent, adembenemend. En het gaat maar door, waarbij met name de bandoneonista (bestaat het woord?) ons steeds meer opzweept, in een echt ijltempo. Zelfs ik zie mezelf meedeinen op de Schotse volksmuziek. Voor een optreden als van Talisk, daarvoor kom ik naar de WOMAD.
Het is over 10 uur, als ik terug naar het podium op Santa Catalina ga. Daar is net Delgres begonnen, overduidelijk een Franse groep, getuige ook de eerste liedjes in het Frans. Het gaat om een man met gitaar, geflankeerd door eentje met een bombardon (het lijkt Rocky wel) en voor de compleetheid nog een drummer aan zijn “batería”. Vooral om de gitarist is het kennelijk te doen. Echter, na vier uur muziek hiervóór “how iech de pin d’rin” en ga terug naar mijn balkonnetje. Ik moet trouwens eens vreselijk plassen en daar heb ik op mijn etage twee wc’s voor.

Zaterdag, haarwasdag. Vorige week heb ik als champoo nog mijn eigen Reflon Flex Clásico, met keratine gebruikt, maar de kennissen van Eva, hier op bezoek, hebben een halfvolle fles Geniol Champú Anticaspa achtergelaten. Volgens de verpakking is het de “eleccion natural para tu familia”, natuurlijke keuze voor je gezin/familie, en ook nog eens met “menta y piritionato”, munt en … Hier houdt mijn kennis op. “Piritionato” of iets wat daar dicht bij komt is niet in mijn Spaans woordenboek te vinden. “Piripi” is bezopen, een “piro” is een snotlap (zakdoek), maar “piritionato”? Toch staat het zo op de fles. Het champoo-spul, van een firma uit Barcelona, “refresca y previene formación de caspa”, is verfrissend en voorkomt roosvorming.
Vooralsnog is het mij allemaal om het even, of ik nou Revlon Flex Clásico op mijn kop smeer of Geniol Champú Anticaspa.

‘s Middags begint het eerst te miezeren, maar al snel gaat het over in spetteren. Ik weet niet hoe snel ik mijn wasgoed moet binnenhalen, dat op mijn plat hangt te drogen. Als ik om even voor 6 naar Santa Catalina wil, voor een derde avondje WOMAD, komt het water opnieuw met bakken nar beneden. Ik wacht op het overdekte balkon (loggia dus) en gelukkig is het een kwartier later weer droog. Niettemin, om 7 uur, als ik nieuwe aanstalten maak, volgt een nieuwe stortbui. Nu begin ik me toch af te vragen of ik niet beter thuis kan blijven. De hele tijd regen is hier een zeldzaamheid, maar Las Palmas zit in deze tijd van het jaar niet om buitjes verlegen.
Dan, bij een volgende “sjoor” om half 9, houd ik het buitenleven voor gezien en kies voor een film op mijn laptop. Het wordt “Heaven and earth” van regisseur Oliver Stone. Het is net net als zijn eerdere “Platoon” en “Born on the fourth of July” een Vietnamfilm, deze keer twee uur en een kwartier lang. Deze keer is hij echter helemaal bedacht vanuit de Vietnamezen. Voor de rol van hoofdpersonen Le Ly en haar moeder tekenen Joan Chen en Hiep Thi Le. We volgen ze eerst in hun dorp Ky La, dat in 1953 al met de Fransen van doen krijgt. Het dorp delft definitief het onderspit, als de mensen van Diem, gesteund door Amerika, in 1963 komen vertellen dat de club van vrijheidsstrijders, de Vietkong, een grote bende communistische vijand is. Le Ly verhuist naar Saigon en later naar Danang, wanneer ze in Saigon ontslagen wordt, als de huiseigenaar haar heeft zwanger gemaakt. Dan komt ene Steve Butler in beeld, gespeld door Tommy Lee Jones, die zich over haar ontfermt en haar later met de kinderen ook meeneemt naar de Verenigde Staten, naar San Diego. Daar loopt het huwelijk drie jaar later op de klippen. Het verhaalt eindigt, als Le Ly – intussen een succesrijke zakenvrouw – nog veel later nog eens teruggaat naar haar geboortedorp.

maandag 12 november 2018

Weblogbrief 14.02, 12 november 2018

Weblogbrief 14.02, 12 november 2018

Querid@s amig@s y familia, het lijkt wel op commando, maar hier ben ik weer met mijn strapatsen. Deze tweede brief is gelukkig een stuk minder dik dan de vorige, tenzij jullie de twee omvangrijke bijlages daarvan ongelezen voor lief hebben genomen natuurlijk. En toch, ook over de afgelopen week heb ik best weer een en ander te verhapstukken.

Laat ik deze keer eerst teruggaan naar zaterdagavond 3 november, als Patrick van de Weijer, winnaar van het carnavalsliedje van vorig jaar, twee naamgenoten mag feliciteren: Patrick Paulussen (tekst) en Patrick Ummels (muziek), met hun kersverse nieuwe schlager. De twee nieuwe Patricks beleven hun ”finest moment”, als ze met “ECH WOER, JEH JAO” de carnavalsvogel hebben afgeschoten. Voor de klinkende bijbehorende melodie worden jullie vooralsnog verondersteld de facebook-pagina van de Tempeleers te raadplegen, maar voor de tekst kunnen jullie hier nu ook terecht. Daar gaan we (met dank aan mijn broer Ton, die er als de kippen bij was om mij deelgenoot te maken):

ECH WOER, JEH JAO

Refrein:
Ech woer, jeh jao. Vastelaovend is weer dao.
Meh jong, noe loer. Gans Mestreech zingk weer in koer.
Ach jeh, meh nein. Die drei daog zien zoe fijn.
Noe loer, kiek dao. Het is plezeer, jeh jao.

Koeplet:
Dee dao met dee kale kop, dee zeen ‘ch eder jaor.
En zie daor achter, heet ouch weer op tied häör pekske klaor.
De hermeniekes speule vals, meh dat is zjus zoe sjoen.
Dee door ‘t jaor zoe röstig is, deit noe neet mie gewoen.

Met zo’n tekst kun je thuiskomen, “jeh jao”. Ik vrees dat “ECH WOER, JEH JAO” een gouden toekomst tegemoet gaat. Sowieso worden jullie verondersteld het liedje over drie maanden foutloos mee te kunnen zingen. Wat is er op tegen om je dan nu al het refrein eigen te maken.

Heel ander onderwerp: gordijnen. Mijn afgelopen woensdagavond staat in het teken van mijn huisbaas Lluis Serra, tegenwoordig met baardje. Als ik hem op dinsdagmiddag op de universiteit vertel dat mijn gordijn bij het balkon opnieuw min of meer kaduuk is, wil hij acuut een nieuw gordijn gaan kopen en dat op de woensdagavond al komen ophangen. Kennelijk heeft hij, toen hij eerder poolshoogte kwam nemen in het voorjaar, daarna nooit een coupeuse (of hoe heet zo’n naaister) in de arm genomen om een wel beloofd nieuw gordijn te maken. Was het hem te duur en heeft hij mij dat maar niet verteld? Lluis, het is en blijft een aparte.
Er wordt op de woensdag wel nog een paar keer heen en weer gewhatsappt tussen hem en mij, maar dan – drie kwartier later dan afgesproken, om kwart voor 8 ´s avonds – staat hij voor de deur met allerlei tassen. Op aanraden van Vanessa heeft hij bij de Casa (een soort Blokker of Action) een enigszins doorzichtig en nogal groen geval gekocht, iets tussen een gordijn en vitrage in. Gewapend met een meegebrachte Bosch boormachine en ook nog eens een elektrische schroevendraaier van die firma gaat hij eerst mijn muur te lijf en dan wordt een dwarsstang gemonteerd. Weten jullie wel dat Bosch van origine Catalaans is? Niet veel later hangt het groene geval op, in twee delen. Het valt mij en zeker ook hem alleszins mee. Als afsluiting neemt hij dan nog even op het balkon plaats voor een glas bier en verlaat vervolgens fluitend dan het pand. “Misión cumplida”, taak volbracht, is zijn zwanenzang.

Ik ben mijn afwasborstel kwijt en vraag me op de donderdag af hoe zo’n ding in het Algemeen Beschaafd Spaans eigenlijk genoemd wordt. Ik kom uit bij “escobilla”, hoewel, dat is een mij iets te algemeen woord voor borstel. Een “escobilla del wáter” is een wc-borstel en “escobilla y cogeder” staat voor stoffer en blik. Een afwasborstel heet hier in “una escobilla para fregar los platos”, een hele bedoeling. Jorge heeft me ooit eens een andere naam verteld, maar zijn versie vind ik niet in mijn woordenboek.
Nou ik toch bezig ben, het Spaanse woord voor een vrieskistje heb ik ook maar eens opgezocht. Kennelijk heb je ze in horizontale en verticale richting, maar het overkoepelende woord is “congelador”. Waar zal ik eens mij licht gaan opsteken om “un pequeno congelador” te bemachtigen?

Harry kapittelt me goedaardig per e-mail over Roebuck “Pops” Staples, De man was mij nog onbekend, getuige mijn vorige brief. “Pops” is de pater familias van de Staple Singers en Harry heeft hem al zo’n vijftig jaar in de peiling. Een van de vroegere nummers van de groep zou “The Last time” zijn, uit 1954, waarmee de Rolling Stones ruim tien jaar later nog eens sier gemaakt hebben.
Geloof het of niet, maar ik heb op mijn extra schijf een mooie overzichtsplaat van de muziek van de Staple Singers staan, 28 nummers. Ze heeft als titel: “Respect yourself. The best of the Staple Singers” en is uit 1990. Dat “The last time” erop ontbreekt, vind ik jammer, maar er staat genoeg ander moois op. Voorbeelden, en daarbij let ik niet op verkoopcijfers, maar puur op wat ik ervan vind, zijn:
01. Heavy makes you happy
07. Respect yourself
10. I’ll take you there
14. This old town
15. If you’re ready
22. Let’s do it again.

Donderdag om 6 uur dien ik mezelf aan bij La Oliva op de boulevard rechts voor een avondje uit met René en Ivette. René Baltis is een vriend van mijn neef Marc, die met hem ook al eens bij mij op de etage heeft geslapen. Nu zit hij met zijn drie maanden zwangere vriendin voor een week in een hotel in de Sagasta.
De voertaal is Maastrichts, waarbij we Ivette vergeven dat ze een Brunssums accent heeft. Wat zal ik er verder van zeggen? Het is aangenaam gezelschap: René als “master” in de sport, die nu voor Medtronic in Heerlen werkt en Ivette die halverwege haar opleiding tot reumatologe is, nu doende in het Heerlense ziekenhuis. Ik kan weer eens een aantal van mijn stokpaardjes kwijt, zoals over het drinken van alcohol in de zwangerschap. Ik hen het met haar ook over de soms echt foute en vaak onvolledige voorlichting aan patiënten op Interne in Maastricht bij wie een kanker gediagnosticeerd wordt. Volgens Ivette is het tij wel aan het keren, nu een aantal jongere dokters daar de macht heeft overgenomen.
Van René krijg ik mee dat er bijna niks gaat boven een “secreto iberico” in Casa Carmelo. Dat zou het achterstuk van de nek van een varken zijn, zo lekker dat de slagers het voor eigen consumptie houden. Om kwart voor 9, na drie halve liters bier de man (en limonade voor de zwangere) ronden we de bocht van La Oliva naar Casa Carmelo. Het brood met sausjes van de zaak vooraf blijf ik hogelijk waarderen. Inderdaad, de beide mannen kiezen voor de “secreto iberico”, terwijl Ivette genoegen neemt met een “brocheta”, grillspies. Nadat er veel later ook nog eens een drankje van de zaak op tafel gekomen is, mag ik weer huiswaarts.

Ik heb iets over me van: op iedere dag moet ik met iets nieuws bij jullie voor de dag komen. Dus heb ik voor de vrijdag een voorbeschouwing op het “festival del mundo” WOMAD. Het wordt hier bij mij om de hoek gehouden van 15 t/m 18 november.
Het muziekfestival begint a.s. donderdagavond met optredens op het podium van Santa Catalina, om 8 uur, kwart over 9 en even voor 11 uur. De dag erop zijn op Santa Catalina optredens om 6, 8, 10 en 12 uur. Tegelijkertijd is het op de oneven uren kermis op een podium achter Santa Catalina. Op de zaterdag zijn er heel dag door diverse “talleres y actividades”; “talleres” zijn in modern Nederlands “workshops”. ‘s Avonds gaat het nog eens los op de twee podia: om 6, 8, 10 en 12 uur op Santa Catalina en 7, 9, 11 en 1 uur aan de achterkant. Op de zondag zijn er overdag opnieuw workshops; de laatste “actividad” is de afsluiting van de WOMAD op het einde van de middag.
Namen van artiesten ga ik hier niet noemen. Het festival is mijns inziens puur Spaanstalig en Afrikaans. Wat hebben jullie er daarmee aan, als ik speciaal aandacht zou gaan vragen voor bijv. Iba Susal, Delgres, Chateau Rouge, Colectivo Panamera of Sol Escobar? Niets, toch? Je moet er gewoon bij zijn en het over je heen laten komen, is mijn mening.
Voor wie dat wil, zijn er op de “zona boulevard” alle dagen ook nog stalletjes met extra informatie en drank en eten voor de inwendige mens.

Op de zaterdag koop ik weer eens zes kwartkilo’s koffie (uit Kenia en Colombia) bij mijn koffiemannetje in de Mercado Central. Om Trudie en Greetje te plezieren, die mij hier over twee weken van mijn rust komen beroven, haal ik ook alvast een doos theezakjes (bolsitas de té) in huis van de firma Ship. Volgens de verpakking is het een “placer”, genoegen. Bij de Rocasa naast de centrale markt haal ik een nieuwe afwasborstel (waarna thuis blijkt dat ik de oude wel nog heb; ik dacht dat die door de “limpiadora” van Lluis geofferd was).
Mij valt weer eens op hoe weinig er hier gefietst wordt, zoals ook in veel andere grote steden. Er zijn allerlei goed bedoelde initiatieven, van de overheid en van particuliere instellingen, en zo waar zie ik sporadisch mensen rondrijden op een “sitycleta” dan wel een ander gesubsidieerd geval. Overhouden doet het echter bepaald niet, dat fietsen hier. De bus, auto en taxi blijven veruit troef, naast uiteraard de benenwagen.

Op de zondagmorgen denk ik bij mezelf bij het wakker worden: 11 november, de verjaardag van mijn vroegere buurmeisje Tonnie Bakker. Vraagt dat ook om een speciale “elfde vaan d´n elfde” benadering? Ik dacht het wel. Ik zie voor me hoe het station in Maastricht gevuld wordt met “verkleiders” in alle Limburgse windstreken, die zich richting het Vrijthof bewegen op zoek naar vertier en drank.
“D’n elfde vaan d’n elfde”, mij is het nog een de vroege kant, maar vooruit, een Limburgs plaatje opzetten op die dag kan geen kwaad. Marleen Kessels uit Cadier en Keer, Maasniel en Roermond vraagt mij afgelopen zomer of ik muziek in de aanbieding heb van Johnny Blenco? Haar overleden man John was daar een liefhebber van en ze zou graag weer eens iets horen van de singer-songwriter uit het Wittevrouwenveld (heb ik vernomen). Hij heet eigenlijk John Vriezelaar en is van 1938, nu 80 jaar oud als hij nog leeft. Blijk ik niks komma nul van de man in huis te hebben. Dat maak ik goed door op de vierde etage van Centre Ceramique alle zeilen bij te zetten. Dus mag ik me intussen de trotse eigenaar noemen van een tiental cd’s van de Maastrichtse volkszanger. Zes cd’s van hem zijn solo-platen, eentje is een compilatie (uit 2003) en bij drie die ik heb, is Johnny Blenco’s dochter Marjo ook van de partij. Wat zingen ze de sterren van de hemel! De meest recente van het duo is de cd “Um noets te vergete”. Laat ik die eens in de schijnwerper zetten. Hier zijn de veertien nummers van het album:
01. Kom weer naor hoes
02. Mestreechter meidskes
03. Iech zow zoe gere vergete
04. Iech wel diech
05. Doeg de deur toch ope
06. Die Griekse melodie
07. ‘t Is weer vivelevink
08. De lesten dans
09. Tant Neske
10. ‘t Is zoe kaaid in bed
11. Vaan d’n femilie mooste ‘t höbbe
12. Iech wins diech de hel
13. Este wis wat iech zow welle
14. De meidskes vaan plezeer
“Wat ‘n sjoene meziek!” En wat een aansprekende teksten! Johnny Blenco is en blijft hoe dan ook de man van een van mijn favoriete jazznummers: “Tant Neske”. Op de cd “Um noets te vergete” gaat hij er voor op herhaling, samen met Marjo en met een klinkend gitaargeluid op de achtergrond. Hoe zou het trouwens met Marjo Blenco zijn? Heeft die ook solo-platen op haar naam staan? Ik heb trouwens geen idee waar ze eventueel uithangt, of ze nog wel in Maastricht verkeert. Uitschieters op de cd “Um noets te vergete” zijn voor mij “Kom weer naor hoes”, “Doeg de deur toch ope”, “Die Griekse melodie”, “’t Is zoe kaaid in bed” en “Este wis wat iech zow welle”. Dat laatste nummer zou ik overigens liever “Sjattepie” dopen.

Mag ik daarmee mijn Maastrichtse roots weer vaarwel zeggen? Als het album voor de zoveelste op staat, besluit ik mijn eerste Palmese was van deze winter te gaan draaien. Als ik hem anderhalf uur later schoon en nat uit de machine haal, is één sok zoek. Op weg naar Las Palmas een week terug had ik er toch echt nog twee aan, eentje aan mijn linker en de andere aan mijn rechter voet. Ik zoek mijn woning af, op de nodige plekken, maar ze – de sok – is niet meer, lijkt het wel, verschwunden. De overgrote rest van de was hangt intussen te drogen op mijn plat. Vanavond kan ik de hele handel droog en wel weer binnenhalen.

Op de maandagmorgen, vanmorgen, is het tijd voor een ode aan mijn onvolprezen perziksap van De Spar. De twee literpakken “néctar de melocoton”, “light, 50% menos de calorias” van de zaak zijn echt onbehoorlijk lekker. “Contenida de fruta: minima 50%”, daar is geen woord Frans bij. Ik zal de prijs eens opzoeken, maar het spul kost bij mijn weten geen donder.
Daarmee sluit ik deze brief opbouwend af. “Zoe huurt ‘t ziech!” Vanwege de WOMAD zie ik er verder deze week weinig of niks meer van komen, dus mijn volgende brief hoeven jullie pas maandag over een week te verwachten, op de 19de. Uiteraard ga ik jullie dan ook over het “festival del mundo” van dit jaar berichten.
Bedenk alvast of je a.s. zaterdagmiddag 17 november sinterklaas welkom gaat heten. Dat zou ik wel doen, als je er zeker van wilt zijn om niet in de zak te belanden. Ik heb van Marc, Floor & Julien begrepen dat de goedheiligman op die dag in Maastricht met een stoomboot zal arriveren, geëscorteerd door pietermannen van diverse pluimage. Wie wil daar niet bij zijn? En daarna met zo’n lawaaikikker door de Grote Staat marcheren – leuk toch? Voor nu: trek eens een sprintje of als dat niet meer lukt: loop eens naar de wc en terug. Ik wens het jullie, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Mijn eerste boek is er een van Lee Child uit 2016: “Night school”. Het verhaal speelt speelt overigens tien jaar eerder, in 1996. Ik had het maandagavond een week terug al uit en dus had het nog net meegekund in mijn vorige brief. Ik wilde jullie echter niet overvoeren en mijn vorige boekenbijlage was al een ware litanie. Daarom krijgt het boek – met een beetje rare titel – hier en nu pas zijn plekje.
Zoals steeds bij Lee Child is de hoofdrol vergeven aan Jack Reacher, in zijn boek uit 2016 al voor de 21ste keer. Hij is een Amerikaanse MP, militaire politieman, die ieder boek opnieuw zijn beste beentje, zeg maar been, voorzet in de strijd tegen het grote onrecht. Deze keer doet hij dat niet in de VS, maar in het Duitse Hamburg, samen met zijn sergeant Frances Neagley, onder de paraplu van Marian Sinclair van de National Security Council. Andere mensen aan de goede kant van de streep zijn o.a. Waterman van de FBI, White van de CIA, Manel Orozco van de ambassade en niet te vergeten de plaatselijke rechercheur Griezman. Reacher en zijn mensen moeten een lading van tien Davy Crocketts op het spoor komen; dat zijn mini-atoombommen van vijftig kilo uit de vijftiger jaren die alsnog voor een hoop ongerief kunnen gaan zorgen. Ene Horace Wiley, gedeserteerd uit het Amerikaanse leger, wil ze verkopen aan een stel boosdoeners uit Jalalabad ter financiering van zijn grote ranch in Argentinië. Om de zaak te compliceren is er ook nog een extreemrechtse groep Duitsers, onder leiding van schoenenreus Dremmler en verkeerspolitieman Muller, die ook interesse tonen in de bommen. Vrees niet, het wordt wel weer eind goed, al goed.
Ik vind “Night school” van Lee Child een best te verteren verhaal. Het is een spannend verhaal en de boeven delven goddank het onderspit. Als opspoorder van onraad en vechtersbaas blijkt Jack Reacher zoals steeds, ook in dit boek, haast ongeëvenaard te zijn. Schrijver Lee Child staat er op de binnenpagina mooi op, maar voor zijn leeftijd ben ik helaas op de Wikipedia aangewezen. Diens “Night school” gaat mee terug naar Maastricht met een 7½ als recensiecijfer.

Gaan we naar boek 2. Dat is er een van John Grisham uit 2013. De paperback telt bijna 400 bladzijden en heeft als titel “The racketeer”. Een “racketeer” is iemand die zich illegaal geld toeëigent door fraude, afpersing e.d. Het verhaal speelt in het zuidoosten van de VS, op plekken in de buurt van Roanoke en Jacksonville. Voor het buitengebeuren neemt John Grisham ons mee naar Montego Bay op Jamaica en Antigua. Even denk ik eraan om jullie dan maar eens het hele rijtje eilanden in het Caraïbisch gebied te gaan opsommen, maar dat doe ik bij nader inzien toch maar niet. Pak zelf maar een atlas erbij of een digitale kaart. Weten jullie bijv. Jamaica op een blinde kaart van Midden-Amerika direct aan te wijzen?
De ikpersoon in “The racketeer” is de 43-jarige ex-advocaat Mal(colm) Bannister; later in het boek heet hij Max Baldwin. Hij zit al vijf jaar in de gevangenis en heeft nog vijf jaar te gaan, onterecht overigens. Dan wordt federaal rechter Ray(mond) Fawcett en diens secretaresse Naomi Clary vermoord aangetroffen in het buitenhuis van de rechter. Niemand weet wie ervoor verantwoordelijk is, de politie niet, officier van justitie Stanley Mumfrey niet en ook de FBI, in de persoon Victor Westlake en zijn mensen, staat voor een raadsel. Dan komt Bannister doodleuk met het verhaal dat hij de dader wel wil noemen, mits hij zelf direct wordt vrijgelaten, de beloning van de staat (anderhalve ton) krijgt toegeschoven en ook nog eens een heel nieuw leven mag beginnen. Vooruit, laat ik hier dan nog verklappen dat een medegevangene, Quinn Rucker, de dader zou zijn. Die bekent ook, maar trekt later wel zijn bekentenis in. Dan begint min of meer een nieuw boek, waarin ook Quinns broer Dee Ray en schoonheid Vanessa Young figureren. De schlemiel van het verhaal is ene Nat Cooley, ook een ex-gevangene, die best filmster wil worden.
“The Racketeer” van John Grisham vind ik een prima boek. Halverwege denk ik nog even dat er iets niet aan klopt: heeft het verhaal wel met het aftroggelen van veel geld van doen? Echter, alles komt heel netjes op zijn pootjes terecht met het toegevoegde relaas over Nat Cooley. John Grisham is met zijn “Racketeer” voor de zoveelste keer de schrijver van een heel spannende juridische thriller. Ik heb als recensiecijfer een 8+ voor het boek over, meer dan goed.

Mijn derde boek heb ik op zondagmorgen uit. Het is van Elly Griffiths en heet “The Janus stone” uit 2010. Ik ben al een tijdje op zoek naar boeken van haar en als ik “The Janus stone” zie staan bij “The Book Exchange” in Amsterdam, gaat het linea recta in mijn tas. Het verhaal speelt in Oost Engeland, in de omgeving van Norwich en de kust bij Saltmarsh.
Frontvrouw is “forensic archeologist” Ruth Galloway, 43 jaar en ongetrouwd, maar ook drie maanden in verwachting. De vader is rechercheur Harry Nelson, in het bezit van vrouw en twee kinderen. Met hem heeft Ruth één enkele one-night-stand achter de rug. Getweeën zijn ze druk in de weer om erachter te komen van wie het geraamte van een klein kind zonder hoofd is dat ze onder een toegangspoort uit de jaren vijftig vinden. Het ligt op een bouwplaats waar een appartementencomplex moet verschijnen. Eerder was daar een soort van weeshuis en daarvoor een grote villa. Het terrein is van rijkaard Edward Spens, van wie ik eigenlijk hier de hele familie uit de doeken moet gaan doen. Hoe dan ook, zijn vader Roderick, kenner van de Romeinse geschiedenis, nu 70, is ook present in het verhaal. Andere figuren die het boek opsieren, zijn o.a. archeoloog Max Grey, druïde Cathbad, de hoogbejaarde pater Patrick Hennessey en idem dito zuster Immaculata. Laat ik van het rechercheteam ook Harry Nelson’s helpers Clough, Judy en Tanya noemen. Van wie is het geraamte en wie kan ik de dood of moord in de schoenen schuiven? Voor alle duidelijkheid: dit is twee keer een meerkeuzevraag.
Janus? Onze maand januari is genoemd naar een mannelijke god met meer hoofden die nogal eens deuropeningen siert. Hij zou verantwoordelijk zijn voor doorgang, bijv. van het verleden naar de toekomst.
Elly Griffiths valt mij als schrijfster van het boek alleszins mee. Ze heeft met ”The Janus Stone” een prima verhaal neergezet, ook nog eens in prachtig Engels. Ik heb het verhaal met de nodige voortvarendheid uitgelezen en er geen moment spijt van gehad dat ik aan haar werk begonnen ben. Mijn recensiecijfer is navenant: een volle 8. Ik ga Elly Griffiths zeker nog eens onder handen nemen, bijv. haar boeken “Springvloed” en/of “Dodencirkel”.

dinsdag 6 november 2018

Weblogbrief 14.01, 6 november 2018

Weblogbrief 14.01, 6 november 2018

Queridos amigos y familia, daar ben ik weer, vanuit het buitengebied van Spanje, voor de kust van Zuid-Marokko. Het is hier in Las Palmas stukken beter weer dan in Nederland en de Euregio, zo´n 25 graden overdag en ´s nachts niet veel minder.
Echter, laat ik eerst nog even teruggaan naar de zaterdag, mijn eerste dag weer hier. Trudie staat met het autootje om even over 9 aan de deur in de Maasrichtse WP-straat en op gaat het dan in een vaartje naar de voormalige lichtstad ("vaan de lempkes"). Daar wordt door Trudie eerst nog een half bed afgeleverd bij huize van den Bos. Gelukkig staat Anoek paraat om mij daar nog een kop koffie voor te schotelen, voordat ik naar Eindhoven “airport” mag.
De reis duurt redelijk lang en dan vooral de wachttijd tot we eindelijk met ons Transavia toestel mogen opstijgen (met alle luchtverontreiniging vandien). Om kwart voor 5 is de touch down en geloof het of niet, mijn koffer is bij de eerste "maletas" die de lopende band op komen. Dus heb ik de bus van kwart over 5 naar Santa Catalina en om tien over half 6 ben ik in mijn straat. Die staat vol met kraampjes waar snuisterijen verkocht worden, die ik persoonlijk van zijn leven niet zou willen kopen. Zo waar komt er ook nog een gele trommelharmonie voorbij, genaamd "Batucada".
Met een koffer mijn trap op lopen is niet echt goed voor mijn ademhaling. Maar goed, ik "schaf" het wel. Daarna begint het hernieuwd bemonsteren van mijn tweede woning. Alles is nog pico bello in orde. Ik heb één uitzondering: het gordijn in de kamer bij het balkon. Dat hangt er weer op half 7 bij. Lluis moet er nu echt maar eens werk van maken.
De benedenwoningen van de overburen ziet er vanaf het balkon nog steeds hetzelfde uit. Van rechts naar links zie ik: "Abril shoes", "Besito volao", "Esardas", "Arkay", "Taberna Don Manué" en "Artenasía Las Palmas". Enige verschil: de nachtzaak onder Esardas heet nu "La mecedora". Dat is Spaans voor de schommelstoel. Bij mij beneden zetten Carlos van de Cafetería Nuevo Murias en Francesco en zijn dames van de gelijknamige zaak nog steeds hun beste beentjes voor.

Ik ga vroeg naar bed, dus zit ik op de zondag al om half 9 op het balkon. Daarvóór heb ik mijn eerste pot koffie gezet (met meegebrachte Fair Trade koffie). Mijn vorige koffiezetapparaat deed het maar matig en dat is intussen foetsie. De secretaresse van Eva en haar vriend, Sunita & Ruurd, die hier in oktober tien dagen hebben gewoond, hebben mij met een nieuwe machine verrast. Alleen, die is nogal petieterig en kan maar twee bekers tegelijk aan. Dus is het behelpen en moet ik er nog eens op uit om een apparaat te kopen dat meer bij mijn levensstijl past: genoeg voor drie royale bekers op de vroege morgen. (Alternatief: ik zet twee keer koffie, dan blijft hij wel lekker heet!)
Aan cadeautjes voor mij is het daarbij niet gebleven. Het tweetal heeft mij ook getrakteerd op zes flesjes bijzonder bier in de ijskast plus een fles Codorníu rosé. En op het aanrecht staat een fles rode wijn (Antaño Rioja Crianza 2014), evenmin te versmaden.

Als het 11 uur is, trek ik tijdelijk mijn lange broek aan en loop ik op mijn akkertje naar de rastro, voorbij Santa Catalina, voor een hernieuwde inspectie van de rommel (superoferta! liquidación! muy baratito!). Ik schaf me een thermometertje aan (met klok, datum en weekdag). En ik leg beslag op vijf tweedehands DVDtjes van films. T.z.t. gaan jullie horen of ik een of meer van die films echt de moeite waard heb gevonden.

's Middags is het tijd voor mijn eerste CD van deze winter. Op de (punk?)plaat "True Stories" van de Talking Heads uit 1986 vind ik als vierde (en elfde) nummer: "Pops Legba", met een verwijzing naar Pops Staples. Zo kom ik zonder veel poeha terecht bij een CD, "Don't lose this", van de man die ik bij Centre Ceramique confisceerde. Ze bevat tien nummers die ik jullie hier graag voorschotel:
01. Somebody was watching
02. Sweet home
03. No news is good news
04. Love on my side
05. Friendship
06. Nobody's fault but mine
07. The lady's letter
08. Better home
09. Will the circle be unbroken
10. Gotta serve somebody
Hebben jullie wel eens van Pops Staples gehoord met zijn bluesy muziek? Ik nog niet totdat ik zijn CD heb weten te bemachtigen. Ik ga geen uitschieters geven; ik vind hem best aardig klinken, over de hele breedte.

Zondagavond begin ik met pinnen. Ik kies daarvoor een pinautomaat van Santander, omdat ik hoop dat ik daar geen provisie hoef te betalen. Helaas, ik word toch 1 euro 80 armer. In het voorjaar al heb ik jullie al eens verteld dat allerlei pinautomaten nou in handen zijn van Euronet ATM Cajeo, die er een aardig centje mee verdienen. Nu zijn kennekijk de grote banken ook aan de beurt of aan het meeprofiteren. Ik zal het nog eens navragen op de universiteit. Gaan jullie in Nederland binnenkort ook dokken om je eigen geld uit de muur te halen?
Dan doe ik voor de eerste keer deze winter de boulevard, het stuk rechts van Las Canteras. Om half 7 beginnen daar de lantaarns te branden. Buffet Hong Kong, dat nu op het einde van de Luis Morote zit, is nog steeds niet vervangen door een nieuwe nering. Vraagt men teveel huur?
Ik zie met enige verwondering een reclame van Womex, een vierdaags muziekfestijn, dat eind oktober in het Alfredo Kraus theater was. Was het eerder niet in de open lucht en gratis? Dan valt mij in dat het openbare festijn op Santa Catalina Womad heet en niet Womex. Het is van 15 t/m 18 november, dus over ruim een week. Ik ga jullie er zeker over vertellen.

Op de maandagmorgen heb ik twee Spaanse woordjes voor jullie. Allereerst kom ik hier aanzetten met "ninjosa", dat ik een meisje beneden tegen haar skype-vriendje hoor zeggen. Is dat Spaans voor kinderachtig? Dan zie ik vanaf mijn balkon een ander meisje voorbijkomen met op de voorkant van haar trui het woord "monada", omkaderd nog wel. Om dat te vertalen heb ik mijn woordenboek nodig. Het betekent "schattig". Er zou zelfs een uitdrukking zijn: "No eso nada, monada", dat zo iets betekent als "Daar komt niks van in".

De afgelopen zomer ben ik twee keer op reis geweest, buiten de Euregio en Amsterdam. De eerste was met Trudie naar Noordwest-Spanje in juni en de tweede met Trudie en Marij naar Skopje in het noorden (plus een dagje Ohrid) van (Noord-)Macedonië. Voor een verslag ervan zie mijn bijlage 1 over mijn reizen. De tweede reis, naar Skopje en Ohrid, is erg recent.
Dan zijn er wellicht mensen die willen weten welke dertig boeken ik de afgelopen zes maanden gelezen heb. Daarvan doe ik kond in een tweede bijlage. Wie weinig leestijd heeft, zou als liefhebber van nonfiction eens kunnen kijken naar boeken 3, 4 en 25. Voor spannende detectives beveel ik hier boeken 6, 8, 18 en 26 speciaal aan.

Maandagavond ga ik naar El Corte Inglés, vooral om eten en de nodige blikjes in te slaan. Blijkt het grote terrein tussen de twee vestigingen helemaal vergeven te zijn aan mensen die er een eer in scheppen om de handel overhoop te halen. Alle banken zijn weg en het middenstuk is een ruïne. Voor de zekerheid heeft de gemeente er wel een hek omheen gedaan. Er zou een metro, sneltram in aanbouw zijn. Hoe lang gaat dit duren?
Bij de Hipercor, in de kelder van de noordelijke winkel, koop ik gebrande hazelnoten, knekkebrood (op zijn Hollands), blikjes, pata asada (gebakken varkenspoot), servetten en zesgranenbrood van bakkerij Zipf. Het blijft een aparte zaak, die vermaledijde supermarkt van El Corte Inglés.
Op de terugweg naar "my home is my castle" begint het de miezeren. Als ik eenmaal op het balkon zit, is het eerder plenzen. Gelukkig, een buitje op zijn tijd hoort er eigenlijk bij.

Dinsdagmorgen (vanochtend) valt mij, als ik wakker word om 8 uur, op dat mijn straat toch wel enigszins rumoerig is. Enige reuring kan ik gemakkelijk hebben, bijv. van de kinderen die voor mijn deur spelen tot ze om even voor half 9 naar school mogen bij mij om de hoek. Echter, het moet niet te gek worden met al die wagens met aan staande motors op de vroege morgen.
Er wordt vooral druk gewerkt op het stuk verder op in mijn straat, richting de zee. Is men doende ook dat deel van de Luis Morote autovrij te maken?

Daar laat ik het graag bij voor deze eerste brief. Dat komt mede omdat jullie twee immense bijlages voor je kiezen krijgen; zie verder hierover. Mijn volgende brief staat gepland voor a.s. maandag 12 november. Dan hebben jullie "d'n elfde vaan d'n elfde" al weer achter de kiezen. Ik beloof dat ik dan ook de tekst van het nieuwe carnavalsliedje van Maastricht zal oppennen. Ton stuurde het mij toe en mijn eerste indruk is positief.
Voor nu, houd de moed erin en gedraag je. Compleminte, PaulK.

BIJLAGE 1 (REIZEN)

MIJN VOORJAARSREIS NAAR NOORDWEST-SPANJE:
VAN SAN SEBASTIAN NAAR SANTIAGO

Wie de globetrotter wil spelen, hoort op zijn tijd zijn vergezicht te veranderen. Mijn domicilieplaatsen zijn Maastricht en Las Palmas, maar uitstapjes naar elders dienen op zijn tijd wel gemaakt te worden. In de periode 19 juni t/m 2 juli 2018 ben ik met Trudie naar Noordwest-Spanje geweest, een reis van twee weken van San Sebastian tot in Santiago (de Compostela). Gelukkig hoef ik niet te voet te gaan, maar als bijrijder in een Seat Ibiza, die we op vliegveld Bilbao van de firma Enterprise gehuurd hebben. Eigenlijk begint onze reis al op maandag 18 juni, als we om 3 uur in Maastricht aan de Meerssenerweg in een KLM-bus stappen en 3½ later op Schiphol aankomen. De shuttlebus brengt ons vervolgens naar Hotel van der Valk waar we een eersteklas salade eten en lekker gaan slapen.
Om kwart over 9 op de dinsdag vertrekt ons vliegtuig richting Spanje. Nog geen twee uur later zitten we in Baskenland in de buurt van Bilbao. In het Baskisch (Euskera) heet dit stuk van Spanje Euskadi. Gelukkig spreekt men er ook Spaans, maar een enkel woordje Baskisch kan hier geen kwaad. Hallo = "kaixo", goedendag = "egun on", ja/nee = "bai"/"ez", alstublieft/dank u = "eskerrik asko"/"mesedez", tot ziens = "agur" en pardon = "barkatu". Niet te vergeten: een glas bier is hier een "zurito" en tegen een wc zeggen ze in Euskadi "komurak". Het is mooi weer en dat zal zo de hele reis blijven totdat we onszelf in Santiago van stortbui naar plensbui manoevreren.
Onze eerste stop is in Lekeitio, in café Oker op een aardig plein. Daar bestelt Trudie eerst een batterij tapas (pinxtos) en als die op zijn, gaat ze op zoek naar plaatselijke geocaches. Later eindigen we in een gehucht in een kasteeltje met een Vlaamse man aan de balie. Dag 2 is gereserveerd voor San Sebastian (Donostia). Al snel blijken de vierde en vijfde versnelling van onze auto het maar matig te doen, vooral als we snel een flinke helling op moeten. Belangrijker nog is dat de bandspanning van het linkerachter wiel van de auto minder wordt; er verschijnt zelfs een oranje tekentje op het dashbord. Trudie gaat daar in San Sebastian over bellen met onze autoverhuurder en zo waar verschijnt later op de dag een monteur in de parkeergarage in San Sebastian, die de band nog eens extra oppompt. De stad heeft voldoende geocaches en ik heb het naar mijn zin aan de boulevard en later met Trudie in de oude binnenstad. Eten doen we in ons hotel, met als drank onze eerste fles cider ("sagardoa" in het Baskisch).
Vervolgens is Bilbao (meer dan een miljoen inwoners) aan de beurt, maar overdag staat onderweg eerst nog Vittoria (Gasteiz) op het programma. Op het Vrijthof van de hoofdstad van Baskenland maakt een punkband zich gereed om ons op hun muziek te trakteren. Liever niet, vind zelfs ik. Het wordt daarmee vooral een rondje door de hoofdstraten en een zit op het terras van een Italiaanse ijssalon (di Breda), waar we ver van de herrie zitten. Daarna zijn we welkom ("ongi ettori") in Bilbao (Bilbo), waar we voor drie nachten een hotel (Petit Palace Arana) midden in het centrum geboekt hebben. We blijven de eerste avond in de uitgaansbuurt bij het hotel en eten op de Plaza Nueva, met (op aanraden van Marcel) een fles witte wijn (Texakoli). De morgen erop kunnen we in het Guggenheim museum (met titanium omhulsel) voor half geld naar binnen, omdat we al 65+ zijn. Laat ik over het museum eerlijk zijn: je moet er een keer geweest zijn, maar de meeste ten toon gestelde kunst valt mij tegen, zelfs ook een grote collage van Andy Warhol. Vooral de grote spin en de tulpenruiker buiten en binnen het immense doolhof zijn voor mij de uitzondering op de regel. Wat mensen aan moeten met bijv. een grote Chinese collectie "allerlei aajd voel" en de tijdelijke tentoonstelling van Marc Chagall, wordt ons niet echt duidelijk. Weer buiten is de lange wandeling langs de rivier terug heel aangenaam, waarna we ook nog eens op een leuke markt terecht komen, de "mercado de la Ribera". We eindigen bij de kathedraal de Santiago de Bilbao. Onze derde dag in de stad is al even aardig als de vorige twee, met rustige zitjes op pleinen in het oude centrum en voor Trudie weer eens een keur aan geocaches.

Dan verruilen we op zondag 24 juni Baskenland voor Cantabrië, meer naar het westen, over de Autovia de Cantabria. Castro Urdiales is een stop voor ons aan de Costa Verde. De grotten van Puente Viesgo gaan aan onze neus voorbij, omdat de weg erheen compleet afgesloten is. In plaats daarvan doen we Tanos aan, waar we het best naar onze zin hebben. Dan wordt het tijd voor ons hotel in de rimboe, drank in een buurtcafé en onze eerste cachopo (vlees met kaas en ham ertussen) vlakbij. Een foto van ons eten gaat naar Noé in Santa Cruz (de Tenerife) en vlak erop komt zijn antwoord al. De dag erop (halverwege onze reis) is Santander aan de beurt. Het terras daar aan de zee in het centrum is zo winderig dat ik binnen ga zitten achter het vensterglas, als Trudie de stad moet bemonsteren. Zo iets gebeurt me maar zelden, dat ik het buiten te winderig vind. Ook op de terugweg is Santander bepaald niet mijn favoriete stad op de reis, van Trudie trouwens ook niet. Als we om half 7 terug bij het hotel zijn, blijkt het café wel open met de nodige bezoekers, maar de enige eetzaak is vandaag dicht. Met enige moeite kan Trudie wel nog bij een zwembad twee zakken patat met mayonaise bemachtigen.

Het wordt op dinsdag 26 juni tijd om Cantabrië in te ruilen voor Asturië, de provincie van de cider en cachopo. Overdag staat eerst de stad Gijón op de rol, best aardig, maar het houdt niet over. Op mijn terras aan de zee zijn een stuk of tien duiven met een stuk brood in de weer. Dan komt uit het niets een musje van niks aanvliegen. Het steekt het brood brutaal in zijn of haar mond en vliegt ermee weg een boom in. Trudie komt voortijdig en ontdaan van haar geocachen terug. Ze heeft net een man van middelbare leeftijd van een rots zo'n 40 meter omlaag zien springen, zijn dood tegemoet. Ze heeft 112 gebeld, nadat een andere getuige (een zwerver?) die eerder belde, door de poltie niet geloofd lijkt te worden. Nu is het een drukte daar van jewelste op de plek, zelfs van ook helikopter-politie. Van verder geocachen komt het uiteraard voor Trudie niet meer en we gaan terug naar de auto en Cudillero. Het is een pechdag; ten tweeden male blijkt op de terugweg de linker achterband een beetje te lekken. De automonteur die bij ons hotel naar de auto komt kijken, haalt er even later een grote spijker uit. Hij zet vervolgens de reserveband op de plaats van de lekke band. 's Avonds eten we een immense vis-cachopo tegenover het hotel, met de nodige cider uit een speciaal apparaat.
Eindelijk mogen we op woensdag 27 juni naar Oviedo (Uviéu in het Asturisch?), met zijn 200.000 inwoners. De stad heeft een prachtig centrum, dat blijkt al direct, met een massa bronzen (of dergelijke) beelden. Het van binnen bekijken van de kathedraal kost zelfs voor bejaarden 5 euro en dat is te veel van het goede, uiteraard voor mij, maar ook voor Trudie. We lopen door het centrum en brengen een bezoek aan de plaatselijke markt, buiten en binnen. Zo waar koop ik er twee grote flessen cider. Daarna laat Trudie mij diverse leuke plekken zien, waar ze eerder op zoek is geweest naar geocaches. We zijn op tijd terug in ons dorpje, nu op een terras aan de zee, om de afgang van de Duitse Mannschaft tegen (N.B.) Zuid-Korea te zien. 's Avonds eten we bij het hotel eerst een fabado met witte bonen en vlees en worst en daarna een vlees-cachopo. Vooral de fabado is heerlijk, maar in bed 's avonds laat liggen we wel bij de vleet scheten te laten.

Vanaf vandaag is het tijd voor Galicië. Ook hier, net als in Baskenland, heeft men zijn eigen taaltje, naast het officiële Spaans. Een plein is hier een "praza" in plaats van plaza en een straat een "rua" en niet een calle. Goedemorgen is "bos días", een stad een "cidade" en helaas, wat een wc in het Galicisch is, kan ik zo vlug niet ontdekken. Eerst is Lugo aan de beurt, waar Trudie in onmin raakt met een serveerster, als ze op het terras op de prazo Major een café solo in plaats van een café con leche krijgt. Gelukkig staat haar koffie niet op de rekening, dus betalen is er niet bij. Er komen overigens diverse pelgrims voorbij over het plein, met de blik nijver gericht op het nog verre Santiago de Compostela. Op hun rugzak zie ik een schelp vastgehecht of ze lopen met een petje met een pijl op. De nodige Santiago-gangers hebben ook een truitje aan met het zonneteken van de "camino" op hun borst. Wij tweeën zijn vrij snel klaar met Lugo en tuffen door naar ons volgende hotel in het groene buitengebied. De volgende morgen, alweer vrijdag de 29ste, worden we door het autootje naar A Coruña (in het Spaans La Coruña) gebracht, een stad met ongeveer een kwart miljoen inwoners. Dat vinden we veel meer dan Lugo een echte stad naar ons hart, vooral de Casco Viejo. Het indrukwekkendste plein is de praza María Pita, genoemd naar een vrijheidsstrijdster die de manschappen van sir Francis Drake van het plunderen van de stad in 1589 afhield, nadat de Spaanse armada verslagen en zwaar gehavend terugkeerde. Het plein met haar standbeeld is wel groot, maar nagenoeg leeg. Voor meer vertier kun je beter terecht op de praza Menendez Pelayo. Via de rua Marina lopen we de aderhalve kilometer terug naar onze parkeergarage.
Dan staat tenslotte, na een laatste tussenstop in Sigüeiro, op de zaterdag Santiago de Compostela op het programma. Ons hotel is ver van het centrum, maar een busje van het hotel naar het centrum en terug zou uitkomst brengen. Het busje rijdt echter niet 's middags en op zondag heeft de chauffeur rust. Dus wordt het taxi rijden naar de kathedraal om een beeld van de heilige apostel Jacobus in volle glorie te aanschouwen. Volgens een legende zou de kluizenaar Pelayo, geleid door een ster, in 825 op een oud grafveld van de romeinen het gebeente van Jacobus, de broer van Johannes, hebben aangetroffen. Santiago staat voor sint Iago (Jacobus) en Compostela is een ster in het veld. Bisschop Theodemir van Iria Flavia van het gebied weet niet hoe snel hij er een kerkje op moet bouwen. Koning Alfons II zet er even later nog een klooster bij en dan kan de pelgrimage beginnen. Dat is nog eens reclame maken voor de eigen zaak, onder het mom van godvruchtigheid. Het heeft de machthebbers van het gebied bepaald geen windeieren gelegd, tot op de dag van vandaag. De stromen wandelaars naar het heiligdom blijken zelfs bereid te zijn daarvoor de overvloed aan regen te trotseren.
Op de zaterdagmiddag worden Trudie en ik in Santiago om kwart voor 4 op zoveel stortregen en onweer getracteerd dat we subiet een cafeetje in duiken. Daar zien we het voetbalelftal van Frankrijk met 4-3 van Argentinië winnen, een wat je noemt boeiende confrontatie. Wordt Mbappé de opvolger van Messi? Na de wedstrijd krijgen we, naast het bier, een mooie maaltijd voorgezet in ons hotel: Los Abetos (de sparren). Vlakbij is een popfestival gaande met o.a. Lenny Kravitz, the Killers (?) en Martin Garrix en daar krijgen we ook nog iets van mee. 's Nachts valt er alweer de nodige regen, als we onder onze dekentjes liggen. De laatste complete dag in Noordwest-Spanje, nog wel een zondag, is qua weer een kopie van de zaterdag. Mijn eerste stortbui krijg ik opzij van de kathedraal te verduren om half 2, de tweede overvalt me om half 3 en als het om kwart voor 4 weer "aw wiever" begint te plenzen, zit ik met Trudie al snel in een cafeetje, voor de voetbalwedsstrijd Spanje tegen Rusland. Spanje vind ik ietsje beter, maar een hele serie echte doelpogingen, ho maar. Na 120 minuten staat het nog steeds 1-1 en wordt het tijd voor de strafschoppenserie. Terwijl Trudie tussen haar vingers doorkijkt, zien we Spanje het onderspit delven. Ik had eerder nog in gedachte om een passende tekst bij de Spaanse hymne te maken, want die is er nog steeds niet. Nu Spanje uit de WK ligt, net als bijv. Duitsland, Portugal en Argentinië, lijkt me het hummen van het Spaanse volkslied voldoende. Gelaten keren we terug naar het hotel voor een laatste maaltijd. Het wordt voor ons allebei een salade met verse tonijn en een stoofpot vis. Helaas, de "pulpo gallego", niet op de kaart, heb ik in Galicië niet kunnen bemonsteren. Om half 11 leg ik mijn moede (hoe zo moede?) lijf te ruste.

Dan is het maandag 2 juli en mogen we weer op huis aan. Op het vliegveld heeft Trudie nog een hele discussie met de autoverhuurder, omdat die overweegt om ons fors te laten opdraaien voor de kosten van het oppompen van de achterband van de auto in San Sebastian. De reis terug naar Amsterdam en Maastricht is verder probleemloos en om 7 uur ben ik weer thuis in de WP-straat.
Onze rode Seat Ibiza heeft in twee weken tijd 1300 kilometers afgelegd en Trudie heeft onderweg 94 geocaches buitgemaakt. In dezelfde periode heb ik bijna drie boeken uitgelezen en heb ik de nodige schoonheid in het echt en vanaf diverse terrassen mogen aanschouwen. Het eten is best lekker in Noordwest-Spanje en de cider en vooral de vis-cachopo zie ik als een serieuze aanwinst. De drie steden die we jullie het meeste kunnen aanraden, zijn voor ons allebei Bilbao, Oviedo en A (La) Coruña. Naar de smaak van Trudie heeft er, in retrospectief, iets te veel stad in onze reis van de Frans-Spaanse grens naar Santiago gezeten, maar ze is het met me eens dat we een leuke veertien dagen samen hebben doorgebracht. Daarmee is deze reis alles bij elkaar een aardige opvolger geworden van onze rondreis vorige zomer in Ierland.

NAJAARSTRIP NAAR SKOPJE EN OHRID (NOORD-MACEDONIË)

Zdravo, dobar den, blagodaran: hallo, goedendag, dank u wel. Als mij vroeger was verteld dat ik als 72-jarige nog eens in Skopje zou belanden, zou ik er moeite mee hebben gehad om het te geloven. Ik ken de stad van de aardbeving in de zomer van 1963 (en eerdere aardbevingen), waarbij 80 % van de stad in puin komt te liggen, maar er op bezoek gaan, is andere kost. En toch, de personeelsvereniging van de UM gaat er heen van 18 t/m 23 oktober 2018 en dan sluit ik met plezier aan samen met Trudie en Marij. Vooraf koop ik het ANWB-boekje van Macedonië (uit 2014) en leen ik in de bibliotheek een lijvig Engelstalig boek over het land (Bradt Travel Guide, 2012). Ik ben redelijk beslagen ten ijs, als ik op donderdagochtend 18 oktober om kwart over 11 in de UM-bus stap.
Het land Macedonië gaat waarschijnlijk binnenkort Noord-Macedonië heten, liever nog Noord-Makedonia, met een k, om het beter te onderscheiden van de noordelijke provincie Macedonië van Griekenland. We hebben het over een voormalig zuidelijk stuk van Joegoslavië, sinds 1991 een zelfstandige republiek en sinds 2005 kandidaat-lid van de E.U. Eromheen liggen naast Griekenland in het zuiden, Albanië in het westen, Kosovo en Servië in het noorden en Bulgarije in het oosten. Het huidige aantal inwoners is iets meer dan twee miljoen, van wie ongeveer 30% in hoofdstad Skopje woont. Dat ligt in het noordwesten van het min of meer bolvormige land. Een fietsstad is Skopje niet, maar er wordt aan gewerkt om het fietsen verder te bevorderen. De geldeenheid is de Macedonische denar, MKD; een euro is ongeveer 60 denar. Zonder uitzondering hebben we tijdens de trip van doen met vriendelijke Makedoniërs, die gelukkig vaak ook een woordje Engels spreken (want op het Macedonisch en ook Albanisch als taal is geen peil te trekken).
Er schijnt een mooie eigen wijn geproduceerd te worden, maar als T, M en ik aan de alcohol gaan, is het vooral bier: Skopsko, Zlaten Dab, en voor mij nog sporadisch een rakija, een soort cognac (niet te verwarren met raki, de anijslikeur). De drank en ook het eten is goedkoop tot zeer goedkoop. Alle dagen in Macedonië ben ik bij mijn voorgerecht ook goed voor een portie tarator, met komkommer en knoflook, een variant van de Griekse tsatsiki, maar ik probeer ook bijv. de ajvar, een bruin goedje van allerlei groente.
Ons hotel Karpoš (met sh) is genoemd naar een opstandeling tegen de Ottomanen (Turjen) in de 17de eeuw, die daarvoor gespiest op de Stenen Brug (Kalem Most) in het centrum is beland. Vanwege mijn veronderstelde snurken heb ik voor mezelf een grote kamer met tweepersoonsbed en aparte badkamer, terwijl de dames bij elkaar bivakkeren! Heel goed!
De eerste avond in Skopje zitten we met het hele gezelschap (40 personen, vooral ouderen) in een restaurant in de buurt en hebben daar, mede door de levende muziek, een aardige avond. Dag 2 begint met een wandeling met gids naar hartje centrum, zo'n 2 km, langs de Partizanski boulevard en een aardige markt daarlangs. Eerste halte is een Grieks-Orthodoxe kerk (van Sint Clemens van Ohrid) uit 1990 met een aantal koepels, met binnen een icocnostase van formaat en buiten een opvallende, apart staande toren en een manshoog beeld van de sint (sveti). Dan gaat het naar links, rechts langs het parlement en een 600 meter vrij steile weg omhoog naar het fort (Kale). Dat is voor een bejaarde zoals ik best een klim. Volgt gelukkig een afdaling naar het Ottomaanse wijk, Stara ?aršija, het noordelijk deel van het centrum. Daar is het heerlijk toeven in de legio straatjes zonder autoverkeer. De Ottomanen waren de baas in Skopje, die zij Üsküb noemden, van 1392 tot 1918. Dan gaan we over de rivier de Vardar via de al genoemde Stenen Brug. Voor de liefhebbers: die heel aparte brug met dertien bogen is gebouwd in de vijftiende eeuw, in de tijd van Sultan Mehmet II de Veroveraar. Lengte: 214 meter, breedte 6,33 meter (volgens mijn gids).
Het grote gebied ten zuiden van de Vardar is nieuw, van na de verwoestende aardbeving van 1963. Aan weerszijden van de brug staat een regiment beelden, met voor mij vooral in het oog springend Alexander de Grote in het zuiden en diens vader koning Filips II in het noorden. Terzijde: we hebben het over de in deze streken geboren Alexander III, die leefde van 356 tot 325 voor Christus en de droom van zijn vader verwezenlijkte door zich een oosters wereldrijk bij elkaar te veroveren (tot hij op 31-jarige leeftijd de geest geeft). Andere iets minder grote beelden zijn o.a. van de broers Cyrillus en Metodius, uitvinders van het Cyrillische schrift in de negende eeuw. Het grote plein ten zuiden van de Vardar heet Ploštad Makedonija. Daaraan ligt restaurant Pelister, waar Trudie, Marij en ik een voorkeur voor gaan ontwikkelen. We eindigen de rondleiding bij een (herinnerings)huis dat gewijd is aan Moeder Teresa. De non, geboren in 1910 in Skopje, heet eigenlijk Agnes Gonxha Bojaxhiu en reist af naar India, waar ze aan armenzorg gaat doen. Voor haar goede werk heeft ze in 1979 de Nobelprijs voor de Vrede gekregen. Volgens kenners zoals Harry was het een feeks.

Genoeg voor dag 2 en op naar dag 3. Met een comfortabele bus doen we de 180 km naar Ohrid in het zuidwesten van Macedonië. Het landschap vanuit de bus is permanent herfstgroen en haast zonder bebouwing, laat staan met hele dorpen of steden. Ohrid aan het meer van Ohrid heeft maar 40.000 eigen inwoners, maar zit wel vol met toeristen. Volgens mijn boekjes is het een allerlieflijkst stadje. In Ohrid worden we eerst naar de burcht van Samuil gestuurd in een buitenwijk. De Bulgaarse bevelhebber, van wie ook een groot standbeeld op het plein in Skopje staat, naast restaurant Pelister, leeft rond het jaar 1000. Ik hoef niet zo nodig naar binnen de burcht in en kies ervoor om me bij de diverse stalletjes met snuisterijen op te houden. Dan staat weer een Grieks-Orthodoxe kerk op het programma, nu eentje gewijd aan Sveti (Sint) Jovan Kaneo.
Het wordt hoog tijd voor een copieuze maaltijd bij Taverna Momit aan het water. Het restaurant wordt ons al in mijn gidsen aangeraden en inderdaad, het is er goed toeven. Naast ons tafeltje kijken we omlaag naar zeg duizend guppen in het water, maar mijn dames hebben meer oog voor de katten die komen buurten. Dan is het tijd voor een rondje langs de overmaat aan terrassen, voor Trudie en Marij zelfs twee keer, op weg naar de bus. Die brengt ons nog zuidelijker naar het klooster van Sveti Naum (Naum is een Macedonische voornaam). Ik hoef (alweer) niet mee het klooster in en neem voortijdig genoegen met een plekje op het terras van restaurant Ostrova, waar de bus een half uur later ook neerstrijkt.
Pas om 11 uur 's avonds zitten we moe en voldaan weer in hotel Karpoš in Skopje.

Om mij heen hoor ik aan het ontbijtbuffet roepen dat Skopje eigenlijk te weinig biedt voor een hele week toerisme. Dus wordt de meute op dag 4 nog eens naar het millenniumkruis op de berg gedirigeerd, plus een boottochtje door de druipsteengrotten aldaar. Trudie en Marij gaan mee, maar ik blijf achter in het hotel met nog vier anderen. Zodoende kan ik eindelijk weer eens een ruk geven aan mijn leesboek ("Beggers Banquet" van Ian Rankin). Vervolgens loop ik op mijn gemakje naar het (oude) centrum. Ik doe die middag vooral de nodige beelden. In de Macedonija-straat (bij het centrale plein) zie ik o.a. het meisje met de telefoon, de stoere stier, de schoenpoetser en de zwerver. Mijn favoriete beeldengroep staat ietsje afzijdig op de hoek van een achterafstraat: drie blazers en een zanger. De laatste heeft een fles drank in zijn rechterhand en een varkenskop in zijn linker.
Om even voor 4 uur vind ik mijn dames weer terug op het Ploštad Makedonija en kan er nog een mini-wandelingetje vanaf voordat we weer aan de drank en later ook het eten mogen. We kiezen opnieuw Jugendstil-zaak Pelister, maar het weer is vanaf vandaag zo herfstig dat we wel binnen gaan zitten. Om 8 uur brengt de taxi ons terug naar het hotel.

Dan is er nog dag 5 die enigszins een herhaling van zetten is. In het Turkse deel liggen o.a. klooster (en kerk) van Sveti Spas, maar naar binnen gaan is er niet echt meer bij. De iconostase in de kerk, 10 bij 6 meter, mag zich helaas niet meer in een bezoek van ons verheugen. Hetzelfde geldt voor de prijznswaardige moskee van Mustafa Pasha en andere godshuizen. Wel maken we een rondgang door een immense halfoverdekte markt, waar heel veel dagelijkse benodigdheden te koop zijn. In een van de vele straatjes in Stara ?aršija koopt Marij haar zoveelste beertje, met een truitje van Macedonië aan. Ik zoek nog om me heen naar een rond petje (geen honkbalpet) van het land, maar kan het niet vinden. Trudie haalt vlak naast de Kalem Most achter hotel Stone Bridge (toepasselijke naam?) haar zeventiende geocash op en vind het dan wel genoeg. Of het zo moet zijn, eindigen we andermaal binnen bij restaurant Pelister.

Op dag 6 vliegen we met zijn allen met een uur vertraging van Skopje naar "Brussel Zuid" (CRL) en komen bij de UM om 6 uur aan. Lisette (van Artemis travel) en vooral Jo Gorissen worden bedankt.
Mijn oordeel achteraf: Macedonië met zijn Skopje en Ohrid zijn misschien geschikt om eens een lang weekend heen te gaan, maar langer en vaker hoeft voor mij niet. Ik zie me hier niet opnieuw belanden. Het reisgezelschap, veertig keer UM inclusief aanhang, was zeker in orde. Ik wil best nog weer eens opnieuw met de UM-personeelsvereniging op reis, maar dan wel weer ergens anders heen. Do viduvanje: tot ziens.

BIJLAGE 2 (BOEKEN)

LEESVOER UIT DE ZOMER VAN 2018

Mijn eerste boek heb ik in het vliegtuig van Gran Canaria naar Eindhoven (later blijkt het naar Schiphol te zijn) al uitgelezen, op 19 mei 2018. Het is van David Lagercrantz, is uit 2017 en heet (in Nederlandse vertaling): "De man die zijn schaduw zocht". Zijn vorige boek in de Millenniumserie: "Wat ons niet zal doden", zeg maar Millennium 4, vond ik best goed.
Dit nieuwe boek gaat opnieuw over computernerd Lisbeth Salander en journalist Mikael Blomkvist. Lisbeth krijgt in de gevangenis van doen met de Bangladesh-dame Faria Kazi, die daar zit wegens het doden van haar broer Ahmed. Ze wordt er bij herhaling in elkaar geslagen door Benito (vrouw) Andersson. De broers en vader van Faria wilden haar in Zweden streng islamitisch opvoeden en uithuwelijken aan een rijkaard uit hun land. Als ze voor een ander persoon kiest (Jamal), wordt die voor een metrotrein gegooid en ook bijv. de hoogbejaarde Holger Palmgren wordt vermoord. Op de achtergrond speelt een onderzoek van o.a. Rakel Greitz, Martin Steinberg en Hilda von Kanterborg naar het gedrag van een- en tweeeiíge tweelingen die vroegtijdig uit elkaar gehaald zijn. "De man die zijn schaduw zocht", is Leo Mannheimer op zoek naar zijn spiegelbroer Daniel Brolin. Een andere tweeling in het onderzoek, tweeeiig, blijkt Lisbeth en haar zus Camilla te zijn. Gelukkig komt een en ander op zijn pootjes terecht, mede ook door de bemoeienis van o.a. Mikael Blomkvist en politieman Jan Bublanski.
Ik vind het boek echt tegenvallen, helaas. David Lagercrants "De man die zijn schaduw zocht" haalt m.i. bij lange na niet het niveau van Millennium 1-3 en ook zijn deel 4 vind ik veel beter dan dit deel 5.

Ook mijn tweede boek is niet helemaal van na 19 mei. Ik las een behoorlijke lap ervan al in de carnavalsweek. Uit krijgen deed ik het echter pas eind mei. Het betreft "De kuise drinker" van Simon Carmiggelt, een boeke dat pas in 1990 het licht ziet op voorspraak van zoon Frans.
We hebben het over niet eerder gepubliceerde kronkels uit Het Parool, over de periode 1970-1974. De titel verwijst naar de alcoholvrije periode in Canmiggelt's leven, nadat de dokter hem in 1972 vertelt"U mag natuurlijk geen alcohol meer drinken. Gden drop. Ook geen advocaat". Wonderwel houdt Carmiggelt zich daar dan aan, tot aan zijn dood in 1987 (hij is dan 74). Het boekje telt snel geteld, 51 kronkels: 7 uit 1970, 7 uit 1971, 9 uit 1972, 16 uit 1973 en ook nog eens 12 uit 1974.
Ze zijn vermakelijk, nog steeds. Mag ik het bij een van mijn favoriete Nederlandse schrijvers daarbij laten?

Boek 3 is er er een dat ik al eerder heb willen lezen, vlak voordat ik in het najaar naar Las Palmas verkast, maar dan is het er niet meer van gekomen. Dus wordt het nu, eind mei, begin juni 2018. Het is een verslag en verzuchting van freelance journaliste Linda Polman uit 2008: "De Crisiskaravaan".
Als tegenwoordig, vooral de laatste dertig jaar, ergens in de wereld iets heel akeligs gebeurt, zis een hele schare NGO's (non governmental organisations) er als de kippen bij om hulp te gaan bieden. Vluchtelingenstromen door oorlog zijn matig "in"; andere oorzaken zoals honger door droogte en de gevolgen van tsunami's en orkanen zijn een stuk populairder. Naast de bekende NGO's zoals het Rode Kruis (van Henri Dunant), UNICEF, Médecins sans Frontieres en Oxfam plus de vele minder bekende en niet te vergeten diverse aan Kerken gelieerde NGO's zijn er ook nog eens vrachten MONGO's (MO=my own). In het boek van Linda Polman komen o.a. Biafra (in Nigeria), Joegoslavië, Soedan (Darfur), Erithrea, Sierra Leone, Irak en Afghanistan aan bod. Het beginvoorbeeld van "De Crisiskaravaan" is de hulp aan de Hutu's die net de Tutsi's in Rwanda hebben afgeslacht en zich nu aan de grens opmaken voor een nieuwe aanval. (15-20% van de kampbewoners in Goma zijn refugee warriors.) En wij maar hulp geven, onder het motto: neutraal, onafhankelijk en onpartijdig.
Het gaat jaarlijks om vele miljarden, die overigens voor meer dan de helft naar adviseurs, tussenlagen en prijzige aannemers uit het donorland gaan. Overdrijving is voor de NGO's steeds meer gangbaar ("deadly genocide" om CNN te citeren) in de concurrentiestrijd met soms honderden andere noodhulpindustrieën, werkzaam in hetzelfde rampgebied of elders. Er worden journalisten en bekendheden ingevlogen en op de akeligste plekken rondgeleid om ons, met de camera in de aanslag, hongerende kinderen met geamputeerd ledematen te tonen, want die zijn goed voor een hoop hulpgeld en -goederen. En wie controleert de geldstromen? Wat levert het op, zeker op de iets langere termijn? De vragen die Linda Polman aan ons stelt, worden vooralsnog niet of nauwelijks beantwoord. Helaas!

Mijn vierde boek is een interessante Penguin over American folk music. De officiële titel is "The NPR Curious Listener's Guide To American Folk", waarbij NPR staat voor National Public Radio. Het boek, 235 bladzijden, is uit 2004 en de auteur heet Kip Lornell. Hij schrijft al over folk music sinds de jaren 60 en werkt in 2004 op een Amerikaanse universiteit.
Het boek gaat over folk music vanaf eind 19de eeuw tot nu. Daarbij wordt het genre best ruim opgevat: muziek met een sterk regionale binding of uitgesproken ethnische identiteit als ook een direkte verbinding met het verleden. Niet alleen bluegrass, cowboy- en protestliedjes en dergelijke (C&W) komen aan bod, maar bijv. ook blues, cajun uit Louisiana, gospel en de Tex-mex (conjuncto, corridos). Daarbij in overeenstemming is er niet alleen ruimte voor Jimmie Rodgers, Woody Gurthrie, Bill Monroe, de Carter Family en niet te vergeten Bob Dylan. Ook heel andere artiesten krijgen aandacht, zoals bijv. Muddy Waters, Lydia Mendoza, Flaco en Santiago Jiménez, Clifton Chenier, de Reverend Thomas A. Dorsey en Aunt Molly Jackson. Vijftig evergreens in het genre komen in een apart hoofdstuk voorbij, zoals (alweer bijv.) "Goodnight, Irene", "This land is your land" "Freight train" en "Wildwood flower". Zelfs geeft Kip Lornell tips over wat voor hem memorabele CD's, boeken, tijdschriften en video's zijn.
Ik vind "American Folk" een mooi boek, dat een mooi plekje in mijn boekenkast verdient. Het komt te staan bij soortgelijke boeken over bijv. Jazz en Pop. Misschien is het tijd om mij eens meer overzichtsboeken over moderne muziek aan te gaan schaffen.

En dan ben ik aanbeland bij boek 5. Dat boek, "Homo Deus. Een kleine geschiedenis van de toekomst" is wat je noemt weer eens iets heel anders. Eerder heb ik hier hoog opgegeven over zijn voorganger, "Sapiens. Een kleine geschiedenis van de mensheid". Toen ik dat ware meesterwerk uit had, wist ik al dat ik t.z.t. ook "Homo Deus" uit 2015 zou gaan lezen. De Nederlandse vertaling is overigens van twee jaar later, 2017 De auteur van beide boeken is Yuval Noah Harari, een docent geschiedenis aan de Hebreeuwse universiteit van Jeruzalem.
Wat zal ik hier eens over de futurologie van Harari te berbe brengen? Naar zijn idee is het streven van de mens in de nabije toekomst vooral gericht op het verwerven van onsterfelkijkheid, geluk en goddelijkheid. De mensheid is geëvolveerd van jagers naar agrariërs met gedomesticeerde dieren, en tevens dienaars van god of goden (en priesters als hun elite op aarde). Belangrijk zijn in de ontwiukkeling de introductie van de schrift en het geld geweest. Na de industriële revolutie in de 19de eeuw is het idee van godsdienst steeds meer veranderd in een streven naar humanisme, waarbij een kosmisch plan steeds meer op de achtergrond raakt. Humanisme, de nieuwe "religie", stelt de mens als individu centraal: "luister naar je innerlijk". De drie hoofdstromen van het humanisme zijn liberalisme (vrijheid, blijheid), socialisme (organiseer je in collectieven) en evolutionisme ("slim" wint). Van nog recentere datum is het denken in steeds ingewikkelder algoritmes, die het einde van het humanisme gaan inluiden. De rol van individuen wordt steeds kleiner en wellicht verdwijnt zelfs de mens als belangrijkste figuur in de wereld. We zijn volgens Harari op weg naar het dataïsme, waarbij de vrijheid van informatie alles overheersend wordt.
"Homo Deus" is helaas niet helemaal mijn boek – ik vind het stukken minder dan "Sapiens" - maar ik ben blij dat ik de 400 bladzijden heb doorgeworsteld. Ik ben niet zo'n futuroloog. En toch, wie eens wil weten welke kant het mogelijk opgaat met de mens en de rest van de wereld, zou dit boek best eens kunnen gaan lezen.

Aan boek 6 ben ik speciaal begonnen, omdat het in Las Palmas in de top 10 hitparade staat, als ik naar Maastricht afreis. Ik ben niet echt een fan van de boeken van Camilla Läckberg, maar als ik "Heks" ("Hãxan" in het Zweeds) uit 2017 op mijn e-reader zie staan, ben ik om. Bijna 600 bladzijden of niet, ik ga de schrijfster een nieuwe kans geven om in mijn lijst van favoriete auteurs terecht te komen. Het verhaal speelt in Fällback aan de westkust van Zweden. De titel verwijst naar een proces tegen een vermeende heks in 1671-72. Een vrouw, Elin, wordt aangeklaagd en ter dood veroordeeld, als ze een affaire heeft gehad met haar zwager Preben. Vooral diens vrouw, zus Britta, beschuldigt haar van hekserij en daarop volgen enkele dubieuze proeven van bewijs.
Dertig jaar geleden (1985) ten opzichte van nu (2015) is de vierjarige Stella vermoord en daarvoor zijn de vriendinnen Helen Persson en Marie Wall, toen 13 jaar, na een bekentenis veroordeeld. Helen is daarna in het stadje blijven wonen, is getrouwd met James en ze hebben een zoon, genaamd James. Marie is later een bekende filmster geworden en heeft een dochter, Jessie. Marie komt nu terug naar het stadje en Jessie en James blijken het goed met elkaar te kunnen vinden. Dan wordt de ook vierjarige Nea dood in een schuur aangetroffen, dochtertje van Peter & Eva Berg. Rechercheur Patrik Hedsrtröm en zijn mensen van de plaatselijke politie hebben er een hele klus aan om de dader op te sporen en uiteraard wordt ook de eerdere dood van Stella erbij gehaald. Belangrijke bijrollen in het drama zijn er voor Patrik's vrouw Erica Falck, die een boek over de affaires gaat schrijven, Erica's zwangere zus Anna en andere familie, Stella's zus Sanna, drie tieners (Nils, Vendela, Bosse) die het vooral op Jessie gemunt hebben en laat ik de allochtonen (o.a. Karim, Ibrahim, Farid) niet vergeten op wie al snel met een beschuldigende vinger wordt gewezen. Ook homosexualiteit krijgt een veeg uit de pan, als ik het goed begrijp.
Geloof het of niet, maar ik heb me met de nodige smaak door "Heks" heengewerkt. Dus ga ik hier mijn oordeel over Camilla Läckberg bijstellen. Ik beloof dat ik nog eens een ander boek van haar zal gaan proberen.

Dan ben ik nu bij boek 7: "Eiland van de angst" van Håkan Östlundt, alweer een detectiveboek. Ik krijg het ook njog eens voor niks uit de boekenkast op de Heerderweg, maar de bladzijde met het jaar van uitgave en de oorspronkelijke titel is eruit gescheurd. De schrijver is van 1962 en het boek van 2010. Het speelt in het Zweedse Gotland (met als belangrijkste stad Visby).
De politie van ht eiland en vooral Fredrik Broman en zijn collega Gustav Wallin zijn op zoek naar de moordenaar van Jonas Friberg en later ook Nils-Olof Stenström en Karin Eriksson. Vooraf blijkt ook nog een lam te zijn geslacht op dezelfde manier, over de hele lengte open gesneden. Andere politiemensen zijn o.a. Eva Karlén, en de baas van het stel Göran Eide. Met name de vrouw van politieman Fredrik Broman, Ninn, heeft het er maar moeilijk mee, zeker bij de laatste moord, op haar buurvrouw Karin. De klopjacht op de dader(s) brengt diverse mensen in beeld zoals Bengt Gustavsson, de Karlssons, Jens Eriksson en anderen. Gelukkig (?) ben ik na 350 bladzijden weer helemaal bijgepraat en kan het boek vanuit Spanje teruggebracht worden. Tegelijkertijd ben ik wel de nodige details kwijt. Laat ik hier volstaan met te zeggen dat ik het wel een aardig boek vind.

Boek 8, "Pruisisch blauw", heeft hetzelfde als boek 6, maar dan met de tweede tijd vooruit. Helaas is de auteur, Philip Kerr, een paar maanden terug overleden en is het dit zijn allerlaatste boek, uit 2017 (tenzij er nog een bijna voltooid werk op de plank ligt). "Pruisisch blauw" speelt een beetje in 1956 tussen Nice en het Saarland en vooral in 1939 in Beieren, waar Adolf Hitler een huis heeft, met van alles eromheen, van de lokale bevolking afgepakt. Terzijde is Pruisisch blauw ook een Duitse legerkleur, een tegengif bij een thalliumvergiftiging en een codewoord.
Bernie Gunther wordt door Heydrich, hoofd ban de SD, naar Berghof, Villa Bergstein e.d. In Zuid-Duitsland gestuurd om de moord op Karl Flex ter plekke op te lossen. De man is in dienst van Martin Bormann, Hitler's rechterhand, die naast Hitler's komst voorbereiden, een uiterst lucratief handeltje heeft in Pervitin (methamfetamine) en Protargol (tegen een druiper). Hij verdient ook "goud" aan het zogenaamd maar tegen betaling in dienst nemen van allerlei mensen die dan niet het leger inhoeven. Gunther moet het vooral doen met zijn helper Friedrich Korsch (die hij in 1956 tot in het Duitse Homburg tegenkomt) en ter plaatse Hermann Kaspel, totdat die een auto-ongeluk krijgt. Gaandeweg zijn er in het gebied in 1939 trouwens veel meer doden te betreuren. Martin Bormann heeft zich omringd met een heel stel nazi's, zoals Brandt, Högl, Rattenhuber en Zander. Aan de ietsje betere kant vinden we o.a. fotograaf Brandner, Diesbach (of toch niet), Gerdy Troost, oogarts Wassermann en (een beetje) ook Martin Bormann's broer Albert. Wie heeft Flex vermoord en wat doen bijv. hoertjes Lola en Aneta in het verhaal? Legt Bernie niet het loodje in een grot in Homburg, in 1939 of 1956?
Er is maar één Philip Kerr en die laat me met zijn prachtige boeken, over de oorlogsjaren van Bernie Gunther en over diverse andere onderwerpen, genieten. Zijn "Pruisisch blauw" vind ik erg goed, laat ik het daar maar bij houden.

Min of meer bij toeval krijg ik "Vermoorde onschuld" van Joy Fielding in mijn schoot geworpen. Het is uit 2010 en eerder heb ik al waardering voor haar uitgesproken. Dus is dit boek 9. Het speelt in Miami en omgeving (South Beach) in de VS.
De vrienden Jeff Rydell en Tom Whitman zijn alweer een aantal jaren reug van hun militaire missie in Afghanistan, Jeff met een medaille en Tom oneervol ontslagen. Jeff woont samen met barkeepster Kristin en Tom ligt ion scheiding met Lainey. Sinds en paar weken is Jeff's broer Will, filosofie-student, ook aanwezig. Dan komt Suzy Bigelow in hun leven, als ze in café The Wild Zone aan de bar zitten. Die blijkt door haar man, radioloog Dave Bigelow, geregeld in elkaar geslagen te worden. Eeerst ontfermt Will zich over haar, maar later trekt Jeff aan het langste eind. Intussen wordt eerst Jeff en daarna ook Tom ontslagen en wordt het tijd voor een akelig vervolg.
"Vermoorde onschuld" – de Engelse titel "The Wild Zone" is beter – is een best aardig en ook wel spannend boek. Met de serie bedpartners van Suzy, eerst Dave, dan Will en daarna Jeff, heb ik enige moeite, maar ik neem het maar voor lief. Joy Fielding krijgt van mij een royale voldoende voor het boek.

Ik heb iets met Nico Dijkshoorn. Via Centre Ceramique krijg ik de kans om zijn boek "Dijkshoorn kijkt kunst", mijn tiende boek, uit 2012 te lezen, eigenlijk te bekijken, want het gaat om een serie grappig bedoelde mini-stukjes bij bekende schilderijen. Ze zijn allemaal uit het Kröller-Múller museum en hij heeft er een aparte audiotour bij gemaakt.
Ik heb het boek snel uit, dus doe ik er zijn boekenweekgeschenk "Verder Alles Goed" uit 2012 gratis bij. Dat is een brievenboekje van zo'n 60 bladzijden met daarbij nog tien ansichtkaarten. De brieven gaan over diverse onderwerpen en ook die hebben zonder meer een komische inslag. Hoe zeg je een vriendschap op? Waarom deugt het nummer "Vriendschap" van Henk Westbroek niet? Hoe staat de auteur tegenover zijn slager (Van der Zon)? Is het niet tijd voor een vrijgezellenfeestje? Krijgt de cavia wel genoeg aandacht van de buurman, als Nico op een verre vakantie? Mag hij erbij zijn als zijn 18-jarige dochter thuis haar verjaardag met vrienden viert?
Met Nico Dijkshoorn is nog steeds niks mis. Zal ik zijn gedichten ook eens gaan lezen?

Daarmee ben ik vanzelf bij boek 11: "Daar schrik je toch van" uit 2010, als ik het wel heb. Nico Dijkshoorn presenteert mij daarin (ondertitel) "De eerste 1000 gedichten".
Veel van die gedichten zijn niet veel meer dan dan ultrakorte rijmsels zonder rijm. Ik ga hier niet alle woorden van gedichten los onder elkaar zetten, zoals de dichter wel graag doet. Zijn gedicht over een Kadinsky stofzuiger wordt bij mij: "In feite is het een gewone stofzuiger . Alleen blaast hij dus. Dat is wel een beetje gek." Over de Zeeuwse popgroep Bløf zegt de poeet: "Op hun nieuwe album Blanke mossels, zwarte schelpen weet Bløf een uniek drumgeluid te creëren door een dolle pelikaan geblinddoekt door de basedrum te laten fladderen." Zo krijg je je 1000 gedichten wel gemakkelijk bij elkaar. Een miereneter moet het doen met het zinnetje: "Hij weet niet beter." en Lous van Gaal, die boodschappen doet, serveert Nico af met: "Dat vlees snij je verkeerd, slager." Tot slot vermeld ik hier een van de langste gedichten uit de bundel dat hij de titel meegeeft: Matthijs van Nieuwkerk over dingen. Hier is een gedicht over de Limburgse voetballer Willy Brokamp:

En toen kocht Ajax bijna Willy Brokamp
Willy Brokamp, de jongen van het gegolfde landschap
Van doe maar gewoon en hoe is het, buurman
Die alles kon met een bal , maar ook de suppoost persoonlijk kende
Die grote, kleine Willy Brokamp bij het grote Ajax
En wat is dat een prachtig beeld
Willy in de trein naar Amsterdam
Met die tas met boterhammen van tante Eugene
En dan opeens stapt hij uit en neemt de volgende trein terug
Wij zijn trots op het treinkaartje van Willy Brokamp
De man die nooit bij Ajaz speelde.

Ik wil er hier op wijzen dat Willy Brokamp wel degelijk voor Ajax heeft gespeeld (en dat Louis van Gaal best van bruin brood houdt, al zou je dat aan zijn neus niet zeggen). De omvangrijke dichtbundel van Nico Dijkshoorn. Biojna 600 bladzijden, vind ik overigens maar matig. Ik zou hem liever niet voor mijn verjaardag krijgen. Even lenen bij Centre Ceramique is mij genoeg.

Boek 12 is weer een kleintje: "De vrouw in de blauwe mantel" van Deon Meyer. Het is een boekenweekgeschenk uit 2017 (vertaling van "Die vrou in die blou mantel" en speelt in Kaapstad en omgeving.
Rechercheur Bennie Griessel van de Valken wordt, met zijn collega Vaughn Cupido, bij de dood van de 43-jarige Alicia Lewis gehaald. Zij is Amerikaanse, maar woonachtig in Londen. Van haar vak is ze een eersteklas kenner van oude kunst. Eerst werkte enkele decennia voor de firma Restore, maar sinds onlangs is ze op "sabbatical". Nu is ze gevonden als een (met Glorix) gebleekt lijk, zonder DNA- of andere sporen. De zoektocht van Griessel en Cupido brengt hen bij o.a. de gepensioneerde professor Marius Wilke, de louche private eye Martin Fillis en dan bij Willem Vermeulen Junior en diens vrouw Minnie, die beter op de hoogte zijn. In de 17de eeuw zou een schilderij van Carel Fabritius, leerling van Rembrandt, van Delft zijn verdwenen, toen diens huis met diverse andere huizen ontplofte. Is het naar Zuid/Afrika verhuisd? Het betreffende werk, een portret van de zwangere werkster van Rembrandt Hendrickje Stoffels, is uit 1654 en heet "De vrouw met de blauwe mantel". Het is eeuwenlang in de familie van de familie van Reenen gebleven.
Ik vind "De vrouw in de blauwe mantel" een heel aardig boekje. De best spannende 95 bladzijden heb ik in sneltempo uitgelezen. Ik denk dat schrijver van moordboeken Deon Meyer later nog maar eens aan de beurt moet komen.

En dan ben ik alweer bij boek 13 van deze zomer. Dat is – ik kan het niet helpen – nog een voorlopig laatste bijdrage van Nico Dijkshoorn aan de feestvreugde. Vijf jaar terug komt zijn "Kort erop" uit, stukjes die hij in de periode januari 2012 tot mei 2013 voor weekblad Voetbal International heeft geschreven.
Laat ik zijn baas daar, Johan Derksen, eens op de achterflap aan het woord laten. "(...) ik moest Nico Dijkshoorn zo snel mogelijk vastleggen. Een korte zakelijke mail was voldoende hem aan Voetbal International te binden. Intussen is hij een fenomeen. Ik hik al een jaar of dertig tegen mijn eigen wekelijkse column aan, maar collega Dijkshoorn schudt de lezenswaardige stukjes werkelijk uit zijn mouw. Zijn creativiteit grenst aan het onmogelijke." Wat zal ik er voor dit boekwerkje eens aan toevoegen. Lees eens "Gekkenhuis", "Laten we doen alsof Leo Beenhakker...", "Ja, Fredje, ja, potverdomme...", "Mijn Willem van Hanegem...", "Je vraagt Louis iets...", "Ik buig heel diep voor Hans Kraay junior" of desnoods "Twee vechtende jongens", dan weet je stante pede waar Johan Derksen het over heeft. Om ook nog eens René van der Gijp te citeren: "Nicootje? Niks mis mee, toch?".

Volgens haar jonge collega Patricia Cornwell is Ruth Rendell "zonder twijfel de briljantste misdaadauteur van onze tijd". Dan moest ik maar weer eens een boek, in dit rijtje nummertje 14, van haar gaan lezen. Het wordt "No More Dying Then", in de Nederlandse vertaling "Vermist". Het is uit 1971 en speelt op het Engelse platteland van Sussex (ten zuiden van Londen).
Politie-inspecteur Reg Wexford en zijn adjunct Mike Burden worden geconfronteerd met de vermissing van de vijfjarige John Lawrence, zoontje van de roodblonde, gescheiden Gemma. Acht maanden eerder is ook al een meisje vermist en nooit teruggevonden, de twaalfjarige Stella Rivers. Stella's stiefvader is Ivor Swan en gaandeweg blijkt dat hij decennia eerder bij de verdrinking van een ander meisje, Bridget Scott, niet helemaal vrijuit gegaan is. Wie heeft de diverse zaken op zijn of haar geweten? Gaat het daarbij om één of meer daders? Laat ik hier nog verklappen dat Mike Burden, weduwnaar, een verhouding begint met Gemma Lawrence. Het verhaal telt daarbij de nodige aimabele bijfiguren zoals journalist Harry Wild, Mike's schoonzus Grace Woodville, paardenhoudster Margaret Penn, balletdanseres Leonie West, kruimeldief Monkey Matthews en een onbekende brievenschrijver.
"Vermist" van Ruth Rendell vind ik een beetje een misdaadboek uit de oude doos. Toch is het ook een vrij spannend verhaal. Ik heb me door de 250 bladzijden met plezier heengeworsteld.

Bij rechtspsychologie van de Universteit Maastricht zit een jongere (uit 1959) collega van mij, psycholoog Harald Merckelbach, die nogal wat met mij gemeen heeft, als het om het veroordelen van vooroordelen gaat. Voortdurend loopt hij tegen fouten in het rechtssysteem aan, die niet gemakkelijk te corrigeren zijn. Hij schrijft er stukjes over in de NRC. Er zijn er zestien gebundeld vorig jaar in een boek dat de titel "Intuïtie maakt meer kapot dan je lief is" heeft.
Of ook ik van (morele) intuïtie zou spreken bij diverse onjuiste uitspraken bij strafrechtszaken, die mede op basis van bijkomend bewijs en "gevoel" tot stand zijn gekomen, staat te bezien. Ik zelf zou het woord (morele) intuïtie niet gebruiken voor waar Merckelbach het over heeft. Zijn boek staat wel bol van de oordelen die in ieder geval deels meer met onderbuikgevoelens te maken hebben dan met gedegen gegevensverzameling. Dan heb ik het over oordelen van verdachten, politiemensen, deskundigen en in de rechtbank. Wat moet ik serieus vinden van stemanalyse, handschriftkunde, vingerafdrukken, geheugenverlies, onder druk bekennen, etc. Er zijn ook veel valse aangiftes, valse bekentenissen, meineden, om nog maar te zwijgen van al te pertinente dokters en andere deskundigen, bijv. mensen die met aanvullend neuro-bewijs komen aanzetten. Rechters zouden bedachtzaam moeten zijn, ook bescheiden, en vooal niet op onderbuikgevoelens (o.a. van het publiek) moeten varen.
Harald Merckelbach heeft er een lezenswaardige serie verhalen van gemaakt. Ik heb ze met plezier zitten lezen. Toch zou ik mijn (gefundeerde) vooroordeel wel mee laten tellen bij het beoordelen van een modern diagnostisch instrument. En ik heb ook een vraag: hoe zeker moet je bijv. in de rechtbank zijn om iemand wel of niet te veroordelen? Ik ga er, als ik de kans krijg, eens met Harald Merckelbach over praten.

In de tweede helft van juli is het in Nederland tropisch warm. Dat lijkt me een ideale tijd om "Hittegolf" te lezen, het boekje van René Appel uit 2009, met daarin zes verhaaltjes. Het is mijn boek 16 van deze zomer.
Moet ik hier alle zes de verhaaltjes gaan beschrijven? Nee, ik volsta met de titels: Hittegolf, Bloedheet, Burn-out, Een bikini met oogjes, Vakantiewerk, Het gele monster. En als ik er toch eentje uit mag kiezen, kom ik uit bij ikpersoon Richard die tijdelijk postbode is. Hij wordt verleid door een Inge Tiemersma, die daarna zijn hulp vraagt bij het stiekem begraven van haar man, die ze net vermoord heeft.
Ik was al langer op zoek naar "Hittegolf" en ik ben blij dat ik het voor 50 eurocent aan de Oudemanhuispoort heb kunnen bemachtigen. Het is alleraardigst.

Gaan we naar boek 17: "Doodsoorzaak" (Engels: "Cause of death") van Patricia Cornwell. Het is uit 1996 en speelt in de staat Virginia in de VS.
Patholoog-anatome Kay Scarpetta en haar evenknie Peter Marino van de politie krijgen van doen met het onder-water-lijk van journalist Ted Eddings op een scheepswerf voor oude oorlogsbootwrakken. Hij blijkt door cyanidegas vermoord te zijn, nadat hij zich in een duivelssekte (onder leiding van ene Joel Hand) is gaan interesseren. Zijn dood blijkt ook te maken te hebben met corruptie bij de politie en de mogelijke verkoop van radio-actief materiaal aan Libië. Als vervolgens Kay's autopsie-assistent Danny Webster ook nog eens wordt doodgeschoten, moet de onderste steen bovenkomen. Kay, Pete en ook Katy's nichtje Lucy rusten nu niet voordat ze de daders bij de kladden hebben. Het verhaal eindigt met de bestorming van een kerncentrale die door de Nieuw Zionisten is bezet.
De vroege boeken van Patricia Cornwell vind ik prima, beter dan de latere, maar dit boek (haar zevende?) verdient m.i. al ietsje minder krediet. Een vreemde zijstap vind ik Cornwell's uitgesproken geloof in de bijbel en de Kerk; zie blz. 145-151 van de pocket. Het boek is te pruimen, maar houdt niet over.

Boek 18 is van David Baldacci. De uitgever beweert dat van de man intussen al 110 miljoen boeken zijn verkocht. Dat is niet niks! In 2016 verschijnt zijn "No Man's Land", dat in het Amerikaanse Virginia en North-Carolina speelt.
De moeder van hoge militairen John en Bobby Puller, tevens vrouw van de ijzeren generaal John Puller Sr. is dertig jaar terug spoorloos verdwenen. Nu beweert een buurvrouw op haar sterfbed dat John Sr. haar zou hebben omgebracht. Destijds blijkt ene Paul Rogers vrouwen te hebben vermoord. Zou moeder Puller een van de slachtoffers zijn? Dezelfde Paul Rogers loopt nu weer vrij rond, na een gevangenisstraf wegens een moord tien jaar terug, maar het mensen doden houdt niet op. Toch vinden John Puller Jr. en diens al even militante vriendin Veronica Knox en Paul Rogers elkaar in hun strijd tegen de echte boosdoeners: Chris Ballard en Claire Jericho. Andere belangrijke bijrollen zijn in het verhaal vergeven aan o.a. Helen Myers, Josh Quentin en Suzanne Davis. Hoe eindigt het drama, dat lang geleden begonnen is met het ombouwen van Paul Rogers tot vechtmachine?
Ik ben met enige aarzeling met het boek gestart, maar gaandeweg bevalt het mij "echt wel". Het is spannend genoeg om in minder dan een week helemaal uit te lezen. Baldacci is nog niet van mij af.

Nummertje 19 is er een van oerhollandse degelijkheid. In 2014 komt "De vienden van Pinoccchio" uit, een thriller van Tomas Ross over pedoseksualiteit. Het verhaal speelt in Den Haag, maar ook elders, vooral Luxemburg, Frankrijk en Praag.
Een groepje Leidse Minerva Corpsstudenten uit 1964 heeft als zijn gemeenschappelijke belangstelling: seksspelletjes met kinderen. Die blijven ze ook later beoefenen, o.a. 18 jaar eerder in Praag. Er zijn ook kind-slachtoffers te betreuren, zoals de 11jarige Matteus, die in de Pinoccchiobar wordt aangeleverd door Victor Capek. Als Nadine Schacht's moeder – Nadine is ook de zus van Matteus - en Paul Schuur's moeder – tevens de ex van de kinderaanleveraar - overlijden, gaan de twee nazaten samen op zoek naar de pedo's. Er vallen doden in het pedonetwerk, te beginnen met de Sneeuwman en Heer Halewijn (schuilnamen). Ook Peter Lotz van de rijksrecherche, met zijn helpers Faisa Alouan en Luuk Catz, storten zich dan op de zaak, die eindigt in het Franse Fontainebleau onder Parijs.
De boeken van Tomas Ross vind ik zelden heel goed, maar – geënt op politieke gebeurtenissen – zijn ze wel altijd lezenswaardig. Dat geldt ook voor "De vrienden van Pinocchio".

Zoals er na regen zonneschijn komt, ben ik intussen wel al bij boek 20 van deze zomer: "De Doodsvogel" van Samuel Bjørk uit 2015. Het is zijn tweede, na het bekende "Ik Reis Alleen", en speelt alweer in Oslo.
Aan politieman Holger Munch, 54, zijn jonge rechterhand Mia Krüger en de andere mensen van zijn team (Curry, Kim, Ludwig, Gabriel en Ylva, plus officier van justitie Anette) wordt gevraagd om licht te werpen op de dood van de 17-jarige Camilla Green. Na een moeizame jeugd leidde die een heel tevreden leven op kwekerij Hurumlandet van Helene Erikson en haar hulp Paulus Monsen. Nu is ze, na drie maanden zoek te zijn geweest, naakt in het bos gevonden in een doodsvogel-pose die aan occultisme doet denken. Andere kinderen op de kwekerij zijn o.a. Isabella Jung en Benedikte Riis en een voormalige bewoner. computernerd Jacob Marstrander, scharrelt er ook nog steeds graag rond. Zijstap: Helene's broer Henrik, als kind met haar naar Australië gestuurd, scharrelde vroeger graag rond bij een occulte sekte. Tweede zijstap: Holger Munch's dochter Miriam, braaf getrouwd en moeder, vat sympathie op voor een man van het Dierenbevrijdingsfront, Ziggy. Laat ik tenslotte niet vergeten ook manege-eigenaar Anders, wizzkid Skunk en Jim met zijn fietshelm een eervolle vermelding te geven.
"De Doodsvogel" van Samuel Bjørk vind ik een heel spannend boek, dat ik jullie van harte ter lezing kan aanbevelen. In oktober van dit jaar komt Samuel Bjørk 's derde boek in de Nederlandse winkel: "De Jongen In De Sneeuw". Dat ga ik t.z.t. zeker ook lezen. Wie weet, krijg ik het nog net in mijn reistas naar Las Palmas op 3 november a.s.

En dan is het weer tijd voor een kleintje. In 2018 komt het gratis boekje van Stichting Collectieve Propaganda Van Het Nederlandse Boek, afdeling Spannende Boekenweken, uit. Het is deze keer van Boris O. Dittrich, de ex-politicus die mij eerder verraste met "W.O.L.F." Het geschenk heet "Barst", best een aardige titel voor een Amsterdams detectiveboek.
Lilian Lely, als kind gepest op school, is nu 18 jaar oud. Ze heeft een mooie stem en dus geeft haar moeder haar op voor "Nederlands Nummer 1", een zangtalent-programma op de tv. Om de kans om te winnen te verhogen vertelt Lilian dat haar moeder kanker heeft, in een terminaal stadium, terwijl die in werkelijkheid net genezen is van kanker. Als Lilian bij de laatste kandidaten zit, wordt ze gechanteerd door Jeroen Hermanus. Ze spreekt met hem af in het Vondelpark en dan blijkt de dag erop dat hij haar om het leven is gebracht. Wie heeft het gedaan? Rechercheurs Maya Oliphant en Bulut Kaya zoeken het uit.
Het boekje telt maar 95 bladzijden, maar – eerlijk is eerlijk – ik vind het alleszins leesbaar. Het wordt dus tijd dat ik ook Dittrich's nieuwste, "Halszaak", eens ter hand ga nemen.

Na boekje 21 is boek 22 aan de beurt. De Zweedse schrijver Håkan Östlundt verrast mij eerder in positieve zin met "De man op de bodem" en "Eiland van de Angst". Als ik dan "Mannen zonder gezicht" op de Heerderweg zie liggen, kan ik het niet laten. Hier is mijn recensie van zijn boek uit 2017. Het speelt in Gotland, voor de oostkust, in en om Visby.
Fredrik Broman wordt geconfronteerd met de moord op Michael Nordborg, de PR-man van een kalkfirma die zich een natuurgebied op Gotland wil toeëigenen. Op de rechercheafdeling vinden we diverse helpers, zoals Gustav, Sara, Eva, Ove, Marko, Gunilla. Dan wordt Michael's (buitenechtelijke) relatie: politica Johanna Wrangel ook omgebracht. De verdenking gaat bovenal uit naar de leider van een actiegroep tegen de afgraving: Johnny Melander. Terzijde, die heeft als extraatje in huis dat hij zijn vele veroveringen in bed (onder wie Sara en ene Puzzel) graag stiekem op film vastlegt. Later blijkt dat een groepje vrienden van Michael Nordborg zijdelings met de moorden te maken heeft. Als enkele daarvan, Peter Malm en Erik Hedengren ook dood blijven, wil de enige overgebleven vriend Andreas Fischer met pijn en moeite enige openheid van zaken geven. Wil nog iemand zijn keuken voor een zacht (en zwart) prijsje laten verbouwen door een Witrus?
"Mannen zonder gezicht" (niet helemaal mijn titel) is een goede detective, waarvoor ik Håkan Östlundt alweer moet complimenteren. De Zweedse thrilerman is nog niet van mij af. Ik kijk vanaf nu uit naar de vijf andere thrillers van hem: "Stank", "De duiker", "Terreur". "De vrouw die wilde afrekenen" en "De indringer".

Nummertje 23 haal ik uit de boekenkast op de Heerderweg: "De naakte waarheid" ("Thrid degree" in het Engels) van Greg Iles. Het boek van de schrijver uit de staat Mississippi in de VS is uit 2008. Het speelt daar op het platteland (Athens Point) in de buurt van o.a. Jackson.
Huisarts Warren Shields, diens vrouw onderwijzeres Laurel en kinderen Grant en Beth leiden een alledaags leven. Dan blijkt dat Laurel al een jaar een verhouding heeft met helikopterpiloot Danny McDavitt. Danny is intussen getrouwd met Starlette en hun invalide zoontje in de klas bij Laurel heet Michael. Als ik hier ook nog partner huisarts Kyle Auster noem en de twee zussen Nell en Vida, assistentes in de praktijk, ben ik al haast door de spelers heen in het drama dat zich voltrekt. Warren ontdekt dat zijn vrouw vreemd gaat, maar met wie, is nog onduidelijk. Hij gijzelt zijn vrouw om erachter te komen. Sheriff Billy Jay Ellis en zijn team met een heuse Tactical Research Unit hebben er vervolgens een hele dobber aan, waarbij Danny de sheriff helpt om de zaak te ontzetten. Intussen wordt die wel nog eens gecompliceerd door de aanwezigheid ene Paul Biegler, fraude-opsporingsambtenaar van het ziekenfonds, die de huisartspraktijk direct wil sluiten.
Het boek, dat wel wat weg heeft van een toneelstuk gezien het beperkte aantal spelers, kan mij best wel bekoren. Het is redelijk spannend en wie wil niet eens horen over het geheime SMS Hotmailaccount en de Motorola Rasz telefoon van Laurel.

Nummer 24 is van Minette Walters en staat al tijden ongelezen in de boekenkast. Eind augustus, begin september moet het er dan eindelijk aan geloven. Hier is mijn minibesprekeing van "De Echo" uit 1997. Het speelt vooral in Londen en omgeving.
Hoofdpersonen zijn allereerst journalist Mike Deacon van The Street, met vlak daarachter fotograaf van de krant Barry Grover. Gaande het verhaal blijkt ook tiener Terry (Dalton) zijn rol te spelen. Zij is bevriend met Billy Blake totdat die de geest geeft in de garage van Amanda Powell, voorheel Streeter. Billy (eigenlijk Peter Fenton) blijkt niet de enige dode te zijn. Eerder overleed ook Amanda's man James Streeter (die er met tien miljoen vandoor was gegaan) en ik voeg er alvast Amanda's bedvriend van nu, Nigel de Vries, aan toe. Op het politiefront houdt vooral adjudant Harrison zich met de zaak bezig. Voor een leuke bijrol voeg ik nog Lawrence Greenhill toe, een hoogbejaarde en bijna dode advocaat met wie Mike, Barry en ook Terry het goed kunnen vinden. Wie heeft wie vermoord?
Minette Walters heeft met "De Echo" een voldoende spannend boek afgeleverd. Op het einde begint het verhaal me een beetje te duizelen en kost het me enige moeite om de verscheidene geschiedenissen uit elkaar te houden. Dat kan aan mijn leeftijd liggen...

Boek 25 is een biografie van Vic van de Reijt over Elsschot (1882-1960), misschien wel mijn favorietste schrijver aller tijden in het Nederlandse taalgebied. Het boek uit 2011 – met zijn 341 bladzijden plus zo'n 70 extra's aan verantwoording en referenties – laat ik maar enkele weken liggen voordat ik eraan begin in september. Niet gelezen boeken van/over hem: de ongebundelde teksten uit 1979 ("Zwijgen kan niet verbeterd worden") en de brieven, uitgegeven in 1993, liggen al heel lang op de plank. Die gaan er zeker alsnog ook eens aan geloven.
Ik had alle boeken van de Antwerpse Willem Elsschot (pseudeniem van Alfons, Fons de Ridder) als losse delen, maar die zijn met de boedelscheiding met Wil in 1995 met haar meegegaan. Sindsdien doe ik het met zijn "Verzameld Werk". Mijn veertiende druk van de complete verzameling is van 1992. Ik vind er alle verhalen in chronologische volgorde in. Elsschot's verhalen zijn achtereenvolgens: Villa des roses (over een pension in Parijs, 1911), De verlossing (1913), Een ontgoocheling (1921) en Lijmen (over het Wereldtijdschrift, 1923). Dan is er een hele tijd niks, waarna de publicatie van de Verzen van vroeger (eindelijk, in 1932) volgt en vervolgens Kaas (Edammer kaas voor de kenners, 1933), Tsjip (zijn liefde voor kleinzoon Jan, ook wel Moena genoemd, 1934), Pensioen (1937), Het been (enige helemaal gefantaseerde verhaal, een vervolg op Lijmen, 1938), De leeuwentemmer (Tsjip 2, 1940), Het tankschip (1942) en Het dwaallicht (multiculti, 1946). Met zijn aardige vers over collobarateur Borms in 1946, dat voor veel ophef zorgt, eindigt het auteurschap.
In de negentien hoofdstukken van geboorte tot overlijden is de inhoud belangrijk, maar ook de manier waarop een en ander verteld wordt. De zaak laat zich in Vic van de Reijt's boek mooi samenvatten op blz. 318: geboren als bakkerszoon in 1882, eerst zonder enig diploma, maar later toch met van een studie in de "handels- en consulaire wetenschappen" in zijn tas. Alfons de Ridder wordt handelscorrespondent en trouwt met terugwerkend kracht met zijn jeugdliefde Fine, die al een kind van hem heeft. Ze krijgen er in totaal zes. Hij schrijft als Willem Elsschot ruim honderd jaar geleden een mooie roman en maakt carrière als directeur-uitgever van het Wereldtijdschrijft, waaraan door WO1 een einde komt. Na die oorlog wordt hij een succesrijk vennoot bij een goedlopend reclamebureau. Hij werft o.a. voor advertenties bij stationskiosken, almanaks der kroostrijke gezinnen en Snoeck's jaarboeken. In de jaren 30, als hij zijn eigen zaak heeft, breekt hij ook door als literator, totdat WO2 uitbreekt. Tijdens en na die oorlog bouwt hij zijn reclamebureau opnieuw op, maar veel uit zijn pen komt er niet meer, zeker niet na de oorlog. De man is door de jaren heen een voorvechter van het behoud van de Vlaamse taal en cultuur, een door en door flagantist. En hoewel hij politiek links van het midden staat, is hij bereid om met mensen van allerlei pluimage om te gaan. Zijn vrouw Fine overlijdt een dag na hem in 1960.
Op de biografie van Elsschot door Vic van de Reijt is weinig tot niets af te dingen. Van de Reijt houdt me voortdurend bij de les en zet Alfons de Ridder neer als een prima zakenman en schrijver.

Boek 26 is wat je noemt een pil, bijna 800 bladzijden dik. Ik heb het over het misschien wel bekendste boek van de Vlaamse schrijver Hugo Claus: "Het verdriet van België" uit 1983. Het ligt al de nodige jaren ongelezen in mijn boekenkast beneden, als ik in september besluit er maar eens aan te beginnen. Bijzonder detail vooraf: het eerste deel ("Het verdriet"", uit 1947?) telt in bijna 300 bladzijden 27 hoofdstukken. Daarna komen er nog zo'n 500 nieuwe bladzijden ("van België") bij zonder enige hoofdstukindeling.
Het boek speelt in de periode 1939-1947 in Zuidwest-België, vooral in twee dorpen in de omgeving van Kortrijk. Hoofdpersoon Louis Seynaeve is in 1939, als hij bij de nonnen op kostschool zit, 11 jaar. Van zijn vrienden daar noem ik hier (Gerard) Vlieghe, met wie hij later ook nog van doen heeft. Al snel is de kostschooltijd van Louis voorbij, eerst vanwege de vakantie en dan de oorlog. Zijn ouders Staf & Constance collaboreren (enigszins) met de bezetter, met de voordelen en later nadelen die daaraan verbonden zijn. Staf zit na de oorlog een tijd vast en krijgt daarna huisarrest. Constance (mama) is in de oorlog secretaresse en ook minnares van Duitser Henny van de ERLA, totdat die naar het oostfront gestuurd wordt. De familie van enigskind Louis is uiteraard veel groter, met Bomama (vrouw van Peter) Seynaeve en Meerke Bossuyt als oma's en een heel heel legertje van ooms en tantes. Uit die hoek geef ik tante Nora een eervolle vermelding, omdat ze Louis ontmaagdt (blz. 581 en volgende). Andere interessante bijfiguren buiten de familie zijn o.a. pater de Kei, Dondeyne, Bekka, Raf, Host, de Puydt, maar op mijn spiekbriefje staan nog veel meer mensen. Terzijde, tussen het nodige onvervalst Vlaams zie ik het woord miezers. Dat zijn bacillen, zoals je die overal zult aantreffen; dat jullie het maar weten.
Is "Het verdriet van België" zo goed als in recensies wel beweerd is? Ik kom een heel eind in mijn bewondering voor dit "magnum opus" van Hugo Claus. Al eerder heb ik veel plezier beleefd aan boeken van o.a. Willem Elsschot, Ernest Claes en andere flaminganten (flagantisten). Hugo Claus ga ik met zijn "Het verdriet van België" aan mijn favoriete Vlaamse boekenschrijvers toevoegen.

En dan is er boek 27. Mijn jongere broer Ton verrast mij op mijn verjaardag(sfeestje) met een boek over Donald Trump, net gepubliceerd door Bob Woodward. Voor de jongeren onder ons: hij is de helft van Bob Woodward & Carl Bernstein, dat als jong journalistenduo in 1974 een voortijdig einde maakte aan het presidentschap van Richard Nixon door over diens strapatzen te vertellen in The Washington Post. De bijbehorende film, met Robert Redford als Woodward (en Dustin Hoffmann als Bernstein) gooit in 1976 hoge ogen.
We zijn intussen meer dan veertig jaar verder, dat weer wel, en "Fear. Trump in the White House" is het negentiende boek van Woodward. In notendop gaat het over het hap-snap leven van fervent zakenman en rijkaard Trump, die op 8 november 2016 Hillary Clinton verslaat om zich (twee maanden later) als opvolger van Barack Obama te nestelen in het Witte Huis. Daar omringt hij zich met zijn directe familie (vooral schoonzoon Jared Kushner en dochter Ivanha) en een waar legertje van vazallen. Prominente namen in het boek zijn o.a. de later vertrokken Comey, Flynn, Priebus, Sellers, Bannon, Tillerson en later ook Porter en Cohn. Tot de categorie blijvers reken ik o.a. Graham, Mattis, McMaster en later Kelly. Eigenlijk verdraagt oom Donald alleen maar mensen om zich heen die het roerend met zijn nogal eens chaotische ideeën eens zijn. En dan heb ik het over binnenlandse zaken zoals handel en tarieven, immigratie, luchtverontreiniging en belasting en minstens zoveel over Trump's buitenlands beleid, zoals diens houding tegenover landen als China, Rusland, het Midden-Oosten, Afghanistan en niet te vergeten Noord-Korea. Vooral Kim Jong Un van Noord-Korea en Bob Mueller (die de rol van Trump met de Russen voor de verkiezing moet beoordelen) vallen uit de gratie in de twee jaar dat Woodward de man op de voet volgt in het boek.
Het verhaal houdt voor mij na vijftien maanden presidentschap iets te abrupt op. Trump's ontmoeting met Kim Jong Un staat er net niet meer in en op het einde een tussentijdse beoordeling van Bob Woodward over de "narcistische psychopaat" (mijn broer Ton's diagnose) was op zijn plaats geweest. Niettemin, ik heb het boek met plezier gelezen, van begin tot eind, en kan het jullie aanbevelen. Wie het wil lezen, kan het bij mij thuis komen ophalen.

Terug naar de fictie met boek 28. Het is van Charles Lewinsky, is uit 2017 en heet "Andersen". Het speelt ergens bij onze oosterburen (in Duitsland).
Er zijn vijf delen. In het eerste wordt de hoofdpersoon (Jonas) wakker in de buik van zijn moeder Helene en vertelt van daaruit over zijn foetale leven nu en zijn vorige leven als zakenman Andersen, eigenaar van uiteindelijk 611 supermarkten. Tussen zijn overlijden en weer geboren worden tel ik dertig jaar. In deel 2 neemt Helene's man Arno het stokje over en komen ook andere familieleden en Arno's werk bij een computerfirma aan bod. Jonas groeit op als baby en klein kind en gaat in deel 3 ook door met zijn vertelling, als ex-Andersen. Als peuter steelt hij op de creche een brochure met de voorgevel van Andersen's imperium. Dan komt Arno weer aan bod in deel 4. Jonas is hem als twaalfjarige gesmeerd en daarna is ook Helene vertrokken. Vriendin Maja (Max), die het eerder met een collega van de computerfirma (Frederico) had aangelegd, is niet te beroerd om nu eenmalig tot troost te zijn voor Arno. En dan eindig ik met deel 5, waarin Jonas, voorheen de oude Andersen, op een internaat kennis maakt met diens kleinzoon Felix. Ze kunnen het samen aardig vinden.
Ik heb iets met Charles Lewinsky en diens boeken. "Andersen" vind ik alweer een bijzonder boek, met zijn twist van een kind dat in zijn vorige leven zakenman was. Lewinsky's voorlaatste boek "Alleen maar helden" heb ik nog te gaan, maar dat zal er binnenkort zeker ook aan gaan geloven.

Boek 29 is er een van Youp van 't Hek. Ik lees af en toe zijn columns en als ik de kans krijg, ook zijn jaarlijkse boekjes met columns. In 2016 staan er niet alleen 45 in zijn boekje "Hart", maar begint hij met een relaas van zijn hartoperatie, met zes by-passes. Daarvóór is hij al tijden doodmoe (zonder dat ik het te weten kom) en erna gaat de inmiddels 60-plusser weer als een tierelier.
Ter completering geef ik hier ook nog enige munitie uit de rest van het boekje. Blz. 54 (op de tv bij de zoon van Ron Brandsteder): vier mannen staan bij een bak yoghurt. De eerste neemt een hap, spuit die vanuit zijn mond in de open mond van nummer twee, die hem vervolgens in de muil van nummer drie spuugt. Die geeft het spul op dezelfde manier door aan nummer vier, die het in een bakje kotst, met een keukenweegschaal eronder. De heren ontvangen 25.000 euro, als ze binnen een bepaalde tijd een halve kilo yoghurt in het bakje weten te krijgen. Blz. 90: op minimaal zeven netten zie je avond aan avond mensen met hulpverleners fluisteren over het definitieve einde, of zoeken ze ondersteund door een stervensbegeleider een laatste rustplaats of een stemmige urn uit. De toekomstige dooie komt zelf uitgebreid aan het woord, maar ook de kinderen, een oude moeder en de onvermijdelijke buurvrouw mert haar pannetje soep. Blz. 121: meteen na de dood van Prince twittert Geer van Goor: Prince een groot artiest en legende overleden. Ik zal nooit vergeten dat hij ooit aanwezig was bij een optreden van mij in Amsterdam. Ik vrees dat Pince dat ook nooit is vergeten. Nog eentje? Blz. 158: de totale chaos die ontstaan is na de studentikoze weddenschap tussen David Cameron, Boris Johnson en nog een stuk op wat andere corpsballen. (...) Als je de uitvinder bent van het ingewikkelde cricket, de curieuze telling van het edele tennisspel hebt verzonnen, de vorm van de rugbybal hebt bedacht en je laat bejaarden jeu-de-boulen met die heel grote afgeplatte bowls dan is er iets prettig mis met je.
Youp kan het nog steeds. In de boekenkast op de Heerderweg heb ik nog twee recente boekjes met stukjes van hem gevonden. Die blijven ook zeker niet ongelezen.

Uitgaande van (ongeveer) een per week had ik voor de afgelopen zomer een boek of dertig in gedachte. Het laatste is een serie korte verhalen die Ian Rankin in 2002 het licht laat zien onder de titel "Beggars banquet" (met een verwijzing naar een plaat van de Rolling Stones). Het boek is de opvolger van de eerdere bundel "A good hanging" uit 1992. Deze nieuwe verhalen, in totaal 21, zijn allemaal uit de periode 1991 t/m 2000.
Het boek telt ruim 300 bladzijden. Gedeeld door 21 kom ik daarmee uit op gemiddeld bijna vijftien bladzijden per verhaal. Er zitten er zeven bij waarin John Rebus van de partij is. Hier zijn de titels daarvan: Trip trap, Facing the music, Talk show, Castle dangerous, In the frame, Window of opportunity, No sanity clause. Van dat rijtje zijn m.i. Facing the music en Window of opportuny de beste. Tussen de andere veertien zitten ook pareltjes, zoals Someone got to Eddie, Herbert in motion, Unknown pleasures, The hanged man en niet te vergeten het tweetal In deep hole uit 1994 en Gerbert in motion uit 1997, waarvoor Ian Rankin met Daggers beloond is.
Het korte verhalenboek van Ian Rankin is mij aardig bevallen. Dat in het verhaal In the frame niet alleen John Rebus, maar ook Siobhan Clarke opdraaft, maakt dat ik het boek een bijzonder plekje in mijn boekenkast gun.