maandag 12 november 2018

Weblogbrief 14.02, 12 november 2018

Weblogbrief 14.02, 12 november 2018

Querid@s amig@s y familia, het lijkt wel op commando, maar hier ben ik weer met mijn strapatsen. Deze tweede brief is gelukkig een stuk minder dik dan de vorige, tenzij jullie de twee omvangrijke bijlages daarvan ongelezen voor lief hebben genomen natuurlijk. En toch, ook over de afgelopen week heb ik best weer een en ander te verhapstukken.

Laat ik deze keer eerst teruggaan naar zaterdagavond 3 november, als Patrick van de Weijer, winnaar van het carnavalsliedje van vorig jaar, twee naamgenoten mag feliciteren: Patrick Paulussen (tekst) en Patrick Ummels (muziek), met hun kersverse nieuwe schlager. De twee nieuwe Patricks beleven hun ”finest moment”, als ze met “ECH WOER, JEH JAO” de carnavalsvogel hebben afgeschoten. Voor de klinkende bijbehorende melodie worden jullie vooralsnog verondersteld de facebook-pagina van de Tempeleers te raadplegen, maar voor de tekst kunnen jullie hier nu ook terecht. Daar gaan we (met dank aan mijn broer Ton, die er als de kippen bij was om mij deelgenoot te maken):

ECH WOER, JEH JAO

Refrein:
Ech woer, jeh jao. Vastelaovend is weer dao.
Meh jong, noe loer. Gans Mestreech zingk weer in koer.
Ach jeh, meh nein. Die drei daog zien zoe fijn.
Noe loer, kiek dao. Het is plezeer, jeh jao.

Koeplet:
Dee dao met dee kale kop, dee zeen ‘ch eder jaor.
En zie daor achter, heet ouch weer op tied häör pekske klaor.
De hermeniekes speule vals, meh dat is zjus zoe sjoen.
Dee door ‘t jaor zoe röstig is, deit noe neet mie gewoen.

Met zo’n tekst kun je thuiskomen, “jeh jao”. Ik vrees dat “ECH WOER, JEH JAO” een gouden toekomst tegemoet gaat. Sowieso worden jullie verondersteld het liedje over drie maanden foutloos mee te kunnen zingen. Wat is er op tegen om je dan nu al het refrein eigen te maken.

Heel ander onderwerp: gordijnen. Mijn afgelopen woensdagavond staat in het teken van mijn huisbaas Lluis Serra, tegenwoordig met baardje. Als ik hem op dinsdagmiddag op de universiteit vertel dat mijn gordijn bij het balkon opnieuw min of meer kaduuk is, wil hij acuut een nieuw gordijn gaan kopen en dat op de woensdagavond al komen ophangen. Kennelijk heeft hij, toen hij eerder poolshoogte kwam nemen in het voorjaar, daarna nooit een coupeuse (of hoe heet zo’n naaister) in de arm genomen om een wel beloofd nieuw gordijn te maken. Was het hem te duur en heeft hij mij dat maar niet verteld? Lluis, het is en blijft een aparte.
Er wordt op de woensdag wel nog een paar keer heen en weer gewhatsappt tussen hem en mij, maar dan – drie kwartier later dan afgesproken, om kwart voor 8 ´s avonds – staat hij voor de deur met allerlei tassen. Op aanraden van Vanessa heeft hij bij de Casa (een soort Blokker of Action) een enigszins doorzichtig en nogal groen geval gekocht, iets tussen een gordijn en vitrage in. Gewapend met een meegebrachte Bosch boormachine en ook nog eens een elektrische schroevendraaier van die firma gaat hij eerst mijn muur te lijf en dan wordt een dwarsstang gemonteerd. Weten jullie wel dat Bosch van origine Catalaans is? Niet veel later hangt het groene geval op, in twee delen. Het valt mij en zeker ook hem alleszins mee. Als afsluiting neemt hij dan nog even op het balkon plaats voor een glas bier en verlaat vervolgens fluitend dan het pand. “Misión cumplida”, taak volbracht, is zijn zwanenzang.

Ik ben mijn afwasborstel kwijt en vraag me op de donderdag af hoe zo’n ding in het Algemeen Beschaafd Spaans eigenlijk genoemd wordt. Ik kom uit bij “escobilla”, hoewel, dat is een mij iets te algemeen woord voor borstel. Een “escobilla del wáter” is een wc-borstel en “escobilla y cogeder” staat voor stoffer en blik. Een afwasborstel heet hier in “una escobilla para fregar los platos”, een hele bedoeling. Jorge heeft me ooit eens een andere naam verteld, maar zijn versie vind ik niet in mijn woordenboek.
Nou ik toch bezig ben, het Spaanse woord voor een vrieskistje heb ik ook maar eens opgezocht. Kennelijk heb je ze in horizontale en verticale richting, maar het overkoepelende woord is “congelador”. Waar zal ik eens mij licht gaan opsteken om “un pequeno congelador” te bemachtigen?

Harry kapittelt me goedaardig per e-mail over Roebuck “Pops” Staples, De man was mij nog onbekend, getuige mijn vorige brief. “Pops” is de pater familias van de Staple Singers en Harry heeft hem al zo’n vijftig jaar in de peiling. Een van de vroegere nummers van de groep zou “The Last time” zijn, uit 1954, waarmee de Rolling Stones ruim tien jaar later nog eens sier gemaakt hebben.
Geloof het of niet, maar ik heb op mijn extra schijf een mooie overzichtsplaat van de muziek van de Staple Singers staan, 28 nummers. Ze heeft als titel: “Respect yourself. The best of the Staple Singers” en is uit 1990. Dat “The last time” erop ontbreekt, vind ik jammer, maar er staat genoeg ander moois op. Voorbeelden, en daarbij let ik niet op verkoopcijfers, maar puur op wat ik ervan vind, zijn:
01. Heavy makes you happy
07. Respect yourself
10. I’ll take you there
14. This old town
15. If you’re ready
22. Let’s do it again.

Donderdag om 6 uur dien ik mezelf aan bij La Oliva op de boulevard rechts voor een avondje uit met René en Ivette. René Baltis is een vriend van mijn neef Marc, die met hem ook al eens bij mij op de etage heeft geslapen. Nu zit hij met zijn drie maanden zwangere vriendin voor een week in een hotel in de Sagasta.
De voertaal is Maastrichts, waarbij we Ivette vergeven dat ze een Brunssums accent heeft. Wat zal ik er verder van zeggen? Het is aangenaam gezelschap: René als “master” in de sport, die nu voor Medtronic in Heerlen werkt en Ivette die halverwege haar opleiding tot reumatologe is, nu doende in het Heerlense ziekenhuis. Ik kan weer eens een aantal van mijn stokpaardjes kwijt, zoals over het drinken van alcohol in de zwangerschap. Ik hen het met haar ook over de soms echt foute en vaak onvolledige voorlichting aan patiënten op Interne in Maastricht bij wie een kanker gediagnosticeerd wordt. Volgens Ivette is het tij wel aan het keren, nu een aantal jongere dokters daar de macht heeft overgenomen.
Van René krijg ik mee dat er bijna niks gaat boven een “secreto iberico” in Casa Carmelo. Dat zou het achterstuk van de nek van een varken zijn, zo lekker dat de slagers het voor eigen consumptie houden. Om kwart voor 9, na drie halve liters bier de man (en limonade voor de zwangere) ronden we de bocht van La Oliva naar Casa Carmelo. Het brood met sausjes van de zaak vooraf blijf ik hogelijk waarderen. Inderdaad, de beide mannen kiezen voor de “secreto iberico”, terwijl Ivette genoegen neemt met een “brocheta”, grillspies. Nadat er veel later ook nog eens een drankje van de zaak op tafel gekomen is, mag ik weer huiswaarts.

Ik heb iets over me van: op iedere dag moet ik met iets nieuws bij jullie voor de dag komen. Dus heb ik voor de vrijdag een voorbeschouwing op het “festival del mundo” WOMAD. Het wordt hier bij mij om de hoek gehouden van 15 t/m 18 november.
Het muziekfestival begint a.s. donderdagavond met optredens op het podium van Santa Catalina, om 8 uur, kwart over 9 en even voor 11 uur. De dag erop zijn op Santa Catalina optredens om 6, 8, 10 en 12 uur. Tegelijkertijd is het op de oneven uren kermis op een podium achter Santa Catalina. Op de zaterdag zijn er heel dag door diverse “talleres y actividades”; “talleres” zijn in modern Nederlands “workshops”. ‘s Avonds gaat het nog eens los op de twee podia: om 6, 8, 10 en 12 uur op Santa Catalina en 7, 9, 11 en 1 uur aan de achterkant. Op de zondag zijn er overdag opnieuw workshops; de laatste “actividad” is de afsluiting van de WOMAD op het einde van de middag.
Namen van artiesten ga ik hier niet noemen. Het festival is mijns inziens puur Spaanstalig en Afrikaans. Wat hebben jullie er daarmee aan, als ik speciaal aandacht zou gaan vragen voor bijv. Iba Susal, Delgres, Chateau Rouge, Colectivo Panamera of Sol Escobar? Niets, toch? Je moet er gewoon bij zijn en het over je heen laten komen, is mijn mening.
Voor wie dat wil, zijn er op de “zona boulevard” alle dagen ook nog stalletjes met extra informatie en drank en eten voor de inwendige mens.

Op de zaterdag koop ik weer eens zes kwartkilo’s koffie (uit Kenia en Colombia) bij mijn koffiemannetje in de Mercado Central. Om Trudie en Greetje te plezieren, die mij hier over twee weken van mijn rust komen beroven, haal ik ook alvast een doos theezakjes (bolsitas de té) in huis van de firma Ship. Volgens de verpakking is het een “placer”, genoegen. Bij de Rocasa naast de centrale markt haal ik een nieuwe afwasborstel (waarna thuis blijkt dat ik de oude wel nog heb; ik dacht dat die door de “limpiadora” van Lluis geofferd was).
Mij valt weer eens op hoe weinig er hier gefietst wordt, zoals ook in veel andere grote steden. Er zijn allerlei goed bedoelde initiatieven, van de overheid en van particuliere instellingen, en zo waar zie ik sporadisch mensen rondrijden op een “sitycleta” dan wel een ander gesubsidieerd geval. Overhouden doet het echter bepaald niet, dat fietsen hier. De bus, auto en taxi blijven veruit troef, naast uiteraard de benenwagen.

Op de zondagmorgen denk ik bij mezelf bij het wakker worden: 11 november, de verjaardag van mijn vroegere buurmeisje Tonnie Bakker. Vraagt dat ook om een speciale “elfde vaan d´n elfde” benadering? Ik dacht het wel. Ik zie voor me hoe het station in Maastricht gevuld wordt met “verkleiders” in alle Limburgse windstreken, die zich richting het Vrijthof bewegen op zoek naar vertier en drank.
“D’n elfde vaan d’n elfde”, mij is het nog een de vroege kant, maar vooruit, een Limburgs plaatje opzetten op die dag kan geen kwaad. Marleen Kessels uit Cadier en Keer, Maasniel en Roermond vraagt mij afgelopen zomer of ik muziek in de aanbieding heb van Johnny Blenco? Haar overleden man John was daar een liefhebber van en ze zou graag weer eens iets horen van de singer-songwriter uit het Wittevrouwenveld (heb ik vernomen). Hij heet eigenlijk John Vriezelaar en is van 1938, nu 80 jaar oud als hij nog leeft. Blijk ik niks komma nul van de man in huis te hebben. Dat maak ik goed door op de vierde etage van Centre Ceramique alle zeilen bij te zetten. Dus mag ik me intussen de trotse eigenaar noemen van een tiental cd’s van de Maastrichtse volkszanger. Zes cd’s van hem zijn solo-platen, eentje is een compilatie (uit 2003) en bij drie die ik heb, is Johnny Blenco’s dochter Marjo ook van de partij. Wat zingen ze de sterren van de hemel! De meest recente van het duo is de cd “Um noets te vergete”. Laat ik die eens in de schijnwerper zetten. Hier zijn de veertien nummers van het album:
01. Kom weer naor hoes
02. Mestreechter meidskes
03. Iech zow zoe gere vergete
04. Iech wel diech
05. Doeg de deur toch ope
06. Die Griekse melodie
07. ‘t Is weer vivelevink
08. De lesten dans
09. Tant Neske
10. ‘t Is zoe kaaid in bed
11. Vaan d’n femilie mooste ‘t höbbe
12. Iech wins diech de hel
13. Este wis wat iech zow welle
14. De meidskes vaan plezeer
“Wat ‘n sjoene meziek!” En wat een aansprekende teksten! Johnny Blenco is en blijft hoe dan ook de man van een van mijn favoriete jazznummers: “Tant Neske”. Op de cd “Um noets te vergete” gaat hij er voor op herhaling, samen met Marjo en met een klinkend gitaargeluid op de achtergrond. Hoe zou het trouwens met Marjo Blenco zijn? Heeft die ook solo-platen op haar naam staan? Ik heb trouwens geen idee waar ze eventueel uithangt, of ze nog wel in Maastricht verkeert. Uitschieters op de cd “Um noets te vergete” zijn voor mij “Kom weer naor hoes”, “Doeg de deur toch ope”, “Die Griekse melodie”, “’t Is zoe kaaid in bed” en “Este wis wat iech zow welle”. Dat laatste nummer zou ik overigens liever “Sjattepie” dopen.

Mag ik daarmee mijn Maastrichtse roots weer vaarwel zeggen? Als het album voor de zoveelste op staat, besluit ik mijn eerste Palmese was van deze winter te gaan draaien. Als ik hem anderhalf uur later schoon en nat uit de machine haal, is één sok zoek. Op weg naar Las Palmas een week terug had ik er toch echt nog twee aan, eentje aan mijn linker en de andere aan mijn rechter voet. Ik zoek mijn woning af, op de nodige plekken, maar ze – de sok – is niet meer, lijkt het wel, verschwunden. De overgrote rest van de was hangt intussen te drogen op mijn plat. Vanavond kan ik de hele handel droog en wel weer binnenhalen.

Op de maandagmorgen, vanmorgen, is het tijd voor een ode aan mijn onvolprezen perziksap van De Spar. De twee literpakken “néctar de melocoton”, “light, 50% menos de calorias” van de zaak zijn echt onbehoorlijk lekker. “Contenida de fruta: minima 50%”, daar is geen woord Frans bij. Ik zal de prijs eens opzoeken, maar het spul kost bij mijn weten geen donder.
Daarmee sluit ik deze brief opbouwend af. “Zoe huurt ‘t ziech!” Vanwege de WOMAD zie ik er verder deze week weinig of niks meer van komen, dus mijn volgende brief hoeven jullie pas maandag over een week te verwachten, op de 19de. Uiteraard ga ik jullie dan ook over het “festival del mundo” van dit jaar berichten.
Bedenk alvast of je a.s. zaterdagmiddag 17 november sinterklaas welkom gaat heten. Dat zou ik wel doen, als je er zeker van wilt zijn om niet in de zak te belanden. Ik heb van Marc, Floor & Julien begrepen dat de goedheiligman op die dag in Maastricht met een stoomboot zal arriveren, geëscorteerd door pietermannen van diverse pluimage. Wie wil daar niet bij zijn? En daarna met zo’n lawaaikikker door de Grote Staat marcheren – leuk toch? Voor nu: trek eens een sprintje of als dat niet meer lukt: loop eens naar de wc en terug. Ik wens het jullie, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Mijn eerste boek is er een van Lee Child uit 2016: “Night school”. Het verhaal speelt speelt overigens tien jaar eerder, in 1996. Ik had het maandagavond een week terug al uit en dus had het nog net meegekund in mijn vorige brief. Ik wilde jullie echter niet overvoeren en mijn vorige boekenbijlage was al een ware litanie. Daarom krijgt het boek – met een beetje rare titel – hier en nu pas zijn plekje.
Zoals steeds bij Lee Child is de hoofdrol vergeven aan Jack Reacher, in zijn boek uit 2016 al voor de 21ste keer. Hij is een Amerikaanse MP, militaire politieman, die ieder boek opnieuw zijn beste beentje, zeg maar been, voorzet in de strijd tegen het grote onrecht. Deze keer doet hij dat niet in de VS, maar in het Duitse Hamburg, samen met zijn sergeant Frances Neagley, onder de paraplu van Marian Sinclair van de National Security Council. Andere mensen aan de goede kant van de streep zijn o.a. Waterman van de FBI, White van de CIA, Manel Orozco van de ambassade en niet te vergeten de plaatselijke rechercheur Griezman. Reacher en zijn mensen moeten een lading van tien Davy Crocketts op het spoor komen; dat zijn mini-atoombommen van vijftig kilo uit de vijftiger jaren die alsnog voor een hoop ongerief kunnen gaan zorgen. Ene Horace Wiley, gedeserteerd uit het Amerikaanse leger, wil ze verkopen aan een stel boosdoeners uit Jalalabad ter financiering van zijn grote ranch in Argentinië. Om de zaak te compliceren is er ook nog een extreemrechtse groep Duitsers, onder leiding van schoenenreus Dremmler en verkeerspolitieman Muller, die ook interesse tonen in de bommen. Vrees niet, het wordt wel weer eind goed, al goed.
Ik vind “Night school” van Lee Child een best te verteren verhaal. Het is een spannend verhaal en de boeven delven goddank het onderspit. Als opspoorder van onraad en vechtersbaas blijkt Jack Reacher zoals steeds, ook in dit boek, haast ongeëvenaard te zijn. Schrijver Lee Child staat er op de binnenpagina mooi op, maar voor zijn leeftijd ben ik helaas op de Wikipedia aangewezen. Diens “Night school” gaat mee terug naar Maastricht met een 7½ als recensiecijfer.

Gaan we naar boek 2. Dat is er een van John Grisham uit 2013. De paperback telt bijna 400 bladzijden en heeft als titel “The racketeer”. Een “racketeer” is iemand die zich illegaal geld toeëigent door fraude, afpersing e.d. Het verhaal speelt in het zuidoosten van de VS, op plekken in de buurt van Roanoke en Jacksonville. Voor het buitengebeuren neemt John Grisham ons mee naar Montego Bay op Jamaica en Antigua. Even denk ik eraan om jullie dan maar eens het hele rijtje eilanden in het Caraïbisch gebied te gaan opsommen, maar dat doe ik bij nader inzien toch maar niet. Pak zelf maar een atlas erbij of een digitale kaart. Weten jullie bijv. Jamaica op een blinde kaart van Midden-Amerika direct aan te wijzen?
De ikpersoon in “The racketeer” is de 43-jarige ex-advocaat Mal(colm) Bannister; later in het boek heet hij Max Baldwin. Hij zit al vijf jaar in de gevangenis en heeft nog vijf jaar te gaan, onterecht overigens. Dan wordt federaal rechter Ray(mond) Fawcett en diens secretaresse Naomi Clary vermoord aangetroffen in het buitenhuis van de rechter. Niemand weet wie ervoor verantwoordelijk is, de politie niet, officier van justitie Stanley Mumfrey niet en ook de FBI, in de persoon Victor Westlake en zijn mensen, staat voor een raadsel. Dan komt Bannister doodleuk met het verhaal dat hij de dader wel wil noemen, mits hij zelf direct wordt vrijgelaten, de beloning van de staat (anderhalve ton) krijgt toegeschoven en ook nog eens een heel nieuw leven mag beginnen. Vooruit, laat ik hier dan nog verklappen dat een medegevangene, Quinn Rucker, de dader zou zijn. Die bekent ook, maar trekt later wel zijn bekentenis in. Dan begint min of meer een nieuw boek, waarin ook Quinns broer Dee Ray en schoonheid Vanessa Young figureren. De schlemiel van het verhaal is ene Nat Cooley, ook een ex-gevangene, die best filmster wil worden.
“The Racketeer” van John Grisham vind ik een prima boek. Halverwege denk ik nog even dat er iets niet aan klopt: heeft het verhaal wel met het aftroggelen van veel geld van doen? Echter, alles komt heel netjes op zijn pootjes terecht met het toegevoegde relaas over Nat Cooley. John Grisham is met zijn “Racketeer” voor de zoveelste keer de schrijver van een heel spannende juridische thriller. Ik heb als recensiecijfer een 8+ voor het boek over, meer dan goed.

Mijn derde boek heb ik op zondagmorgen uit. Het is van Elly Griffiths en heet “The Janus stone” uit 2010. Ik ben al een tijdje op zoek naar boeken van haar en als ik “The Janus stone” zie staan bij “The Book Exchange” in Amsterdam, gaat het linea recta in mijn tas. Het verhaal speelt in Oost Engeland, in de omgeving van Norwich en de kust bij Saltmarsh.
Frontvrouw is “forensic archeologist” Ruth Galloway, 43 jaar en ongetrouwd, maar ook drie maanden in verwachting. De vader is rechercheur Harry Nelson, in het bezit van vrouw en twee kinderen. Met hem heeft Ruth één enkele one-night-stand achter de rug. Getweeën zijn ze druk in de weer om erachter te komen van wie het geraamte van een klein kind zonder hoofd is dat ze onder een toegangspoort uit de jaren vijftig vinden. Het ligt op een bouwplaats waar een appartementencomplex moet verschijnen. Eerder was daar een soort van weeshuis en daarvoor een grote villa. Het terrein is van rijkaard Edward Spens, van wie ik eigenlijk hier de hele familie uit de doeken moet gaan doen. Hoe dan ook, zijn vader Roderick, kenner van de Romeinse geschiedenis, nu 70, is ook present in het verhaal. Andere figuren die het boek opsieren, zijn o.a. archeoloog Max Grey, druïde Cathbad, de hoogbejaarde pater Patrick Hennessey en idem dito zuster Immaculata. Laat ik van het rechercheteam ook Harry Nelson’s helpers Clough, Judy en Tanya noemen. Van wie is het geraamte en wie kan ik de dood of moord in de schoenen schuiven? Voor alle duidelijkheid: dit is twee keer een meerkeuzevraag.
Janus? Onze maand januari is genoemd naar een mannelijke god met meer hoofden die nogal eens deuropeningen siert. Hij zou verantwoordelijk zijn voor doorgang, bijv. van het verleden naar de toekomst.
Elly Griffiths valt mij als schrijfster van het boek alleszins mee. Ze heeft met ”The Janus Stone” een prima verhaal neergezet, ook nog eens in prachtig Engels. Ik heb het verhaal met de nodige voortvarendheid uitgelezen en er geen moment spijt van gehad dat ik aan haar werk begonnen ben. Mijn recensiecijfer is navenant: een volle 8. Ik ga Elly Griffiths zeker nog eens onder handen nemen, bijv. haar boeken “Springvloed” en/of “Dodencirkel”.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten