maandag 19 november 2018

Weblogbrief 14.03, 19 november 2018

Weblogbrief 14.03, 19 november 2018

Querid@s amig@s y familia, het is tijd om jullie weer eens bij te praten over mijn wederwaardigheden (“peripecias” in het Spaans) hier in het verre Las Palmas de Gran Canaria. Ik heb alweer een interessant weekje achter de kiezen en jullie zitten hopelijk klaar om mee te genieten. Daar gaan we.

Mijn week begint op de afgelopen maandagmiddag al, als ik op bus 12 sta te wachten, die mij het lange end (een half uur bussen) naar het zuiden van de stad moet brengen. Onderweg zie ik een wervelende reclame van “#lasmigranteshablan”. Ik neem maar aan dat het iets van de overheid is, want een gironummer om geld naartoe te storten staat er niet bij. Het gaat om louter een tekst. “No me quiero ir. Mi vida está aquí. Donde tengo mi trabajo. Donde tuve a mis hijos, Donde los educo y van al cole.” Voor wie het Spaans onvoldoende machtig is: “Ik wil niet weggaan. Mijn leven is hier. Waar ik mijn werk heb. Waar ik mijn kinderen heb gekregen. Waar ik ben opvoed en waar ze naar school gaan.”
Zou zo’n tekst ook in Nederland aanspreken, het land waar mensen als Wilders en Baudet met hun “Eigen volk eerst” zo’n belangrijke stem krijgen? Waar met name de VVD toch ook aardig tegen ultrarechts aan het aanschurken is? Of is het ook hier op het eiland in toenemende mate: “weg met die migranten” en doet de overheid zijn best met teksten als deze om het tij te keren?

Van mijn middag op de universiteit staat mij deze keer vooral bij hoe Arjen Lubach eerst gehakt maakt van het boeddhisme (op 4 november) en daarna een lans breekt voor meer kernenergie (op 11 november).
Laat ik met hem en zijn team eerst een woordje wijden aan het boeddhisme. Uiteraard is dat net zo’n achterlijke stroming als het katholicisme, het hindoeïsme en alle andere godsdiensten en “levensovertuigingen”. God en Boeddha bestaan niet; dat jullie het maar ingeprent krijgen. Zo iemand als de Dalai Lama, de zoveelste afstammeling van zijn dikke voorbeeld, uiteraard uit Tibet, daar kun je in het beste geval alleen maar medelijden mee hebben. “Your holyness”, mijn fiets. En als ik dan op de tv Erica Terpstra voorgeschoteld krijg die ter plekke kommetjes rijst uitdeelt, aan de mannen eerst uiteraard en dan pas de vrouwen, wil ik er echt niks mee van doen hebben. Gelukkig staat er geen beeldje van de Boeddha in mijn boekenkast, in Maastricht niet en hier heb ik zelfs geen boekenkast.
En dan mag ik nu naar Lubach’s pleidooi voor meer kernenergie. Op dit moment hebben we in Nederland alleen (nog) Borssele en die kerncentrale is goed voor ik geloof 3% van onze totale energiebehoefte van het moment. De bijdrage van zon- en windenergie is ondanks alle inspanning van overheid en milieuorganisaties steeds niet hoger dan 2%. Biomassa is ook bepaald geen vetpot, met zijn bijdrage van hooguit 10 à 20%. Helaas, pindakaas, het overgrote deel van onze energie op dit moment komt uit kolen en gas. Al decennia lang roep ik, en mij diverse milieufreaks, dat we met veel minder energie toekunnen, dat we allerlei energie-slorpers zoals de privé-auto en sommige industrie beter kunnen “ausradieren”. Echter, daar kan ik helaas maar weinig handen voor op elkaar krijgen in dit “democratische” land, waar de mensen gewoon doorgaan met steeds meer consumeren. Eerder zie ik het wagenpark alleen maar verder groeien. De industrie wil wel geld van de overheid zien, als bijv. de Groningse gaskraan wordt dichtgedraaid.
Zo gek is dus het verhaal van Arjen Lubach niet dat we in dat geval meer met kernenergie moeten gaan doen. Je kan er best op afdingen, maar het is wel goed voor de lucht, de atmosfeer – aan de CO2 uitstoot draagt kernenergie niet bij. En nu nog steeds naar de ramp in Tsjernobyl verwijzen is ronduit lachwekkend. De installatie daar in Oekraïne was hopeloos verouderd, zou heden ten dage van zijn leven niet meer door een keuring komen. Bij de huidige stand van wetenschap kunnen we beter naar de kernramp in het Japanse Fukushima, waarbij zegge en schrijve hooguit één dode door straling te betreuren was. Dat is nog eens andere koek dan wat ons wordt voorgespiegeld over de nadelen van opwarming van de aarde. Natuurlijk, het haast eeuwig opslaan van hoogwaardig kernafval in een pakhuis - momenteel ongeveer een kuub per jaar in Nederland – staat me best tegen, maar met zeg een paar honderd kuub afval kunnen we wel vijftig jaar voort om iets beters voor de energievoorziening te ontdekken dan kolen en gas. Ik ben en blijf een aanhanger van veel minder energiegebruik, zeker nou ook derde wereldlanden willen gaan meeprofiteren van de westerse welvaart. Maar geloof het of niet, sinds 11 november ben ik met dank aan “Zondag met Lubach” wel aardig om. Het Duitse idee om kernenergie helemaal uit te bannen (en over te gaan op o.a. bruinkool) is het mijne geloof ik niet meer. Misschien moeten we af van het akelige concept van “radioactieve straling is perse fout”.

Afgelopen zomer liet mijn vroegere collega van epidemiologie Patty Nelemans mij bij haar thuis een aparte cd horen van Amr Diab. Wie is dat nou weer, zullen jullie vragen. In de Arabische wereld is de man een begrip, eerlijk is eerlijk; daar schalt zijn muziek nog steeds “over pleinen en straten”. Dus heb ik me drie cd’s van de Egyptenaar (uit 1961) toegeëigend: “Nour el ain” uit 1996, Tamally maak uit 2000 en overzichtsplaat “The very best of Amr Diab” uit 2001, die ik al van Patty leende. Laat ik de compilatie eens voor jullie op de draaitafel leggen, eraan voorbijgaand dat zijn taaltje helaas niet aan mij besteed is. Moet ik eens een mondje Arabisch gaan leren? Van Patty heb ik begrepen dat “habibi” staat voor meisje, maar verder komt zij ook niet. Hier zijn de veertien nummers:
01. Kalby ekhtarak
02. Amarain
03. Nour el ain
04. Awedony
05. Tamally maak
06. Albey (+ Khaled)
07. Kalast feek kol al kalam
08. El alem Alla
09. Ana
10. Men awwal merra (mehtajelha)
11. We heya amla aed delwat
12. Bahibak aktar (+ Angela Dimitriou)
13. Ana mahma kibirt sugheir
14. Habibi (remix)
Het is wel letter voor letter overtypen van de titels op mijn iTunes. Het minste wat ik ervan kan zeggen, is dat het weer eens iets heel anders is. “(Habibi) (A) Nour el ain”, met een heuse trekzak erbij, vind ik hier voor de kust van Marokko aimabeler dan ik vooraf voor mogelijk heb gehouden. Die Amr Diab met zijn jongenskop is niet voor de poes. Ook “Tamally maak” (spreek uit: temelly maak) kan er heel royaal mee door. Extra aandacht heb ik daarbij voor de nummers 1, 7, 10, 11 en 12. En lied 14: “Habibi”, hoewel een remix van 3, laat ik met plezier nog eens uit mijn geluidsbox komen.

Op mijn eiland heb ik vele jaren lang geregeld op een terras gezeten met Noé. Hij is een heel stuk jonger dan ik, 41 jaar zoals Eva, maar we hebben wel samen de nodige bomen opgezet. Ik vind hem als onderzoeker, vooral van medische literatuur over therapieën, erg ijverig en hij weet intussen ook best waarover het gaat. Een aantal jaren terug is hij naar (Santa Cruz de) Tenerife verhuisd, vanwege een nieuwe baan. Daar ben ik hem ook nog twee keer gaan opzoeken. Daar bovenop is hij de afgelopen jaren geregeld naar zijn “favourite city” gekomen voor weekendjes vertier, ook met mij.
Het laatste jaar zat hij daarnaast ook vaak in Madrid, vooral omdat hij daar zijn nieuwe vriendin had: Laura. Die zoveelste relatie is helaas sinds kort voorbij, maar toch vertrekt hij nu wel definitief naar de hoofdstad van Spanje. Trots e-mailt hij mij dat hij vanaf het komende jaar is aangesteld als “evidence based medicine researcher at the Spanish Society for Rheumatology” en die is nou eenmaal niet in Las Palmas of Santa Cruz, maar helemaal in Madrid gevestigd. Binnenkort komt hij wel nog weer een keer buurten en dan zal ik hem vragen of ik in het voorjaar (als de strenge winter daar voorbij is) een keer een weekend naar de “peninsula” kan komen.

Ik ben hier weer sinds 3 november. Vlak voor mijn aankomst heeft Lluis nog een “potsvrow” laten komen om mijn etagewoning in maagdelijke staat te brengen. Dan wacht je even voordat je zelf weer met je eigen “limpiadora” Laura op de proppen komt.
Vanmiddag, op woensdag 14 november, bel ik Laura op haar mobiel. Blijkt haar telefoonnummer niet meer te bestaan. Ik heb het echt foutloos opgeschreven en vind zelfs een briefje van haar met het nummer. Heeft ze nu een nieuwe telefoon en heeft ze vergeten om het nummer daarvan aan mij door te geven? Ik had nog wel met haar afgesproken in mei dat ze vanaf november weer zou komen. Of heeft Laura, sinds kort afgestudeerd in de criminologie, een baan elders gevonden? Who knows.
Hoe dan ook, ik heb geen achternaam, ik heb geen ander nummer of adres van haar en Mariela, van wie ik haar telefoonnummer ooit gekregen heb, werkt niet meer voor Lluis. Goede raad is duur, heel duur.

Op de woensdagavond kijk ik mijn eerste film op de laptop. Hij heet: “Natural enemy”, is uit 1996 en Donald Sutherland speelt een hoofdrol. Hij is in de film Ted, de man van Sandy. Zij blijkt lang geleden als tiener een kind bij de geboorte te hebben afgestaan, een jongetje. Dat heet Jeremy en is nu oud genoeg om stiekem als medewerker van Ted en ook als huisgenoot te fungeren. En wat is hij gewelddadig. (La venganza le consumirá a fuego lento.) Loopt het verhaal goed af? In ieder geval bevalt de film van regisseur Douglas Jackson mij maar matig. Ik vind hem te weinig indrukwekkend om t.z.t. mee terug naar Maastricht te nemen en ga hem hier ergens achterlaten.

Mensen nemen hier meestal de bus, de auto of de taxi, als ze een afstand hebben af te leggen. Voor toeristen komen daar de rode dubbeldekker bij, die hen van de ene naar de andere bezienswaardigheid brengt. Sinds een of twee jaren is er ook toeristisch vervoer met kar met paard. Tot de dingen die je zo al kunt doen, als je hier bent, is daarmee een rondrit maken, vanaf Santa Catalina, met koetsier en al. In het overdekte wagentje is links en rechts een bank, waarop je royaal twee aan twee kunt zitten. Ik neem aan dat de hele stad door gecrost kan worden, maar zeker weten doe ik dat niet. Je kunt ook een tijdje in je rijtuigje “kijken naar de kont van het paard”.
En dan komt nu mijn vraag: hoort de kar met paard en koetsier bij het langzame verkeer, zoals de fiets of dient ze te worden ingedeeld bij het snelverkeer zoals de auto? Op mijn stuk Luis Morote – binnenkort is de hele straat autovrij – zijn auto’s taboe (behalve die van de gemeente en bij reparaties en verhuizingen). Voor fietsers is wel een strook min of meer vrijgehouden. En nou komt het: in het verleden meden de kar en paard voertuigen de straat, maar vandaag de dag zie ik de houten gevallen achter een paard steeds vaker langskomen onder mijn balkon. Ik denk dat “we” ze maar moeten gedogen, pourquoi pas?

Donderdagavond ben ik natuurlijk veel te vroeg bij de WOMAD, “el festival del mundo” op Santa Catalina. Het echte werk, de muziek dus, begint om 8 uur, maar ik loop er al rond om half 8. Dat geeft mij wel alle gelegenheid om eens een kijkje te nemen op de markt met snuisterijen. Terzijde hangt een metershoge Canarische hond, of is het een tijger, met als onderschrift: “El rugido del Tropicalismo”, het gebrul van de Tropical. Ik ben op zijn tijd een fan van het bekende bier van Gran Canaria en de aankondiging gaat me niet in de koude kleren zitten.
Ik zie in de diverse stalletjes alle bekende toeristische apekool in veelvoud voorbijkomen: armbanden, truitjes, sjaals, hoedjes, ook poppen en klokken, allemaal “fair trade” of in iedere geval “handgemaakt”, van alleen maar “natuurlijke” materialen. De meeste verkopers, onder wie opvallend veel dames, zien er overigens uit alsof ze oprecht menen wat ze zeggen. Het lijkt of ze echt achter de producten staan die ze verkopen en dat bedoel ik hier niet alleen letterlijk. Ik persoonlijk heb er helemaal niks mee. Voor mij zijn het “spiegeltjes en kraaltjes”, om onze hulp aan Afrika in de jaren vijftig te memoreren, “zilverpapier”. Het beste tentje staat voor mij helemaal op een hoekje, waar enkele jongens chocolade uit de regio aan de man proberen te brengen. Misschien moet ik een deze dagen daar eens iets gaan kopen.
Keurig op tijd (om 8 uur) kondigt een beetje een schreeuwlelijk van een man op het grote podium met luide stem aan dat er niks boven de WOMAD gaat. Waar zou het woord ook al weer een afkorting van zijn, vraag ik mij in gemoede af. Dit jaar wordt het muziekfestival voor de twintigste keer gehouden, met maar liefst – hier gaat zijn stem een octaaf omhoog – 23 bijdragen. Niet veel later kondigt hij het openingsoptreden aan: een jongedame genaamd María José Llergo die ons komt verrassen met een flamenco-optreden. Ze is uit Cordoba en wordt begeleid door een al even jeugdige gast met een Spaanse gitaar, Marc López. Hun muziek begint nogal slapjes en veel beter wordt het niet, als María verderop enkele olé’s laat klinken, terwijl Marc dan woest zijn instrument ranselt. Nogal abrupt, na nog geen veertig minuten, zit hun bijdrage er weer op.
Het is dan even wachten op de volgende bijdrage: Bejo + DJ Pimp. Die Bejo blijkt om kwart over 9 een volbloed Spaanstalige rapper te zijn, uit Tenerife of zo, die verondersteld wordt mij het komende uur bijzonder te gaan amuseren. DJ Pimp, spreek uit Piiiiimp, staat schuin achter hem en bemonstert een synthetisizer. Ik kan er niet voor warm lopen, helaas. Bij het derde nummer nok ik af, mij niet gezien! Om kwart voor 10 zit ik met een Ricard met spa en een mooi boek weer op mijn balkonnetje. Het gedonder en geknetter gaat verderop nog een hele tijd door, maar ik heb voldoende afstand om er geen last van te hebben.

Op de vrijdagmorgen bedenk ik nog eens opnieuw dat ik echt niet zonder potsvrow kan. A.s maandag op de universiteit zal ik nog eens proberen er werk van te maken, als ik niet eerder al bij de WOMAD een kennis tegen kom die mij kan helpen aan een “limpiadora”.
Dan bedenk ik dat een nieuw plaatje geen kwaad kan. Afgelopen zomer heb ik me in Maastricht zitten afvragen of Jacques Dutronc een man was met maar één hit: “Il est cinq heures, Paris s’eveille”. Als ik dan in de digitale catalogus van Muziekweb in Rotterdam kijk, blijkt er een overzichtsplaat te zijn uit 2009, met drie keer twintig nummers van de man: uit de periodes 66-68, 67-71 en 72+. Hier is allerlei moois uit zijn beginjaren:
01. Et moi, et moi, et moi
02. Les playboys
03. On nous cache tout, on nous dit rien
04. Mini, mini, mini
05. Les gens sont fous, s tempps sont fous
06. Les cactus
07. L’aventurier
08. La comparade
09. J’aime les filles
10. J’ai tout lu, tout vu, tout bu
11. L’idole
12. La publicité
13. Le plus difficile
14. Les rois de la réforme
15. L’espace d’une fille
16. Hippie, hippie, hourah
17. Le courrier du coeur
18. Comment elles dorment
19. Fais pas çi, fais pas ça
20. La fille du Père Noël (live)
Van Jacques Dutronc kun je een hoop beweren, maar “Il est cinq heures, Paris s’éveille” is zeker niet zijn enige hit, en ook niet zijn eerste. Uit de periode 1966-68 kan ik, met de cd in mijn hand, zonder probleem een aantal andere, eerdere meezingers opsommen: “Et moi, et moi, et moi”, “Les playboys”, “Mini, mini, mini” en “J’aime les filles”. Ook verderop op de plaat ontdek ik aansprekende liedjes, zoals “Le plus difficile” en “Hippie, hippie, hourah”.

Onderweg naar mijn volgende bezoek aan de WOMAD kom ik in mijn straat een meisje tegen dat op haar t-shirt heeft staan: “yo no soy blogger”, ik ben geen blogger. Heb ik hier eerder niet al eens een “niet blogger” t-shirt aandacht gegeven? Hoe dan ook, ik ben het wel, een blogger. Dan loop ik richting het podium op Santa Catalina, waar de groep Château rouge (met een hoedje op de a vanwege de weggelaten s) zijn opwachting maakt.

Mijn tweede avond WOMAD heeft meer goeds voor mij in petto dan de avond ervoor. Het is met Château rouge direct raak. De groep, vooral drie gitaren, komt overigens niet uit Frankrijk, maar van de Canarische Eilanden. Er begint een stukje Sergio Leone (vermoed ik) te spelen, dan komen de gitaristen op en zetten vol in, als eersteklas vervangers van de beroemde componist, met wat je noemt stevige rock ‘n’ roll. Er wordt bij gezongen, meestal in het Engels, maar ook af en toe in het Spaans. Een woordje Frans kan ik niet ontdekken. Kan de groep zich niet beter “Castillo rojo” of “Red Castle” noemen? Het ziet er allemaal wel heel professioneel uit.
Om 7 uur is het aan de achterkant van Santa Catalina voor het eerst te doen. Daar treedt dan Ida Susal op. Ik ken haar niet, maar een groot publiek heeft ze met haar bandje wel. Ik vrees dat ze hier uiterst populair is. Als frontvrouw bespeelt ze een megatrommel en een gitaar en daarbij is ze ook nog eens de zangeres en dame die de nummers aan elkaar praat. Ik vind haar niet zo geslaagd, eerlijk gezegd zelfs een beetje tegenvallen.
Dat maakt dat ik haar optreden niet helemaal uit zie en me in de richting van de “Gastrobares” beweeg. Bares is het meervoud van bar en gastrobares zijn er kennelijk voor het eten, de maag. “Hamburguesas, perritos calientes (hotdogs), papas fritas”, het is er allemaal. De mensen van de verschillende neringen hebben een goede avond, als ik het zo bekijk.
Dan ga ik, met de meute, terug naar Santa Catalina, voor een optreden van Maalem Hamid El Kasri. De man is uit Marokko, begrijp ik, en hij begeleidt zich op een houten geval dat wel iets van een gitaar wegheeft, zelf in elkaar gezet. Links en rechts van hem staan twee mannen met trommeltjes (The 4 Tops?) en de zaak wordt gecompleteerd met een drummer (en op het einde ook nog een echte gitarist). Maalem en nog heeft een wat vreemde stem en klinkt 100% Arabisch. Ik versta er net als bij Amt Diab geen woord van. Veel verschillende tonen komen niet uit zijn tokkelinstrument. Ook van Maalem’s tussenstukjes krijg ik niks mee, maar een keer hoor ik hem wel “Gracias” zeggen en op het einde, tussen een litanie aan Marokkaans, ook “I love you”. Enkele Marokkanen bij mij in de buurt kunnen er geen genoeg van krijgen.
Op weg terug naar het tweede podium zie ik een mooie reclame van Pepsi Max, mijn tweede keus als het om suikervrije cola gaat. “Si no la amas, no la has probado”, als je er niet van houdt, heb je het niet geprobeerd. Dan sta ik oog in oog met de groep Talisk, een drietal uit Schotland: in het midden een jongen, die op Messi lijkt, met iets dat op een bandoneón lijkt. Links van hem zit een groot uitgevallen meisje met een viool en rechts een jongen op gitaar. Geloof het of niet, maar ze spelen – instrumentaal, geen zang – het dak van de tent, adembenemend. En het gaat maar door, waarbij met name de bandoneonista (bestaat het woord?) ons steeds meer opzweept, in een echt ijltempo. Zelfs ik zie mezelf meedeinen op de Schotse volksmuziek. Voor een optreden als van Talisk, daarvoor kom ik naar de WOMAD.
Het is over 10 uur, als ik terug naar het podium op Santa Catalina ga. Daar is net Delgres begonnen, overduidelijk een Franse groep, getuige ook de eerste liedjes in het Frans. Het gaat om een man met gitaar, geflankeerd door eentje met een bombardon (het lijkt Rocky wel) en voor de compleetheid nog een drummer aan zijn “batería”. Vooral om de gitarist is het kennelijk te doen. Echter, na vier uur muziek hiervóór “how iech de pin d’rin” en ga terug naar mijn balkonnetje. Ik moet trouwens eens vreselijk plassen en daar heb ik op mijn etage twee wc’s voor.

Zaterdag, haarwasdag. Vorige week heb ik als champoo nog mijn eigen Reflon Flex Clásico, met keratine gebruikt, maar de kennissen van Eva, hier op bezoek, hebben een halfvolle fles Geniol Champú Anticaspa achtergelaten. Volgens de verpakking is het de “eleccion natural para tu familia”, natuurlijke keuze voor je gezin/familie, en ook nog eens met “menta y piritionato”, munt en … Hier houdt mijn kennis op. “Piritionato” of iets wat daar dicht bij komt is niet in mijn Spaans woordenboek te vinden. “Piripi” is bezopen, een “piro” is een snotlap (zakdoek), maar “piritionato”? Toch staat het zo op de fles. Het champoo-spul, van een firma uit Barcelona, “refresca y previene formación de caspa”, is verfrissend en voorkomt roosvorming.
Vooralsnog is het mij allemaal om het even, of ik nou Revlon Flex Clásico op mijn kop smeer of Geniol Champú Anticaspa.

‘s Middags begint het eerst te miezeren, maar al snel gaat het over in spetteren. Ik weet niet hoe snel ik mijn wasgoed moet binnenhalen, dat op mijn plat hangt te drogen. Als ik om even voor 6 naar Santa Catalina wil, voor een derde avondje WOMAD, komt het water opnieuw met bakken nar beneden. Ik wacht op het overdekte balkon (loggia dus) en gelukkig is het een kwartier later weer droog. Niettemin, om 7 uur, als ik nieuwe aanstalten maak, volgt een nieuwe stortbui. Nu begin ik me toch af te vragen of ik niet beter thuis kan blijven. De hele tijd regen is hier een zeldzaamheid, maar Las Palmas zit in deze tijd van het jaar niet om buitjes verlegen.
Dan, bij een volgende “sjoor” om half 9, houd ik het buitenleven voor gezien en kies voor een film op mijn laptop. Het wordt “Heaven and earth” van regisseur Oliver Stone. Het is net net als zijn eerdere “Platoon” en “Born on the fourth of July” een Vietnamfilm, deze keer twee uur en een kwartier lang. Deze keer is hij echter helemaal bedacht vanuit de Vietnamezen. Voor de rol van hoofdpersonen Le Ly en haar moeder tekenen Joan Chen en Hiep Thi Le. We volgen ze eerst in hun dorp Ky La, dat in 1953 al met de Fransen van doen krijgt. Het dorp delft definitief het onderspit, als de mensen van Diem, gesteund door Amerika, in 1963 komen vertellen dat de club van vrijheidsstrijders, de Vietkong, een grote bende communistische vijand is. Le Ly verhuist naar Saigon en later naar Danang, wanneer ze in Saigon ontslagen wordt, als de huiseigenaar haar heeft zwanger gemaakt. Dan komt ene Steve Butler in beeld, gespeld door Tommy Lee Jones, die zich over haar ontfermt en haar later met de kinderen ook meeneemt naar de Verenigde Staten, naar San Diego. Daar loopt het huwelijk drie jaar later op de klippen. Het verhaalt eindigt, als Le Ly – intussen een succesrijke zakenvrouw – nog veel later nog eens teruggaat naar haar geboortedorp.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten