vrijdag 27 november 2015

Weblogbrief 11.05, 27 november 2015

Weblogbrief 11.05, 27 november 2015

Buenas noches, frikis de salud, goedenavond, gezondheidsfreaks. Of het niks is, ben ik hier met mijn vijfde brief van mijn zes maanden vakantie in de (sub-)tropen. Bijzonder lang wordt hij deze keer niet, omdat ik hem vrijdagmiddag al ga posten. Aan de andere kant, is kwaliteit niet net zo belangrijk als, of misschien nog wel belangrijker dan kwantiteit? Ik zal mij er echt voor inzetten de komende dagen om jullie met een acceptabele brief op te zadelen, eentje die door de beugel kan. En houd er rekening mee dat deze brief nogal wat muziek gaar bevatten, van jonge Nederlandse singer-songwriters, die momenteel “in” zijn. Hier komt-ie.

“¡Qué bruto!”, wat lomp. Dat zei de jongeman tegen de chauffeur van mijn bus terug naar de bewoonde wereld. Hij zat een spelletje te doen op zijn tablet, toen de bus ineens een min of meer noodstop maakte, omdat een roekeloze automobilist plotseling vlak voor de bus opdook. Dat kostte hem wellicht punten bij zijn “game”.
Hij is niet de enige in de bus die met zijn telefoon aan het spelen is. Als ik uit mijn blote hoofd een schatting mag maken, is dat een bezigheid in de bus van minstens een kwart van de aanwezigen en het neemt alleen maar toe in de tijd. Men kijkt naar zijn mail en lacht er verdwaasd bij, er wordt vooral door de jeugd druk ge-sms’t en terugge-sms’t.Naast mij op de bank zit een ouder iemand (nog ouder dan ik) foto’s te bekijken van heiligenbeelden die hij gefotografeerd of gedownload heeft. Achter mij zijn twee dames van climacteriële leeftijd een hele trits foto’s van hun kinderen aan het bekijken. Nog even en dan ben ik de zonderling: iemand die in de bus gewoon voor zich uit of uit het raam kijkt.

Laat ik maar eens een muziekje opzetten. Omdat Trudie morgen komt, maak ik er een Nederlands jonge zanger-schrijver- mannenweekje van.
Enkele jaren terug deed Anouk het aardig op het Eurovisie Songfestival. Vorig jaar waren Waylon& Ilse DeLange goed voor een tweede plaats, direct achter een travestiet uit Wenen. Dit voorjaar ging het faliekant mis met Trijntje Oosterhuis, die ongeveer alles fout deed wat je als zangeres in Wenen fout kan doen. En dan komt nu Douwe Bob (Postuma) eraan. Van hem heb ik twee Cd’s, “Born in a storm” uit 2013 en “Pass it on” uit 2015.Zijn muziek en zijn stem hebben wel wat van die van Paul McCartney. En je moet zijn Cd’s een paar keer horen om ze tot hun recht te latenkomen, vind ik. Laat ik de laatste maar eens draaien; hier zijn de dertien nummers:
01.Pass it on
02.Can’t slow down
03.Take it all
04.Sugar
05.Doctor
06.Sweet sunshine
07.Hollywood
08.Moring sunset
09.Gini
10.The news
11.We’ll seeyou
12.Fine line
13.Hold me (& Anouk)
Het is op deze plaat niet allemaal hosanna van Douwe Bob, maar toch: als geheel kan de Cd “Pass it on” ermee door. Enkele uitschieters naar boven vind ik “Take itall”, “Hollywood”, Morningsunset”, “We’llbegone” en “Fine line”.Maar om over naar huis te schrijven is ze m.i. niet. Overigens, de andere Cd van hem, “Born in a storm” vind ik van hetzelfde laken een pak: aardig, maar niet echt goed.
Iets anders is of Douwe Bob in Zweden in 2016 de voorronde (halve finale) van het songfestival gaat overleven met zijn nieuwe nummer, zelfs een gooi gaat doen naar de hoofdprijs. Het Eurovisie songfestival is immers steeds meer verworden tot een poppenkast, waar Jan Klaassen niks bij is. Het is meer show dan mooie muziek. En de jury’s van de Oostbloklanden hebben de foute neiging om vooral elkaar de punten te gunnen. We wachten af.

Wisten jullie dat het ook hier a.s. zondag 29 november “Día del árbol” is, boomdag. Hier vindt het boom planten plaats in een tuin, wat zeg ik: hortus, in het plaatsje Firgas, waar mijn lokale bronwater vandaan komt. Dat lees ik op een aankondiging die ik onder ogen kreeg.
Ik neem aan dat er a.s. zondag ook Nederland extra aandacht voor “De Boom” op zijn plaats is. Ik heb begrepen dat Lux &Dalí de vruchten hebben mogen plukken van hun boom ergens in de buurt van Amsterdam. Hun boom is een walnotenboom en als nog iemand een kilo van die “nueces” wil, kan hij of zij zich waarschijnlijk nog wel bij Eva & Jan Willem vervoegen. Die hebben nu echt zakken van het spul in de kelder staan.
Het schijnt allemaal voor een goed doel te zijn, dat “Día del árbol”, niet alleen om aldus je eigen boom te kunnen koesteren, maar zelfs om de opwarming van de aardbol tegen te gaan. Het milieu, wie ben ik om daartegen in protest te komen.

Waar het rechtse stuk van Las Canteras een laatste bocht maakt, naar links, bevindt zich een Italiaans restaurant genaamd Loopy’s. Het ziet er altijd uitnodigend uit, maar of ik er eens wil gaan eten, is andere koek. Mijn eerste indruk is dat het de zoveelste pizzatent is.
Men doet daar wel alle moeite om argeloze voorbijgangers te lokken. Het personeel zie er smetteloos uit, de tafeltjes – ook buiten – zijn gedekt als een volle kop haar (mijn bedenksel) en ten overvloede zie ik ook nog een aantal geschreven aanbevelingen. “Hier kun je lekker eten” en “pluk de dag” kan ik nog helemaal volgen, maar mij wordt dringend aangeraden om ook eens hun “mojito” te proeven en, nog bonter: “reir a carcajadas”. Bij Loopy’s is het niet glimlachen (“sonreir”) of tijd voor een lach (risa”), bijv. schamper (“despecha”), slap (“floja”), besmuikt (“disimulada”), vet (“repelente”) of gul (“franca”). Bij Loopy’s is het schaterlachen geblazen (“reir a carcajadas”). Mijn soort van aanbeveling is het niet, maar laat ik toegeven dat het toch wel wat heeft. En… na afloop ga je er vandaan en je weet volgens de zaak: hier kom ik nog eens terug (“salir con ganas de volver”).

Al per email vertelde Trudie me dat ze mijn tuin in Maastricht heeft verrijkt met twee planten, een met chrysanten en de andere met herfstasters. Volgens haar gaan die het heel goed doen en zijn ze echt een aanwinst.
Met chrysanten (“crisantemos” in het ABS) heb ik helemaal niets, volgens mij wordt het hoog tijd dat die bij het onkruid worden ingedeeld. Ik ga ze tot mei laten staan; het eerder uittrekken is me mijn reisje naar Maastricht begin februari niet waard; dat is gereserveerd om carnaval te vieren en niet om mijn tuin te doen. Met het andere gewas, herfstasters (“ásters de floraciónotoñal”) heb ik meer op. Opzij rechts in mijn Maastrichtse tuin staat al een hele struik met dat spul. In september of zo komen er blauwpaarse bloemen aan en daar is niks mis mee. Als Trudie nou op een andere plek nog een struik heeft geplant, maak ik er geen punt van. Heb ik in het najaar ook nog wat te genieten!Zoals zingen dubbel bidden is, kijk ik dan op twee keer plekken tegen een blauwig bosje aan.

Woensdagmorgen werd ik om half 8 wakker, niet uit mezelf, niet vanwege Trudie’s komst, maar omdat er extra geschoven werd met de stoelen beneden bij CafeteríaNuevoMurias. Carlos, eerder geopereerd aan een rughernia, is weer helemaal terug onder de mensen. Ik kijken, maar het was zijn rechterhand, de kale met zijn chronische rugprobleem (Bechterew?), die rode kussentjes van biermerk Cruzcampo op de zestien rieten stoelen buiten deed, zittingen en rugleuningen. Vanaf twee hoog kon ik naar hem zwaaien en dat deed ik ook. Hij zwaaide terug, een heel aardige man.
Plotseling bedacht ik dat ik hem, de tweede ober of Carlos zelf nog eens het internetadres met wachtwoord van het café moest vragen. Dan kan ik vanaf mijn flat mijn mail lezen, mijn brieven aan jullie versturen enz. Of nee, dat internetadres met wachtwoord kan ik Trudie beter laten vragen, als die met haar iPhone in de aanslag met mij beneden een “tas” koffie “con leche” gaatdrinken.
Ze kwam overigens veel eerder op vliegveld Gandoaan dan ik dacht. Als aankomsttijd 11 uur gepland; als alles meezat, zou ze dan net nog de bus van kwart over 11 halen en ongeveer om kwart voor 12 op Santa Catalina zijn. Echter, ik kreeg op mijn balkonnetje om kwart over 10 een mailtje dat ze al in de bus zat. Ik kon me nog net douchen, voordat ik haar mocht ophalen. Om even voor 11 zaten we al aan de koffie beneden. Desgevraagd bleek het internetadres van het café van Carlos “rascay gana” te zijn, kras en win, zoals bij de krasloterij. Trudie kreeg mondeling ook een wachtwoord van mijn favoriete kale, maar dat wist ze niet meer, toen ik ernaar vroeg. Tegelijkertijd bleek de internetverbinding van het café op twee hoog zo slecht te zijn dat het niks werd. Ze zou het later nog eens proberen.
’s Middags kwam Carlos zelf ons opnieuw het wachtwoord aanreiken. Dat ga ik hier niet geven, omdat dat nogal privé is volgens hem. Echter, boven kon ik het internetadres nog steeds niet vinden op mijn laptop, tussen allerlei andere buren, van wie ik het wachtwoord ook niet weet.

Intussen vind ik dat ik wel een nieuwe Nederlandse singer-songwriter bij jullie moest introduceren. Dat wordt niemand minder dan Blaudzun, een schuilnaam. Voor zijn vrienden en zijn moeder is het Johannes Sigmond. Wie is dat nou weer, koopman? “Na ampel overwegen” kies ik voor dit buitenbeentje, omdat hij volgens mij echt weer eens wat anders is. Ook zíjn muziek is Engelstalig, net als bij Douwe Bob, maar ik vind hem vele malen authentieker. Zijn melodieën hebben iets vreemds, iets verhevens, zijn teksten zijn prima de luxe en zijn stem is net ietsje te hoog en te hees om normaal te klinken. Misschien is een vergelijking met Bryan Ferry op zijn plaats, het voormalige boegbeeld van Roxy Music. Echter, waar Ferry geregeld scoorde en scoort met nummers van anderen, zoals van Bob Dylan (Let’s stick together”, “A hard rain is gonnafall”), is Blaudzun helemaal Blaudzun in woord en daad. Op foto’s maakt de man op mij wel de indruk dat hij geestelijk niet helemaal bij de les is. Hij zou bepaald niet mijn eerste keuze zijn om ons landje te vertegenwoordigen op een songfestival. Tegelijkertijd denk ik dat als Blaudzuneen inwoner van Engeland zou zijn of ergens in de Verenigde Staten domicilie zou hebben, hij met een beetje geluk ook daar best bekend zou kunnen worden.
Bij mijn weten heeft Blaudzun tot dusver drie Cd’s op zijn naam staan: “Seadrift soundmachine” uit 2010, “Heavy flowers” uit 2012 en “Promises of no man’s land” uit 2014. Laat ik net als bij Douwe Bob de meest recente aan jullie presenteren. Hier zijn de elf nummers:
01.Euphoria
02.Promises of no man’s land
03.Too manyhopesforJuly
04.Hollow people
05.Kids around (Hollowpeoplerevisited)
06.Wasteland
07.Any cold wind (sweet Selene)
08.Streets of Babylon
09.Halcyon
10.Ocean floor (from all thestars)
11.Wingbeat
Met zo’n serie kun je thuis komen! Over de hele breedte vind ik zijn “Promises of no man’s land” van hoog niveau. Bovenmatig goed vind ik nummers als “Euphoria”, “Too manyhopesforJuly”, “Wasteland”, “Halcyon” en “Wingbeat. De loftuitingen gelden m.i. ook voor zijn twee vorige Cd’s. Luister eens naar “Midnight room” en “QuietGerman girls” op “Seadrift Soundmachine” of naar “Elephants” en “Whotook the wheel” op “Heavy flowers” en je weet wat ik bedoel. De man kan er echt wat van. Koop of leen eens iets van hem. Bij Centre Ceramique in Maastricht liggen zijn Cd’s voor het grijpen. Tegelijkertijd denk ik bij het nummer “Halcyon”: daar krijgt hij nog last mee, met die pillen. De tijd zal het ongetwijfeld leren.

Intussen was Trudie terug van een woensdagmiddagje strandslapen, pardon van het zonnetje genieten in een veredelde strandstoel. Al vrij snel daarna liepen we over Las Canteras in de richting van La Oliva voor een drankje. Van Trudie hoorde ik vervolgens de akeligste verhalen over de nasleep van de aanslagen in Parijs. De aanslagen zelf waren op vrijdagavond de 13de, op een aantal plaatsen min of meer tegelijk, allemaal openbare ontspanningsgelegenheden, die volgens hun islam verboden zijn, zoals terrassen, bij een voetbalstadion en in een concertzaal. Zeven van de acht Isis-terroristen bliezen zichzelf in Parijs uiteindelijk ook op, na het nodige geratel met mitrailleurs en dergelijke.De achtste boosdoener, die kennelijk nog even niet dood wilde, wordt nu met man en macht gezocht door zowel de westerse politie als door Isis zelf. Het is volgens Isis wel de bedoeling dat je jezelf opblaast na gedane arbeid – dat hoort bij het spel. Als je dat niet doet, heb je een probleem.
Over de aanslagen heb ik vorige week uiteraard zitten lezen in Canarias7 en El Pais. Zelfs mij met mijn beperkte kennis van het dagelijkse nieuws is het drama met zo’n 120 dodelijke slachtoffers niet ontgaan. De nasleep, zoals Isis hem trouwens voor ogen had, was echter net zo onthutsend. West-Europa is na 13 november kennelijk in rep en roer geweest, vooral in de week na de aanslagen. Heel Parijs hield zich dagen lang muisje stil en wachtte af tot de overheid weer enig groen licht gaf. President Hollande zag ik op TV, op bezoek bij Obama, om met hem de nieuwste acties tegen Isis door te nemen. (Overigens zetten de bombardementen van Rusland veel meer zoden aan de dijk, maar daar hoor je minder over.) In Brussel - de overgebleven aanslagpleger komt uit Molenbeek bij Brussel - is dagenlang een verbod geweest om ook maar de straat op te gaan. De scholen waren er dicht, mensen gingen niet naar hun werk enz. De Flixbus reed helemaal leeg van Maastricht via Brussel naar Parijs en terug; niemand wou nog naar die steden toe. Allerlei manifestaties in West-Europa gingen de afgelopen weken niet door, zoals de voetbalwedstrijd Duitsland-Nederland in Hannover. Het concert van André Rieu en zijn orkest in Hasselt is uitgesteld tot in februari. En zelfs vinden een hoop mensen vinden dat je vandaag de dag in West-Europa maar beter geen vliegtuig kunt nemen; Trudie had haar reis naar mij al geboekt en betaald; dat verandert de situatie natuurlijk.
De chaos ook in Nederland was compleet en suddert nog steeds door. Kunnen we, als de storm definitief geluwd is, de volgende serie Arabieren met een bomgordel om hun taille verwachten en waar dan wel?Niettemin, hoe adequaat zijn eigenlijk al die drastische maatregelen van hetvoltallige Europese establishment? Als je zelfmoordterroristen toch niet tegen kunt houden, wat heeft het dan voor zin om een weekje de teugels heel strak aan te houden om ze daarna gewoon weer te laten vieren.

Er zijn van die woorden waar ik steeds opnieuw moeite mee heb. Vanuit mijn balkon kijk ik opzij links uit op een straat met de naam “calleVientinueveDe Abril”. Op die dag zal hier wel ooit eens iets aparts zijn gebeurd. Maar waarom is het “Abril” met een B en niet met een V of voor jullie, “Hollenders” zelfs een P? Ik heb eerlijk gezegd geen idee en daar laat ik het maar bij.
Nog eentje? Dan doe ik eens het werkwoord nemen. Als het over voeding gaat, zeg je in het Spaans “tomar”, zoals in “tomarunbocadilla”, een broodje nemen. Soms echter, als het iets van vastpakken heeft, zeg je “coger” zoals in “coger la guagua, dat is (hier althans) de bus nemen. En nu komt het: ik kan jullie echt een heel rijtje uitzonderingen op de regel opsommen, waarbij je “coger” moet zeggen in plaats van “tomar”of net omgekeerd. Aantekeningen maken is “tomarapuntes”, een dag vrij nemen is “tomarseundía libre” en een besluit nemen is “tomarunadecisión”. Aan de andere kant, rechtsaf slaan is “coger a la derecha”, een griep opdoen “cogerunagripe” en voor wie het nog lezen wil: een klein glas bier is een vijfde liter is “unacañacogeunaquintalitro de cerveza”.Uiteindelijk hangt een taal, ook Spaans, van uitdrukkingen aan elkaar.

Op de donderdag, gisteren dus, besluit ik in de namiddag, ondanks mijn enorme plezier met de albums van Blaudzun, om mijn derde Nederlandse jonge zanger-schrijver aan te kondigen. Naast Douwe Bob en Blaudzun kan Tim Knol als artiest niet misstaan, vind ik. Hij is alweer iemand die de teksten en muziek van zijn liedjes zelf bedenkt en tevens de uitvoerder is. Van Tim Knol heb ik net als van Blaudzundrie Cd’s, “Tim Knol” uit 2010 (zo hoort het, de eerste heet gewoon naar jezelf), “Days” uit 2011 en “Soldier on” uit 2013. Bij mijn weten is de Cd “Soldier on”, hoewel van ruimtwee jaar terug, zijn laatste en laat ik die dan maar eens voor jullie opzetten. Hier zijn de elf nummers:
01.Soldier on
02.Motion of life
03.If my mind could beat myheart
04.Buy the ocean
05.Enjoy the spectacle
06.Sea of shame
07.Take care of your mind
08.Cold, colddrain
09.Highflyer
10.Sister romance
11.Rearview mirror
Net als bij Douwe Bob, vind ik “Soldier on” best uit te houden, maar ervan uit mijn bol gaan is iets anders. Lijkt zijn muziek een beetje op die van the Byrds in de jaren zestig? Er zitten natuurlijk bestaardige nummers tussen, zoals titelsong “Soldier on”, “Motion of life”(hoewel) en “Buy the ocean”, maar als geheel is mij het album toch een beetje te zweverig, ook aan de kinderlijke kant, alsof het vooral voor tieners bedoeld is en niet ook voor ouderlingen. Ik vind Tim Knol best leuk, ben blij dat ik zijn muziek heb kunnen lenen bij Centre Ceramique, maar ik zou “Soldier on” niet snel gaan kopen. Dat heb ik trouwens met de andere twee Cd’s van Tim Knol, “Tim Knol” en “Days”.
De balans opmakend vind ik de muziek van Blaudzunecht veel beter dan die van de andere twee jonge Nederlandse singer-songwriters. Het zij zo!Ik zal er even mee wachten, maar later zal ik hier ook eens mijn mening geven over een aantal Nederlandse (jonge)dames die intussen als singer-songwriter door het leven gaan.

Donderdagmorgen al ben ik met Trudie vlees en vis gaan kopen in de “mercado de la puntilla”, de overdekte markt vanuit mijn flat naar rechts op Las Canteras. In totaal was het voor 45 euro, de groente niet meegerekend, en dan heb je hier ook wat. Gisteravond en vanmorgen is ze daar goulash en zuurvlees van gaan maken, terwijl we gisteravond als warm eten allebei een grote moot gebakken tonijn hadden, met rijst en bloemkool. Trudie kreeg haar tonijn geeneens op, zo overdadig was het. En terug naar Maastricht is ze nog niet. Er komt bijv. ook nog een klein maatje voetbal gehaktbal aan.

Daarmee ben ik dan aan het einde van deze brief, die ik vanmiddag kan gaan posten op de universiteit. Trudie gaat dan op een gratis gehuurde fiets een geocache van 17 km doen en we zien elkaar om half 6 weer bij de “plaza de las ranas” in Triana, het andere centrum van de stad samen met Vegueta.
Ik heb best wel tijd van lezen gehad de afgelopen dagen, ook vanmorgen nog, maar mijn laatste boek, 527 bladzijden dik, heb ik helaas nog niet uit. Daarmee vervalt eenmalig mijn boekenbijlage in deze brief.
Ik wens het jullie, maar strooi alvast eens wat pepernoten voor je kinderen en kleinkinderen. Neem zelf alvast eens een taaitaai of als je niet meer in Sinterklaas gelooft, je eerste stukje boterletter. Ik hoop jullie weer langs deze mij sympathieke weg te ontmoeten over precies een week, op vrijdag 4 december, de dag voor surprisenavond. Dan is mijn dierbare geliefde alweer twee dagen “heivers” en zit ze in Eindhoven aan de chocolade letter. De ballen maar weer en tot ziens, hasta luego, PaulK.

maandag 23 november 2015

Weblogbrief 11.04, 23 november 2015

Weblogbrief 11.04, 23 november 2015

Favoritos compadres, geliefde vrienden, how goes it? Zoals vorige week al braafjes aangekondigd, is hier mijn vierde brief van mijn winter 11 voor de kust van Afrika. Hij is nog keurig op tijd, zelfs een dag te vroeg, voordat Trudie mij overmorgen komt lastig vallen: mijn ijskast vullen met allerlei lekker eten, nieuwe geocaches hier oprapen, Marja, Klaar en Cyntha vanuit Maspalomas naar Las Palmas transporteren en terug, het strand frequenteren om een bruin kleurtje op te doen, en ga zo maar door. De afgelopen zes dagen zie ik als stilte voor de storm. Daar gaan we. We? Ik bedoel mezelf natuurlijk.

Vorige week heb ik op de oude faculteit het nieuwe carnavalsliedje, CONFETTI van het duo Verhoeven/Ummels, uiteraard een aantal keren gedraaid, met de muziek erbij. Een eenvoudige link naar de finale winnaar van het concours in de muziekgieterij is www.rtvmaastricht.carnavalsliedje.2016. “Iech höb confetti in mie blood, de dreikwaartsmaot in miene voot, ’n dikke zjiem trek door mien oere”, ik moet zeggen: daar kunnen ze me vanaf nu tot en met Asselegoonsdag voor wakker maken. De tekst is simpel, maar mag er zijn, maar intussen vind ik ook de onderliggende melodie, hoewel geen paso doble, best te genieten.

Thuis heb ik sinds woensdagochtend een Cd opstaan getiteld “The rough guide to African blues”. Een mens hoeft wat mij betreft niet steeds hetzelfde genre muziek te ambiëren. Daarbij zit ik hier met mijn voeten in het Afrikaanse water, dus pourquoi pas? Hier zijn de veertien nummers van het verzamelalbum:
01.Mariem Hassan
La tumchianni
02.Nuru Kane
Goree
03.Corey Harris & Ali Faka Touré
Special rider blues
04.Boubacar Traoré
Mariama Kaba
05.Oumou Sangare
Mogo ti diya bee ya
06.Etran Finatawa
Iriarer
07.Afel Bocoum
Jaman Moro
08.Rokia Traoré
KeleMandi
09.Ayaléw Mèsfin & Black Lion Band
Feger AydelemWey
10.Djelimady Tounkara
Segui
11.Bob Brozman&Djeli Moussa Diawara
Maloyan devil
12.Rasha
Azaraalhai
13.Daby Balde
Waino blues
14.Baada Maal & Mansom Seck
Bibbe Leydy
Ik hoop maar dat ik het allemaal een beetje netjes heb opgeschreven, maar sluit niet uit dat ik nog ergens een steekje heb laten vallen. Niettemin: de bedoeling is goed. Willen jullie ook nog van ieder nummer weten uit welk land het precies komt? Dat mogen jullie dan zelf op Wikipedia opzoeken, liefst een Afrikaanse versie. Of je gaat een bezoekje brengen aan Centre Ceramique in Maastricht en zoekt daar op de derde etage de Cd even op, met het bijbehorende boekje.
Het is een Cd waar je echt een paar keer naar moet luisteren om hem (haar eigenlijk) op zijn waarde te schatten. Enkele uitschieters naar boven vind ik bijv. nummertje 1 (“La tumchi anni”), nummertje 3 (“Special rider blues”, met Ali Farka Touré), nummertje 11 (Maloyan devil”) en nummertje laatst (“Bibbe leydy”). Het zwarte continent, de Afrikaanse blues, mooi is en blijft het.
(En natuurlijk heb ik nog veel meer verzamelplaten uit Afrika. Afgelopen zomer liep ik tegen Desert blues 2 en 3 aan - Desert blues 1 had ik al, mocht ik Masa Música de Africa op MP3 zetten plus werd ik de mede-eigenaar van de nodige nieuwe platen van allerlei individuele artiesten. Ik zou zonder probleem een hele brief kunnen vullen met alleen muziek uit het werelddeel.)

Na mijn vorige bezoek aan de universiteit afgelopen dinsdag nam ik bus 12 terug naar mijn deel van de stad. Eerst zat ik in het parkje bij het Lichtkasteel een tijdje te lezen in mijn (eerste) boek van de afgelopen week. Die Ellory, intussen 50 jaar, moest maar weer eens een prijs krijgen; die is minstens zo goed als mijn favoriete andere thrillerschrijvers. Achter mijn bankje is een grasveldje, een “césped”, en niet “sintético”. Dat is voor honden verboden terrein heb ik begrepen: “no dejes que tu perro ocupe este jardin”, maar ik zag er verschillende met elkaar stoeien en de kleuters waren ook niet helemaal van het gras vandaan te houden. “Moet kunnen”, denk ik dan, maar de dienstdoende parkwachter houdt er – lachend, dat wel – de wind onder.
Om half 7 ongeveer, het werd net donker, begon aan de andere kant van het terras daar (van de “kiosco piscolabis castilla la luz”) een evenement waar ik het mijne van moest hebben. Een “campeón cometa” - dat stond tenminste op zijn rug geprint - probeerde een hele meute kinderen, vooral jongens, in toom te houden, die hem hun vaardigheden met de priktol, de “trompo cometa” wilden tonen. Ze moesten allemaal in een grote rechthoek gaan zitten en daarna mochten ze in groepjes van ongeveer tien hun kunstje vertonen, wie zijn (of haar) de priktol het langst draaiende wist te houden. Op het einde was het tijd voor de allerbesten om het tegen elkaar op te nemen. Bekerwinnaar werd een schooljongen in een blauw tenue, met een iets grotere in de combinatie rood/zwart op plaats twee. Het aanhoudende geschreeuw, gejoel en gejuich van de jeugd was niet van de lucht. Om de grote schare kinderen stonden nogal wat vaders, moeders en ouderlingen zoals ik, om hun steentje aan de feestvreugde bij te dragen. Een memorabele gebeurtenis!

Terug op mijn vertrouwde boulevard zag ik dat het zand voor de tiende “belén de arena” al weer gestort was. Een aantal kunstenaars uit diverse landen gaat de komende weken zijn best doen om de kerststal van zand weer cachet te geven. Volgens opgave van de gemeente moet hij op 4 december klaar zijn; vanaf die dag mogen de horden toeschouwers er zich weer aan gaan vergapen. Hij, met trouwens een grote boom ernaast aan Las Canteras, blijft een trekpleister tot na Driekoningen, 7 januari. Ik herinner me dat de “banda municipal de música” er nog eens een ode aan gebracht heeft, toen hij net klaar was. “Jingle bells, jingle bells, jingle all the way”.
Op de terugweg naar mijn flatbleek dat de gemeente een aantal dubbele banken aan de strandkant wit opgeschilderd had. Op een papier erbij stond gedrukt: “recién pintado”. Heb ik jullie dat al eens eerder verteld? En ook dat op een papier op de bank ernaast de tekst stond: “se ruega NO MOJAR los bancos que estan señalizados”? Is dat zo? Vertaal het dan maar eens voor me! Eén hulplijn zal ik jullie hier geven: “mojar” is Spaans voor nat maken.

Woensdagavond vond ik het tijd om weer eens een bezoekje te brengen aan “La Regenta”, het kunstgebouw vlakbij Santa Catalina. Ik heb daar al heel mooie tentoonstellingen gezien, gratis, bijv. eentje van allerlei hoezen van jazz- en popmuziekplaten. Aan de andere kant, complete tinnef ben ik er ook al tegengekomen.
Het bleek dat er nu een tentoonstelling was, tot begin januari, van twee kunstenmakers die ik nu zal introduceren: Julio Blancas & Carlos Nicanor. Hun werk is samengebracht onder de naam “Osmosis”. Jullie weten hopelijk nog wel wat osmose betekent, dan hoef ik dat hier niet uit te leggen. Blancas was goed voor de nodige doeken, vooral in zwart/wit, en eerlijk gezegd, mijn zegen konden ze niet krijgen. De driedimensionale bouwwerkjes van Nicanor vond ik een stuk aangenamer. Eén werk combineerde de creatieve ideeën van het duo: een gelamineerd, polyester houten gevalin de vorm van een levensgrote priktol met bovenop een zwarte substantie. Toch, als ik mijn visie op de twee zalen kunst mag geven, jullie hoeven er niet per se heen.
Later op de avond zat ik nog een tijdje op een bank tegenover mijn flat. Bleek op één hoog bij een van de buren boven het filiaal van Bankia al een kerstboom op het balkon te staan. Hij zal ongetwijfeld van plastic zijn, met lampjes in alle kleuren van de regenboog. Sinterklaas, dat hebben we hier niet, hoewel 6 december wel een vrije dag is, Día de la Constitución. Nou valt die feestdag dit jaar op een zondag, dus zal hij wel maandag gevierd worden. Intussen zijn kennelijk de voorbereidingen van kerstmis al aanstaande; bij El Corte Inglés zag ik ook al slingers hangen. Wat een geluk voor jullie dat jullie daar pas na Sinterklaas aan hoeven. (Of zijn de kerstkransjes bij de Hema en Albert Heijn al voorradig?)

Ik heb het niet zo erg op de schreeuwende geldklopperij van allerlei liefdadigheidsinstellingen, zeker niet, sinds ik weet (van Marij) dat de bazen een salaris hebben dat hoger is dan dat van onze minister-president. Unicef, het aids-fonds en dergelijke, kan het niet ietsje minder!
Op een groot reclamebord maakt SAVE THE CHILDREN zich sterk; die organisatie kende ik nog niet. We kunnen (een deel van) onze spaarcenten maar het beste aan die weldoeners overhandigen, dan gaat die met plezier de vluchtelingenstroom voor ons indammen. Vooral voor de kinderen op de vlucht heeft SAVE THE CHILDREN een goed woord over; immers: “la mitad de los refugiados son niños”, de helft van de vluchtelingen zijn kinderen. Zo’n uithangbord, mijn stijl is het niet, integendeel!Als ik iets uit te delen heb, gaat het liever naar organisaties als “Amnesty international” of “Artsen zonder grenzen”.

Op de donderdag zou ik gaan eten met Lorena in een mij nog onbekende zaak. Stond er in alle vroegte van de dag een mailtje op mijn telefoon dat het helaas niet doorging. “Mil disculpas” stond erbij, maar waarom ze afmailde (is dat goed Nederlands?) werd mij niet duidelijk.
Niet veel later stond Etel voor mijn deur en die maakte een en ander goed. Ze is een hele tijd in Argentinië geweest, waar ze vandaan komt, maar nu dus weer terug in Las Palmas. De afgelopen twee jaar heeft haar dochter Cecilia het poetsen van mijn flat van haar overgenomen, maar nu heb ik mijn oorspronkelijke “pótsvrouw” dus weer terug.
Etel is ongeveer 60 jaar en “limpiadora” van de buitencategorie. Wel vond ik dat ze nu enigszins kortademig overkwam. Ze had al enige moeite met het beklimmen van mijn trap naar de flat en halverwege haar bezigheden heb ik haar gevraagd of we niet een pauze voor een drankje wilden inlassen. Daar kon ze echter niet aan beginnen en even later zag ik haar met de nodige animo mijn ramen naar het balkon zemen. Met iemand als Etel voor het poetswerk kom ik ongeschonden de winter door. Ik zal eens kijken of ik haar ook weer over Las Canteras zie marcheren in de vroege avond.

In Nederland hebben we diverse plaatsen met het woord “meer” erin. Haarlemmermeer vind ik een aardig voorbeeld. Is wel eens iemand op het idee gekomen om dan ook over buurgemeente Haarlemmerminder te praten? Ik denk het wel. Meerzicht in Amsterdam-West wordt Minderzicht en het IJsselmeer vanzelfsprekend IJsselminder. Tot zo ver is er niets aan de hand.
Iets dergelijks kun je dan ook hier op Gran Canaria bij elkaar fantaseren. Van Maspalomas kun je Menospalomas maken, de jongere zusjes, tevens de dorpjes ernaast. En wat doen we met mijn gewaardeerde Palmas? Mag ik daar in een olijke bui Palmenos van maken? Het wordt dan wel Los in plaats van Las, omdat Palmenos op –os eindigt. Los Palmenos, ik zal eens rondvragen of dit een vondst van mij is of dat diverse moppentappers er al vóór mij opgekomen zijn.

Voor mensen die mijn vorige alinea niks vinden, heb ik nog of alweer een “bon mot” vanaf de boulevard. Jullie kennen hopelijk de slagzin: stel niet uit tot morgen wat je vandaag kunt doen. Bij een van diverse pizzatenten, die naast La Oliva, stond een groot bord met de tekst: “No dejes para mañana lo que puedes comerte hoy”, laat niet tot morgen liggen wat je vandaag al kunt eten. Ik schreef hem ter plekke over en kon de twee “camareros” die met hun menukaarten kwamen aanzetten, nauwelijks ontlopen.

Het is intussen vrijdagmorgen en tijd voor nieuwe muziek. Maar eerst vertel ik jullie dat het vandaag precies veertig jaar terug is dat generaal (Francisco) Franco het tijdelijke voor het eeuwige verwisselde. Pas daarna werd Spanje, inclusief de Canarische eilanden, een westerse democratie, wat dat ook moge voorstellen.
Voor mijn muziek blijf ik bij de blues, maar steek wel over naar de Verenigde Staten, waarheen hele horden zwarten destijds getransporteerd zijn. Tot in de jaren zestig van de vorige eeuw werden ze als tweederangs burgers gezien, iets tussen apen en blanken in. En helemaal rechtgezet is het nog niet, zelfs nu de zwarte Barack Obama president is.
Ik denk dat de meeste nummers van mijn nieuwe Cd van voor de tweede wereldoorlog zijn. De Cd “Copulation blues” is van 1987, maar ik zie hem vooral als een terugblik op een veel eerdere periode. “Copulation blues”, een beetje smerig is de plaat wel. Hier zijn de 22 nummers, ik sla er geen over:
01.Sidney Bichet & his New OrleansFootwarmers
Preachin’ blues
02.Lil Johnson
Stavin’ chain (that rockin’ swing #1)
03.Oscar’s Chicago Swings
New rubbin’ on thatdarnthing
04.Rosetta Howard &theFarlemHamfats
The candy man
05.Coot Grant & Kid Wesley Wilson
Take yourhand offmymojo
06.Yas girl (Merline Johnson)
Don’tyou make me high
07.Pint Jaxon & the Harlem Hamfats (Frankie Half)
Wetit!
08.Lil Johnson & Black Bob
Press my button, ring my bell
09.Alberta Hunter
You can’t tell thedifferenceafterdark
10.Coot Grant & Kid Wesley Wilson
Get off with me
11.Victoria Spivey & Red Allen’s Orchestra
How do they do it that way?
12.Georgia White
If I can’t sell it, I’ll keep sittin‘ on it (before I give it away)
13.Yas man (Jimmy Strange)
Yas, yas, yas
14.Pint Jaxon (& Tampa Red’s Hokum Jazz Band, Frankie Half)
My daddy rocks me withonesteady roll
15.Johnny Temple &the Harlem Hamfats
Stavinchain (#2)
16.Bo Carter
Please warm myweiner
17.Lil Johnson
Youstolemycherry
18.Connie McLean’sRhythm Boys
Sissy man blues
19.Mary Dixon
Youcan’tsleep in mybed
20.Jerry RollMorton
Winin’boy
21.Clara Smith
It’s tightlikethat
22.Lucille Bogan & Walter Roland
Shave ‘em dry
Als dat niet een berg onkuisheid is, weet ik het niet meer. “Stavin’ chain” (twee verschillende liedjes), “New rubbin’ on that darn old thing”, “Take your hand of my mojo”, “Wet it”, “Press my button, ring my bell”, “Please warm my weiner”, “You stole my cherry”, en ik me maar afvragen of seks iets is dat we pas na de Tweede Wereldoorlog bedacht hebben. Niet dus! Het is met deze Cd echt soppen. Lil Johnson, Coot Grant & Kid Wesley Wilson, Pint Jaxon en niet te vergeten de Harlem Hamfats (met dikke dijen?), ook vroeger wist men zeker en wel van wanten. Ik vind het best een mooie plaat, trouwens, die verzameling “Copulation blues”.
In de verzameling mag Lucille Bogan uiteraard niet ontbreken. Van haar, heb ik muziek die is opgenomen in de jaren 1023-1935, uit de tijd van Ma Rainey en Bessie Smith. Behalve “Shave ‘em dry” op “Copulation Blues” ben ik de trotse eigenaar van drie Cd’s met het ene na het andere nummer waar je mee thuis kunt komen. Met dank aan Peter uit Smeermaas, die mij als eerste op haar attent maakte noem ik hier als sprekende voorbeelden ook “Shave ‘em dry 2”, het krakende “Cravin’ whiskey blues” en het onvergetelijke tweetal “Pig Iron Sally” en “Barbecue Bess”.
Terzijde, waar ligt de grens tussen blues en jazz (“yas”)? Die is veel minder scherp te trekken dan je bij een eerste tweedeling zou denken. Dat geldt in het algemeen denk ik voor indelingen van muziek naar genre. Misschien kan ik beter een indeling maken naar ras. Blues en jazz is allebei muziek van de zwarten en folkmuziek, country en pop vat ik samen als riedels van de blanken. Dan zie ik wel nog een aparte categorie voor Zuid-Europese muziek (Spaans, Portugees, Frans, Italiaans, Roemeens) en vooruit, ook nog voor muziek uit (ongeveer) Oost-Europa, Noord-Afrika en Azië. Heb ik daarmee niet alle genres afgedekt? Ik weet het: er blijven ook dan uitzonderingen op de regel, maar niet al te veel.

De zaterdag stond uiteraard in het teken van Real Madrid tegen Barcelona in het Bernabéu. Daarvóór moet ik hier nog iets kwijt over tête-de-veau. Mijn slagersduo op de Scharnerweg in Maastricht, kleine zelfstandigen Jo & Monique Dreessen, verkopen een alleszins acceptabele tête-de-veau. Hij bevat stukjes varkensvlees (neem ik aan) met champignons in een rode saus. En toch, volgens de kenners zoals Philip Prince zaliger is het niet je dat. Tête-de-veau hoort van echt kopvlees gemaakt te worden. Hier is bij de Carrefour “morro” te krijgen dat - ik moet het toegeven – veel meer aan die verwachting voldoet. De stukjes kopvlees, met vet, zitten wel in een rode tomatenpuree-achtige saus. Met wat brood erbij en eventueel enig groenvoer is het echt een traktatie. Zaterdag tussen de middag stond bij mij “morro” op het menu.
En dan mag ik nu naar Real Madrid-Barcelona. Hier begon de wedstrijd om kwart over 5, bij jullie en in Madrid een uur later. Ik zag hem op een terras op plaza Farray, bij El Altillo. Dat is Spaans voor tussenverdieping, ook keukenkastje. Laat ik er kort over zijn: over de hele breedte was Barcelona beter dan Real, voor de rust en na de thee. Mijn Catalanen (hoewel, hoeveel spelers komen uit Cataluña?) waren veel meer een team dan Real. Na 90 minuten stond er een klinkende overwinning voorBarcelona ophet scorebord: 0-4. De doelpunten kwamen van Suárez, Neymar voor de rust en Iniesta en nog eens Suárez in de tweede helft. Het laatste half uur mocht Messi zijn rentree maken na zijn langdurige blessure (die hij had opgelopen tegen UD Las Palmas, maanden eerder). En ere wie ere toekomt, de mooiste goal vond ik die van Iniesta, een kanonschot in de driehoek.
Na afloop zwaaiden veel Madrileense toeschouwers met witte zakdoekjes, ten teken dat er bij de club drastisch iets moet veranderen. Benitez, de trainer, zal een heleboel uit te leggen hebben. Luis Enrique, de trainer van Barcelona, kon zijn lol niet op.

Na de voetbaltopper in het Bernabéu, het hol van de zwaar gewonde leeuw, deed ik nog een rondje Las Canteras. Bij El Esquinita Latina, het Cubaanse café bij de Hiperdino zal ik maar zeggen, speelde een duo muzikanten met “gusto”. De vrouw bediende een minipiano, maar het meeste geluid kwam uit een gitarist. Voor mij was hij een kruising tussen Jimmy Tatipata, een voormalige Molukse rockgitarist uit Maastricht, en good old Chuck Berry. “Rock me, baby”, speelde het tweetal, toen ik er langs liep, “rock me all night long”. Het was best te pruimen.
Op de terugweg naar huis kon ik, net vóór 9 uur, nog net een grote “barrra matalauva” kopen bij de bakker aan de boulevard, met een licht anijssmaakje.

Slapen doe ik hier prima. Op de zondagmorgen werd ik om 6 uur wakker van een mannenstem. Met luider stem klaagde hij zijn nood over een vrouw die hem kennelijk en bij herhaling zwaar bedrogen had. Ten minste, dat maakte ik ervan. Ik ging maar eens plassen en was daarna weer snel vertrokken. Om 8 uur werd ik opnieuw wakker, nu in het daglicht. De man was kennelijk op zijn stek teruggekomen. Op mijn balkon zag ik dat hij half binnen stond in het keldercafé bij mij tegenover. Daar is het best rustig, althans voor de deur, maar nu dus niet. Ik ging maar eens mijn pillen nemen, zes stuks iedere morgen, en daarna koffie “maken”. Toen ik terugkwam op het balkon, was hij verwijderd, opgestapt of wat zal ik ervan maken.
Om even voor 10 kreeg ik mijn eerste regenbui van deze winter te verduren. Hij was stevig en duurde zo’n tien minuten. Ik zat nog steeds droog op mijn balkon, loggia, dus mij kon niks gebeuren. De meeste mensen hier hebben er niet het minste bezwaar tegen, als het groente en fruit in de wei eens een plensbui krijgt. Er zijn zelfs mensen die vinden dat het in Las Palmas te weinig regent; bij die minderheid hoor ik niet, moge duidelijk zijn. Een van de redenen dat ik hier in Las Palmas zit, is dat het hier in de winter mooi weer is.
En toch, ook de rest van de zondag was het aan het waaien en liet de zon zich niet zien. In de avond was ik getuige van nog weer enkele motregenbuien en één echte hoos. Vanmorgen, op de maandag, hang ik toch maar mijn was – vooral de gebruikte lakens op mijn bed - buiten op mijn platje in de verwachting dat het droog zal blijven. Vanavond zal ik bij mijn thuiskomst kijken wat ervan geworden is.

Mag ik op de valreep nog één keer van muziek wisselen voordat ik deze brief aan jullie opstuur? Ik heb jullie opgezadeld met blues, eerst uit Afrika en daarna uit Amerika. Dan ga ik jullie nu in overvloed vertellen dat het genre kwam overwaaien naar het blanke Europa. In Nederland hadden we destijds bijv. Cuby & The Blizzards (van Harry Muskee) die hun zegje deden, in Engeland waren dat o.a. John Mayall & the Bluesbreakers. Echter, laat ik hier ook het begin van de Rolling Stones memoreren. In 1964 hadden ze hun eerste LP, onder hun eigen naam, met daarop twaalf prachtige bluesnummers. We hebben het over de tijd dat ze nog niet echt van hun eigen compositiekunst overtuigd waren en vooral covers speelden van nummers van hun blueshelden uit de V.S. Aan de andere kant, nu ik jullie eerder verteld heb dat blues en jazz door zwarten gemaakt behoord te worden, blijf ik persoonlijk toch de voorkeur geven aan de oorspronkelijke artiesten. Hier zijn dus de nummers van “Rolling Stones”, Het is even puzzelen op mijn laptop, maar hier hij: de versie van “Rolling Stones”, bijna helemaal gespeeld door de originele zwarte artiesten:
01.(Get your kicks on) Route 66
Van wie? Ik doe de versie van Nat King Cole
02.Can I get a witness
MarvinGaye
03. Carol
Chuck Berry
04.Honest I do
Jimmy Reed
05.I Just want to make love toyou
Willie Dixon, Muddy Waters
06.I’m a kingbee
Slim Harpo
07.Little bylittle
(Shame, shame, shame) Jimmy Reed
08.Mona (I hear you baby)
Bo Diddley
09.Now I ‘ve got a witness (like uncle Phil and uncle Gene)
(Rolling Stones zelf, Phil Spector, Gene Pitney)
10.Tell me (you’recoming back)
Mick Jagger, Keith Richard
11.Walking thedog
Rufus Thomas
12.You canmakeitifyoutry
Solomon Burke?
Als voorbeeld noem ik hier “I’m a king bee” van Slim Harpo “buzzing around your hive”. Het nummer is Mick Jagger op het lijf geschreven, denk ik dan, met de “sting” van Keith Richard als “moment suprême”. Ook na “Rolling Stones” brengen de Rolling Stones af en toe nog een eerbetoon aan andere artiesten zoals aan Howling Wolf met “Little red rooster” en aan de blanke Buddy Holly met “Not fade away”, maar laat ik het niet te ingewikkeld maken. Mooi is en blijft-ie, de eerste Rolling Stones plaat, ook of misschien wel vooral in zijn oorspronkelijke zwarte jasje.

In mijn boek van Philip Kerr, zie verder hieronder, kwam ik een Spaans woord tegen dat mij nog onbekend was. Een dief is hier een “ladrón” en voor een boef kan ik een heel rijtje woorden bedenken. Alfabetisch kom ik, met enig hulp van mijn woordenboek, op “bribón, canalla (lijkt op canaille), cabrón, granuja, picaro (van Kuifje en de picaro’s) ”. Als jullie het per se willen, kan ik dat lijstje nog best aanvullen. In “The shot” werd iemand voor “estafador” uitgemaakt. Dat is volgens mijn woordenboek een oplichter, afzetter. Je kunt ook “timador” zeggen, begrijp ik. Ik denk bij “estafador” eerder aan etappe, maar dat is in het Spaans “etapa”.

Mag ik hiermee afscheid nemen van jullie als thuisfront voor mijn brieven? Overmorgen meldt Trudie zich hier en wordt het leven heel anders voor me. Ik zal er dapper verslag van doen. Wie weet, staat ze me toe om jullie a.s. vrijdagmiddag 27 november nog met een kattenbelletje te verrassen; zo niet, dan wordt het waarschijnlijk woensdag 2 december.
Op de advertentie van “Enjoy & Respect” van de gemeente waren (voor de facebook- vrienden?) ook twee smileys toegevoegd; een :) en een ;). De eerste kan ik wel begrijpen: een lachende mond met twee ogen, liggend (zoals op het strand), maar de tweede? ;) wat heeft dat symbool met respect van doen? Hoe dan ook, ik wens jullie voor de komende dagen veel , maar betoon ook je ;) ;) ;), al was het maar voor anders gekleurde pietermannen. En “pórtate bien”, gedraag je, “hasta luego”, tot ziens maar weer, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Mijn eerste boek van de afgelopen week is er een van R.J. Ellory, Roger Jon voor zijn vrienden. De Engelsman, uit Birmingham, is inmiddels alweer 50 jaar en zijn boeken – wonderwel steeds gesitueerd in de Verenigde Staten – mogen er zijn. Ik las zijn “A dark and broken heart” uit 2012, dat in New York speelt.
Het verhaal van het boek is wat je noemt uiterst apart. Een 42-jarige rechercheur van de 167th precinct, Vincent Madigan, zit aan de grond. Zijn leven is een complete mislukking, zijn vier kinderen (van drie vrouwen) ziet hij niet, hij is zwaar aan de drank en de pillen. Daarbij is hij een boef - die ik hier maar Sandia zal noemen, 55 jaar, voor verdere details zie verder op - 75.000 dollar schuldig en ga zo maar door. Vincent Madigan besluit om een roofoverval te plegen. Er is bijna een half miljoen gestolen bij een bank en daar hebben mensen van Sandia zich vervolgens over ontfermd. Als een viertal het aan Sandia wil overgeven, in een van diens panden, worden ze onder vuur genomen door Vincent Madigan met drie van diens maten, kleine boefjes. Sandia’s mannen, onder wie zijn neefje, worden ter plekke afgemaakt, het geld komt in plaats van bij Sandia bij Madigan terecht en bij hem alleen, als hij vervolgens zijn drie maten van de roofoverval molt. Nu kan hij o.a. zijn schuld aan Sandia aflossen. Blijkt dat per ongeluk ook een kind door een kogel is geraakt, Melissa Arias, dochtertje van Isabella, dat daardoor met een levensgevaarlijke buikwond in het ziekenhuis belandt.
En wie krijgt vervolgens de opdracht om de viervoudige moord in Sandia’s gebouw te onderzoeken? Vincent Madigan! Het moordonderzoek op zijn drie maten gaat eerst naar Duncan Walsh, eigenlijk van Internal Affairs, maar belandt later ook op Madigan’s bordje. Vincent Madigan staat min of meer op de pay-roll van Sandia en dan blijkt dat nog een andere politieman geregeld informatie aan Sandia door te geven. Enz. enz. Mag ik daarbij laten? Of laat ik Bernie Tomsczak nog noemen, een al wat oudere boef en gokker die over een helder verstand blijkt te beschikken. Hij wordt al op pagina 1 van het boek in elkaar geslagen door Vincent Madigan.
Vooruit, voordat ik aan mijn oordeel over het boek toekom, heb ik nog een aardigheidje. Sandia heet eigenlijk Dario Barrantes. Hij was eerder in een verwoed gevecht gewikkeld met ene Angelo Torresola over wie de baas van het stukje New York was. Vermoordt hij diens tienerzoon, stopt zijn hart in een watermeloen en stuurt hem die toe. Om die reden is zijn bijnaam Sandia, watermeloen.
Wat vind ik van “A dark and broken heart (voor de titel, zie pagina 217)? Eerlijk gezegd heb ik zelden zo’n akelig verhaal gelezen als dit. Het is spannend in het kwadraat, wemelt van de foute mensen en tussendoor krijg ik ook nog mee hoe Vincent Madigan en diverse anderen hun leven maar niet op de rails krijgen. R.J. Ellory, toch al iemand die een pluim op zijn hoed verdient met al zijn prachtboeken, houd me prima bij de les en daarbij: wat een fantastisch taalgebruik! Ik beloon zijn ”A dark and broken heart” zo maar met een volle 9. Ik heb er hier nog eentje van hem liggen, zelfs in het Nederlands: “Een ongenode gast”, en dat boek kan evenmin ongelezen blijven.

Eén van de aardigste films die ik in de vorige eeuw (en daarna in herhaling) gezien heb, is die van Oliver Stone over de moord op JFK. Natuurlijk, het blijft fictie, maar toch. Enkele jaren terug heb ik ook gesmuld van Stephen King’s verhaal over hetzelfde onderwerp. Is het daarmee op? Nee dus, eerder al, in 1999, vertelt Philip Kerr in zijn boek “The Shot” hoe John F. Kennedy, “Mattress Jack”, vlak voor zijn inauguratie begin 1961 onder vuur genomen wordt. Ook dat boek is geen nonfictie en hoe “The Shot” afloopt, ga ik hier natuurlijk niet verklappen. Het inkijkje van Philip Kerr, 456 bladzijden, speelt in allerlei steden; ik noem hier Buenos Aires, Havana, Mexico City, Chicago, New York en bovenal Miami en omgeving.
Tom Jefferson is een “sniper”, scherpschutter, eerste klas. Hij heeft al de nodige moorden op zijn geweten, onder meer van de president van Guatemala, als hij gevraagd wordt om Fidel Castro om zeep te helpen. Hem wordt daarvoor een kwart miljoen dollar in het vooruitzicht gesteld, waarvan de eerste honderdduizend vooraf. Dan wordt Tom’s vriendin Mary vermoord, vlak nadat hij een tape heeft aangehoord, waarin ze “het” doet met de president-elect. Daarop besluit hij, of krijgt hij de opdracht, om Jack Kennedy, 43 jaar, dood te schieten, in plaats van Fidel Castro. Aan de kant van Tom Jefferson treffen we o.a. Edith, zijn nieuwe vriendin, en mensen zoals boef Sam “Mono” Giancana uit Chicago en diens hulp Johnny Rosselli. Min of meer een dubbelrol is in het verhaal weggelegd voor Alex Goldman. Die helpt Tom Jefferson bij de moord op Kennedy, maar zit ook aan de kant van Tom’s tegenstanders, een groepje mensen van vooral de FBI en CIA, zoals Sheff Edwards, big Jim O’Connell en het duo Bissell en Barnes. Men huurt ex-FBI man Jimmy Nimmo met enkele helpers in om Tom Jefferson te elimineren. Wie wint: Jefferson of Nimmo? Of geen van beiden? En gaan de Verenigde Staten alsnog Castro laten vermoorden om daarna Cuba binnen te vallen?
Ik heb iets met Philip Kerr. Zijn boeken, zowel die van de Duitse SS-er Bernie Günther als zijn los staande verhalen kunnen mij bovenmatig bekoren. “The Shot” doet niet onder voor de rest die ik al gelezen heb. Het boek is heel spannend en je blijft je afvragen wie in het boek (ficie) aan het langste eind gaat trekken. Ik heb er een 8+ voor over en kijk met plezier uit naar mijn volgende aanvaring met Philip Kerr.

dinsdag 17 november 2015

Weblogbrief 11.03, 17 november 2015

Weblogbrief 11.03, 17 november 2015

“Queridos apaches”, how’s tricks? (om met Val McDermid te spreken). Hier is mijn derde brief uit Las Palmas deze winter. Het is een beetje een “diario” geworden, een dagboek, maar dan als week uitgeserveerd, een “semanario”. Hoe dan ook, ik heb mijn best gedaan, tegenvallen is er niet bij.
Laat ik eerst nog even terugkomen op mijn verhaaltje over priktollen van vorige week. Je ziet ze inderdaad overal hier in de stad. Bij mij voor de deur ’s ochtends om vlak voor half 9, als de school om de hoek op beginnen staat, is een meute kinderen ermee in de weer. Hoe heten die dingen in het Spaans, vroeg ik mij af. Uiteraard zijn ze te koop in alle winkels hier die ook maar iets (of nog minder) met speelgoed te maken hebben. Het zijn “trompos cometa”, vliegende tollen in vertaling, en voor ongeveer 5 euro heb je er een, met touwtje. In diverse etalages liggen ze in werkelijk alle kleuren van de regenboog toon gesteld met de toevoeging: “¡La temporada ha llegado!”, het seizoen is aangebroken. Vraagje: is de Nederlandse lagere schooljeugd ook al aan de priktol?

Vorige week beloofde ik jullie meer informatie te geven over de verkiezing van het nieuwe carnavalsliedje van “Groot-Maastricht”. Ton vond dat ik het nummer binnen vijf tellen op internet zou vinden, maar Trudie stuurde het me voor alle zekerheid toch maar op per email. Het werd deze keer een ander nummer dan ik vooraf voorspeld had: CONFETTI van Mario Verhoeven (tekst) en Patrick Ummels (muziek), op het podium bijgestaan door “De zès köp”. Het kreeg op 8 november in een bomvolle Muziekgieterij de eerste prijs. Voor meer informatie, zie bijv. www.rtvmaastricht.nl/nieuws/15409718/confetti. Hier is de enige echte tekst al vast vaan CONFETTI. Eerst geef ik maar het refrein:
Iech höb confetti in mie blood,
De dreikwaartsmaot in mienevoot,
’n Dikke zjiem trèk door mienoere.
Iech höb e roed geel greungemood,
Dee vastaovenddeitmiechgood
En miene rikketik dee drejt op volle toere.
Zoe gaon iech drei daoglaank op weeg
Mèt gans ’t volk vaan Mestreech.

En daan is ’t ouch tied veur ’t koeplèt:
Iech moos lès bij d’n dokter zien,
Iech vooltmiech nogal gek.
’t Razelde miech vaan mien veuj tot boven in de nek.
Heer vroog miech zus, heer vroogmiechzoe,
Heet duide hei en dao,
En nao e paar menute had heer al antwoord klaor.
Heer zag: “Iech weit wat geer mankeert.
’t Weurt ins tied tot geer uuchdreidaogammezeert!”

In alle eerlijkheid: daar kan weinig tegen op. Verhoeven & Ummels hebben best een aardig carnavalsliedje afgeleverd, vind ik. “Iech höb confetti in mie blood”, waarom niet? Het is geen paso doble geworden, maar wat kan het schelen; een driekwartsmaat kan immers ook best door de beugel. Wel zal ik ervoor moeten zorgen dat ik t.z.t. genoeg confetti in huis heb, als mijn twee kleinkinderen met carnaval voor de deur staan. Lux & Dalí krijgen hiermee de bevoegdheid om carnavalsvierders zoals ondergetekende helemaal onder te sneeuwen met door mij ingeslagen confetti. (En zou een enkele snipper een confetto zijn, op zijn Italiaans, zoals paparazzi het meervoud is van paparazzo?)

Gaan we naar mijn muziek van deze week. Wie het in mijn kring over muziek uit Zweden heeft, bedoelt meestal ABBA. Toch is er, op muziekgebied, meer in dat land aan de hand; kijk maar eens naar bijv. de verzamelingen artiesten, iedere tien jaar apart, in het ABBA museum. Terzijde, in het museum kocht ik voor Harry een Cd genaamd, ABBA before ABBA, waarin de vier leden van de groep alvast hun best doen in de aanloop van hun fameuze carrière daarna, zoals Bennie Anderson in de Hep Stars en Anne-Frid solo met “Du är så underbart rar”, I can’t take my eyes off of you. Na ABBA in 1974 met “Waterloo” heeft Zweden onlangs weer eens het songfestival gewonnen en wie – van de jongeren zeker – kent de zusjes Johanna & Klara Söderberg niet, het duo dat sinds 2007 mooie balladen zingt. Over die laatste twee wou ik het hier eens hebben. Intussen zijn er al weer vier Cd’s van hen verschenen: “Drunken trees” in 2009, “The big black& the blue” in 2010, “The lion’s roar in 2012” en in 2014, “Stay gold”. Die laatste Cd heb ik op MP3 staan en ik zet hem (haar eigenlijk) met plezier op. Laten we zeggen dat ik dat doe, omdat ik het nodige leesplezier beleef aan “Roep uit de verte” van de Zweed Åke Edwardson; zie verder mijn boekenbijlage. Er staan tien nummers op “Stay gold”:
01.My silverlining
02.Master pretender
03.Stay gold
04.Cedar lane
05.Shattered andhollow
06.The bell
07.Waitress song
08.Fleeting one
09.Heaven knows
10.A long time ago
In alle oprechtheid vind ik dat de jongedames met “Stay gold” een mooie plaat hebben afgeleverd. Het vrouwelijk equivalent van de Everly brothers is het nog niet, de First Aid Kit (E.H.B.O.-doos), maar wat niet is, kan nog komen. Vrolijk klinkt het al wel. Luister maar eens met mij naar “My silver lining”, “Cedar lane” of “A long time ago”; daar zit best harmonie in.

Wie zoals ik naar een andere wereld reist - vooruit, laten we Las Palmas op ruim 3000 km maar zo noemen - krijgt te maken met twee vraagstukken, waar we in Nederland een afdeling microbiologie voor hebben. Aan de ene kant stoot ik, zeker de eerste dagen, zelf allerlei virussen en bacteriën uit die mijn nieuwe wereld nog niet kent. Met enkele daarvan kan mijn Palmese omgeving best een probleem hebben, wie weet zelfs ziek van worden. Zou er nu iemand in de straat hoesten of grieperig zijn, omdat hij of zij mijn uitheemse bacillen heeft binnen gekregen? De keerzijde van de medaille is dat ik als nieuweling uiteraard geconfronteerd wordt met allerlei bacillen van de nieuwe wereld die hier in Las Palmas gangbaar zijn, maar die ik me als nieuweling nog eigen moet maken.
Laat ik hier maar toegeven dat ik een aantal dagen een milde vorm van diarreeheb gehad. Die zette in op maandag 9 november, dus al voordat ik mijn vorige brief aan jullie verstuurde. Mijn ontlasting, nu enkele keren per dag in plaats van een keer, was ineens vrij dun en waterig en dat bleef zo een aantal dagen. Dat was me al lang niet meer gebeurd, maar echt last heb ik er niet van ondervonden.
Gelukkig was het euvel, door een of ander lokaal darmvirusje denk ik, ongeveer in het weekend weer helemaal verholpen.

Het enige echte biermerk van Gran Canaria is Tropical. Voor concurrentDorada dien je eigenlijk op Tenerife te zijn, maar zoals het gaat, is dat merk hier ook overal voorradig. Ik zag op Santa Catalina bij de bushalte een jongen lopen met een advertentie van Dorada op zijn T-shirt: “Dorada, amigos para que sino”. Hoe ga ik dat “sino” vertalen? Dat ga ik nog eens rondvragen.

Soms heb je ineens een liedje in je hoofd dat je er moeilijk meer uitkrijgt. Ik had dat vorige week met “Er is leven na de dood” van Freek de Jonge. Zijn tekst was aardig, maar had hij echt zelf ook de melodie bedacht? “Er is leven na de dood” is een Nederlandse vertaling van “Death is not the end” van fenomeen Bob Dylan. Het staat op diens Cd “Down in the groove” uit 1988, waarop bijv. ook “Let’s stick together” te vinden is, de latere meezinger van Bryan Ferry (van Roxy Music). Postpunker Nick Cave met zijn Bad Seeds heeft “Death is not the end” in 1996 ook nog eens een plek gegeven op zijn Cd “Murder ballads”.

Donderdagavond had ik mijn eerste “date”, met Lorena. Voor wie het nog niet en niet meer weet: ze is intussen 43 jaar, komt oorspronkelijk uit Buenos Aires, is psychologe en dialyse-patiënte, dringend toe aan een nieuwe nier. Om half 8 hadden we bij mij afgesproken. Lorena is niet te beroerd om het lief en leed van haar vriendenkring voor mij onder de loep te nemen. Noé heeft het volgens haar momenteel niet gemakkelijk in Santa Cruz. Zijn baan daar is slecht betaald en Maria schijnt alweer passé te zijn. Daarbij is hij volgens Lorena echt een binnenvetter, bepaald niet gemakkelijk uit zijn tent te lokken. We zullen binnenkort samen eens een weekend bij hem op bezoek gaan om hem “een hart onder de riem te steken”.
Carlos is intussen definitief uit beeld, terug naar de “peninsula”, Burgos, maar zijn voormalige liefde Rafaela loopt hier wel nog rond. Wiskundeman Agustino en zijn aardige vriendin met een Griekse naam (Nefrete?) zijn op vakantie (geweest) in Thailand. En Juli, net terug uit Marokko waar hij iets met “dragos”, drakenbloedbomen, moest doen, gaat binnenkort voor twee weken naar New York. Als hij definitief terug is, begin december, moest ik hem maar eens mailen.
Met Lorena heb ik een heel gezellige avond gehad. Eerst zaten we op een bank op Las Canteras te keuvelen en daarna mocht Lorena aan de spa – ze drinkt geen alcohol - en ik aan het bier, het Duitse Paulaner, in El rincón de Velazquez. Het café blijkt een nieuwe eigenaar te hebben; mijn kennis Ana kon de huur (4000 euro per maand, zwaar overdreven) niet meer opbrengen, ik begrijp dat haar man niet meer wou bijspringen en hup, daar ging ze overboord. Het was overigens lekker zitten op het terras daar. Om even voor 11 was ik weer in mijn flatje. Volgende week donderdagmiddag ga ik met Lorena op herhaling: eten, in de buurt van Alcaravaneras.
Van haar leerde ik trouwens een Spaans woord dat ik nog niet kende: TDAH. Haar neefje van vier in Buenos Aires lijkt aan een ziekte te lijden. Vroeger hadden we het met elkaar gewoon over drukke en rustige kinderen, maar ook daarvoor bestaat nu een medische term. De “aandoening” heet nu ADHD en in het Spaans wordt dat “Trastorno por Deficit de Atención con Hiperactividad”, kortweg TDAH, met op het einde Hache. Er zijn verscheidene pilletjes om het leed te verzachten en die worden vandaag de dag op grote schaal voorgeschreven.

Hoe houd je als overheid je oppassende burgers bij de les dat ze hun afval, gescheiden en wel, in de afvalbakken deponeren? Dan bedenk je een slagzin die hout snijdt en die je overal kunt aanplakken. “Más envidriosos como tu necesitamos”. We hebben meer mensen zoals jij nodig, die keurig hun afval scheiden en opruimen. “Vidrio” staat voor glas, ook wel glasbak en “vidrioso” is breekbaar (als glas), maar “envidrioso”, hoe zou je dat in het Nederlands zeggen?
Terzijde, “envidioso” zonder R is jaloers. Zijn jullie niet een beetje “envidioso de mi”, afgunstig op mij, omdat jullie met een winderige, natte herfst zitten opgescheept, terwijl ik hier in mijn korte broek de straten onveilig maak?

Over de aanslagen in Parijs afgelopen vrijdagavond zullen we het maar niet hebben.

Hier is intussen zaterdagavond laat, mijn diarree is over en het is tijd voor nieuwe muziek. Vorige winter had ik hier bijna een tweedehands Cd van Dolly Parton gekocht bij Daily Price. Bleek ze een aantal krassen te hebben. Dus heb ik Muziekweb geconsulteerd en hier is ze: Dolly Parton met “Heartsongs, live from home”, uit 1994. De Cd telt maar liefst 23 nummers, dat is een hele lap op papier, maar daarom niet getreurd. Hier zijn ze:
01.Heartsong
02.I’m thinkingtonight of my blue eyes
03.Mary of the wild moor
04.In the pines
05.My blue tears
06.Applejack
07.Coat of manycolors
08.Smoky mountain memories
09.Nighttrain to Memphis
10.What a friend we have in Jesus
11.Hold fast totheright
12.Walter HernyHagan
13.Barbara Allen
14.Brave littlesoldier
15.To daddy
16.True blue
17.Longer thanalways
18.Wayfaring stranger
19.My Tennessee mountain home
20.Heartsong (reprise)
21.Cas Walker theme
22.Black draughttheme
23.PMS blues
Wat een optreden! “En directo” is La Parton in 1994 net zo briljant als op haar studieplaten. Luister eens met mij naar nummers zoals “In the pines”, het religieuze “Hold fast to the right”, “Walter Henry Hagan”, “To daddy” en “True blue”, echt mooi. En dan is er nog bijv. “Applejack” en vooral “Coat of many colors”, waar ik maar niet genoeg van kan krijgen.

In Del Real, naast Granier aan de boulevard, is naast het bekende werk ook een “merienda” te krijgen. Die moest ik opzoeken. Een “merienda” is een tussendoortje, een vieruurtje. Bij een picknick, “merienda campestre”, is het zo iets als een lunchpakket.

Aan het begin van de zondagavond liep ik weer eens voorbij de serie terrassen van La Puntilla, door naar rustige boulevard erachter. Daar zijn de restaurants kennelijk van eigenaar gewisseld, in ieder geval van naam, want ze heten nu “El rinconcito de Kelly” met daarnaast “Clipper”. En nou komt het: het was er helemaal niet rustig, zelfs behoorlijk druk, want er trad een groepje op. Het bestond uit een drummer, iemand met een draagbare piano die zich de leider waande en een aardige zangeres, genaamd Monica Santana. Het clubje speelde vooral jazznummers, gelukkig van het soort dat ik en de vele toeschouwers wel kon waarderen. Het duurde tot half 8, toen Monica en haar kompanen er de brui aan gaven met de woorden: “un beso por todo”. Daarna heb ik nog een tijdje op een bank vlakbij gezeten, voordat ik me weer in het terrasgedoe mengde.
Op de terugweg naar mijn “piso” zag ik dat het terras van “Pizza & Brace”, naast hotel Reina Isabel, nu ook beschikbaar was voor bezoek. “Brace”, is dat een plek om te brassen? Boven de zaak liggen best interessante appartementen, maar daar zag ik nog niemand.

Over de maandag, gisteren dus, heb ik weinig te melden. Vooruit, bij mij onder langs liep een jongeman voorbij in een kanariegele polo met ronde boord en lange mouwen. Over de breedte van zijn veredelde T-shirt had hij aan de voorkant staan: DISSIDENT. Dat is geen Spaans, de mensen hier zouden andersdenkenden “DISIDENTES” noemen. Niettemin, ik vond dat hij er in zijn Engelstalige of wie weet Nederlandse outfit acceptabel bijliep.

Terwijl ik deze brief nakijk op spelling en grammatica, heb ik de nieuwste Cd van Iris DeMent opstaan, uit 2015. Ze heet “The tracklesswoods” en de plaat is goed voor 18 nummers. Ik zal jullie de titels van de diverse nummers besparen, maar wat blijft ze mooi, die Iris Dement, met haar nogal iele country-stemmetje.
Daarmee kom ik aan het einde van mijn brief. Eet alvast eens een chocolade letter, geef de moed niet op en kleed je wel, mocht je de deur uit gaan. Hier is het onverminderd zomer. In de vroege ochtend, als ik op het balkon plaatsneem, is het al 24 graden. Laten we zien of het mooie weer hier de komende week aanhoudt. Mijn volgende brief komt (waarschijnlijk) op dinsdag 24 november, de laatste dag voordat Trudie de gelederen hier een week komt versterken. Tot dan: olé – in Nederland zouden we zeggen: hoppa - en tot ziens maar weer, hasta luego, jullie liefhebbende buitenboordmotor PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Na Durrell’s schrikverhaal is het tijd voor lichte kost, een thriller uit Zweden. In het Zweeds heet hij “Rop från långt abstånd” uit 1998, maar ik ben die taal niet machtig. De mensen van Zwarte Beertjes hebben hem in 2008 voor me vertaald in “Roep uit de verte” en dus lees ik een Nederlands boek van ruim 400 bladzijden. De schrijver is Åke Edwardson en hij wordt wel gezien als de opvolger van Henning Mankell. In ieder geval heeft hoofdpersoon Erik Winter (37) van de Göteborgse recherchepolitie wel wat weg van Wallander. Het is Edwardson’s tweede Erik Winter en er zullen er nog de nodige volgen.
Samen met zijn rechterhand Bertil Ringmar (52) in diverse andere rechercheurs (Aneta, Fredrik, Lars, Sara, Göran etc. in Göteborg en niet te vergeten Michaela en Jens in Aalborg) onderzoekt hij de moord op Helen Andersén (29) en de verdwijning van haar dochtertje Jennie (4). Terzijde heeft hij thuis zijn besognes met vriendin Angela, zus Lotta en zijn ouders in Marbella. Belangrijk in het speuronderzoek blijken o.a. de kindertekeningen te zijn van Jennie nu en Helene vroeger. Helene zou 25 jaar eerder bij een bankoverval in het Deense Aalborg in de auto gezeten hebben, met haar moeder Brigitta als chauffeur voor de toenmalige boeven. De casus toen en nu wordt uiteindelijk opgelost, na het nodige werk om een Ford Escort op te sporen en met hulp van het allernieuwste vingerafdruk- en DNA-werk.
Ik zak het maar toegeven: dit is dus het soort politieroman waarvan ik gecharmeerd ben. Erik Winter en zijn mensen maken het zich niet gemakkelijk, maar als de spanning groot genoeg is, is de redding nabij. Ik heb er als recensiecijfer een volle 8 voor over, met een muziekje van First Aid Kit. Voor maar over het laatste, ga terug naar mijn brief.

Zoals jullie wellicht weten, heeft Jane Austen heel lang geleden een zestal romans geschreven, waarvan “Pride and prejudice” misschien wel de bekendste is. En wat is het minst bekende boek van de zes? Dat is denk ik “Northanger abbey”. We gaan naar het heden. Val McDermid is niet alleen een verwoed schrijfster van thrillers, enkele bundels met korte verhalen en twee nonfiction boeken, ze is privé ook een liefhebber van klassieke Engelse literatuur. Toen ze op jonge leeftijd in Oxford studeerde, was ze al gegrepen door Jane Austen’s werk. Onlangs besloot ze om “Northanger abbey” maar eens over te doen, wel in de moderne tijd. Bath werd Edinburgh en nogal wat communicatie in haar versie van het verhaal liep via Facebook, Twitter en SMS-berichtjes. Als fan van Val McDermid moest ik het boek natuurlijk lezen. Hier is mijn recensie.
Hoofdpersoon is Cat Morland, 17 jaar en uit Dorset in de Piddle Valley (Noord-Engeland), waar maar weinig loos is. Ze mag met de buren, Susie & Andew Allen, mee mag naar Edinburgh, het groot festival daar in augustus. Haar eerste reis wordt een ervaring om niet te vergeten. Ze krijgt er nieuwe vriendinnen, Bella Thorpe en Ellie Tilney, wordt belaagd door rouwdouw Johnny Thorpe en wordt zelf verliefd op Henry Tilney. Tussendoor leest ze zich een slag in de lucht met de Hebridean Harpies boeken, over zombies en andere horror. Als Bella haar in de steek laat, gaat ze met Ellie, Henry en vader Generaal Henry Tilney naar Northanger, waar die een hele abdij (abbey) als woning hebben. Enz. enz. Het boek eindigt op blz. 339 met ““Vampire”, she said. “Lesbian”, he replied.” Mag ik het daarbij laten?
“Northanger abbey” is bepaald geen thriller en toch komt Val McDermid er bij mij mee weg, zelfs probleemloos. Ik vind de Jane Austin in een nieuw jasje zeer te pruimen, zelfs zonder dat er ook maar één dode hoeft te vallen. Het is een beetje een boek voor opgeschoten meisjes, maar goed is en blijft het. Ik bedeel het graag met een volle 8 als recensiecijfer. Van Val McDermid kan ik maar moeilijk genoeg krijgen. Haar allernieuwste, “The skeleton road”, moet er binnenkort ook maar weer aan geloven.

En nog is het niet op, jongens en meisjes. Al een jaar of tien terug kocht ik “De bergduivel” (in het Engels “The journeyman taylor”, de reizende kleermaker, uit 1992) van Gerald Seymour. Om onduidelijke reden belandde het boek op een verkeerd stapeltje waar ik van af bleef, tot ik het onlangs pas weer in de gaten kreeg. Toen besloot ik dat het per semee moest naar Las Palmas. Hier is mijn mening over een boek dat in Londen speelt en nog meer in Noord-Ierland, Ulster, waar de katholieke IRA zijn best aan het doen was om de protestantse Engelsen uit hun land te verdrijven.
Er zijn enkele hoofdpersonen in het boek. Aan de kant van de IRA is er Jon Jo Donnelly, die allerlei aanslagen in Engeland pleegt, o.a. in Londen, voordat hij mag terugkeren naar zijn dorp, bij de berg Altmore. Het is tevens het dorp van allerlei andere IRA-sympathisanten; er is zelfs een East Tyrone brigade met een brigade-chef, een kwartiermeester en een inlichtingenofficier. De laatste is Mossie Nugent, bijgenaamd Song Bird, die al snel een verrader voor de Engelsen blijkt te zijn, maar hem ontmaskeren is moeilijk. Aan de kant van de Engelsen noem ik hier als hoofdpersonen Cathy Parker en Gary Brennard, Bren. Met die twee in het dorp en een heel regiment van het leger en de politie gebeuren er allerlei onverkwikkelijkheden, o.a. leidend tot de dood van Vinny, Jacko en Malachy en de moord op Patsy Riordan. Op het einde krijgen Cathy en Bren de opdracht om Jon Jo Donnelly zelf onschadelijk te maken, nu die weer in het dorp is opgedoken. Dat moet genoeg zijn voor een korte samenvatting.
Ik vind “De bergduivel”, in het Nederlands uit 1994, een echt spannend boek, waarmee Gerald Seymour zelfs na mijn lange uitstel om het te lezen hoge ogen gooit. Als Engeland de baas wil spelen over Noord-Ierland, als de protestanten zich meer voelen dan de katholieken, is het tijd voor oorlog. Ik ben blij dat die de oorlog anno nu eindelijk voorbij lijkt te zijn. Voor “De bergduivel” van Gerald Seymour heb ik intussen zo maar een volle 8 over, zelfs een 8+, een alleszins acceptabel recentiecijfer.

woensdag 11 november 2015

Weblogbrief 11.02, 11 november 2015

Weblogbrief 11.02, 11 november 2015

“¡Churumbelerías!”, “amigos y familia”, zo heette het eerste nummer na de pauze dat de “Banda Municipal de Música de Las Palmas de Gran Canaria” vrijdagavond speelde op de plaza Sáulo Torón. Het is zo iets als jongenspraat, een “churumbel” is een jochie, maar het kan ook teruggaan naar de Argentijnse drinkbeker,een “churumbela”. Hoe dan ook, de componist van het lied is ene E. Cebrián Ruiz. De ongeveer 25 muzikanten (met maar drie dames, alle drie op de klarinet) maakten er het allerbeste van en de ongeveer 150 toeschouwers hoorden het met plezier aan. Zelfs ik vond de paso doble zeer te pruimen en vroeg me zo waar af of ik niet eens een Maastrichtse gooi naar het winnende carnavalsliedje moest doen met een heuse paso doble. Direct na afloop van “¡Churumbelería!” riep iemand in het publiek achter mij “¡Bravo!”en zo was het maar net.
Ik was die avond getuige van een semi-klassiek optreden van het orkest. Ook een andere paso doble (“Lagartilla”, hagedisje) mocht er zijn. Laat ik van de zeven composities tenslotte ook nog “Utopía” (een beetje een James Bond filmnummer) noemen, omdat het (m.i.) door een Nederlander gemaakt was, ene Jacob de Haan. De volgende optredens van de “banda” zijn op donderdagavond 19 november 8 uur op de Plaza Pilar Nuevo en op vrijdagavond 27 november 7 uur in parque San Telmo.Misschien kan ik Trudie overhalen om met mij naar de laatste voorstelling te gaan.

Maar laat ik vooraan beginnen op de vrijdagmiddag. Om twee uur diende ik mijzelf aan bij Lluis Serra. We hebben een half uur geanimeerd zitten kletsen over van alles en nog wat, de hype rond vlees en darmkanker, ook hier een (on)dankbaar onderwerp (maar geef mij maar het commentaar van Lubach op de Nederlandse TV), de bemoeienissen van Lluis in Gambia, de stroeve voortgang van Predimed II, de weinige wisselingen van het afdelingspersoneel – maar Adriana is weer terug - en de aanstaande verhuizing van de afdeling naar het nieuwe complex van de faculteit in het uiterste zuiden van de stad, waar Jorge als hulpdecaan al een tijd zit. De afdeling “public health” krijgt een plek in de hoge nieuwe flat op de tweede verdieping. Op begane grond en in de kelder komt in dat gebouw het nieuwe researchlaboratorium (dus geen epidemiologie), waarmee Lluis ook “beschäftigt” is.
Na mijn onderonsje met Lluis nam ik de lift baar de zesde etage om mijn hernieuwde opwachting bij Cristina te maken. Die wist de datum van de verhuizing nog wel te relativeren; het zou volgens haar best ook wel ietsje later dan de kerst kunnen worden. Toen ze weg naar huis was, heb ik stante pede mijn eerste weblogbrief aan jullie verstuurd. Daarna waren de te beantwoorden e-mails aan de beurt en volgde nog enig zoekwerk op het internet.
Om ongeveer 5 uur zat ik weer in de bus naar Las Palmas-Noord. Vanuit het raam zag ik dat die dag, 6 november, de James Bond film “Spectre” in première ging. Wil ik er heen? Eigenlijk niet, ik vind de Bondfilms eerder spektakelstukken dan dat ik met verfilmde meesterlijke thrillers geconfronteerd word. Ik hield pas halt bij het parkje bij mijn favoriete Lichtkasteel, waar ik nog aardig wat bladzijden heb weggelezen. Vervolgens hobbelde ik naar de boulevard, waar het stadsorkesteven later “Lagartilla” begon te spelen, het eerste nummer van hun optreden. Zie verder hierboven.>BR>
Afgelopen winter sprak ik een paar keer met een Italiaanse - haar naam weet ik zo vlug niet meer – uit Sardinië. Ze was als biologe op bezoek bij Julien zijn hortus botanicus. We kwamen over Italiaanse platen te praten en trots vertelde ik haar dat ik het werk van Fabrizio De André compleet op MP3 had. Desgevraagd raadde ze mij vervolgens aan om ook eens muziek te verzamelen van singer-songwriters met als voornaam Francesco, De Gregori en Guccini. De Gregori komt hier een andere keer aan de beurt, maar ik heb twee platen van Francesco Guccini heb kunnen bemachtigen bij het Rotterdamse Muziekweb. Die uit 1981 heet Metropolis en die uit 1983 “Guccini” zonder verdere franje. Hier zijn de, in totaal, dertien nummers, resp. 7 en 6, links “Metropolis”, rechts “Guccini”.
01.Bisanzio
01.Autogrill 02.Venezia
02.Argentina 03.Antenòr
03.Gulliver 04.Bologna
04.Shomèr Ma Mi-llallah 05.Lager
05.Inutile 06.Black-out
06.Gli Amici 07.Milano(Poveri Bimbi Di)
Eerlijk gezegd, “Metropolis” valt mij als plaat nogal tegen. Ik vind het meereen voorbeeld van cabaret, kleinkunst dan van aimabele muziek. Daarbij spreek ik geen syllabe Italiaans, dus laten we maar naar het rechter rijtje gaan: “Guccini” uit 1983. Is dat een verzamelplaat, van overigens maar zes nummers? Na ampel overwegen vind ik vooral “Argentina” mooi, maar het beste nummer van de zes is voor mij zonder meer “Autogrill”, met trouwens naast Fernando Guccini een alleszins acceptabele saxofonist. Dat nummer kan de vergelijking met het betere werk van Fabricio De André echt doorstaan.

Zaterdagmiddag dacht ik: nou ga ik eens een paar tosti’s ham/kaas in elkaar flansen, daar ben ik aan toe. Bleek dat er geen lucifers (“fosforos”, “cerillas”) of aanstekers (“mecheros”, “encendedores”) meer in huis waren, althans ik kon ze zo vlug niet ontdekken. Dus heb ik gewoon brood zitten eten, “pata asada”(gegrilde varkenspoot) en ham, wel gelardeerd met mijn supersalade van tomaten, rode paprika’s, uien en komkommer, in een sausje van olijfolie, azijn en peper. Later ben ik bij De Spar in de Alfredo Jones “zwegele” gaan kopen, drie doosjes, “cajitas”. Terzijde, de Sparwinkel in de Ripoche is nu een Spar Express; daar kan ik voor alledaagse boodschapjes niet meer terecht.

Wat doet een bejaarde man alleen op de zaterdagavond?Televisie kijk ik hier niet en in mijn uppie op het terras zitten is ook niet alles. Ik koos voor een wandelingetje naar Las Canteras, dan naar links, door de Doctor Grau Bassas langs mijn Spaanse schooltje (nummertje 27) om uit te komen bij plaza Farray. Bij café El Rincón De Velazquezdaar zat niemand die ik kende, op me te wachten en dus ging ik weer terug in de richting van Santa Catalina. Daar zou om half 9 de “nightrun” van start gaan, had ik begrepen. Hoeveel kilometers hij is, weet ik niet, maar vorig jaar deden wel duizenden mensen mee. Echter, op Santa Catalina was van alles te doen, maar hardlopers kon ik er niet ontwaren. Er was een grote markt “Fashion & Friends” (alweer een Engels woord), waar ik maar eens overheen ben gelopen, tussen horden andere pottenkijkers. Het stelde m.i. weinig voor, maar vooral de cafés aan de Santa Catalina-kant konden de drankjes nauwelijks aanslepen, zo druk was het.

Om half 9 dacht ik: dan maar terug naar huis en haard (bij een temperatuur van royaal boven de 20 graden; mijn colbertje had ik thuis gelaten.) Zag ik aan het begin van de Luis Morote overal linten gespannen, met daarop “Nightrun”. Daarachter, “detrás de la cinta”, mocht ik me met allerlei andere toeschouwers uitleven. Twintig minuten later kwamen de eerste twee hardlopers voorbij, met op honderd meter de volgende twee. De eerste vrouwelijke loper zag ik pas 6 minuten later. De avondstratenloop was kennelijk wel om half 9 van start gegaan, maar van elders en nu gin g het via de Sagasta naar Santa Catalina en vandaar weer verder. De meeste deelnemers hadden een oranje-blauw T-shirt aan, van sponsor “SPAR” met het boompje. Waar ik stond, of liever op een bank zat, was een punt van waterverstrekking. Het werd vlak voor mijn voeten in tijd van niks een uiterst natte bedoeling. Om half 10 was ik weer op mijn honk.

Vroeger hadden kinderspelletjes in Maastricht hun komen en gaan. Dan was het landje veroveren, vervolgens “verbergermenneke”, dan knikkeren (“huive”), waarna - ik zeg maar wat – “pinkele” of “reipe” en bij de meisjes touwtje springen en ballen de voorkeur had. Hier zie ik momenteel diverse kinderen druk in de weer met een priktol aan een touwtje. Het vrij ronde geval hoort om zijn as te draaien als een “kokerel”. Het touwtje dient om hem te lanceren en later om hem de lucht in te tillen en nieuwe vaart geven. Best aardig!

Op het gebied van insecten zijn hier vooral de vliegen een verzoeking. Bijen en wespen heb ik nog niet gezien en ook mieren, vlinders en muggen blijven mij bespaard. Die ene kakkerlak die ik tot dusver zag, mag al evenmin naam hebben. Blijven over de vliegen, niet al te groot en vliegensvlug (vergeef de woordspeling). Als ik op mijn balkon zit, is er in een mum zo’n mormel in mijn buurt dat vervolgens steeds op een stukje van mijn vel wil zitten, waar geen kleding over heen zit. Met ondergetekende in een polo met korte mouwen en korte broek is er dan heel wat huid af te speuren. Ik laat vliegen liever leven dan dat ik ze dood sla, maar men moet het niet te bont maken. Dan slaat mijn slechte ik toe en is die vlieg, hoe rap ook, snel kastje wijlen. Waarvan acte!

In oktober ging ik met Trudie en een hele meute (46) UM-mers een weekje naar Krakau, Krakow of hoe heten mag. In de tweede stad van Polen speelde op een marktje vlakbij de Grote Markt een trio oudere heren. Ze presenteerden een soort muziek die ik na ampel overwegen als Poolse carnavalsmuziek kan omschrijven, een beetje zoals “de twie dreuvige inkaffee Kien mèt de karneval”. De uitslag van het liedjesconcours in Maastricht laat nog even op zich wachten, dus kondig ik hier als surrogaat een CD aan die ik van ze kocht (voor een prikje, dat weer wel). Als artiesten staan “Makino i Andrusy” genoteerd, een duo kennelijk, maar met de hulp van een Poolse schone in plaats van een derde bejaarde. Hun album heet “Piosenki 25-lecia”, wat dat ook betekenen mag - in ieder geval niet 25 liedjes, want er staan er maar 22 op de plaat. Hun muziek draait intussen op mijn computer en ik heb wel eens slechtere carnavalsmuziek gehoord. “Makino i Andrusy” kunnen er wat van, maar met hun taaltje zal ik jullie hier niet vermoeien. Vooruit, enkele nummers van de plaat heten “Hymn Krakowii”, “Krakowianka” en “Tango Krakowa”, en dan laat ik “Jesk w Krakowie ta dzielnica” (“oiga”, “oiga”, het lijkt wel Spaans) nog maar buiten beschouwing. We hebben het kennelijk niet over een ode aan Warschau of Dansk.Het Krakowse dialect klinkt uit de mond van het lokale duo Bex-Menten met geregeld zang van Lenie best florissant!

Terug naar de Palmese realiteit. Maandagavond was het tijd om mijn bibliotheekje te bezoeken, aan de boulevard bij de basketbalvelden. Eerder al, op vrijdagavond, was de stad opgeschrikt, beide keren toen UD Las Palmas tegen Real Santander gescoord had. Nu zag ik dat de drie nieuwe punten niet veel zoden aan de dijk hadden gezet. Wij hadden intussen 9 punten, uit 11 wedstrijden, en daarmee stond de club 18de op een totaal van 20 in de “Primeradivisión”. Hoe ging het er bovenaan aan toe? Barcelona had in het weekend met 3-0 gewonnen van Villareal, Sevilla had zijn thuiswedstrijd tegen Real Madrid met 3-2 winst afgesloten en Atletico was Sporting Gijon met 1-0 de baas. In de stand had Barcelona nu 27 punten, Real Madrid 24 en Atletico 23.
Bij Barcelona is Messi bepaald nog niet afgeschreven, maar wel al een tijd geblesseerd. De man van de “perfección y constancia”, de “tecnico puro”, was intussen opgevolgd door Neymar. De Braziliaan, met zijn “inprovisación y creatividad” voert nu de Spaanse topscoorderslijst nu aan met elf doelpunten. Tweede staat zijn evenknie Suarez met negen stuks, terwijl Cristiano Ronaldo op acht doelpunten is blijven steken. Komend weekend zijn landenwedstrijden en de zaterdag erop staat Real Madrid-Barcelona op de rol (vanaf 18.15 uur Nederlandse tijd).

In de regiokrant Canarias7 las ik trouwens ook een interview met de hoogste baas, de “director general “ van de twee universiteiten hier, ULPGC in Las Palmas en ULL in La Laguna op Tenerife. Zijn naam is Ciro Gutiérrez en op mij komt hij over als een manager met weinig verstand van inhoudelijke zaken. Het vraaggesprek met de krant ging erover dat nu 85% van de financiering van de universiteiten uit publiek geld was. Ik zou zeggen: dat is positief, maar de man vond uiteraard dat het aandeel van de industrie in de financiën maar eens fors moest worden verhoogd. Daar wil ik het bij laten. Ik ga Lluis eens vragen wie of wat die CiroGutiérrez precies is.

Een mooie reclame op Las Canteras zie ik op diverse plaatsen staan: DISFRUTATEPSER. Daarbij horen de letters aan de rechterkant wel andersom geschreven te zijn, dan staat daar van rechts naar links: RESPETA. De boodschap is glashelder: amuseer je op het strand, maar je dient je ook aan de diverse voorschriften moet houden (zoals geen peuken in het zand achterlaten).
Jullie willen er nog een? Op 25 november krijgt het huiselijk geweld weer eens de aandacht, althans wat we ertegen kunnen doen. De dag wordt op legio borden aangekondigd met de spreuk: SI DUELE, NO ES AMOR, als het je pijn doet, is het geen liefde. Aan de andere kant, 25 november, dat is pas over twee weken, als Trudie zich hier aandient.

En tenslotte, gisteravond ging ik voor het eerst weer eens naar het dubbele warenhuis El Corte Inglés, die trouwens nu ook alle zondagen open is. Het was mij vooral te doen om het Wasa knåckebrood en de blikjes met Schweppes light in de kelder van het noordgebouw, maar wie ben ik om dan niet ook even bij de muziek en de boeken in het zuidgebouw te gaan kijken. Voor de best verkochte boeken van het moment verwijs ik naar mijn boekenbijlage, maar hier zijn alvast de Corte Inglés de best scorende Cd’s. Op 1 staat jongedame Calina met “Hey Babe!” en op 2 de bejaarde Julio Iglesias met “México”. Daarna komt op 3 Vanesa Martín met een dubbele “Directo”, een live optreden. De rest van de top 10 zei me net zo weinig, met uitzondering van plek 7. Die is gereserveerd voor Joaquín Sabina met zijn 16 albums uit 1980-2015 in een doos, met een boek van 100 bladzijden erbij met o.a. alle teksten. “Puro Sabino” heet het verzamelwerk en voor de luttele prijs van 50 euro is het te “bekomen”. Heel charmant en ik zou het me zeker aanschaffen, als ik de hele handel niet al op mijn computer had staan!

En daar laat ik het bij voor deze brief. Mijn volgende kunnen jullie verwachten over een week, op de dinsdag of woensdag. Het is hier prachtig weer, overdag tot 30 graden en ’s avonds een kleine 25, geen wind en geregeld een zonnetje. Ik ben weer helemaal “in the mood” van mijn tweede stad, met al zijn hebbelijkheden en onhebbelijkheden. De tekst van het nieuwe winnende carnavalsliedje in Maastricht houden jullie nog een week van mij tegoed. Geef hem eventueel van jetje, als jullie je vandaag nog op en om het Vrijthof begeven, vanwege de opening van de “vastenaovend”. Tot ziens maar weer, hastaluego, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Gisteravond in El Corte Inglés kon ik het niet laten om eens bij de thrillers te kijken. Op de tafel ervoor kregen drie boeken extra aandacht: “El chica del tren” (van wie?), “El secreto de Gray Mountain” van John Grisham en “El marciano”van Andy Weir. Vergeet ik er een? De hoofdprijs – de beste “novela negra” van het jaar - gaat dit jaar naar “El cártel” van Don Winslow, een van mijn favorietste thrillerschrijvers. Het boek is het vervolg op een eerder boek, “El poder del perro”, de macht van de hond, over de drugshandel in Mexico en Californië, waarmee Don Winslow tien jaar terug scoorde, een prachtig boek. Zal ik me het nieuwe in het Spaans aanschaffen?

Ik ben een echte fan van de boeken van Ian Rankin, de man die Edinburgh op de thrillerkaart heeft gezet. Zijn D.I. John Rebus-boeken, met D.S. Shiv Clarke op de tweede viool, heb ik al bijna allemaal gelezen en ik moet zeggen, met de nodige goesting. Het laatste boek van John Rebus als politieman, voordat Rankin gewoon doorgaat met Rebus als onderzoeker van cold cases, heet “Exit music” uit 2007 en is nummertje 17. Het eindigt met de man’s laatste dagen voor zijn pensioen, vandaar de titel.
Aan de kant van de detective politie vinden we ook het duo Phyl & Colin en gewoon agent Todd Goodyear. Een beroemde van oorsprong Russische dichter wordt vermoord in en bij een parkeergarage (met bewakers Jo en Gary en superviseuze Cath) aangetroffen. Bij zijn lichaam zijn ene Nancy Sievewright en het echtpaar Anderson aangetroffen. Niet veel later wordt een geluidsman verbrand in diens huis, ene Charles Riordan. Langzaam maar zeker worden de connecties duidelijk met de Nationale Schotse Partij, een Russische delegatie op bezoek, het Russische consulaat en diverse mensen van de First Albannach Bank (waar ook Anderson werkt). Of dat niet genoeg is, blijkt de lokale crimineel Big GerCafferty ook een vinger in de pap te hebben; die wordt vervolgens in een half coma geslagen.
John Rebus krijgt het met de halve en hele Russen en nog meer met zijn superieuren te kwaad en wordt drie dagen voor zijn pensioen zelfs voor de resterende tijd geschorst, op blz. 226 van de 460). Echter, hij en Shiv Clarke weten, zoals dat hoort, wel de zaak tot een goed einde te brengen. Vanwege de mooiheid van het Schots van Ian Rankin geef ik hier nog twee citaten: Als John Rebus wordt gezien als een “nighthawk”, in ieder geval vroeger, geeft hij als antwoord: “Pipe and slippers these days. Cocoa and in bed by ten.” (blz. 85). En als Stuart Jannet van de bank en het consulaat zegt dat hij een hoop op zijn bord heeft, krijgt hij terug van John Rebus: The whole help-yourself buffet”.
Uiteraard vind ik “Exit music” (op een iPod als cadeau van Clarke) een prachtig boek. De spanning blijft erin zitten tot bijna aan het einde, als de afscheidsborrel voor John Rebus begint. Ian Rankin heeft zijn zoveelste thriller van formaat bij mij afgeleverd en bijna zat ik alweer op een 9 als recensiecijfer. Omdat ik de afloop ietsje onderwaardeer, kom ik uit op een 8½, ietsje lager. Maar “sjoen” blijft het, dit boek van Rankin. Ik vind het jammer dat ik er nog maar een paar te gaan heb.

Mijn tweede boek is er een van Lawrence Durrell uit 1957, een boek van bijna zestig jaar terug dus. Het betreft deel 1 van een vierluik, spelend in Alexandrië. Vorige winter vroeg ik hier op het Plaza Farray terras eens aan Noé en zijn companen wat ze nou echt een fantastisch boek vonden en toen kwam (o.a.) dit boek op de proppen. Het zijn er eigenlijk vier: drie die ongeveer gelijktijdig spelen (Justine, Balthazar en Mountolive) en eentje van daarna (Clea), uiteraard allemaal in de Egyptische stad aan de Middellandse zee. Terug in Maastricht bleek het bij Marijke’s neef Peter Sollet in Smeermaas in de kast te staan en hij was graag bereid om het me in de (oorspronkelijke) Engelstalige versie uit te lenen. We hebben het over vier uitgaven in de jaren 1957-1960, samengevat als “The Alexandria Quartet”.Zoals het hoort, kreeg “Justine” als eerste een leesbeurt.
De ik-persoon van het boek vertelt daarin over zijn relatie met zijn vrouw, Melissa, maar meer nog over zijn langdurige affaire met Justine, de vrouw van rijkaard Nessim. Ze is Joods, is als kind verkracht, heeft seks met veel mannen (daardoor?) en ik zou het haast vergeten: ze maakt een “gemaakte” indruk, alsof ze geen eigen persoonlijkheid heeft. Eerder heeft een vroegere man van haar, schrijver Arnauti, een boek aan haar gewijd, “ Moeurs” (dagboek Mores). Nu is de ik-persoon aan de beurt om haar liefde te zijn. Andere op de voorgrond tredende personen in het boek zijn bijv. filosoof Balthazar en schilderes Clea, van de latere delen van het vierluik, en ook huisgenoot van de ik-persoon Pombal, schrijver Pursewarden en (mijn type) kapper Mnemjian.
En dan is hier mijn kritiek. Helemaal sporen vind ik Lawrence Durrell niet. Op blz. 100 lees ik: “The noise of his voice is jumbled in the back of his brain like a sound-track of an earthquake run backwards.” Even later, op blz. 113, staat: “At night you can hear her brain ticking like a cheap alarm-clock”, en even later, op blz. 117: “You can throw a shadow of the retina blood-vessels on the wall”. Eerlijk gezegd begon mij die Lawrence Durrell met zijn “Justine” al veel eerder de keel uit te hangen, bij herhaling. Dus besluit ik dat het na deel 2 van de vier van “Justine” genoeg is. Wees blij dat ik voor jullie (en mijn Palmese kring) nog tot blz.120 van de bijna 200 (en bijna 900 totaal) heb doorgelezen. Dit boek, bijt ik jullie toe, is er een dat ik jullie absoluut niet kan aanraden. Daar wil ik het graag bij laten. Wat een prietpraat!

vrijdag 6 november 2015

Weblogbrief 11.01, 6 november 2015

Weblogbrief 11.01, 6 november 2015

Queridagente de buenaplanta (dan wel de buen humor), zoals al op zijn amateurs aangekondigd ben ik vanaf vandaag weer in de internetlucht. ¡Québien! om met Lorena van hier te spreken. Dat we er samen maar een mooie winter van mogen maken!
De afgelopen dinsdagavond werd mij in Randwijckuitgeluide gedaan door Trudie die voor de gelegenheid niet alleen Marcel, Damaris & Yves en ook nog eens Marijke, Rim, Désirée& Tristan had geïnviteerd om in haar optrekje, zeg maar optrek “Het Laatste Avondmaal” te vieren. Het was een maaltijd van jewelste: twee grote schalen lasagna en als toetje (van Damaris) een bak chocolade mousse. Marcel kwam bovendien met een gedichtbundel uit 2015 aanzetten (redactie Kees ’t Hart en John Schoorl) “Als een zwerfkei, dichters over Dylan”. Laat ik hier alvast het motto citeren, uit Bob Dylan’sChronicles: “Ik was meer een cowboy dan een rattenvanger.” En ter plekke vertelde Rim me dat hij me de volgende ochtend met het autootje (een BMW) naar Eindhoven zou brengen, omdat Trudie op dat moment een belangrijke vergadering op de UM had.
Zo gezegd, zo gedaan. Woensdagmorgen , om even vóór half 9 stond Rimmet de bolide voor mijn huisdeur en om ongeveer 10 uur betrad ik het vliegveldgebouw, met mijn koffer, mijn koffertje plus een veredeld tasje. Dinsdagavond wist Trudie mij nog over te halen om nog een grote fles zonnebrandolie mee te nemen en inclusief die woog mijn koffer 19.9 kilo. Een ons minder dan het maximale gewicht. Daar had niet nog een pot rolmops in de mayonaise bij gekund. De koffer doorstond de incheckproef en vijf minuten later al was ik met de rest door de controle (mijn bretels met ijzeren gespen werden niet ontdekt). Daarna was het aftellen in de lelijke wachtruimte. We vertrokken op tijd, kwamen ietsje te vroeg op GranCanaria aan en twee bussen later zat ik keurig op mijn appartementje.
Dat zag er pico bello uit onder de poetsinspanning van Nellie, Juani&Binkie. (De grote kakkerlak die ik vanmorgen in de tussenkamer om zeep mocht helpen, is ongetwijfeld van het platje komen binnenzeilen.) Bedankt, dames! Zo waar was mij nog een grote fles cognac gegund (Carlos I, van het café beneden?) en vond ik diverse eet-, drink- en andere spullen. Het uitpakken, maar niet in detail, kostte me weinig tijd. Ik ging naar Granier voor mijn brood en naar De Spar voor allerlei eerste mondvoorraad en toen het definitief donker werd, ongeveer 7 uur, zat ik op mijn pequeña loggia met vers stokbrood met “pataasada” (gegrilde varkenspoot) en kaas. Daarna was mijn boek aan de beurt, “London bridges” van James Patterson, zie verder mijn boekenbijlage. En geloof het of niet, om 10 uur lag ik op één oor.

Wie nog pas weinig speeltijd in Las Palmas heeft, dient zich rustig te houden, wat betreft zijn muziekbijdrage. Toch zat ik donderdagochtend (gisteren) al vroeg aan mijn computer, o.a. om enige muziek met jullie “te delen”. Het werd als eerste een favoriete muzikant van Johan Derksen.De ster van o.a. Voetbal Inside vergastte mij van de zomer op een serie DVDs over zijn bezoek aan bekende Nederlandse artiesten van vroeger: “Pioniers van de Nederpop” uit 2014. En zo kom ik voor mijn eerste muziekje uit bij (niemand minder dan) countryzanger Specs Hildebrand uit Volendam met zijn Living Room Band. Aan de DVD-collectie van Derksen zijn twee CDs toegevoegd, inclusief vier nummers van die Specs Hildebrand, van wie ik nog nooit gehoord heb. Zoek hem maar eens op in bijv. de Nederlandse Wikipedia. Specsis van mijn leeftijd en de maker en zanger van allerlei C&W-muziek, best acceptabel. Laat hij nou zijn hele werkzame leven bezig geweest om beroemd te worden, of in ieder geval prima muziek op te nemen, zonder veel succes. Bij Johan Derksen zijn vier nummers van hem te vinden: “So long ago” (uit 1993), “Home” (uit 1989 met Frankie Miller) en daarnaast “Follyville” en “Theywon’t take me alive”. Die vul ik hier aan met een complete CD die ik van Specs Hildebrand via het Rotterdamse Muziekweb binnenhaalde: “A winkat the moon” uit 2006. Die CD bevat 11 nieuwe nummers plus zeven eerdere uit de periode 1989-1996.Ik ga jullie de hele bedoeling hier niet opsommen, maar kan het niet laten om toch één nummer naar voren te schrijven: “The devil has come (to claim his own), met gitaarvirtuoos Jan Akkerman. En vooruit, samen met The Cats deed hij in 1993 “A piece of paper and a ring”, dat ook op de CD staat.>BR>
En dan ga ik nu over op mijn rubriek: BERICHTEN UIT DE ZOMER VAN 2015. Ze zijn eenmalig en hier komen ze, keurig gespatieerd.
Ik begin met een aardigheidje van Vincent Icke (nu 68 jaar) in DWDD over logica of experiment: de valproef van Simon Stevin in 1585. Je laat twee ballen tegelijkertijd uit een toren vallen (van een kerk in Delft); eentje is veel zwaarder dan de andere. Komt de zwaardere bal eerder beneden aan of niet ? Volgens Aristoteles wel (logica), maar in de praktijk (experiment) komen ze gelijktijdig beneden. Ik heb het op de TV zelf mogen constateren. Met logica alleen kom je er kennelijk niet, ook niet in de geneeskunde, zet ik daar dan achter aan. Netjes uitgevoerde experimenten zijn altijd nodig om je gelijk te halen.

In juni werd mij gevraagd om deel te nemen aan een screeningsonderzoek naar dikke darmkanker. Eerder had ik er bij herhaling, ook in colleges aan medische studenten en discussies met epidemiologen, op gewezen dat ik bepaald niet overtuigd ben van de screeningstest (bloed bij de ontlasting), vooral vanwege de veelheid aan foutpositieve uitslagen in vergelijking tot de aanwezigheid van daadwerkelijke, te behandelen kanker. Aan de andere kant, een goede kennis van mij is eraan overleden (MagdaCourtens) en ik ken een aantal mensen dat maar net de dans ontsprongen is (o.a. Ans Bouman, Martijn Berger, min of meer ook Froukje Schellinga). Dus besloot ik desgevraagd om toch maar mee te doen, maar schrikken deed ik, toen ik daadwerkelijk zelf bloed in de ontlasting bleek te hebben en voor een colonscopie naar het AZM moest.
Op 21 juli ’s ochtendswas ik even patiënt, nadat ik de anderhalve dag ervoor niet meer mocht eten wat ik lekker vond en aan een medicijn moest om de dikke darm leeg te maken. Van aanhoudend op de WC zitten in de avond, nacht en op de vroege ochtend van de ingreep had ik weinig last. De colonscopie werd gedaan door Dr. (Jessica?) Kruimel, met twee verpleegsters als assistenten, en duurde 40 minuten. Zij stelden mij vooraf prima op mijn gemak, het onderzoek verliep gladjes en gelukkig behoorde ik niet tot de 8% oudere mensen met bloed bij de ontlasting bij wie (beginnende) darmkanker gedetecteerd wordt. Ook aambeien of een anusfissuur kon men niet ontdekken. Wel werd er een mini-poliep van 3 mm op 15 cm van de anus gevonden en verwijderd (koud gelist) en een grotere, gesteelde poliep van 15 mm in het sigmoid op 30 cm, die met een liscoagulatie werd weggehaald. De week erop bleek nog eens dat ook de pathologie er geen kanker van kon maken, alleen adenomateus weefsel. Terzijde zag men bij de colonscopie enkele niet ontstoken divertikels. Mij werd aangeraden om over vijf jaar nog maar eens terug te komen voor een nieuw onderzoek.
Toch was ik in de weken voor de colonscopie best een beetje nerveus en was ik na afloop opgelucht dat er niks akeligs gevonden was. Niettemin blijf ik me afvragen, op macroniveau, hoe groot het nut is van deze massale poppenkast bij mensen van 50-75 jaar. Ik heb op de middag van de colonscopie nog een Kras-busreisje naar Leipzig, Dresden en Weimar in augustus geboekt. Ook kreeg ik na afloop extra zin om in november weer naar Las Palmas af te reizen.

Eind juli ging ik met Trudie voor twee dagen naar Harry &Greetje in Oegstgeest, op de zondag en maandag. Ik had daarvóór nog enkele dagen naar mijn familie in Amsterdam willen gaan, maar Eva zat in Utah, heel ver weg dus, maar wel redelijk in de buurt van de bruiloft van Rim& Desiree in Californië. Ze zou pas op de zaterdag terugkomen.
Tijdens ons bezoek aan het dorp bij Leiden vertelde Harry mij uitvoerig over van alles, ook zijn a.s. bezoek aan Rocco Granata in het Belgische Kapellen, vlakbij Antwerpen, op de dinsdag. Uit Harry’s latere e-mail erna en zijn prachtige twee artikelen over de Italiaan uit een dorpje in Calabrië en later wonend in het Belgisch-Limburgse Waterschei (bij Genk) blijkt dat hij en “Rocco” het samen best goed konden vinden. Terzijde, “Santo Rocco” was een van de patroonheiligen van het Italiaanse dorpje. De man heeft met zijn “soulstem” (Harry’s woord) en zijn Stradella“moneka” de wereld veroverd.
Voor mij is en blijft Rocco Granata een interessante trekzakspeler met maar één echte wereldhit: “Marina”, met op de andere (eigenlijk A-) kant van de 45-toerenplaat “Manuela”. Marina is de naam van het meisje op een sigarettenreclame. De man heeft zijn succes met zijn eendagsvlieg “Marina” voortreffelijk weten uit te venten. Zijnlatere verzamel-cd(ik heb er twee, allebei nogal Duits georiënteerd) met ook bijv. “BuonaNotte Bambino” heb ik thuis nog maar eens met plezier opgezet. Als surrogaat voor een gang naar Rocco Granata’s huis bij Antwerpen zag ik thuis de Belgische film “Marina” van Stijn Coninx. Die was best aardig, maar helaas niet helemaal waarheidsgetrouw.
Op “Marina” komt het zinnetje “O Mia Bell’ Amore” voor, o mijn grote liefde, althans dat heb ik er altijd van gemaakt. In de speelfilm is dat “O Mia Bella Mora”, mijn mooie moorse (van Mora, grapje), maar de clip uit 1959 bij Harry’s eerste van twee artikelen over Rocco Granataheeft het overduidelijk over “O Mia Bella Mola”. Mola, jongens en meisjes, is Italiaans voor veer, drijfveer. Dat kan hij toch niet bedoeld hebben, toen hij de tekst van “Marina” schreef (met “O no nononono” op het einde van het refrein, omdat hij de tekst in de studio nog niet af had). Is het een Chinese verspreking op zijn Peixia’s? (“ladio”, “lekkel”, “pótsvlouw”).

De zomer is niet alleen de periode om te reflecteren over fanatieke moslims en op drift rakende Syriërs en Afrikaners. Ik heb nu ook alle ruimte om me met futiliteiten bezig te houden (alsof ik in de rest van het jaar wel aanhoudend op mijn tellen pas). Vanochtend, 20 augustus, dacht ik ineens (of is het opeens?): je kunt de mensheid indelen in mannen en vrouwen, in hetero’s en homo’s, in singles en samenwonenden, noem maar op. Er zijn nog diverse andere onnuttige en interessante tweedelingen (en meer) mogelijk.
Wat vinden jullie van de splitsing: mensen die de wc-rol op het toilet met de voor het grijpen velletjes aan de voorkant dan wel aan de achterkant hebben hangen? Ik opper hier dat de laatste groep benepener en minder vrolijk van aard. Hoewel met name op begane grond in mijn Maastrichtse huis de WC van maar beperkte afmeting is, hoor ik zonder meer tot de club met de velletjes aan de voorkant. Een opgewekt karakter, dat hoort bij mij, het zonnetje in huis, met simpel af te scheuren velletjes.
En dan is er natuurlijk nog een minderheid die zonder rolhouder zit en het wc-papier gewoon naast de pot heeft staan. Helaas is dat ook het geval op mijn beide PalmeseWCs, mede vanwege de beperktheid van de WC-ruimte. Of een stuk erger: die anno nu nog steeds op een oude krant of dergelijke is aangewezen om zijn kont af te vegen, zoals de Syriërs en Afrikaners op weg naar West-Europa. Daarover zou ik best eens een hele brief aan jullie kunnen vullen.

arleen, kree Ergens in de maand augustus kreeg ik een wel heel droevig bericht te verwerken. De man van een jeugdvriendin van mij, John avn Marleen, na enkele maanden “patient delay” aan het medische loket gemeld wegens vergaande moeheid, hoesten, een plasprobleem en zo maar afvallen. En voor alle duidelijkheid: hij was van zichzelf al mager genoeg en daarbij een actieve sporter, vooral tennisser. Men constateerde al snel longkanker bij hem, met uitzaaiingen op diverse plekken in zijn lijf, maar niet in zijn hersenen. Laat ik er vanwege de hoofddiagnose nog bij vermelden dat John nooit van zijn leven gerookt heeft. Bij een onlangs onderonsje met Marleen trok ze de primaire longkanker weer enigszins in twijfel; de kanker zou eerder in zijn buik zijn ontstaan. Bijv. zou John een akelige vorm van prostaatkanker kunnen hebben gehad, met uitzaaiingen naar o.a. zijn longen.
Wat doe je dan als 68-jarige? John besloot, na een gesprek met Marleen en dochters Floor en Eva, dat verdere behandeling zinloos was en doodgaan het beste was. Hij weigerde daarna allerlei vervolgonderzoek. Op 4 september kreeg hij thuis een spuitje van de huisarts, zijn laatste spuitje, “kom mer op!”. Zes dagen later, op 10 september, mocht ik met zo’n 150 andere aanwezigen getuige zijn van (de proloog van) zijn crematie, met acceptabele Limburgse liedjes. Aan de koffietafel na afloop zat ik aan een tafel met Trudie, mijn Eva, Ellen en Jacques.Daar zag ik o.a. ook weer eens Marleens vroegere vriendin Cockie, zus van Marleen Yvonne en Marleen’sdochter Eva, die eerder in de aula een mooie speech had gehouden namens de familie.
Marleen gaat het met haar uitgebreide artrose de komende tijd nog heel moeilijk krijgen, vrees ik. Ik vraag me oprecht af of ze het wel redt, lichamelijk en geestelijk. Op de crematie zelf maakte ze op mij nog best een montere indruk, althans huilen was er niet echt bij. En ook bij de twee latere bezoeken die ik met Trudie en Ellen aan hracht, een paar weken na de crematie en vlak voor mijn vertrek naar Las Palmas werd me uitgelegd dat ze niet bij de pakken ging neerzitten. “Eenzaamheid” stond niet in haar vocabulaire, vond ze in een de markt j het het stattion.
Wie volgt? Om mij heen zie ik tegenwoordig af en toe mensen wegvallen en hoe lang gaat het duren voordat de volgende aan de beurt is? De dood van John de gezondheid zelve heb ik altijd gevonden, bewijst dat je het maar moeilijk kunt voorspellen.

Als in Maastricht iets meer dan een keer gebeurt, zijn “we” er als de kippen bij om van een traditie te spreken.
Op woensdag 6 mei j.l. viel ’s avonds om een uur of 9 ineens de stroom uit, terwijl ik naar een voetbalwedstrijd van Barcelona op de TV keek. Het was van seconde op seconde in mijn huis plotseling pikkedonker. (Waarom is het niet pikkendonker?) “Gelukkig” was hetzelfde aan de hand bij mijn buren en alle andere mensen in de buurt. Wat doe je dan? Kaarsen had ik niet in huis. Ik heb mijn televisie uitgezet, de lampen in de nulstand gezet en daarna ben ik maar in bed gaan liggen. Vrij snel daarna moet ik in slaap gevallen zijn en de volgende ochtend was alles weer als vanouds. Er was iets akeligs gebeurd in een transformatorhuisje, waardoor ik – kennelijk – zo’n vier uur zonder stroom gezeten hebt.
Gaan we naar maandag 14 september. Toen, om 10 uur ’s avonds, gebeurde hetzelfde nog een keer. Plotseling gingen alle lichten in mijn huis uit, de ijskast deed het niet meer enz. Ook nu was het euvel “gelukkig” niet tot mijn huis beperkt. Even erna al zag ik mensen in mijn straat met zaklantaarns lopen en waren op diverse plaatsen de “bougies” weer tevoorschijn gehaald. Helaas, ik had mezelf intussen nog steeds geen kaarsen aangeschaft en de lege batterijen van mijn zaklamp moet ik toch eens verruilen voor exemplaren die het wel doen. Ik heb dus maar net als op 6 mei de TV en de verlichting uitgedaan en lag even later in mijn bed. Zonder probleem heb ik doorgeslapen tot de volgende morgen, hoewel ik deze keer al weer een uur later stroom had. Een marter, die het zelf overigens niet overleefd heeft, had een kabel in alweer een transformatorhuisje doorgebeten.
Wanneer wordt de volgende keer? In Las Palmas is me zo’n stroomstoring nog niet overkomen in al die jaren dat ik er ’s winters bivakkeer.

Een mens wordt maar één keer 69 (soixante-neuf!) en dat gebeurde mij op 18 september j.l. Dor omstandigheden (maar dat zegt bitter weinig) zat ik die dag, eigenlijk het hele weekend, met Trudie in Amsterdam om op Eva’s en JW’s kinderen te passen. Op de vrijdag schoven daar in Oud-Zuid Haary en Greetje aan, terwijl we op de zaterdag een Haarlems bezoekje aan Marc en Floortje mochten brengen. De zondag was veel rustiger, maar een middaguitstapje naar het naburige Beatrixpark met Lux en Dalístond wel nog op het programma.
Als bijdrage aan de feestvreugde trakteerde Trudie mij op een weekendje (van vrijdagmorgen om half 9 tot zaterdag om 11 uur ‘s avonds) Brussel, op 25 en 26 september. Op het viersterrenhotel in het centrum van de stad (“Marivaux”) viel niks af te dingen. Daarbij was het ontbijt daar op de zaterdag zo overdadig en luxueus dat zelfs Trudie tussen de middag niet hoefde bij te eten.
Ik wil hier iets kwijt over de Flixbus waarmee we heen en terug gingen.De rit, via Luik, was zo goedkoop, retour een tientje, dat ik me oprecht afvraag hoe er voor de organisatie nog iets te verdienen valt. In ieder geval hadden we een prima Maastrichtse chauffeur, Erik van 51 jaar, die behalve zijn twee moedertalen een mondje Frans sprak en ook nog een vleugje kolenengels. Er was door iedereen vooraf via internet betaald behalve door een Noord-Afrikaan die naar Parijs mee wou. Hij stapte om 10 voor half 9 in Maastricht in met 50 euro als betaalmiddel de bus in. Erik voegde hem prompt toe: “Dat briefje zul je wel eerst ergens moeten gaan wisselen, ik heb niet terug van 50 euro.” Desgevraagd voegde hij eraan toe: “You go with or you go notwith”, maar dan moet je wel binnen tien minuten terug zijn. Op de terugweg naar Maastricht vertelde Erik met luider stem aan een collega chauffeur voor in de bus (wij zaten toen vlak achter hen) over een ongeluk eerder waarbij een ruit een “pats” van een paaltje had gehad en het vervolgens begeven had. “Af en toe zit er een “pipo” in de bus en anders is de chauffeur een “knuppel”, als die in “mijn” bus rijdt.”
In Brussel hebben Trudie en iktwee aangename dagen doorgebracht, met best aardig weer. Natuurlijk kreeg Manneken Pis een bezoek, ook Jeanneke Pis en solo heeft Trudie zelfs ook nog een geocache opgehaald bij Zinneke Pis (een plassend hondje). Op de vrijdagmiddag gingen we eerst naar een tentoonstelling van Jacques Brel, best de moeite waard, en later hebben we met Marijke en Peter Sollet op de Grote Zavel gezeten, ook nog een hapje met hen gegeten, voordat die naar een concert van de inmiddels bejaarde Crosby, Stills& Nash vertrokken. Ook zaterdag was het overdag terrasweer en hebben we getweeën o.a. uitgebreid op en bij de rommelmarkt van het Vossenplein rondgehangen. Daar kreeg de uitdrukking “bij het scheiden van de markt” een extra betekenis; dan komen allerlei zwervers eraan om uit de achtergelaten restanten van de marktkooplui nog weer gratis spullen weg te slepen.
Eerlijk is eerlijk, het waren twee leuke dagen met Trudie. Op zaterdagavond om even over 11 zat ik weer thuis voor de TV.

Wat is het eerste kwartier van de maan? Voor het antwoord ben ik te rade gegaan bij Trudie, die het van haar vader heeft.
De maan aan de hemel kan wassend zijn, groeiend. Van de rechter onderkant kun je dan met enige moeite een W maken door de letter naar links te verlengen. Als het afnemende maan is, kun je de bovenkant links naar rechts aanvullen tot een A. Vier weken na nieuwe maan is het volle maan en daarna wordt de maan weer minder. In het laatste kwartier zie je alleen rechts boven een stukje maan en we spreken van het eerste kwartier, als de wassende maan pas een klein stukje gevorderd is, voordat het halve maan, driekwart maan en volle maan wordt.
Weten jullie het nou? Op 28 september in de zeer vroege ochtend was er een complete maansverduistering. Wat dat precies is, ga ik een andere keer uitleggen, toch?

Om jullie te laten zien dat ik ook de laatste weken goed doorgekomen ben, doe ik hierbij ook een alineaatje over een bezoekjevan mij aan Aken. Toen Trudie mij op een dinsdagavond vertelde dat ze op vrijdagmiddag pas weer in zicht kwam, om te komen lunchen, dacht ik op de fiets terug naar huis: dan is het nu eindelijk tijd voor een uitje in de buurt. De keuze was tussen Hasselt en Aken en de laatste werd het. Woensdag 21 oktober zat ik om half 1 in de bus naar de stad van de “Printen”, dat zijn koekjes van speculaas met allerlei extra’s.
Bij de Elisenbrunnen, vlakbij mijn bushalte daar, is het toeristenbureau en daar ligt o.a. een folder van de “Route Charlemagne”. Daarop ligt een achttal punten die zeer de moeite waard zouden zijn: Centre Charlemagne, het stadhuis, de Dom, het Grashaus, de Elisenbrunnen. het Couven museum, het krantenmuseum en Super C. Eerder heb ik jullie al eens getrakteerd op een bezoek aan het Couven museum en nu was, vond ik, het krantenmuseum aan de beurt. Het ligt in de Pontstraat vlakbij het stadhuis. En nou komt het: toen ik ervoor stond, dacht ik opeens: toch maar niet. Houd het maar van me te goed.
Opvallend vond ik deze keer het aantal toeristen uit Nederland en Limburg. Waar je stond of zat, hoorde ik mijn moedertalen. (Tegelijkertijd valt het me in Maastricht op hoeveel Duitsers een dag in mijn stad doorbrengen.) Een ander punt vond ik het grote aantal allochtonen in het centrum, vooral uit Turkije en dergelijke, denk ik, de mannen nogal eens met een gebreide muts en de dames steevast met een hoofddoekje.Er zijn heel wat winkels in Aken waar ik graag even blijf staan of waar ik binnen even een kijkje neem. Vlakbij het warm waterbad (de Elisenbrunnen) en de bekende geldfontein ligt een kledingwinkel van Jansen-Haamann. Ik had mijn golfbroek aan die ik daar nog eens gekocht heb. Verderop in de richting van C&A kocht ik in de Galeria (voorheen Kaufhof) een grote tube Löwensenf en bij Leo’s twee stevige broden. Die aanschaffen zie ik als een vast onderdeel van een bezoek aan Aken. Tenslotte, het was met ongeveer 10 graden te koud, vond ik, voor een grote chocolade milkshake bij McDonald’s. Halloween komt eraan en dus brak ik me het hoofd hoe je dat Amerikaanse woord in het Duits (en Nederlands) zegt. Ook mijn woordenboek geeft daarover helaas geen uitsluitsel. Later, op de Amerikaanse begraafplaats in Margraten, waar ik op 31 oktober was met het uitje van de “neefkes &Nisjekes” van Trudie, vernam ik dat “tohallow” heiligen, wijden betekent. Halloween is dan zo iets als de avond van de heiligen.
Alles bij elkaar was het een rustig middagje Aken. Om half 6 zat ik in de bus terug naar mijn “hutje”. Ik was keurig op tijd voor De Wereld Draait Door. Niettemin, dat programma met Matthijs van Nieuwkerk als presentator, krijgt steeds meer het aanzien van een paar “speed”tabletjes. Ik zou er niet in willen figureren (maar word ook niet gevraagd).

Laat ik mijn serie “Belevenissen in de zomer van 2015” eindigen met te vertellen dat ik het in de stad Maastricht zelf ook aangenaam heb gehad. Ik ben blij dat ik nu in Las Palmas zit, het is per slot van rekening al november, maar ik had deze brief ook best kunnen vullen met etentjes met diverse vrienden (bijv. in l’Autobus in Visé) en familie (bijv. zuurkool bij Ton & Marion), bezoeken aan café De Poort en aan Rockyen anderen thuis, met mijn vele uurtjes kranten lezen in Centre Ceramique, mijn vele uren TV kijken met “De Wereld Draait Door” en “Pauw” (hoogzomer: Jinek”). Aan de andere kant, een belangrijke reden dat ik nu hier in Las Palmas zit, is dat ik hier geen TV kijk (behoudens een enkele voetbalwedstrijd op een terras).

Helaas, van de uitverkiezing van het carnavalsliedje van Maastricht, a.s. zondagmiddag op de Bosstraat, moet ik verstoken blijven. Deze week zijn de titelkanshebbers al voorgesteld aan het publiek van TV Maastricht en ten overvloede som ik de zeven nummers hier nog eens op:
01.Annemarie
02.Hiel hoeg in de loch
03.Solonaise
04.Confetti
05.Dat is te sjoenumwoer te zien
06.Dat bin iech
07.Wat maak ’t oet
Vorig jaar had ik correct voorspeld dat “Wee bringk nog ’n weursnaorKlara?” aan het langste eind zou trekken. Deze keer zet ik mijn geld op “Annemarie”, van Fabry/de Pauw, een carnavalsnummer dat de nieuwe burgemeester(es) Annemarie Penn op het lijf geschreven is (hoewel ik haar vond tegenvallen bij een recent uitgebreid interview in Centre Ceramique). Als eventuele alternatieve winnaar tip ik “Solonaise” vanwege de aparte titel. Over een paar dagen weten we het wie de enige, echte winnaar is geworden. Ik zal jullie de tekst van het winnende liedje t.z.t. op mijn weblog zetten.

En voordat ik het vergeet, ik heb de afgelopen ook drie reisjes gemaakt, twee met Trudie (naar Stockholm en naar Krakau) en eentje solo met een Kras-gezelschap naar Oost-Duitsland. Ik vat ze voor jullie samen in mijn rubriek REIZEN. Hier zijn ze.
Ik heb nogal de behoefte om voor mijn vakanties (en mijn winterverblijf in Las Palmas) uit te wijken naar warme oorden. Landen als de Scandinavische liggen mij minder behalve wellicht in hartje zomer. Van 10 t/m 17 juli was ik met Trudie op bezoek in Stockholm, een grote stad waar we allebei nog nooit geweest waren. Vanwege Trudie’s hang naar goedkoop vliegen ging de reis wel vanuit Charleroi (met goedkope overnachting) naar Skavsta bij Nyköping en vervolgens nog anderhalf uur bussen naar Stockholm.
Wat zal ik eens van de vakantie in het hoge noorden zeggen? Stockholm is heel mooi met al zijn water, majestueuze gebouwen en legio gelegenheid tot bank zitten, ook in de winkelstraten, dan wel geocachen (Trudie haalde er meer dan 70 caches op). De stad is vergeven van de terrassen (in ieder geval in juli), maar helaas, de prijzen voor drank en spijs zijn niet mis. In onze week Stockholm trokken we ons daar overigens weinig van aan. Ons appartement was in een oud pand op zes hoog in het oude centrum Gamla Stan, aan een straat aan het water met diverse boten. Andere wijken, behalve Gamla Stan, waar we in drie dagen hop on hop off bus en boot geweest zijn en hebben rondgelopen, zijn o.a. het centrum, Blasieholmen en Skeppsholmen, Djurgarden en Södermalm. Aardig detail: hoewel we direct naast het koninklijk paleis bivakkeerden, hebben we de daar aanwezige familie niet met een bezoek vereerd. Ook hebben we geen enkele van de vele heiligenhuizen bezocht, zelfs niet de KatarinaKyrka met op het kerkhof het graf van Cornelis Vreeswijk.
Wel zijn we getweeën naar “ABBA the Museum” geweest en daar werden we ons enkele uren heel aangenaam bezig gehouden. Leuk vond ik bijv. het gedoe rond “Waterloo” in 1974 (muziek van Benny& Björn op een tekst van StigAndersson) en Trudie’s karaokeversie van “Dancing Queen”. Terzijde, bij de platen in het museum van ABBA’svoorloper Hep Stars met SvenneHedlund en BennyAndersson lag ook “Aldus mijn horoscoop”. Als hommage aan het beroemde viertal Agnetha (blond), Benny, Björn & Anni-Frid kocht ik na afloop in de winkel nog de CD “ABBA before ABBA” met vijftien nummers uit de jaren voor 1972, toen ABBA als viertal begon. Behalve het ABBA museum moest ik natuurlijk ook het 100 meter lange houten oorlogsschip Vasa bezichtigen, met zijn 64 kanonnen en plaats voor een bemanning van 450 man, dat direct bij zijn afvaart zonk na een rit van niet veel meer dan een kilometer, en dat pas rond 1960 werd opgegraven.
Ons avondeten, “middag” in het Zweeds, kregen we bijna steeds in de buurt van ons appartement. Bij McDonald’s, “alltidöppet”, zijn we geen enkele keer geweest. De brug die we vanuit ons appartementsraam vol een beeld hadden, was een einbreidbrug, bewaakt met een stoplicht, waar de auto’s en bussen om en om overheen mochten; voor de fietser was er geen belemmering: “gällerejcykel”. Een laatste detail: we zagen een heuse “drone” in de buurt van ons raam voorbijkomen en bedachten dat die dingen binnenkort nog een hoop problemen kunnen gaan geven. Op vrijdag, dag 8, gingen we te voet, met de bus, het vliegtuig, de taxi en de auto terug naar Maastricht. Geloof het of niet, die avond om even over 6 zaten we alweer op het terras van café de Poort.

Trudie was van 5 t/m 17 augustus in de Vogezen en Zwitserland, met Math en Susanne, Peter, Renske &Anoek, en dus was het begin augustus tijd voor mijn tweede, nu solo-uitstapje. Het werd een achtdaagse reis met Kras naar Zuidoost-Duitsland, van zaterdag 8 augustus (wat moest ik die dag vroeg op) t/m 15 augustus. Met 44 anderen zat ik twee keer 100 (Maastricht-Asten) plus ruim 600 km (Asten- Dortmund- Erfurt- Chemnitz, terug via Giessen) in de bus. We hadden een prima dikke chauffeur/reisleider, genaamd Dick. De vaste standplaats was een mooi hotel met half pension, in Chemnitz, dat in de Oostduitse tijd Karl Marx Stadt heette. Vandaaruit maakten we diverse tripjes in de buurt.
Op de zondag gingen we naar KarlovyVary (Karlsbad), het Tsjechische Kurort op 76 km van bierstadPilsen. Ik kende het al van de Becherovka, maar nu kocht ik er negen halve liters Tsjechisch bier (waarvan er later eentje in tweeën brak). Een wandeling langs het riviertje is te doen, maar meer is er in het stadje niet te beleven. Opvallend was het grote aantal werkelijk peperdure juwelen-, kleren- en andere winkels. Legio mensen (rijkaards?) liepen op straat aan een flesje heilzaam water te lurken. Op aanraden van Dick nam ik geen pizza in restaurant Capri, dat volgens hem gerund wordt door Kosovo-Albanezen die je veel geld uit je zakken proberen te kloppen. Ik was blij, toen ik weer de bus in mocht.
Op de maandag was eerst het Thüringse stadje Weimar aan de beurt, vanaf 1919 eventjes de hoofdstad van de Duitse republiek, nadat keizer Wilhelm naar Nederland gedirigeerd was. Weimar vond ik wat je noemt klein, maar dapper met zijn beperkte centrum. Het is de stad van losbol dichter Schiller en de arrogante vrouwenversierder Goethe, die naast dichter/schrijver in zijn tijd ook minister was. Met zijn vrouw (en uiteindelijk vijf kinderen) woonde hij in een groot pand in het stadje en een prieeltje, zeg maar prieel, in het park. Goethe zal mijn vriend niet worden, met zijn “Die Leiden des jungenWerthers” en zijn gedicht over ginkgo dat in het winkelmuseumpje te koop was, naast honderd andere ginkgo- en andere kruidensnuisterijen.
’s Maandagsmiddags was het ThüringseErfurt aan de beurt, de stad met een gigantisch plein in het centrum met een beeld van de heilige Bonifatius (die in 753 bij Dokkum vermoord werd, zoals jullie horen te weten). In het middeleeuwse centrum zou Martin Luther in de 16de eeuw furore hebben gemaakt (maar hij klopte in 1517 op de poort in Wittenberg). Het locale kruid van Erfurt is (was) de Waide, in het Nederlands wede, dat op koolzaad lijkt; het zorgt voor het Erfurter blauw. In een mosterdhuis bij de Krämerbrücke kocht ik mijn eerste pot mosterd van de reis (met mierikswortel). Terzijde vertelde de plaatselijke gids een heel verhaal over het naburige concentratiekamp Buchenwald. In dit vooral doorgangskamp zouden tussen 1937 en 1945 ruim 250.000 mensen zijn geïnterneerd (56.000 overledenen) en in de jaren na de oorlog nog eens 30.000 foute Duitsers.
De dinsdag was de dag van het Saksische Leipzig (van het Slavische Lipsk, linde), terugkijkend voor mij de mooiste stad van de reis, met trouwens alweer een aardige gids. Deze hoofdstad van Saksen, met marktrecht sinds 1165 en nu met zijn diverse beurzen, telt momenteel ruim een half miljoen inwoners. Van het centrum werd in WO2 ongeveer 80% verwoest, maar vandaag de dag staat alles weer fier overeind, mooi te zijn. Ik vond Leipzig een prima mix van moderniteit en oude glorie hebben. Voor wie van klassieke componisten houdt, het is de stad van o.a. Richard Wagner, Mendelssohn, Schumann en uiteraard Johan Sebastiaan Bach (en voor de andere mensen ook bijv. Nietsche en Angela Merkel).
Hartje centrum in Leipzig staat een heel indrukwekkend beeld van een lopende man met zijn hoofd verstopt in zijn nek, die zijn linkerhand als communistische vuist geheven heeft, terwijl hij met zijn rechter arm de Hitlergroet brengt – twee vijanden in één beeld. Bij de Augustuskirche, waar Bach in de 18de eeuw vlakbij woonde en waar hij iedere week het koor dirigeerde en zijn nieuwste muziek speelde, nam ik een koffie met een advocaatje (café hollandaise). De Joodse wijk, met zo’n 12.000 mensen, is in WO2 zeg maar compleet uitgeroeid. De andere grote kerk van Leipzig, de Nicolaikirche, staat bezijden de plek waar de Wende (Wiedervereinigung) in de nazomer van 1989 begon met demonstraties op de maandagavond. In de buitenwijken zag ik te veel Plattenbau, saaie hoge flats met kleine ramen. Een immens Denkmal aan de rand van Leipzig ter herinnering aan de overwinning van de gezamenlijke Duitse staten op Napoleon kon mij evenmin bekoren.
De woensdag was tijdens mijn Zuidoost-Duitsland reis een rustdag. Het grote monument van Karl Marx in Chemnitz (daar in de buurt geboren) had ik al vanuit de bus gezien, dus kon ik mij nagenoeg de hele woensdag aan mijn leesboek wijden (Rose van Martin Cruz Smith). Mede vanwege de warmte (her was de hele week boven de 30 graden) vond ik het die dag aangenaam toeven in en in de directe omgeving van mijn Pentahotel.
Donderdag was het uitgelezen moment om hetSaksische Dresden met een bezoek te vereren, alweer met een gids, deze keer alleen voor de Altstadt. Oorspronkelijk heet de stad in het Slavisch Drejezdzany (moerasbewoners) en net als Leipzig telt ze over de 500.000 inwoners. Bekende mensen zijn o.a. ErichKästner en (een beetje) Martin Luther. Ook hier zijn in WO2 vele duizenden joden afgevoerd. Vlak voor de capitulatie van Duitsland werd het door Amerikaanse en Engelse bommenwerpers helemaal met de grond gelijk gemaakt (terwijl de Russen al op 90 km van Berlijn waren), met zo’n 25.000 doden. Niettemin, in de communistische tijd en vooral na de Wende werd de stad drastisch opgeknapt.
Eigenlijk bestaat de stad uit twee delen: de zuidelijke Altstadt met het ene naast het andere praalgebouw van groothertogen en bisschoppen (Residenzschloss, Zwinger museum, Theaterplatz, tegeltableau Furstenzug, de foeilelijke Frauenkirche) en ten noorden van de Elbe de Innere&AussereNeustadt, waar bijna de hele bevolking woont. In dat deel staat bijv. ook het grote ruiterstandbeeld van koning Augustus de Sterke, “de GoldeneReiter” (het jaar na zijn dood in 1734 voltooid). Terzijde, in 2002 werd Dresden nog weer eens getroffen door een grote overstroming van de Elbe. Jaarlijks komen er in Dresden zo’n 10 miljoen toeristen om zich aan het resultaat van de herbouw van de paleizen te vergapen. Met name de toeristische Altstadt van Dresden maakte op mij een protserige indruk, met zijn pracht en praal zonder veel aandacht voor de gewone mens. Ik vind de stad Leipzig met zijn veelzijdigheid door elkaar veel interessanter.
En dan was er op de vrijdag nog het stadje Meissen, of is het met sz, waar we in de ochtend een uitgebreide rondleiding door de beroemde porseleinfabriek kregen. Wat waren de kopjes, schoteltjes en het andere tafelgerei duur! Voor bijv. een eierdopje met schoteltje moest 239 euro neergeteld worden. Later mocht ik met een lift (“Aufzug” heet zo’n ding in het Duits) naar de iets hoger gelegen dom en omgeving, waar ik vanwege het warme weer vooral in de schaduw op een terras heb gezeten. Voordat de bus terug naar Chemnitz vertrok, wist ik bij de plaatselijke slager wel nog twee soorten paté en een soort salamiworst te bemachtigen.
Na een hele week toerisme ging ik met mijn intussen wapenbroeders en –zusters op zaterdag de 15de in alle vroegte weer terug, nu westwaarts, naar Kras-overstappunt Asten bij Helmond. Daar kregen we een kroketje voordat ik met enkele anderen in een minibusje naar Maastricht kon doorreizen. De hele week hadden we wat je noemt tropische temperaturen gehad, maar vanaf de (tweede) zaterdag was het weer stukken minder. Toen aan de Geusselt in Maastricht mijn Krasreis er weer opzat, keek ik aan tegen 17 graden en het regende “awwiever”. Doornat kwam ik twintig minuten later thuis aan, waar ik kon beginnen met mijn kleren van mijn lijf te stropen. Niettemin, om 8 uur zat ik al geanimeerd naar een conference van Diederik van Vleuten op de TV te kijken.

Begin oktober (7 t/m 12) mocht ik met Trudie nog een minireisje maken. Met de personeelsvereniging van de universiteit ging de reis, met Wizzair – alweer een prijsvechter, vanaf Eindhoven naar Krakau (Kraków, spreek uit Krakoef). Helaas had organisator Jo Gorissen een vliegveld op anderhalf uur busreizen gekozen en lag het hotel aan de rand van de stad. In Krakau – de tweede of derde stad van het land - wonen zo’n 750.000 mensen, allemaal even Pools. Koud was het wel al, zeker vanaf het weekend; op de maandagmorgen, toen we weer vertrokken, was het zelfs aan het sneeuwen.
Voor een lang weekend is Krakau best een aardige stad. In het centrum ligt een heel groot plein, Rynek, vol met terrassen en met in het midden de “lakenhal” en opzij een toren en koepel en de met goud behangen Maria Magdalenakerk. Ondergronds onder de lakenhal is een geschiedkundig stadsmuseum, waar we zondag de kou een paar uur konden ontvluchten. Het was er best mooi, met diverse filmpjes over de stad. Terzijde van de Rynek was nog een pleintje, waar ik donderdagmiddag een bejaard trio bij een marktje zag optreden. Ten zuiden van het centrum lagen pontificaal de kathedraal en het paleis en opzij daarvan de (voormalige) Joodse wijk waar het zaterdagmiddag voor Trudie en mij redelijk toeven was.
Vanuit Krakau maakten we met de U.M.-bus twee uitjes. Het eerste ging naar Auschwitz (Oswiecim) op 63 km ten westen van Krakau. We moesten er wel een uur wachten, voordat we met de gids (“educator”) naar binnen konden gaan, door de poort met “Arbeit macht frei”. Iets teveel rechthoekige baksteenrode gebouwen hebben we bezichtigd, van slaapzalen en martelruimtes tot bergen schoenen en gaskamers. Daarna was, 2 km verder, Birkenau aan de beurt, met een iets ruimere opzet. Er zouden daar, met name aan het eind van WOII, honderdduizenden mensen vergast en opgehangen zijn, vooral Hongaren en Polen. De hele tour door Auschwitz en Birkenau duurde zo’n vier uur. Over de ideeën van mensen als David Irving (hoe groot is de omvang van de holocaust eigenlijk?) werd door de gids met geen woord gerept. Ze maakte op mij een nogal droevige indruk, ook in een tête à tête dat ik met haar had. En een schande blijft het natuurlijk, het in de dood jagen van miljoenen mensen die te weinig “Germaans” zijn.
Op de zaterdagmorgen stond een bezoek aan de zoutmijn (hopalniasoli) van Wieliczka op het programma, zo’n 13 km ten zuiden van Krakau. Daar duurde het wachten bijna 2 uur voordat we ondergronds mochten. Een groep die na ons kwam, mocht nog voor ons naar beneden, omdat die 50 euro smeergeld had betaald. Toen vervolgens ook nog duidelijk werd dat we zo’n drie uur ondergronds zouden zijn en vele honderden trappen moesten afdalen, haakte ik af. Ik ben boven in het waterige zonnetje op het terras blijven zitten, eerst solo en daarna met een U.M.-vrouw die vanwege haar moeizaam lopen op krukken niet naar beneden kon. Van Trudie heb ik begrepen dat ik in Wieliczka “iets” gemist heb, maar wat?
Krakau vind ik een stad met een aardig middeleeuws centrum, De stad is nooit platgebombardeerd en dat zie je eraan af. Aan de andere kant, ik overdrijf niet, als ik zeg dat Trudie en ik het na een paar dagen wel gezien hadden. Ze heeft er tussendoor nog 28 geocaches opgehaald en ik heb met plezier in mijn boek van Jan Mulder zitten lezen. De drank en nog meer het eten is in Krakau best goedkoop. Voor het avondeten en daarna hebben we vooral opgetrokken met Arno &InekeMuytjens. Electrotechnicus Arno ken ik van de afdeling O & O van de universiteit.

En mag ik dan nu weer terug naar het heden? Op de donderdagavond in Las Palmas was het tijd voor mijn eerste zwerftochtje op de boulevard hier naar rechts. Ik heb twee nieuwe opschriften op T-shirts voor jullie, eentje in het Engels van een rondborstige dame (“NO HARD FEELINGS”) en een van een opgeschoten jongen in het Spaans. De laatste had maar één woord: “EVOLUCIÓN”, maar daaronder stond een vijftal plaatjes op rij: een ei, een kuikentje uit het ei, een compleet kuiken, een kip (of haan) en ten slotte een gegrilde kip. Het wordt tijd dat ik hier weer eens zo’n onovertroffen “polloasado” als warme maaltijd neem.

Wat was er verder te zien op Las Canteras? Mij valt vooral op hoe charmant en vrolijk de boulevard erbij ligt. En er wordt wat afgeflaneerd en bank gezeten! Zo iets zou in Maastricht aan de Maas toch ook op zijn plaats zijn (maar dan wel bij een temperatuur van 25 graden).
De aanblik van een en ander was nog precies hetzelfde, op twee uitzonderingen na. Waar in het voorjaar het Libische restaurantje dichtging, bij Korena’s straat, is nu “Ocean Bar”. De naam is correct, we zitten aan de oceaan en niet aan de zee, maar of ik mijn nering zo zou noemen? Belangrijker vind ik dat Buffet Hong Kong, mijn favoriete Chinees, dicht is. Werd de huur daar te hoog, tussen al die “fancy” zaken? De eetzaak bestaat wel nog; ze is nu in mijn straat aan de boulevard, Luis Morote 61, waar tot voor kort een ander Chinees restaurant gehuisvest was. De inrichting is echt opgeknapt, maar jammer vind ik dat je niet meer buiten kunt eten. Dat gaat klanten kosten. De prijzen zijn intussen: gewoon eten kost (weer) 6 euro 50, maar met wokken erbij betaal je nu 10 euro 80. Dat is overigens nog steeds de helft van wat we vorige zaterdag in het Wokparadijs van Margraten betaalden met de “neve&nisjekes” van Trudie. Maar ook daar was het best goedkoop.

En daar laat ik het bij behalve dat hierna nog een hele litanie boeken volgt die ik de afgelopen tijd heb gelezen. Gedraag je, iedereen van jullie, maar ook weer niet al te netjes. En trek de a.s. zondagmiddag maar eens uit om present te zijn bij de verkiezing van het winnende carnavalsliedje. Mijn vlogende brief kunnen jullie a.s woensdag of de dag erna verwachten. Voor nu wens ik wens jullie het beste toe, niks is goed genoeg, en tot ziens maar weer oftewel hastaluego, PaulK.

BIJLAGE: BOEKEN IN DE ZOMER VAN 2015

Mijn eerste boek van de afgelopen zomer had ik op 1 mei uit. Mijn laatste weblogbrief van de vorige winter was op 29 april verzonden, dus dit boek is van twee dagen erna, wel nog in zijn geheel in Las Palmas gelezen. Het is er een van Kjell Eriksson: “Zwarte leugens, rood bloed”, een e-boek uit 2010. (De oorspronkelijke Zweedse versie, met dezelfde titel, is van 2008.) Het is er een in de serie rond politie-inspecteur Ann Lindell, ongetrouwde moeder van Erik en achter in de 40, in Uppsala. Terzijde speelt ook een stukje verhaal in het Braziliaanse Salvador.
Met haar collega’s van de recherche (Sammy, Ola, Allan, Beatrice, Riis, Otto, de technici en meer) onderzoekt ze de verdwijning van de zestienjarige KlaraLovisa, de moorden op zwerver Bosse Grånsberg, later ook zwerver(es) IngegerdMelander en zakenman (in Rusland) Jeremias Kumlin. Potentiële gegadigden bij Klara zijn o.a. ex-vriendje Andreas, voetbaltrainers Fredde en Håkan en Klara’s vader. Bij Bosse gaat het om een hele rij verdachten: Gunilla, Bernt, Johnny, Kurre, Molle en Lasse, om er eens wat te noemen. Een van de verdachten is trouwens de kersverse vriend van Ann, Anders Brant heet hij, die voor zijn Braziliaanse vriendin Vanessa en een reportage over favela’s met allerlei bijkomend ongemak in Salvador zit, aan de noordoostkust van het land. Hij is net als Bosse vroeger lid geweest van de bandy (ijshockey) groep, waar ook Jeremias toe behoorde. Die zou op zijn beurt voor zijn dood in Rusland bij malafide gas- en oliezaken betrokken zijn. Wie heeft wat gedaan, is de vraag.
Ik vind “Zwarte leugens, rood bloed” een echte spannend verhaal. De lardering met persoonlijke belevenissen spreekt mij wel aan; waarom zouden we van de politiemensen een stel robotten maken? Ik geef er Kjell Eriksson zo maar een 8+ voor. Op mijn e-reader staan er nog een paar. Die krijgen t.z.t. ook hun beurt.

Over mijn tweede boek: “Het eiland onder de zee” van Isabel Allende uit 2010 deed ik veel en veel langer, bijna twee maanden. Dat kwam niet omdat ik maar weinig aan het boek vond, maar omdat ik niet veel dagen tot mijn beschikking had waarin ik in het boek van bijna 500 bladzijden kon doorlezen. In Maastricht zit ik daarbij ’s avonds eens graag voor de buis.
“Het eiland onder de zee” gaat over ZaritéSedella (Tété) die als slavin op Haiti (Saint Dominique) komt te werken voor suikerplantagist Toulouse Valmorain. We hebben het over de periode 1770-1793. Hij deelt af en toe ook het bed met haar, tegen haar zin, en zelfs wordt er een kindeke geboren, Rosette. Later krijgt Volmarain ook een zoontje, Maurice, bij zijn eerste vrouw. Belangrijke bijfiguren in die tijd zijn o.a. tante Rose (kruidenvrouwtje), Violette Boisier, dokter Parmentier, Gambo la Liberté (vriend van Zarité) en losbol SanchoGarcia del Solar (uit Cuba). In 1793 komen de slaven op Haiti in opstand en verplaatst zich het toneel zich naar Louisiana, in de buurt van New Orleans. Valmorain’s tweede vrouw HortenseGuizot schenkt hem wel diverse dochters maar geen zoon. Zij wordt steeds meer de baas in huis, terwijl Zarité met Rosette bij Violette Boisier gaan wonen. Pater Antoine loopt nu aanhoudend door het beeld. Rosette en Maurice, hoewel halfbroer en halfzus, trouwen met elkaar, Justin komt ter wereld en Rosette gaat vlak daarop dood. Maurice, eerder vol goede voornemens om de slavernij af te schaffen, trekt de wijde wereld in. Zarité vindt haar nieuwe geluk bij Zacharie, die ter plekke een casino runt.
Eerlijk is eerlijk, “Het eiland onder de zee” is best een mooi boek en achteraf verbaast het me dat ik het niet in kortere tijd heb uitgelezen. Er gaat zo maar een volle 8 over de tafel als recensiecijfer. Isabel Allende is en blijft een prima auteur (auteuze?) en ik ga haar zeker nog wel eens hier memoreren.

Gaan we naar boek 3, “Dijkshoorn” van Nico D. uit 2010. Op de achterflap staat dat er “de beste verhalen van 10 jaar Dijkshoorn” in staan; dat belooft het een en ander voor de bijna 350 bladzijden.
“Dijkshoorn” bevat 58 stukken en stukjes van wisselende lengte, die de man in diverse tijdschriften publiceerde, van Torpedo, De Pers, Johan en Hard Gras tot GeenStijl Zomerboek, GeenStijl Winterboek, NU.nl, Bouillon! en de Volkskrant. Eenklein deel van het materiaal is splinternieuw (beter gezegd: niet eerder gepubliceerd). Het is heel moeilijk om de branie van Nico Dijkshoorn over alles en nog wat (eten, popmuziek, voetbal, reizen, de natuur) in een paar zinnen samen te vatten. Als alternatief geef ik jullie hier de titel van de acht verhaaltjes waar ik het meeste plezier aan heb beleefd: Golden Lotus, Tafelvoetbal in Zuid-Limburg, Duitsland, De bijtschilpad, Mega Piraten Festijn, San Sebastián, Het slachten van een gnoe en De Voetbalveiling. Het blijft een beetje een keuze van het moment, maar wel uit een goed hart.
“Dijkshoorn” vind ik in alle oprechtheid een boek dat me heel dierbaar is. De auteur zie ik als een van de beste korte stukkenschrijvers van Nederland van het moment. Zijn verhalen, door collega P.F Thomése aangeduid als “keiharde literatuur”, gaat probleemloos met een 8½ terug in de kast, bij mijn andere Dijkshoornboeken (De tranen van Kuif den Dolder,Kleine dingen). Voor mij is hij de nieuwe Carmiggelt, zo mooi.

In juni had ik de eer om met Jos Kleijnen te mogen eten in Le Courage, een prima restaurant in de WieckseRechtstraat. Daar vertelde hij mij ten tweeden male dat ik aan de Lewistrilogie moest beginnen van de Britse schrijver Peter May. Mede omdat deel 1, “The Blackhouse” uit 2011 direct beschikbaar was bij Centre Ceramique, kon ik het niet laten. Hier is mijn korte recensie van het boek, mijn vierde van de zomer, dat speelt op het eiland Lewis van de Hebriden. En voor wie de plek van de Hebriden kwijt is, ze liggen in het westen voor de kust van Schotland.
Hoofdpersoon is Fin Macleod wiens leven ik voorgeschoteld krijg, als hij als jongen opgroeit in Stornoway en omgeving, samen met vriendje Artair en vriendinnetje Marsailli, en veel later, als hij als politie-inspecteur vanuit Edinburgh terugkeert naar het eiland om de moord op te lossen van een vroegere schoolgenoot Angel (wiens broertje Murdo bij hem in de klas zat). Intussen is Marsailli getrouwd met Artair en hebben die een 17-jarige naar Fin genoemde zoon, Fionnlagh. Gaandeweg het boek komen er diverse zaken aan het licht die ik hier niet wil verklappen. Wel vermeld ik hier twee andere vriendjes van vroeger, Donald en Calum, en een collega rechercheur van het eiland George Gunn in Fin’s latere speurtocht naar de dader. De tocht van de mannen op guga-jacht op rots An Sgeir is voor Fin allebei de keren dat hij erbij was, heel apart geweest, zowel als jongeman toen hij bijna het eiland verliet en nu bij zijn terugkeer.
Van Peter May had ik nog niet gehoord, maar zijn eerste van de Lewis-trilogie mag er zijn. “The Blackhouse” is doorspekt met Gaelic (Keltisch) jargon en leest lekker weg. Het verhaal zelf is best de moeite waard, maar ik vind het net ietsje minder dan dat van mijn topdetectiveboeken. Dus blijft de recensieteller van “The Blackhouse” steken op een 8-. De twee volgende delen, “The Lewis man” en “The Chessmen”, mogen daarom nog even in de kast blijven. T.z.t. moeten ze er wel aan geloven.

Als voorbereiding op mijn vakantie in Stockholm in juli heb ik de Capitool reisgids van die stad gespeld. In de stad zelf begon ik bijna direct aan het dikke (560 bladzijden) “De magiër” van John Fowles. Mijn vijfde boek van de zomer was mij door verscheidene mensen bij cafë El Rincon De Velasquez in Las Palmas aangeraden. Het is uitgekomen in 1966, maar beschrijft het leven van een leraar in 1953 in Londen en op het Griekse Phraxos voor de kust van Athene, Piraeus.
Nicholas Urfe is Londen als stad moe en gaat les geven op de Lord Byronschool daar. Vlak daarvoor krijgt hij een verhouding met Allison Kelly. Al snel wordt Urfe op het eilandje een geregelde gast in villa Bourani van Maurice Conchis, de magiër, die ook psychiater zou zijn en virtuoos op de clavecymbel. Er duiken vervolgens diverse heren en vooral dames in het boek op, ene Lily en de tweeling Julie en June, waarbij Nicholas vooral van Julie gecharmeerd blijkt te zijn. Later komt ook Allison hernieuwd op de proppen. Intussen vertelt Conchis aan Urfe zijn spannende levensverhaal. De finale op Phraxos op bladzijde 418 en volgende ga ik niet verklappen voor mensen die het boek nog willen gaan lezen, maar daarmee is het boek nog zeker niet uit. Voor het enigszins open einde verwijs ik naar het LondenseRegent’s Park.
Als je dringend wordt aangeraden om een bepaald boek te lezen, valt dat nogal eens tegen, is mijn ervaring. Echter, van “De magiër” kan ik dat niet zeggen; ik heb het in Stockholm op zijn boerenfluitjes helemaal uitgelezen. Heel af en toe vind ik het een beetje hoogdravend, maar meestal heb ik een vooral spannend boek in mijn handen. Daarmee in lijn krijgt het boek van mij een volle 8 als recensiecijfer. John Fowles heeft met “The Magus” (oorspronkelijke titel) gewoon goed werk afgeleverd. Zal ik nog meer van hem gaan lezen?

Daarna was als zesde boek “Erfschuld” van ArnaldurIndridason aan de beurt. Het is van 2015 en kennelijk nog zo veel gevraagd dat ik bij Centre Ceramique twee euro moest betalen om het een week te lenen. Van de detectiveschrijver uit Reykjavik heb ik alle eerdere boeken gelezen, een stuk of 15. Ook van dit, in het IJslands in 2013 verschenen, had ik hoge verwachtingen.
In het kort: een hoogbejaarde man, Thorson (ook Stefán geheten), blijkt in Reykjavik vermoord te zijn, gestikt met een kussen. Hij was ruim 65 jaar eerder, in WOII, een van de twee politiemensen die toen een tweetal moorden onderzochten, van twee jonge dames: Rósamunda in Reykjavik en drie jaar eerder Hrund in het noorden van IJsland. De andere politieman destijds was Flóvent. Thorson ging destijds meevechten in Europa om vervolgens naar Canada te verhuizen; Flóvent moest het onderzoek staken en overleed vlak na de oorlog. Thorson bleef zich op oude leeftijd voor de oplossing van de moorden inzetten.
Het halve boek speelt in de huidige tijd, met de bejaarde ex-politieman Konrád als onderzoeker, en de andere helft in de periode van de oorlog. Andere mensen nu zijn o.a. Birgitta, de overbuurvrouw van Thorson, en de demente Vigga. Lang geleden figureren o.a. dezelfde Vigga, toen kruidenvrouwtje, student Jónatan, een politicus en zijn zonen Magnús en Hólmbertin het boek plus terug in het heden kleinzoon Benjamin. Wie heeft welke moord eventueel op zijn geweten?
Zoals eerder leest het nieuwe boek van ArnaldurIndridason prima weg. Op Erfschuld heb ik weinig aan te merken, maar zijn beste boek vind ik het ook weer niet. De twee verhalen in totaal andere tijden zijn best goed uit elkaar te houden, maar af en toe wil ik op het einde wel mijn herinnerbriefje raadplegen, als het om details gaat. Word ik oud? Als recensiecijfer heb ik voor Arnaldur’s “Erfschuld” een 8- over.
Er is maar één Ben Goldacre. Hij is sinds kort psychiater af, is vandaag de dag vooral een begenadigd wetenschapsjournalist. Eerder las ik van hem “Bad science” uit 2008 en daar was ik best van gecharmeerd. In 2012 kwam zijn boek, mijn achtste van de zomer, over de farmaceutische industrie uit: “Bad Pharma. How medicine is broken, andhow we can fix it”. Ik las het mede op aanraden van Jos Kleijnen.
Het boek van ongeveer 400 bladzijden telt zes grote hoofdstukken: Missing data, Where do new drugs comefrom, Bad regulators, Bad trials, Bigger, simpler trials en tenslotte nog een groot hoofdstuk over Marketing. Op het eind volgt een conclusie, (in mijn vierde druk) een nawoord en zo’n 40 bladzijden literatuurverwijzingen. Ben Goldacre vertelt omstandig en toegelicht met heel veel voorbeelden hoe eenzijdig, verwrongen en als dat nodig is, corrupt de farmaceutische industrie zijn medicamenten aan de man brengt. Men is boven alles uit op geld verdienen en niks anders. Een bijdrage leveren aan goede medische zorg staat niet of nauwelijks in het vaandel. Ik volsta hier met een paar voorbeelden. Hoe zo wordt ongeveer de helft van alle trialonderzoek verdonkeremaand, vooral als het negatief uitpakt? En zoals ik al weet van wat er om mij heen gebeurd is en nog steeds aan de hand is, waarom wordt er in trials op grote schaal een beetje gesjoemeld en worden secundaire uitkomstmaten die (fout) positief zijn, naar voren geschreven? De beroepsgroeperingen en de overheid laten het grotendeels afweten bij de “education permanente” van dokters, dus komt akelig genoeg bijna alle informatie uit de farmaceutische hoek.
Ik heb een paar minpunten. Zo vind ik dat er in het boek te weinig wordt gewezen op goed random allokeren, terwijl blindering haast helemaal geen aandacht krijgt. En helaas gaat het boek niet ook niet of nauwelijks in op het nut van andere therapieën dan de diverse medicamenten. Ik ben al tijden op zoek naar een wetenschappelijk onderbouwd dwars boek over zaken als psychiatrische behandelingen, fysio- en soortgelijke therapie, diverse chirurgische ingrepen, mondhygiëne en tandheelkunde en noem maar op. Goldacre probeert voor het opschonen van het farmaceutische deel wel ook oplossingen aan te dragen. Of de door hem voorgestelde megatrials met computerdata de toekomst zijn, betwijfel ik enigszins, maar laat hij maar eens enkele pogingen wagen.
Ben Goldacre’s boek “Bad Pharma” is een regelrechte aanrader voor iedereen die ook maar iets met medicatie van doen heeft. Dit is een boek dat ik studenten en dokters van ganser harte kan aanbevelen om te lezen. Het gaat met een 9+ als recensiecijfer terug de kast in van mijn beste boeken. Ik zou er zo maar een serie colleges over kunnen geven.

Ik ken helaas maar weinig detectiveschrijvers van Nederlands-Vlaamse bodem die ik bij herhaling de moeite van het lezen waard vind. Tot de gunstige uitzonderingen reken ik Tomas Ross. Van hem heb ik meer dan tien boeken, waaronder een trilogie (De dubbelganger, De anjercode, King Kong) die in de tweede wereldoorlog speelt (“voor koningin en vaderland”). Het eerste van het drieluik is om mysterieuze reden een tijd op de plank blijven liggen, maar afgelopen begin augustus moest het er toch aan geloven. Hier is mijn recensie van “De dubbelganger” uit 2004. mijn negende. Het speelt in Nederland, vooral Den Haag en Rotterdam, alsmede op een aantal plaatsen in Engeland, o.a. Londen.
Hoewel de titel (en een uitgebreide epiloog) verwijst naar de 47-jarige Rudolf Hess en de rol van, bijna 30, prins Bernhard in de oorlog, zie ik de jonge Daan Kist, 25 jaar, als de hoofdpersoon van het boek. Hij verliest op 14 mei (vlak na het begin van de Duitse inval) zijn Geesje, die omkomt bij het Rotterdamse bombardement. Ze is dan daar in hotel Weimar, net als diverse andere mensen zoals journalist John Spencer, dat gebombardeerd wordt en in een puinhoop eindigt. Kist verkast vervolgens via België en Frankrijk naar Londen, treft daar zijn Nederlandse collega Wim Römer en dan gaan ze samen achter de Duitse spion Fuchs (en ene Nooteboom) aan. Op de achtergrond gaat het om een groep hoge pieten die aan vrede tussen Duitsland en Engeland werken, in hun streven om gezamenlijk het rode gevaar af te wenden. Ik heb het over lord Hamilton, de jongere broer van de Engelse koning, prins Bernhard en vanuit Duitsland Rudolf Hess. Of Hitler en Churchill van de vredespoging geweten hebben, blijft in het vage. Het boek eindigt met de dood van… vooruit, dat laat ik hier in het midden.
“De dubbelganger” vind ik een heel aardig boek – Tomas Ross kan er wat van - maar tegelijkertijd staat het mij wat ver af van “de dubbelganger”: Hess en zijn look alike. Ook de schoonzoon van Wilhelmina met zijn diverse vriendinnetjes komt maar matig uit de verf. Ik zou in alle oprechtheid een andere titel gekozen hebben, want over het werk in het eerste oorlogsjaar van Daan Kist en zijn kompanen en tegenstanders, daarover gaat het verhaal. Als recensiepunt kom ik niet verder dan een 7+, een ruime voldoende, maar niet je dat.

Gaan we naar mijn boek van augustus 2015, het tiende van de zomer, dat ik deels in Oost-Duitsland las en voor het andere deel in Maastricht. Het betreft “Rose” uit 1996, geschreven door Martin Cruz Smith. Ik ken hem van diverse andere boeken. Bijzonder aan hem vind ik dat iedere boek ergens anders speelt. Dit boek is gesitueerd in Wigan, een mijndorpje in het Engelse Lancashire, boven Liverpool en Manchester, om een en ander te compliceren in het jaar 1872.
Bisschop Hannay vraagt aan mijningenieur Jonathan Blair om de verdwijning van pater John Maypole te onderzoeken. Hij neemt de opdracht aan, om met het geld zijn terugreis naar de Afrikaanse Gold Coast (de goudkust van Ghana?) te kunnen financieren. Blair ziet de verdwijning in relatie met een ongeveer gelijktijdig groot mijnongeval ter plaatse met maar liefst 76 dodelijke slachtoffers. Er zijn twee groepen met wie Blair van doen heeft. Aan de ene kant is er het mijn werkersvolk, met o.a. BillJaxon, Albert Smallbone, George Battie en uiteraard “pit girls” zoals Flo en vooral Rose Molyneux. Min of meer daartegenover vinden we de rijke families Hannay met o.a. Charlotte, die de verloofde van John Maypole is, de Rowlands en “estate manager” Oliver Leveret. Er gaan bijna 500 bladzijden door mijn handen, voordat ik doorheb hoe een en ander in elkaar precies steekt. Laat ik de truccen hier niet verklappen, maar er komt tussendoor wel nog een aantal mensen aan zijn einde.
Nogal eens kom ik in “Rose” woorden tegen die tot opzoeken leiden in mijn dictionaire Engels-Nederlands. Om het hier bij enkele mijntermen te laten: ik weet wat een fireman is (hij blaast voor de mijnwerkers steenkoolwanden op om het handwerk te vergemakkelijken), maar wat is bijv. een “winder” of een “underlooker”? Ik heb wel eens eenvoudiger Engels zitten lezen. Hoe dan ook, Martin Cruz Smith staat met “Rose” voor de zoveelste keer garant voor prima leesvermaak. Zijn boek over het mijnwerkersleven in Noord-Engeland vind ik niet heel goed, maar toch zeker wel mooi genoeg voor een 7+ als recensiecijfer. Martin Cruz Smith is nog niet van mij af.

Gelukkig heb ik in augustus nog een boek helemaal uitgekregen, mijn elfde. Het betreft wel een dunnetje, het boekenweekgeschenk van Kees van Kooten uit 2013. Hij was, geboren in 1941, toen 71 en het werkje heet “De verrekijker”. Tot zijn woordspelingen hoort dat hij het in het boek ook over “de verderkijker” heeft.
Het gaat vooral over de vader van de schrijver, ene C.R. van Kooten. De schrijver koestert een verrekijker die vroeger van zijn vader was. Die schreef en plakte destijds, vooral in de WOII-jaren een album vol, waarin ook een brief afgedrukt is over de verrelijker. Die zou zijn vader in mei 1940 gevorderd hebben van ene J. Treurniet uit Berkel en Rodenrijs. Hij zou hem daarna decennia lang gekoesterd hebben. Ik lees verscheidene versies van het verhaal hoe de verrekijker in zijn vader’s bezit is gekomen.
Het bovenste stuk van ieder van de 95 bladzijden is een “literagenda” over 2012 en 2013. Aardiger nog vind ik de verwijzing naar de Tapijnkazerne in Maastricht, blz. 35-41, waar soldaat Kees van Kooten in 1961 zijn diensttijd begon. Ook de lokale firma Leiter-Nypels krijgt een vermelding.
Wat zal ik verder nog over “De verrekijker” hier vermelden? In de sector boekenweekgeschenken steekt het boekje naar mijn mening royaal boven het maaiveld uit. Het taalgebruik van Kees van Kooten, van wie ik trouwens nog best meer boeken in Maastricht heb staan, is en blijft bijzonder te noemen. Zijn verrekijker acht ik goed voor een volle 8.

In de nadagen van augustus en het begin van september las ik van de Amerikaan Jim Thompson diens boek “De geboren moordenaar”, mijn twaalfde van de zomer. Het is van 1983, in de Nederlandse BZZTÔH-reeks van 1987. Ik kocht het boek mede, omdat ik gecharmeerd was/ben van de voorpagina, met een wulpse dame voor een motel met auto in een plas, in een plaats van niks in Texas. Het verhaal speelt overigens in 1952.
Hoofdpersoon is hulpsheriff Lou Ford, die een wel heel aparte ziekte onder de leden heeft. Laat ik psychiater Kraeplin citeren, blz. 178: “De afwijking openbaart zich meestal rond de puberteit en wordt vaak versneld door een ernstige schok. De patiënt lijdt aan schuldgevoelens… gepaard met een gevoel van frustratie en achtervolging… dat toeneemt naarmate hij ouder wordt; desondanks zijn er zelden of nooit direct waarneembare tekenen van… stoornis”. In zijn jeugd maakt Lou Ford al een schuiver met de huishoudster thuis en later, in dit boek, komt daar een hele trits slachtoffers bij: Joyce, Elmer, Johnnie. Amy. iemand van een pijpleiding en indirect ook Ford’s baas Bob Maples. Officier van justitie Howard Hendricks en baas van het stadje Chester Conway hebben het er maar moeilijk mee.
Schrijver Jim Thompson van “De geboren moordenaar” (in het Engels: “The killer inside me”) wordt al op de voorkant van het boek “de best detective schrijver van het moment (genoemd) zonder discussie, absoluut!” door de New York Times. Een van mijn kampioenen, Stephen King, vindt hem “mijn favoriete misdaadauteur – vaak geïmiteerd maar nooit geëvenaard”. Laat ik daar dan maar eens aan toevoegen dat ik het boek heel matigjes vond. De aaneenschakeling van doden, zonder veel plot, hing mij gaandeweg steeds meer de keel uit. Ik heb het boek helemaal uitgelezen, tot aan blz. 198, wat wil je met alle aanprijzing, maar geef er niet meer dan een mager zesje voor, een 6-. Daarmee vind ik “De geboren moordenaar” nog goed betaald.

Verspreid over laat september en vroeg oktober was ik lezer van mijn dertiende boek, “De vrouw als karretje” van Jan Mulder. Het werd in 2001 bij de Bezige Bij uitgegeven. “De vrouw als karretje” is geen boekje van niks, ik telde bijna 500 dichtbedrukte bladzijden tekst. Achterin het boek staat opgesomd waar de vele teksten vandaan komen. Het titelverhaal uit 1984 heeft van doen met enkele seksuele escapades van de schrijver. Daarvóór nog zitten een toespraak voor oud-verzetsstrijders uit 1971, een ode aan Faas Wilkes uit 1983 en wie weet, nog meer stukken waarbij echter geen jaartal staat. Het recentste dat ik vond, dateert van 2000 en betreft zijn toespraak aan “het genootschap der hoofdredacteuren”.
Wat zal ik eens over de inhoud zeggen? Is Jan Mulder meer dan de omhoog gevallen ex-voetballer, die nu van tv-show naar tv-show snelt en de sparringpartner van Remco Campert is op de voorpagina van de Volkskrant? Sommige stukken konden mijn goedkeuring niet wegdragen, helaas. Maar daartegenover stonden diverse andere die ik best wel aardig vond en een beperkt aantal dat laat zien dat Jan Mulder een taalvaardig iemand is die de kunst van het schrijven wel degelijk verstaat. Ik ga de zeer positieve uitzonderingen hier niet één voor één opsommen, kijk zelf maar eens, maar daardoor kost het me wel moeite om een over all cijfer te geven. Vooruit, gemiddeld genomen komt hij uit tussen de 7 en de 8 (met af en toe een 9). Ik ben al met al blij dat Jan Mulder ook na 2000 nog zijn frank en vrij mening over van alles wil geven.

Ik eindig deze serie van de zomer gelezen boeken met mijn veertiende, een vrij dun (141 bladzijden) werkje van Maarten ’t Hart. Om niet geheel opgehelderde reden behoort hij, de ex-Calvinist, van gereformeerde huize, tot mijn favoriete Nederlandstalige schrijvers. Eind oktober las ik zijn “Het vrome volk” uit 1974, waarvoor hij het jaar erop de Multatuliprijs kreeg toebedeeld (o.a. vanwege het woord Sodommieter?) ’t Hart is voor mij echt iemand die mooie zinnetjes aan elkaar kan rijgen.
“Het vrome volk” bestaat uit een aantal korte verhalen, in totaal elf stuks, die zich vooral afspelen in de tijd dat Maarten middelbare scholier was. Ver boven de middelmaat uit steekt m.i. vooral het vierde verhaal, “Handel”, 21 bladzijden lang. Daarin is Maarten het hulpje van zijn oom Adriaan die een bedrijfje, inkoop en verkoop, van tweedehands harmoniums bestiert, robuuste apparaten met een houten omkasting. De laatste zin van het verhaal luidt: “Zorgvuldig bergt hij alle briefjes van honderd weg, één voor één.” Mede door het verhaal “Handel” kan ik jullie het boek van ganser harte aanbevelen; ik heb er met plezier een 8 voor over.

En dan was er nog mijn vijftiende en allerlaatste van de zomer, “Zij die gaan sterven” (in het Engels: “London bridges”) uit 2010 (Engels: 2004). Dat las ik in Maastricht, in het vliegtuig naar Las Palmas en de laatste honderd bladzijden (van de ruim 300) op mijn balkonnetje hier. De schrijver is een bekende van het thriller minnende publiek, James Patterson, die met zijn Alex Cross serie hoge ogen gooit. Volgens de uitgever zouden er “wereldwijd meer dan 130 miljoen boeken verkocht” zijn. Het boek speelt in diverse wereldsteden.
Alex Cross is forensisch psycholoog en na een baan in Washington bij de politie is hij nu bezig aan een lang lopende carrière bij de FBI. In het verhaal heeft hij een dubbele tegenstander. Allereerst is daatGeoffreyShafer, bijgenaamd De Wezel, een voormalige Britse kolonel, die hij voornemens is onschadelijk te maken. Een nog grotere boef en tegenstander is een Rus bijgenaamd De Wolf, vroeger KGB-er, toen overloper naar de VS en nu aangesloten bij de Rode Maffia. Er wordt allereerst een klein dorpje van niks in Nevada van de grond geveegd of het niks is en er volgt nog enig ongemak in Engeland en Duitsland plus de nodige doden (onder wie de baas van de CIA). Dan komt de aap uit de mouw. Het zijn in de woorden van De Wolf slechts voorboden van het compleet wegvagen van New York, Frankfurt, Londen en Washington.Later in het boek wordt daar Parijs, Tel Aviv, Londen en Washington van gemaakt. Om de vernietiging te voorkómen eist De Wolf bijna twee miljard dollar (later even vier) en de vrijlating van allerlei boeven uit het Midden-Oosten. Als een en ander niet in een paar dagen verloopt, blaast hij op een aantal plekken bruggen op en in Parijs zelfs een heel wijkje, vlakbij het Louvre. Alex Cross spreekt zijn diverse contacten aan om meer over De Wolf te weten te komen. Of hij hem daadwerkelijk vindt, staat te bezien. Nogal eens blijkt de echte Wolf toch weer een ander te zijn.
“Zij die gaan sterven” (“Londen bridges”) leest best lekker weg. James Patterson vertelt zijn verhaal in 124 korte hoofdstukken, wat mij best wel bevalt.Er valt weinig te lachen in het boek, maar spannend vind ik het geregeld wel. Toch zitten er m.i. ook diverse haken en ogen aan het boek, die maken dat ik het niet heel goed mag vinden, o.a. de verandering van steden en hoeveelheid losgeld, het gedoe met bruggen, steeds weer een nieuwe De Wolf, et cetera. Daardoor komt dit boek van James Patterson niet boven de 7 als recensiecijfer uit. En toch ga ik later nog weer eens een nieuw boek van hem proberen. Weblogbrief 11.01, 6 november 2015

Queridagente de buenaplanta (dan wel de buen humor), zoals al op zijn amateurs aangekondigd ben ik vanaf vandaag weer in de internetlucht. ¡Québien! om met Lorena van hier te spreken. Dat we er samen maar een mooie winter van mogen maken!
De afgelopen dinsdagavond werd mij in Randwijckuitgeluide gedaan door Trudie die voor de gelegenheid niet alleen Marcel, Damaris & Yves en ook nog eens Marijke, Rim, Désirée& Tristan had geïnviteerd om in haar optrekje, zeg maar optrek “Het Laatste Avondmaal” te vieren. Het was een maaltijd van jewelste: twee grote schalen lasagna en als toetje (van Damaris) een bak chocolade mousse. Marcel kwam bovendien met een gedichtbundel uit 2015 aanzetten (redactie Kees ’t Hart en John Schoorl) “Als een zwerfkei, dichters over Dylan”. Laat ik hier alvast het motto citeren, uit Bob Dylan’sChronicles: “Ik was meer een cowboy dan een rattenvanger.” En ter plekke vertelde Rim me dat hij me de volgende ochtend met het autootje (een BMW) naar Eindhoven zou brengen, omdat Trudie op dat moment een belangrijke vergadering op de UM had.
Zo gezegd, zo gedaan. Woensdagmorgen , om even vóór half 9 stond Rimmet de bolide voor mijn huisdeur en om ongeveer 10 uur betrad ik het vliegveldgebouw, met mijn koffer, mijn koffertje plus een veredeld tasje. Dinsdagavond wist Trudie mij nog over te halen om nog een grote fles zonnebrandolie mee te nemen en inclusief die woog mijn koffer 19.9 kilo. Een ons minder dan het maximale gewicht. Daar had niet nog een pot rolmops in de mayonaise bij gekund. De koffer doorstond de incheckproef en vijf minuten later al was ik met de rest door de controle (mijn bretels met ijzeren gespen werden niet ontdekt). Daarna was het aftellen in de lelijke wachtruimte. We vertrokken op tijd, kwamen ietsje te vroeg op GranCanaria aan en twee bussen later zat ik keurig op mijn appartementje.
Dat zag er pico bello uit onder de poetsinspanning van Nellie, Juani&Binkie. (De grote kakkerlak die ik vanmorgen in de tussenkamer om zeep mocht helpen, is ongetwijfeld van het platje komen binnenzeilen.) Bedankt, dames! Zo waar was mij nog een grote fles cognac gegund (Carlos I, van het café beneden?) en vond ik diverse eet-, drink- en andere spullen. Het uitpakken, maar niet in detail, kostte me weinig tijd. Ik ging naar Granier voor mijn brood en naar De Spar voor allerlei eerste mondvoorraad en toen het definitief donker werd, ongeveer 7 uur, zat ik op mijn pequeña loggia met vers stokbrood met “pataasada” (gegrilde varkenspoot) en kaas. Daarna was mijn boek aan de beurt, “London bridges” van James Patterson, zie verder mijn boekenbijlage. En geloof het of niet, om 10 uur lag ik op één oor.

Wie nog pas weinig speeltijd in Las Palmas heeft, dient zich rustig te houden, wat betreft zijn muziekbijdrage. Toch zat ik donderdagochtend (gisteren) al vroeg aan mijn computer, o.a. om enige muziek met jullie “te delen”. Het werd als eerste een favoriete muzikant van Johan Derksen.De ster van o.a. Voetbal Inside vergastte mij van de zomer op een serie DVDs over zijn bezoek aan bekende Nederlandse artiesten van vroeger: “Pioniers van de Nederpop” uit 2014. En zo kom ik voor mijn eerste muziekje uit bij (niemand minder dan) countryzanger Specs Hildebrand uit Volendam met zijn Living Room Band. Aan de DVD-collectie van Derksen zijn twee CDs toegevoegd, inclusief vier nummers van die Specs Hildebrand, van wie ik nog nooit gehoord heb. Zoek hem maar eens op in bijv. de Nederlandse Wikipedia. Specsis van mijn leeftijd en de maker en zanger van allerlei C&W-muziek, best acceptabel. Laat hij nou zijn hele werkzame leven bezig geweest om beroemd te worden, of in ieder geval prima muziek op te nemen, zonder veel succes. Bij Johan Derksen zijn vier nummers van hem te vinden: “So long ago” (uit 1993), “Home” (uit 1989 met Frankie Miller) en daarnaast “Follyville” en “Theywon’t take me alive”. Die vul ik hier aan met een complete CD die ik van Specs Hildebrand via het Rotterdamse Muziekweb binnenhaalde: “A winkat the moon” uit 2006. Die CD bevat 11 nieuwe nummers plus zeven eerdere uit de periode 1989-1996.Ik ga jullie de hele bedoeling hier niet opsommen, maar kan het niet laten om toch één nummer naar voren te schrijven: “The devil has come (to claim his own), met gitaarvirtuoos Jan Akkerman. En vooruit, samen met The Cats deed hij in 1993 “A piece of paper and a ring”, dat ook op de CD staat.>BR>
En dan ga ik nu over op mijn rubriek: BERICHTEN UIT DE ZOMER VAN 2015. Ze zijn eenmalig en hier komen ze, keurig gespatieerd.
Ik begin met een aardigheidje van Vincent Icke (nu 68 jaar) in DWDD over logica of experiment: de valproef van Simon Stevin in 1585. Je laat twee ballen tegelijkertijd uit een toren vallen (van een kerk in Delft); eentje is veel zwaarder dan de andere. Komt de zwaardere bal eerder beneden aan of niet ? Volgens Aristoteles wel (logica), maar in de praktijk (experiment) komen ze gelijktijdig beneden. Ik heb het op de TV zelf mogen constateren. Met logica alleen kom je er kennelijk niet, ook niet in de geneeskunde, zet ik daar dan achter aan. Netjes uitgevoerde experimenten zijn altijd nodig om je gelijk te halen.

In juni werd mij gevraagd om deel te nemen aan een screeningsonderzoek naar dikke darmkanker. Eerder had ik er bij herhaling, ook in colleges aan medische studenten en discussies met epidemiologen, op gewezen dat ik bepaald niet overtuigd ben van de screeningstest (bloed bij de ontlasting), vooral vanwege de veelheid aan foutpositieve uitslagen in vergelijking tot de aanwezigheid van daadwerkelijke, te behandelen kanker. Aan de andere kant, een goede kennis van mij is eraan overleden (MagdaCourtens) en ik ken een aantal mensen dat maar net de dans ontsprongen is (o.a. Ans Bouman, Martijn Berger, min of meer ook Froukje Schellinga). Dus besloot ik desgevraagd om toch maar mee te doen, maar schrikken deed ik, toen ik daadwerkelijk zelf bloed in de ontlasting bleek te hebben en voor een colonscopie naar het AZM moest.
Op 21 juli ’s ochtendswas ik even patiënt, nadat ik de anderhalve dag ervoor niet meer mocht eten wat ik lekker vond en aan een medicijn moest om de dikke darm leeg te maken. Van aanhoudend op de WC zitten in de avond, nacht en op de vroege ochtend van de ingreep had ik weinig last. De colonscopie werd gedaan door Dr. (Jessica?) Kruimel, met twee verpleegsters als assistenten, en duurde 40 minuten. Zij stelden mij vooraf prima op mijn gemak, het onderzoek verliep gladjes en gelukkig behoorde ik niet tot de 8% oudere mensen met bloed bij de ontlasting bij wie (beginnende) darmkanker gedetecteerd wordt. Ook aambeien of een anusfissuur kon men niet ontdekken. Wel werd er een mini-poliep van 3 mm op 15 cm van de anus gevonden en verwijderd (koud gelist) en een grotere, gesteelde poliep van 15 mm in het sigmoid op 30 cm, die met een liscoagulatie werd weggehaald. De week erop bleek nog eens dat ook de pathologie er geen kanker van kon maken, alleen adenomateus weefsel. Terzijde zag men bij de colonscopie enkele niet ontstoken divertikels. Mij werd aangeraden om over vijf jaar nog maar eens terug te komen voor een nieuw onderzoek.
Toch was ik in de weken voor de colonscopie best een beetje nerveus en was ik na afloop opgelucht dat er niks akeligs gevonden was. Niettemin blijf ik me afvragen, op macroniveau, hoe groot het nut is van deze massale poppenkast bij mensen van 50-75 jaar. Ik heb op de middag van de colonscopie nog een Kras-busreisje naar Leipzig, Dresden en Weimar in augustus geboekt. Ook kreeg ik na afloop extra zin om in november weer naar Las Palmas af te reizen.

Eind juli ging ik met Trudie voor twee dagen naar Harry &Greetje in Oegstgeest, op de zondag en maandag. Ik had daarvóór nog enkele dagen naar mijn familie in Amsterdam willen gaan, maar Eva zat in Utah, heel ver weg dus, maar wel redelijk in de buurt van de bruiloft van Rim& Desiree in Californië. Ze zou pas op de zaterdag terugkomen.
Tijdens ons bezoek aan het dorp bij Leiden vertelde Harry mij uitvoerig over van alles, ook zijn a.s. bezoek aan Rocco Granata in het Belgische Kapellen, vlakbij Antwerpen, op de dinsdag. Uit Harry’s latere e-mail erna en zijn prachtige twee artikelen over de Italiaan uit een dorpje in Calabrië en later wonend in het Belgisch-Limburgse Waterschei (bij Genk) blijkt dat hij en “Rocco” het samen best goed konden vinden. Terzijde, “Santo Rocco” was een van de patroonheiligen van het Italiaanse dorpje. De man heeft met zijn “soulstem” (Harry’s woord) en zijn Stradella“moneka” de wereld veroverd.
Voor mij is en blijft Rocco Granata een interessante trekzakspeler met maar één echte wereldhit: “Marina”, met op de andere (eigenlijk A-) kant van de 45-toerenplaat “Manuela”. Marina is de naam van het meisje op een sigarettenreclame. De man heeft zijn succes met zijn eendagsvlieg “Marina” voortreffelijk weten uit te venten. Zijnlatere verzamel-cd(ik heb er twee, allebei nogal Duits georiënteerd) met ook bijv. “BuonaNotte Bambino” heb ik thuis nog maar eens met plezier opgezet. Als surrogaat voor een gang naar Rocco Granata’s huis bij Antwerpen zag ik thuis de Belgische film “Marina” van Stijn Coninx. Die was best aardig, maar helaas niet helemaal waarheidsgetrouw.
Op “Marina” komt het zinnetje “O Mia Bell’ Amore” voor, o mijn grote liefde, althans dat heb ik er altijd van gemaakt. In de speelfilm is dat “O Mia Bella Mora”, mijn mooie moorse (van Mora, grapje), maar de clip uit 1959 bij Harry’s eerste van twee artikelen over Rocco Granataheeft het overduidelijk over “O Mia Bella Mola”. Mola, jongens en meisjes, is Italiaans voor veer, drijfveer. Dat kan hij toch niet bedoeld hebben, toen hij de tekst van “Marina” schreef (met “O no nononono” op het einde van het refrein, omdat hij de tekst in de studio nog niet af had). Is het een Chinese verspreking op zijn Peixia’s? (“ladio”, “lekkel”, “pótsvlouw”).

De zomer is niet alleen de periode om te reflecteren over fanatieke moslims en op drift rakende Syriërs en Afrikaners. Ik heb nu ook alle ruimte om me met futiliteiten bezig te houden (alsof ik in de rest van het jaar wel aanhoudend op mijn tellen pas). Vanochtend, 20 augustus, dacht ik ineens (of is het opeens?): je kunt de mensheid indelen in mannen en vrouwen, in hetero’s en homo’s, in singles en samenwonenden, noem maar op. Er zijn nog diverse andere onnuttige en interessante tweedelingen (en meer) mogelijk.
Wat vinden jullie van de splitsing: mensen die de wc-rol op het toilet met de voor het grijpen velletjes aan de voorkant dan wel aan de achterkant hebben hangen? Ik opper hier dat de laatste groep benepener en minder vrolijk van aard. Hoewel met name op begane grond in mijn Maastrichtse huis de WC van maar beperkte afmeting is, hoor ik zonder meer tot de club met de velletjes aan de voorkant. Een opgewekt karakter, dat hoort bij mij, het zonnetje in huis, met simpel af te scheuren velletjes.
En dan is er natuurlijk nog een minderheid die zonder rolhouder zit en het wc-papier gewoon naast de pot heeft staan. Helaas is dat ook het geval op mijn beide PalmeseWCs, mede vanwege de beperktheid van de WC-ruimte. Of een stuk erger: die anno nu nog steeds op een oude krant of dergelijke is aangewezen om zijn kont af te vegen, zoals de Syriërs en Afrikaners op weg naar West-Europa. Daarover zou ik best eens een hele brief aan jullie kunnen vullen.

Ergens in de maand augustus kreeg ik een wel heel droevig bericht te verwerken. De man van een jeugdvriendin van mij, John Packlé van Marleen, had zich na enkele maanden “patient delay” aan het medische loket gemeld wegens vergaande moeheid, hoesten, een plasprobleem en zo maar afvallen. En voor alle duidelijkheid: hij was van zichzelf al mager genoeg en daarbij een actieve sporter, vooral tennisser. Men constateerde al snel longkanker bij hem, met uitzaaiingen op diverse plekken in zijn lijf, maar niet in zijn hersenen. Laat ik er vanwege de hoofddiagnose nog bij vermelden dat John nooit van zijn leven gerookt heeft. Bij een onlangs onderonsje met Marleen trok ze de primaire longkanker weer enigszins in twijfel; de kanker zou eerder in zijn buik zijn ontstaan. Bijv. zou John een akelige vorm van prostaatkanker kunnen hebben gehad, met uitzaaiingen naar o.a. zijn longen.
Wat doe je dan als 68-jarige? John besloot, na een gesprek met Marleen en dochters Floor en Eva, dat verdere behandeling zinloos was en doodgaan het beste was. Hij weigerde daarna allerlei vervolgonderzoek. Op 4 september kreeg hij thuis een spuitje van de huisarts, zijn laatste spuitje, “kom mer op!”. Zes dagen later, op 10 september, mocht ik met zo’n 150 andere aanwezigen getuige zijn van (de proloog van) zijn crematie, met acceptabele Limburgse liedjes. Aan de koffietafel na afloop zat ik aan een tafel met Trudie, mijn Eva, Ellen en Jacques.Daar zag ik o.a. ook weer eens Marleens vroegere vriendin Cockie, zus van Marleen Yvonne en Marleen’sdochter Eva, die eerder in de aula een mooie speech had gehouden namens de familie.
Marleen gaat het met haar uitgebreide artrose de komende tijd nog heel moeilijk krijgen, vrees ik. Ik vraag me oprecht af of ze het wel redt, lichamelijk en geestelijk. Op de crematie zelf maakte ze op mij nog best een montere indruk, althans huilen was er niet echt bij. En ook bij de twee latere bezoeken die ik met Trudie en Ellen aan Roermond bracht, een paar weken na de crematie en vlak voor mijn vertrek naar Las Palmas werd me uitgelegd dat ze niet bij de pakken ging neerzitten. “Eenzaamheid” stond niet in haar vocabulaire, vond ze bij Jill, een Iers café op de markt vlakbij het Roermondse station.
Wie volgt? Om mij heen zie ik tegenwoordig af en toe mensen wegvallen en hoe lang gaat het duren voordat de volgende aan de beurt is? De dood van John Packlé, de gezondheid zelve heb ik altijd gevonden, bewijst dat je het maar moeilijk kunt voorspellen.

Als in Maastricht iets meer dan een keer gebeurt, zijn “we” er als de kippen bij om van een traditie te spreken.
Op woensdag 6 mei j.l. viel ’s avonds om een uur of 9 ineens de stroom uit, terwijl ik naar een voetbalwedstrijd van Barcelona op de TV keek. Het was van seconde op seconde in mijn huis plotseling pikkedonker. (Waarom is het niet pikkendonker?) “Gelukkig” was hetzelfde aan de hand bij mijn buren en alle andere mensen in de buurt. Wat doe je dan? Kaarsen had ik niet in huis. Ik heb mijn televisie uitgezet, de lampen in de nulstand gezet en daarna ben ik maar in bed gaan liggen. Vrij snel daarna moet ik in slaap gevallen zijn en de volgende ochtend was alles weer als vanouds. Er was iets akeligs gebeurd in een transformatorhuisje, waardoor ik – kennelijk – zo’n vier uur zonder stroom gezeten hebt.
Gaan we naar maandag 14 september. Toen, om 10 uur ’s avonds, gebeurde hetzelfde nog een keer. Plotseling gingen alle lichten in mijn huis uit, de ijskast deed het niet meer enz. Ook nu was het euvel “gelukkig” niet tot mijn huis beperkt. Even erna al zag ik mensen in mijn straat met zaklantaarns lopen en waren op diverse plaatsen de “bougies” weer tevoorschijn gehaald. Helaas, ik had mezelf intussen nog steeds geen kaarsen aangeschaft en de lege batterijen van mijn zaklamp moet ik toch eens verruilen voor exemplaren die het wel doen. Ik heb dus maar net als op 6 mei de TV en de verlichting uitgedaan en lag even later in mijn bed. Zonder probleem heb ik doorgeslapen tot de volgende morgen, hoewel ik deze keer al weer een uur later stroom had. Een marter, die het zelf overigens niet overleefd heeft, had een kabel in alweer een transformatorhuisje doorgebeten.
Wanneer wordt de volgende keer? In Las Palmas is me zo’n stroomstoring nog niet overkomen in al die jaren dat ik er ’s winters bivakkeer.

Een mens wordt maar één keer 69 (soixante-neuf!) en dat gebeurde mij op 18 september j.l. Dor omstandigheden (maar dat zegt bitter weinig) zat ik die dag, eigenlijk het hele weekend, met Trudie in Amsterdam om op Eva’s en JW’s kinderen te passen. Op de vrijdag schoven daar in Oud-Zuid Haary en Greetje aan, terwijl we op de zaterdag een Haarlems bezoekje aan Marc en Floortje mochten brengen. De zondag was veel rustiger, maar een middaguitstapje naar het naburige Beatrixpark met Lux en Dalístond wel nog op het programma.
Als bijdrage aan de feestvreugde trakteerde Trudie mij op een weekendje (van vrijdagmorgen om half 9 tot zaterdag om 11 uur ‘s avonds) Brussel, op 25 en 26 september. Op het viersterrenhotel in het centrum van de stad (“Marivaux”) viel niks af te dingen. Daarbij was het ontbijt daar op de zaterdag zo overdadig en luxueus dat zelfs Trudie tussen de middag niet hoefde bij te eten.
Ik wil hier iets kwijt over de Flixbus waarmee we heen en terug gingen.De rit, via Luik, was zo goedkoop, retour een tientje, dat ik me oprecht afvraag hoe er voor de organisatie nog iets te verdienen valt. In ieder geval hadden we een prima Maastrichtse chauffeur, Erik van 51 jaar, die behalve zijn twee moedertalen een mondje Frans sprak en ook nog een vleugje kolenengels. Er was door iedereen vooraf via internet betaald behalve door een Noord-Afrikaan die naar Parijs mee wou. Hij stapte om 10 voor half 9 in Maastricht in met 50 euro als betaalmiddel de bus in. Erik voegde hem prompt toe: “Dat briefje zul je wel eerst ergens moeten gaan wisselen, ik heb niet terug van 50 euro.” Desgevraagd voegde hij eraan toe: “You go with or you go notwith”, maar dan moet je wel binnen tien minuten terug zijn. Op de terugweg naar Maastricht vertelde Erik met luider stem aan een collega chauffeur voor in de bus (wij zaten toen vlak achter hen) over een ongeluk eerder waarbij een ruit een “pats” van een paaltje had gehad en het vervolgens begeven had. “Af en toe zit er een “pipo” in de bus en anders is de chauffeur een “knuppel”, als die in “mijn” bus rijdt.”
In Brussel hebben Trudie en iktwee aangename dagen doorgebracht, met best aardig weer. Natuurlijk kreeg Manneken Pis een bezoek, ook Jeanneke Pis en solo heeft Trudie zelfs ook nog een geocache opgehaald bij Zinneke Pis (een plassend hondje). Op de vrijdagmiddag gingen we eerst naar een tentoonstelling van Jacques Brel, best de moeite waard, en later hebben we met Marijke en Peter Sollet op de Grote Zavel gezeten, ook nog een hapje met hen gegeten, voordat die naar een concert van de inmiddels bejaarde Crosby, Stills& Nash vertrokken. Ook zaterdag was het overdag terrasweer en hebben we getweeën o.a. uitgebreid op en bij de rommelmarkt van het Vossenplein rondgehangen. Daar kreeg de uitdrukking “bij het scheiden van de markt” een extra betekenis; dan komen allerlei zwervers eraan om uit de achtergelaten restanten van de marktkooplui nog weer gratis spullen weg te slepen.
Eerlijk is eerlijk, het waren twee leuke dagen met Trudie. Op zaterdagavond om even over 11 zat ik weer thuis voor de TV.

Wat is het eerste kwartier van de maan? Voor het antwoord ben ik te rade gegaan bij Trudie, die het van haar vader heeft.
De maan aan de hemel kan wassend zijn, groeiend. Van de rechter onderkant kun je dan met enige moeite een W maken door de letter naar links te verlengen. Als het afnemende maan is, kun je de bovenkant links naar rechts aanvullen tot een A. Vier weken na nieuwe maan is het volle maan en daarna wordt de maan weer minder. In het laatste kwartier zie je alleen rechts boven een stukje maan en we spreken van het eerste kwartier, als de wassende maan pas een klein stukje gevorderd is, voordat het halve maan, driekwart maan en volle maan wordt.
Weten jullie het nou? Op 28 september in de zeer vroege ochtend was er een complete maansverduistering. Wat dat precies is, ga ik een andere keer uitleggen, toch?

Om jullie te laten zien dat ik ook de laatste weken goed doorgekomen ben, doe ik hierbij ook een alineaatje over een bezoekjevan mij aan Aken. Toen Trudie mij op een dinsdagavond vertelde dat ze op vrijdagmiddag pas weer in zicht kwam, om te komen lunchen, dacht ik op de fiets terug naar huis: dan is het nu eindelijk tijd voor een uitje in de buurt. De keuze was tussen Hasselt en Aken en de laatste werd het. Woensdag 21 oktober zat ik om half 1 in de bus naar de stad van de “Printen”, dat zijn koekjes van speculaas met allerlei extra’s.
Bij de Elisenbrunnen, vlakbij mijn bushalte daar, is het toeristenbureau en daar ligt o.a. een folder van de “Route Charlemagne”. Daarop ligt een achttal punten die zeer de moeite waard zouden zijn: Centre Charlemagne, het stadhuis, de Dom, het Grashaus, de Elisenbrunnen. het Couven museum, het krantenmuseum en Super C. Eerder heb ik jullie al eens getrakteerd op een bezoek aan het Couven museum en nu was, vond ik, het krantenmuseum aan de beurt. Het ligt in de Pontstraat vlakbij het stadhuis. En nou komt het: toen ik ervoor stond, dacht ik opeens: toch maar niet. Houd het maar van me te goed.
Opvallend vond ik deze keer het aantal toeristen uit Nederland en Limburg. Waar je stond of zat, hoorde ik mijn moedertalen. (Tegelijkertijd valt het me in Maastricht op hoeveel Duitsers een dag in mijn stad doorbrengen.) Een ander punt vond ik het grote aantal allochtonen in het centrum, vooral uit Turkije en dergelijke, denk ik, de mannen nogal eens met een gebreide muts en de dames steevast met een hoofddoekje.Er zijn heel wat winkels in Aken waar ik graag even blijf staan of waar ik binnen even een kijkje neem. Vlakbij het warm waterbad (de Elisenbrunnen) en de bekende geldfontein ligt een kledingwinkel van Jansen-Haamann. Ik had mijn golfbroek aan die ik daar nog eens gekocht heb. Verderop in de richting van C&A kocht ik in de Galeria (voorheen Kaufhof) een grote tube Löwensenf en bij Leo’s twee stevige broden. Die aanschaffen zie ik als een vast onderdeel van een bezoek aan Aken. Tenslotte, het was met ongeveer 10 graden te koud, vond ik, voor een grote chocolade milkshake bij McDonald’s. Halloween komt eraan en dus brak ik me het hoofd hoe je dat Amerikaanse woord in het Duits (en Nederlands) zegt. Ook mijn woordenboek geeft daarover helaas geen uitsluitsel. Later, op de Amerikaanse begraafplaats in Margraten, waar ik op 31 oktober was met het uitje van de “neefkes &Nisjekes” van Trudie, vernam ik dat “tohallow” heiligen, wijden betekent. Halloween is dan zo iets als de avond van de heiligen.
Alles bij elkaar was het een rustig middagje Aken. Om half 6 zat ik in de bus terug naar mijn “hutje”. Ik was keurig op tijd voor De Wereld Draait Door. Niettemin, dat programma met Matthijs van Nieuwkerk als presentator, krijgt steeds meer het aanzien van een paar “speed”tabletjes. Ik zou er niet in willen figureren (maar word ook niet gevraagd).

Laat ik mijn serie “Belevenissen in de zomer van 2015” eindigen met te vertellen dat ik het in de stad Maastricht zelf ook aangenaam heb gehad. Ik ben blij dat ik nu in Las Palmas zit, het is per slot van rekening al november, maar ik had deze brief ook best kunnen vullen met etentjes met diverse vrienden (bijv. in l’Autobus in Visé) en familie (bijv. zuurkool bij Ton & Marion), bezoeken aan café De Poort en aan Rockyen anderen thuis, met mijn vele uurtjes kranten lezen in Centre Ceramique, mijn vele uren TV kijken met “De Wereld Draait Door” en “Pauw” (hoogzomer: Jinek”). Aan de andere kant, een belangrijke reden dat ik nu hier in Las Palmas zit, is dat ik hier geen TV kijk (behoudens een enkele voetbalwedstrijd op een terras).

Helaas, van de uitverkiezing van het carnavalsliedje van Maastricht, a.s. zondagmiddag op de Bosstraat, moet ik verstoken blijven. Deze week zijn de titelkanshebbers al voorgesteld aan het publiek van TV Maastricht en ten overvloede som ik de zeven nummers hier nog eens op:
01.Annemarie
02.Hiel hoeg in de loch
03.Solonaise
04.Confetti
05.Dat is te sjoenumwoer te zien
06.Dat bin iech
07.Wat maak ’t oet
Vorig jaar had ik correct voorspeld dat “Wee bringk nog ’n weursnaorKlara?” aan het langste eind zou trekken. Deze keer zet ik mijn geld op “Annemarie”, van Fabry/de Pauw, een carnavalsnummer dat de nieuwe burgemeester(es) Annemarie Penn op het lijf geschreven is (hoewel ik haar vond tegenvallen bij een recent uitgebreid interview in Centre Ceramique). Als eventuele alternatieve winnaar tip ik “Solonaise” vanwege de aparte titel. Over een paar dagen weten we het wie de enige, echte winnaar is geworden. Ik zal jullie de tekst van het winnende liedje t.z.t. op mijn weblog zetten.

En voordat ik het vergeet, ik heb de afgelopen ook drie reisjes gemaakt, twee met Trudie (naar Stockholm en naar Krakau) en eentje solo met een Kras-gezelschap naar Oost-Duitsland. Ik vat ze voor jullie samen in mijn rubriek REIZEN. Hier zijn ze.
Ik heb nogal de behoefte om voor mijn vakanties (en mijn winterverblijf in Las Palmas) uit te wijken naar warme oorden. Landen als de Scandinavische liggen mij minder behalve wellicht in hartje zomer. Van 10 t/m 17 juli was ik met Trudie op bezoek in Stockholm, een grote stad waar we allebei nog nooit geweest waren. Vanwege Trudie’s hang naar goedkoop vliegen ging de reis wel vanuit Charleroi (met goedkope overnachting) naar Skavsta bij Nyköping en vervolgens nog anderhalf uur bussen naar Stockholm.
Wat zal ik eens van de vakantie in het hoge noorden zeggen? Stockholm is heel mooi met al zijn water, majestueuze gebouwen en legio gelegenheid tot bank zitten, ook in de winkelstraten, dan wel geocachen (Trudie haalde er meer dan 70 caches op). De stad is vergeven van de terrassen (in ieder geval in juli), maar helaas, de prijzen voor drank en spijs zijn niet mis. In onze week Stockholm trokken we ons daar overigens weinig van aan. Ons appartement was in een oud pand op zes hoog in het oude centrum Gamla Stan, aan een straat aan het water met diverse boten. Andere wijken, behalve Gamla Stan, waar we in drie dagen hop on hop off bus en boot geweest zijn en hebben rondgelopen, zijn o.a. het centrum, Blasieholmen en Skeppsholmen, Djurgarden en Södermalm. Aardig detail: hoewel we direct naast het koninklijk paleis bivakkeerden, hebben we de daar aanwezige familie niet met een bezoek vereerd. Ook hebben we geen enkele van de vele heiligenhuizen bezocht, zelfs niet de KatarinaKyrka met op het kerkhof het graf van Cornelis Vreeswijk.
Wel zijn we getweeën naar “ABBA the Museum” geweest en daar werden we ons enkele uren heel aangenaam bezig gehouden. Leuk vond ik bijv. het gedoe rond “Waterloo” in 1974 (muziek van Benny& Björn op een tekst van StigAndersson) en Trudie’s karaokeversie van “Dancing Queen”. Terzijde, bij de platen in het museum van ABBA’svoorloper Hep Stars met SvenneHedlund en BennyAndersson lag ook “Aldus mijn horoscoop”. Als hommage aan het beroemde viertal Agnetha (blond), Benny, Björn & Anni-Frid kocht ik na afloop in de winkel nog de CD “ABBA before ABBA” met vijftien nummers uit de jaren voor 1972, toen ABBA als viertal begon. Behalve het ABBA museum moest ik natuurlijk ook het 100 meter lange houten oorlogsschip Vasa bezichtigen, met zijn 64 kanonnen en plaats voor een bemanning van 450 man, dat direct bij zijn afvaart zonk na een rit van niet veel meer dan een kilometer, en dat pas rond 1960 werd opgegraven.
Ons avondeten, “middag” in het Zweeds, kregen we bijna steeds in de buurt van ons appartement. Bij McDonald’s, “alltidöppet”, zijn we geen enkele keer geweest. De brug die we vanuit ons appartementsraam vol een beeld hadden, was een einbreidbrug, bewaakt met een stoplicht, waar de auto’s en bussen om en om overheen mochten; voor de fietser was er geen belemmering: “gällerejcykel”. Een laatste detail: we zagen een heuse “drone” in de buurt van ons raam voorbijkomen en bedachten dat die dingen binnenkort nog een hoop problemen kunnen gaan geven. Op vrijdag, dag 8, gingen we te voet, met de bus, het vliegtuig, de taxi en de auto terug naar Maastricht. Geloof het of niet, die avond om even over 6 zaten we alweer op het terras van café de Poort.

Trudie was van 5 t/m 17 augustus in de Vogezen en Zwitserland, met Math en Susanne, Peter, Renske &Anoek, en dus was het begin augustus tijd voor mijn tweede, nu solo-uitstapje. Het werd een achtdaagse reis met Kras naar Zuidoost-Duitsland, van zaterdag 8 augustus (wat moest ik die dag vroeg op) t/m 15 augustus. Met 44 anderen zat ik twee keer 100 (Maastricht-Asten) plus ruim 600 km (Asten- Dortmund- Erfurt- Chemnitz, terug via Giessen) in de bus. We hadden een prima dikke chauffeur/reisleider, genaamd Dick. De vaste standplaats was een mooi hotel met half pension, in Chemnitz, dat in de Oostduitse tijd Karl Marx Stadt heette. Vandaaruit maakten we diverse tripjes in de buurt.
Op de zondag gingen we naar KarlovyVary (Karlsbad), het Tsjechische Kurort op 76 km van bierstadPilsen. Ik kende het al van de Becherovka, maar nu kocht ik er negen halve liters Tsjechisch bier (waarvan er later eentje in tweeën brak). Een wandeling langs het riviertje is te doen, maar meer is er in het stadje niet te beleven. Opvallend was het grote aantal werkelijk peperdure juwelen-, kleren- en andere winkels. Legio mensen (rijkaards?) liepen op straat aan een flesje heilzaam water te lurken. Op aanraden van Dick nam ik geen pizza in restaurant Capri, dat volgens hem gerund wordt door Kosovo-Albanezen die je veel geld uit je zakken proberen te kloppen. Ik was blij, toen ik weer de bus in mocht.
Op de maandag was eerst het Thüringse stadje Weimar aan de beurt, vanaf 1919 eventjes de hoofdstad van de Duitse republiek, nadat keizer Wilhelm naar Nederland gedirigeerd was. Weimar vond ik wat je noemt klein, maar dapper met zijn beperkte centrum. Het is de stad van losbol dichter Schiller en de arrogante vrouwenversierder Goethe, die naast dichter/schrijver in zijn tijd ook minister was. Met zijn vrouw (en uiteindelijk vijf kinderen) woonde hij in een groot pand in het stadje en een prieeltje, zeg maar prieel, in het park. Goethe zal mijn vriend niet worden, met zijn “Die Leiden des jungenWerthers” en zijn gedicht over ginkgo dat in het winkelmuseumpje te koop was, naast honderd andere ginkgo- en andere kruidensnuisterijen.
’s Maandagsmiddags was het ThüringseErfurt aan de beurt, de stad met een gigantisch plein in het centrum met een beeld van de heilige Bonifatius (die in 753 bij Dokkum vermoord werd, zoals jullie horen te weten). In het middeleeuwse centrum zou Martin Luther in de 16de eeuw furore hebben gemaakt (maar hij klopte in 1517 op de poort in Wittenberg). Het locale kruid van Erfurt is (was) de Waide, in het Nederlands wede, dat op koolzaad lijkt; het zorgt voor het Erfurter blauw. In een mosterdhuis bij de Krämerbrücke kocht ik mijn eerste pot mosterd van de reis (met mierikswortel). Terzijde vertelde de plaatselijke gids een heel verhaal over het naburige concentratiekamp Buchenwald. In dit vooral doorgangskamp zouden tussen 1937 en 1945 ruim 250.000 mensen zijn geïnterneerd (56.000 overledenen) en in de jaren na de oorlog nog eens 30.000 foute Duitsers.
De dinsdag was de dag van het Saksische Leipzig (van het Slavische Lipsk, linde), terugkijkend voor mij de mooiste stad van de reis, met trouwens alweer een aardige gids. Deze hoofdstad van Saksen, met marktrecht sinds 1165 en nu met zijn diverse beurzen, telt momenteel ruim een half miljoen inwoners. Van het centrum werd in WO2 ongeveer 80% verwoest, maar vandaag de dag staat alles weer fier overeind, mooi te zijn. Ik vond Leipzig een prima mix van moderniteit en oude glorie hebben. Voor wie van klassieke componisten houdt, het is de stad van o.a. Richard Wagner, Mendelssohn, Schumann en uiteraard Johan Sebastiaan Bach (en voor de andere mensen ook bijv. Nietsche en Angela Merkel).
Hartje centrum in Leipzig staat een heel indrukwekkend beeld van een lopende man met zijn hoofd verstopt in zijn nek, die zijn linkerhand als communistische vuist geheven heeft, terwijl hij met zijn rechter arm de Hitlergroet brengt – twee vijanden in één beeld. Bij de Augustuskirche, waar Bach in de 18de eeuw vlakbij woonde en waar hij iedere week het koor dirigeerde en zijn nieuwste muziek speelde, nam ik een koffie met een advocaatje (café hollandaise). De Joodse wijk, met zo’n 12.000 mensen, is in WO2 zeg maar compleet uitgeroeid. De andere grote kerk van Leipzig, de Nicolaikirche, staat bezijden de plek waar de Wende (Wiedervereinigung) in de nazomer van 1989 begon met demonstraties op de maandagavond. In de buitenwijken zag ik te veel Plattenbau, saaie hoge flats met kleine ramen. Een immens Denkmal aan de rand van Leipzig ter herinnering aan de overwinning van de gezamenlijke Duitse staten op Napoleon kon mij evenmin bekoren.
De woensdag was tijdens mijn Zuidoost-Duitsland reis een rustdag. Het grote monument van Karl Marx in Chemnitz (daar in de buurt geboren) had ik al vanuit de bus gezien, dus kon ik mij nagenoeg de hele woensdag aan mijn leesboek wijden (Rose van Martin Cruz Smith). Mede vanwege de warmte (her was de hele week boven de 30 graden) vond ik het die dag aangenaam toeven in en in de directe omgeving van mijn Pentahotel.
Donderdag was het uitgelezen moment om hetSaksische Dresden met een bezoek te vereren, alweer met een gids, deze keer alleen voor de Altstadt. Oorspronkelijk heet de stad in het Slavisch Drejezdzany (moerasbewoners) en net als Leipzig telt ze over de 500.000 inwoners. Bekende mensen zijn o.a. ErichKästner en (een beetje) Martin Luther. Ook hier zijn in WO2 vele duizenden joden afgevoerd. Vlak voor de capitulatie van Duitsland werd het door Amerikaanse en Engelse bommenwerpers helemaal met de grond gelijk gemaakt (terwijl de Russen al op 90 km van Berlijn waren), met zo’n 25.000 doden. Niettemin, in de communistische tijd en vooral na de Wende werd de stad drastisch opgeknapt.
Eigenlijk bestaat de stad uit twee delen: de zuidelijke Altstadt met het ene naast het andere praalgebouw van groothertogen en bisschoppen (Residenzschloss, Zwinger museum, Theaterplatz, tegeltableau Furstenzug, de foeilelijke Frauenkirche) en ten noorden van de Elbe de Innere&AussereNeustadt, waar bijna de hele bevolking woont. In dat deel staat bijv. ook het grote ruiterstandbeeld van koning Augustus de Sterke, “de GoldeneReiter” (het jaar na zijn dood in 1734 voltooid). Terzijde, in 2002 werd Dresden nog weer eens getroffen door een grote overstroming van de Elbe. Jaarlijks komen er in Dresden zo’n 10 miljoen toeristen om zich aan het resultaat van de herbouw van de paleizen te vergapen. Met name de toeristische Altstadt van Dresden maakte op mij een protserige indruk, met zijn pracht en praal zonder veel aandacht voor de gewone mens. Ik vind de stad Leipzig met zijn veelzijdigheid door elkaar veel interessanter.
En dan was er op de vrijdag nog het stadje Meissen, of is het met sz, waar we in de ochtend een uitgebreide rondleiding door de beroemde porseleinfabriek kregen. Wat waren de kopjes, schoteltjes en het andere tafelgerei duur! Voor bijv. een eierdopje met schoteltje moest 239 euro neergeteld worden. Later mocht ik met een lift (“Aufzug” heet zo’n ding in het Duits) naar de iets hoger gelegen dom en omgeving, waar ik vanwege het warme weer vooral in de schaduw op een terras heb gezeten. Voordat de bus terug naar Chemnitz vertrok, wist ik bij de plaatselijke slager wel nog twee soorten paté en een soort salamiworst te bemachtigen.
Na een hele week toerisme ging ik met mijn intussen wapenbroeders en –zusters op zaterdag de 15de in alle vroegte weer terug, nu westwaarts, naar Kras-overstappunt Asten bij Helmond. Daar kregen we een kroketje voordat ik met enkele anderen in een minibusje naar Maastricht kon doorreizen. De hele week hadden we wat je noemt tropische temperaturen gehad, maar vanaf de (tweede) zaterdag was het weer stukken minder. Toen aan de Geusselt in Maastricht mijn Krasreis er weer opzat, keek ik aan tegen 17 graden en het regende “awwiever”. Doornat kwam ik twintig minuten later thuis aan, waar ik kon beginnen met mijn kleren van mijn lijf te stropen. Niettemin, om 8 uur zat ik al geanimeerd naar een conference van Diederik van Vleuten op de TV te kijken.

Begin oktober (7 t/m 12) mocht ik met Trudie nog een minireisje maken. Met de personeelsvereniging van de universiteit ging de reis, met Wizzair – alweer een prijsvechter, vanaf Eindhoven naar Krakau (Kraków, spreek uit Krakoef). Helaas had organisator Jo Gorissen een vliegveld op anderhalf uur busreizen gekozen en lag het hotel aan de rand van de stad. In Krakau – de tweede of derde stad van het land - wonen zo’n 750.000 mensen, allemaal even Pools. Koud was het wel al, zeker vanaf het weekend; op de maandagmorgen, toen we weer vertrokken, was het zelfs aan het sneeuwen.
Voor een lang weekend is Krakau best een aardige stad. In het centrum ligt een heel groot plein, Rynek, vol met terrassen en met in het midden de “lakenhal” en opzij een toren en koepel en de met goud behangen Maria Magdalenakerk. Ondergronds onder de lakenhal is een geschiedkundig stadsmuseum, waar we zondag de kou een paar uur konden ontvluchten. Het was er best mooi, met diverse filmpjes over de stad. Terzijde van de Rynek was nog een pleintje, waar ik donderdagmiddag een bejaard trio bij een marktje zag optreden. Ten zuiden van het centrum lagen pontificaal de kathedraal en het paleis en opzij daarvan de (voormalige) Joodse wijk waar het zaterdagmiddag voor Trudie en mij redelijk toeven was.
Vanuit Krakau maakten we met de U.M.-bus twee uitjes. Het eerste ging naar Auschwitz (Oswiecim) op 63 km ten westen van Krakau. We moesten er wel een uur wachten, voordat we met de gids (“educator”) naar binnen konden gaan, door de poort met “Arbeit macht frei”. Iets teveel rechthoekige baksteenrode gebouwen hebben we bezichtigd, van slaapzalen en martelruimtes tot bergen schoenen en gaskamers. Daarna was, 2 km verder, Birkenau aan de beurt, met een iets ruimere opzet. Er zouden daar, met name aan het eind van WOII, honderdduizenden mensen vergast en opgehangen zijn, vooral Hongaren en Polen. De hele tour door Auschwitz en Birkenau duurde zo’n vier uur. Over de ideeën van mensen als David Irving (hoe groot is de omvang van de holocaust eigenlijk?) werd door de gids met geen woord gerept. Ze maakte op mij een nogal droevige indruk, ook in een tête à tête dat ik met haar had. En een schande blijft het natuurlijk, het in de dood jagen van miljoenen mensen die te weinig “Germaans” zijn.
Op de zaterdagmorgen stond een bezoek aan de zoutmijn (hopalniasoli) van Wieliczka op het programma, zo’n 13 km ten zuiden van Krakau. Daar duurde het wachten bijna 2 uur voordat we ondergronds mochten. Een groep die na ons kwam, mocht nog voor ons naar beneden, omdat die 50 euro smeergeld had betaald. Toen vervolgens ook nog duidelijk werd dat we zo’n drie uur ondergronds zouden zijn en vele honderden trappen moesten afdalen, haakte ik af. Ik ben boven in het waterige zonnetje op het terras blijven zitten, eerst solo en daarna met een U.M.-vrouw die vanwege haar moeizaam lopen op krukken niet naar beneden kon. Van Trudie heb ik begrepen dat ik in Wieliczka “iets” gemist heb, maar wat?
Krakau vind ik een stad met een aardig middeleeuws centrum, De stad is nooit platgebombardeerd en dat zie je eraan af. Aan de andere kant, ik overdrijf niet, als ik zeg dat Trudie en ik het na een paar dagen wel gezien hadden. Ze heeft er tussendoor nog 28 geocaches opgehaald en ik heb met plezier in mijn boek van Jan Mulder zitten lezen. De drank en nog meer het eten is in Krakau best goedkoop. Voor het avondeten en daarna hebben we vooral opgetrokken met Arno &InekeMuytjens. Electrotechnicus Arno ken ik van de afdeling O & O van de universiteit.

En mag ik dan nu weer terug naar het heden? Op de donderdagavond in Las Palmas was het tijd voor mijn eerste zwerftochtje op de boulevard hier naar rechts. Ik heb twee nieuwe opschriften op T-shirts voor jullie, eentje in het Engels van een rondborstige dame (“NO HARD FEELINGS”) en een van een opgeschoten jongen in het Spaans. De laatste had maar één woord: “EVOLUCIÓN”, maar daaronder stond een vijftal plaatjes op rij: een ei, een kuikentje uit het ei, een compleet kuiken, een kip (of haan) en ten slotte een gegrilde kip. Het wordt tijd dat ik hier weer eens zo’n onovertroffen “polloasado” als warme maaltijd neem.

Wat was er verder te zien op Las Canteras? Mij valt vooral op hoe charmant en vrolijk de boulevard erbij ligt. En er wordt wat afgeflaneerd en bank gezeten! Zo iets zou in Maastricht aan de Maas toch ook op zijn plaats zijn (maar dan wel bij een temperatuur van 25 graden).
De aanblik van een en ander was nog precies hetzelfde, op twee uitzonderingen na. Waar in het voorjaar het Libische restaurantje dichtging, bij Korena’s straat, is nu “Ocean Bar”. De naam is correct, we zitten aan de oceaan en niet aan de zee, maar of ik mijn nering zo zou noemen? Belangrijker vind ik dat Buffet Hong Kong, mijn favoriete Chinees, dicht is. Werd de huur daar te hoog, tussen al die “fancy” zaken? De eetzaak bestaat wel nog; ze is nu in mijn straat aan de boulevard, Luis Morote 61, waar tot voor kort een ander Chinees restaurant gehuisvest was. De inrichting is echt opgeknapt, maar jammer vind ik dat je niet meer buiten kunt eten. Dat gaat klanten kosten. De prijzen zijn intussen: gewoon eten kost (weer) 6 euro 50, maar met wokken erbij betaal je nu 10 euro 80. Dat is overigens nog steeds de helft van wat we vorige zaterdag in het Wokparadijs van Margraten betaalden met de “neve&nisjekes” van Trudie. Maar ook daar was het best goedkoop.

En daar laat ik het bij behalve dat hierna nog een hele litanie boeken volgt die ik de afgelopen tijd heb gelezen. Gedraag je, iedereen van jullie, maar ook weer niet al te netjes. En trek de a.s. zondagmiddag maar eens uit om present te zijn bij de verkiezing van het winnende carnavalsliedje. Mijn vlogende brief kunnen jullie a.s woensdag of de dag erna verwachten. Voor nu wens ik wens jullie het beste toe, niks is goed genoeg, en tot ziens maar weer oftewel hastaluego, PaulK.

BIJLAGE: BOEKEN IN DE ZOMER VAN 2015

Mijn eerste boek van de afgelopen zomer had ik op 1 mei uit. Mijn laatste weblogbrief van de vorige winter was op 29 april verzonden, dus dit boek is van twee dagen erna, wel nog in zijn geheel in Las Palmas gelezen. Het is er een van Kjell Eriksson: “Zwarte leugens, rood bloed”, een e-boek uit 2010. (De oorspronkelijke Zweedse versie, met dezelfde titel, is van 2008.) Het is er een in de serie rond politie-inspecteur Ann Lindell, ongetrouwde moeder van Erik en achter in de 40, in Uppsala. Terzijde speelt ook een stukje verhaal in het Braziliaanse Salvador.
Met haar collega’s van de recherche (Sammy, Ola, Allan, Beatrice, Riis, Otto, de technici en meer) onderzoekt ze de verdwijning van de zestienjarige KlaraLovisa, de moorden op zwerver Bosse Grånsberg, later ook zwerver(es) IngegerdMelander en zakenman (in Rusland) Jeremias Kumlin. Potentiële gegadigden bij Klara zijn o.a. ex-vriendje Andreas, voetbaltrainers Fredde en Håkan en Klara’s vader. Bij Bosse gaat het om een hele rij verdachten: Gunilla, Bernt, Johnny, Kurre, Molle en Lasse, om er eens wat te noemen. Een van de verdachten is trouwens de kersverse vriend van Ann, Anders Brant heet hij, die voor zijn Braziliaanse vriendin Vanessa en een reportage over favela’s met allerlei bijkomend ongemak in Salvador zit, aan de noordoostkust van het land. Hij is net als Bosse vroeger lid geweest van de bandy (ijshockey) groep, waar ook Jeremias toe behoorde. Die zou op zijn beurt voor zijn dood in Rusland bij malafide gas- en oliezaken betrokken zijn. Wie heeft wat gedaan, is de vraag.
Ik vind “Zwarte leugens, rood bloed” een echte spannend verhaal. De lardering met persoonlijke belevenissen spreekt mij wel aan; waarom zouden we van de politiemensen een stel robotten maken? Ik geef er Kjell Eriksson zo maar een 8+ voor. Op mijn e-reader staan er nog een paar. Die krijgen t.z.t. ook hun beurt.

Over mijn tweede boek: “Het eiland onder de zee” van Isabel Allende uit 2010 deed ik veel en veel langer, bijna twee maanden. Dat kwam niet omdat ik maar weinig aan het boek vond, maar omdat ik niet veel dagen tot mijn beschikking had waarin ik in het boek van bijna 500 bladzijden kon doorlezen. In Maastricht zit ik daarbij ’s avonds eens graag voor de buis.
“Het eiland onder de zee” gaat over ZaritéSedella (Tété) die als slavin op Haiti (Saint Dominique) komt te werken voor suikerplantagist Toulouse Valmorain. We hebben het over de periode 1770-1793. Hij deelt af en toe ook het bed met haar, tegen haar zin, en zelfs wordt er een kindeke geboren, Rosette. Later krijgt Volmarain ook een zoontje, Maurice, bij zijn eerste vrouw. Belangrijke bijfiguren in die tijd zijn o.a. tante Rose (kruidenvrouwtje), Violette Boisier, dokter Parmentier, Gambo la Liberté (vriend van Zarité) en losbol SanchoGarcia del Solar (uit Cuba). In 1793 komen de slaven op Haiti in opstand en verplaatst zich het toneel zich naar Louisiana, in de buurt van New Orleans. Valmorain’s tweede vrouw HortenseGuizot schenkt hem wel diverse dochters maar geen zoon. Zij wordt steeds meer de baas in huis, terwijl Zarité met Rosette bij Violette Boisier gaan wonen. Pater Antoine loopt nu aanhoudend door het beeld. Rosette en Maurice, hoewel halfbroer en halfzus, trouwen met elkaar, Justin komt ter wereld en Rosette gaat vlak daarop dood. Maurice, eerder vol goede voornemens om de slavernij af te schaffen, trekt de wijde wereld in. Zarité vindt haar nieuwe geluk bij Zacharie, die ter plekke een casino runt.
Eerlijk is eerlijk, “Het eiland onder de zee” is best een mooi boek en achteraf verbaast het me dat ik het niet in kortere tijd heb uitgelezen. Er gaat zo maar een volle 8 over de tafel als recensiecijfer. Isabel Allende is en blijft een prima auteur (auteuze?) en ik ga haar zeker nog wel eens hier memoreren.

Gaan we naar boek 3, “Dijkshoorn” van Nico D. uit 2010. Op de achterflap staat dat er “de beste verhalen van 10 jaar Dijkshoorn” in staan; dat belooft het een en ander voor de bijna 350 bladzijden.
“Dijkshoorn” bevat 58 stukken en stukjes van wisselende lengte, die de man in diverse tijdschriften publiceerde, van Torpedo, De Pers, Johan en Hard Gras tot GeenStijl Zomerboek, GeenStijl Winterboek, NU.nl, Bouillon! en de Volkskrant. Eenklein deel van het materiaal is splinternieuw (beter gezegd: niet eerder gepubliceerd). Het is heel moeilijk om de branie van Nico Dijkshoorn over alles en nog wat (eten, popmuziek, voetbal, reizen, de natuur) in een paar zinnen samen te vatten. Als alternatief geef ik jullie hier de titel van de acht verhaaltjes waar ik het meeste plezier aan heb beleefd: Golden Lotus, Tafelvoetbal in Zuid-Limburg, Duitsland, De bijtschilpad, Mega Piraten Festijn, San Sebastián, Het slachten van een gnoe en De Voetbalveiling. Het blijft een beetje een keuze van het moment, maar wel uit een goed hart.
“Dijkshoorn” vind ik in alle oprechtheid een boek dat me heel dierbaar is. De auteur zie ik als een van de beste korte stukkenschrijvers van Nederland van het moment. Zijn verhalen, door collega P.F Thomése aangeduid als “keiharde literatuur”, gaat probleemloos met een 8½ terug in de kast, bij mijn andere Dijkshoornboeken (De tranen van Kuif den Dolder,Kleine dingen). Voor mij is hij de nieuwe Carmiggelt, zo mooi.

In juni had ik de eer om met Jos Kleijnen te mogen eten in Le Courage, een prima restaurant in de WieckseRechtstraat. Daar vertelde hij mij ten tweeden male dat ik aan de Lewistrilogie moest beginnen van de Britse schrijver Peter May. Mede omdat deel 1, “The Blackhouse” uit 2011 direct beschikbaar was bij Centre Ceramique, kon ik het niet laten. Hier is mijn korte recensie van het boek, mijn vierde van de zomer, dat speelt op het eiland Lewis van de Hebriden. En voor wie de plek van de Hebriden kwijt is, ze liggen in het westen voor de kust van Schotland.
Hoofdpersoon is Fin Macleod wiens leven ik voorgeschoteld krijg, als hij als jongen opgroeit in Stornoway en omgeving, samen met vriendje Artair en vriendinnetje Marsailli, en veel later, als hij als politie-inspecteur vanuit Edinburgh terugkeert naar het eiland om de moord op te lossen van een vroegere schoolgenoot Angel (wiens broertje Murdo bij hem in de klas zat). Intussen is Marsailli getrouwd met Artair en hebben die een 17-jarige naar Fin genoemde zoon, Fionnlagh. Gaandeweg het boek komen er diverse zaken aan het licht die ik hier niet wil verklappen. Wel vermeld ik hier twee andere vriendjes van vroeger, Donald en Calum, en een collega rechercheur van het eiland George Gunn in Fin’s latere speurtocht naar de dader. De tocht van de mannen op guga-jacht op rots An Sgeir is voor Fin allebei de keren dat hij erbij was, heel apart geweest, zowel als jongeman toen hij bijna het eiland verliet en nu bij zijn terugkeer.
Van Peter May had ik nog niet gehoord, maar zijn eerste van de Lewis-trilogie mag er zijn. “The Blackhouse” is doorspekt met Gaelic (Keltisch) jargon en leest lekker weg. Het verhaal zelf is best de moeite waard, maar ik vind het net ietsje minder dan dat van mijn topdetectiveboeken. Dus blijft de recensieteller van “The Blackhouse” steken op een 8-. De twee volgende delen, “The Lewis man” en “The Chessmen”, mogen daarom nog even in de kast blijven. T.z.t. moeten ze er wel aan geloven.

Als voorbereiding op mijn vakantie in Stockholm in juli heb ik de Capitool reisgids van die stad gespeld. In de stad zelf begon ik bijna direct aan het dikke (560 bladzijden) “De magiër” van John Fowles. Mijn vijfde boek van de zomer was mij door verscheidene mensen bij cafë El Rincon De Velasquez in Las Palmas aangeraden. Het is uitgekomen in 1966, maar beschrijft het leven van een leraar in 1953 in Londen en op het Griekse Phraxos voor de kust van Athene, Piraeus.
Nicholas Urfe is Londen als stad moe en gaat les geven op de Lord Byronschool daar. Vlak daarvoor krijgt hij een verhouding met Allison Kelly. Al snel wordt Urfe op het eilandje een geregelde gast in villa Bourani van Maurice Conchis, de magiër, die ook psychiater zou zijn en virtuoos op de clavecymbel. Er duiken vervolgens diverse heren en vooral dames in het boek op, ene Lily en de tweeling Julie en June, waarbij Nicholas vooral van Julie gecharmeerd blijkt te zijn. Later komt ook Allison hernieuwd op de proppen. Intussen vertelt Conchis aan Urfe zijn spannende levensverhaal. De finale op Phraxos op bladzijde 418 en volgende ga ik niet verklappen voor mensen die het boek nog willen gaan lezen, maar daarmee is het boek nog zeker niet uit. Voor het enigszins open einde verwijs ik naar het LondenseRegent’s Park.
Als je dringend wordt aangeraden om een bepaald boek te lezen, valt dat nogal eens tegen, is mijn ervaring. Echter, van “De magiër” kan ik dat niet zeggen; ik heb het in Stockholm op zijn boerenfluitjes helemaal uitgelezen. Heel af en toe vind ik het een beetje hoogdravend, maar meestal heb ik een vooral spannend boek in mijn handen. Daarmee in lijn krijgt het boek van mij een volle 8 als recensiecijfer. John Fowles heeft met “The Magus” (oorspronkelijke titel) gewoon goed werk afgeleverd. Zal ik nog meer van hem gaan lezen?

Daarna was als zesde boek “Erfschuld” van ArnaldurIndridason aan de beurt. Het is van 2015 en kennelijk nog zo veel gevraagd dat ik bij Centre Ceramique twee euro moest betalen om het een week te lenen. Van de detectiveschrijver uit Reykjavik heb ik alle eerdere boeken gelezen, een stuk of 15. Ook van dit, in het IJslands in 2013 verschenen, had ik hoge verwachtingen.
In het kort: een hoogbejaarde man, Thorson (ook Stefán geheten), blijkt in Reykjavik vermoord te zijn, gestikt met een kussen. Hij was ruim 65 jaar eerder, in WOII, een van de twee politiemensen die toen een tweetal moorden onderzochten, van twee jonge dames: Rósamunda in Reykjavik en drie jaar eerder Hrund in het noorden van IJsland. De andere politieman destijds was Flóvent. Thorson ging destijds meevechten in Europa om vervolgens naar Canada te verhuizen; Flóvent moest het onderzoek staken en overleed vlak na de oorlog. Thorson bleef zich op oude leeftijd voor de oplossing van de moorden inzetten.
Het halve boek speelt in de huidige tijd, met de bejaarde ex-politieman Konrád als onderzoeker, en de andere helft in de periode van de oorlog. Andere mensen nu zijn o.a. Birgitta, de overbuurvrouw van Thorson, en de demente Vigga. Lang geleden figureren o.a. dezelfde Vigga, toen kruidenvrouwtje, student Jónatan, een politicus en zijn zonen Magnús en Hólmbertin het boek plus terug in het heden kleinzoon Benjamin. Wie heeft welke moord eventueel op zijn geweten?
Zoals eerder leest het nieuwe boek van ArnaldurIndridason prima weg. Op Erfschuld heb ik weinig aan te merken, maar zijn beste boek vind ik het ook weer niet. De twee verhalen in totaal andere tijden zijn best goed uit elkaar te houden, maar af en toe wil ik op het einde wel mijn herinnerbriefje raadplegen, als het om details gaat. Word ik oud? Als recensiecijfer heb ik voor Arnaldur’s “Erfschuld” een 8- over.
Er is maar één Ben Goldacre. Hij is sinds kort psychiater af, is vandaag de dag vooral een begenadigd wetenschapsjournalist. Eerder las ik van hem “Bad science” uit 2008 en daar was ik best van gecharmeerd. In 2012 kwam zijn boek, mijn achtste van de zomer, over de farmaceutische industrie uit: “Bad Pharma. How medicine is broken, andhow we can fix it”. Ik las het mede op aanraden van Jos Kleijnen.
Het boek van ongeveer 400 bladzijden telt zes grote hoofdstukken: Missing data, Where do new drugs comefrom, Bad regulators, Bad trials, Bigger, simpler trials en tenslotte nog een groot hoofdstuk over Marketing. Op het eind volgt een conclusie, (in mijn vierde druk) een nawoord en zo’n 40 bladzijden literatuurverwijzingen. Ben Goldacre vertelt omstandig en toegelicht met heel veel voorbeelden hoe eenzijdig, verwrongen en als dat nodig is, corrupt de farmaceutische industrie zijn medicamenten aan de man brengt. Men is boven alles uit op geld verdienen en niks anders. Een bijdrage leveren aan goede medische zorg staat niet of nauwelijks in het vaandel. Ik volsta hier met een paar voorbeelden. Hoe zo wordt ongeveer de helft van alle trialonderzoek verdonkeremaand, vooral als het negatief uitpakt? En zoals ik al weet van wat er om mij heen gebeurd is en nog steeds aan de hand is, waarom wordt er in trials op grote schaal een beetje gesjoemeld en worden secundaire uitkomstmaten die (fout) positief zijn, naar voren geschreven? De beroepsgroeperingen en de overheid laten het grotendeels afweten bij de “education permanente” van dokters, dus komt akelig genoeg bijna alle informatie uit de farmaceutische hoek.
Ik heb een paar minpunten. Zo vind ik dat er in het boek te weinig wordt gewezen op goed random allokeren, terwijl blindering haast helemaal geen aandacht krijgt. En helaas gaat het boek niet ook niet of nauwelijks in op het nut van andere therapieën dan de diverse medicamenten. Ik ben al tijden op zoek naar een wetenschappelijk onderbouwd dwars boek over zaken als psychiatrische behandelingen, fysio- en soortgelijke therapie, diverse chirurgische ingrepen, mondhygiëne en tandheelkunde en noem maar op. Goldacre probeert voor het opschonen van het farmaceutische deel wel ook oplossingen aan te dragen. Of de door hem voorgestelde megatrials met computerdata de toekomst zijn, betwijfel ik enigszins, maar laat hij maar eens enkele pogingen wagen.
Ben Goldacre’s boek “Bad Pharma” is een regelrechte aanrader voor iedereen die ook maar iets met medicatie van doen heeft. Dit is een boek dat ik studenten en dokters van ganser harte kan aanbevelen om te lezen. Het gaat met een 9+ als recensiecijfer terug de kast in van mijn beste boeken. Ik zou er zo maar een serie colleges over kunnen geven.

Ik ken helaas maar weinig detectiveschrijvers van Nederlands-Vlaamse bodem die ik bij herhaling de moeite van het lezen waard vind. Tot de gunstige uitzonderingen reken ik Tomas Ross. Van hem heb ik meer dan tien boeken, waaronder een trilogie (De dubbelganger, De anjercode, King Kong) die in de tweede wereldoorlog speelt (“voor koningin en vaderland”). Het eerste van het drieluik is om mysterieuze reden een tijd op de plank blijven liggen, maar afgelopen begin augustus moest het er toch aan geloven. Hier is mijn recensie van “De dubbelganger” uit 2004. mijn negende. Het speelt in Nederland, vooral Den Haag en Rotterdam, alsmede op een aantal plaatsen in Engeland, o.a. Londen.
Hoewel de titel (en een uitgebreide epiloog) verwijst naar de 47-jarige Rudolf Hess en de rol van, bijna 30, prins Bernhard in de oorlog, zie ik de jonge Daan Kist, 25 jaar, als de hoofdpersoon van het boek. Hij verliest op 14 mei (vlak na het begin van de Duitse inval) zijn Geesje, die omkomt bij het Rotterdamse bombardement. Ze is dan daar in hotel Weimar, net als diverse andere mensen zoals journalist John Spencer, dat gebombardeerd wordt en in een puinhoop eindigt. Kist verkast vervolgens via België en Frankrijk naar Londen, treft daar zijn Nederlandse collega Wim Römer en dan gaan ze samen achter de Duitse spion Fuchs (en ene Nooteboom) aan. Op de achtergrond gaat het om een groep hoge pieten die aan vrede tussen Duitsland en Engeland werken, in hun streven om gezamenlijk het rode gevaar af te wenden. Ik heb het over lord Hamilton, de jongere broer van de Engelse koning, prins Bernhard en vanuit Duitsland Rudolf Hess. Of Hitler en Churchill van de vredespoging geweten hebben, blijft in het vage. Het boek eindigt met de dood van… vooruit, dat laat ik hier in het midden.
“De dubbelganger” vind ik een heel aardig boek – Tomas Ross kan er wat van - maar tegelijkertijd staat het mij wat ver af van “de dubbelganger”: Hess en zijn look alike. Ook de schoonzoon van Wilhelmina met zijn diverse vriendinnetjes komt maar matig uit de verf. Ik zou in alle oprechtheid een andere titel gekozen hebben, want over het werk in het eerste oorlogsjaar van Daan Kist en zijn kompanen en tegenstanders, daarover gaat het verhaal. Als recensiepunt kom ik niet verder dan een 7+, een ruime voldoende, maar niet je dat.

Gaan we naar mijn boek van augustus 2015, het tiende van de zomer, dat ik deels in Oost-Duitsland las en voor het andere deel in Maastricht. Het betreft “Rose” uit 1996, geschreven door Martin Cruz Smith. Ik ken hem van diverse andere boeken. Bijzonder aan hem vind ik dat iedere boek ergens anders speelt. Dit boek is gesitueerd in Wigan, een mijndorpje in het Engelse Lancashire, boven Liverpool en Manchester, om een en ander te compliceren in het jaar 1872.
Bisschop Hannay vraagt aan mijningenieur Jonathan Blair om de verdwijning van pater John Maypole te onderzoeken. Hij neemt de opdracht aan, om met het geld zijn terugreis naar de Afrikaanse Gold Coast (de goudkust van Ghana?) te kunnen financieren. Blair ziet de verdwijning in relatie met een ongeveer gelijktijdig groot mijnongeval ter plaatse met maar liefst 76 dodelijke slachtoffers. Er zijn twee groepen met wie Blair van doen heeft. Aan de ene kant is er het mijn werkersvolk, met o.a. BillJaxon, Albert Smallbone, George Battie en uiteraard “pit girls” zoals Flo en vooral Rose Molyneux. Min of meer daartegenover vinden we de rijke families Hannay met o.a. Charlotte, die de verloofde van John Maypole is, de Rowlands en “estate manager” Oliver Leveret. Er gaan bijna 500 bladzijden door mijn handen, voordat ik doorheb hoe een en ander in elkaar precies steekt. Laat ik de truccen hier niet verklappen, maar er komt tussendoor wel nog een aantal mensen aan zijn einde.
Nogal eens kom ik in “Rose” woorden tegen die tot opzoeken leiden in mijn dictionaire Engels-Nederlands. Om het hier bij enkele mijntermen te laten: ik weet wat een fireman is (hij blaast voor de mijnwerkers steenkoolwanden op om het handwerk te vergemakkelijken), maar wat is bijv. een “winder” of een “underlooker”? Ik heb wel eens eenvoudiger Engels zitten lezen. Hoe dan ook, Martin Cruz Smith staat met “Rose” voor de zoveelste keer garant voor prima leesvermaak. Zijn boek over het mijnwerkersleven in Noord-Engeland vind ik niet heel goed, maar toch zeker wel mooi genoeg voor een 7+ als recensiecijfer. Martin Cruz Smith is nog niet van mij af.

Gelukkig heb ik in augustus nog een boek helemaal uitgekregen, mijn elfde. Het betreft wel een dunnetje, het boekenweekgeschenk van Kees van Kooten uit 2013. Hij was, geboren in 1941, toen 71 en het werkje heet “De verrekijker”. Tot zijn woordspelingen hoort dat hij het in het boek ook over “de verderkijker” heeft.
Het gaat vooral over de vader van de schrijver, ene C.R. van Kooten. De schrijver koestert een verrekijker die vroeger van zijn vader was. Die schreef en plakte destijds, vooral in de WOII-jaren een album vol, waarin ook een brief afgedrukt is over de verrelijker. Die zou zijn vader in mei 1940 gevorderd hebben van ene J. Treurniet uit Berkel en Rodenrijs. Hij zou hem daarna decennia lang gekoesterd hebben. Ik lees verscheidene versies van het verhaal hoe de verrekijker in zijn vader’s bezit is gekomen.
Het bovenste stuk van ieder van de 95 bladzijden is een “literagenda” over 2012 en 2013. Aardiger nog vind ik de verwijzing naar de Tapijnkazerne in Maastricht, blz. 35-41, waar soldaat Kees van Kooten in 1961 zijn diensttijd begon. Ook de lokale firma Leiter-Nypels krijgt een vermelding.
Wat zal ik verder nog over “De verrekijker” hier vermelden? In de sector boekenweekgeschenken steekt het boekje naar mijn mening royaal boven het maaiveld uit. Het taalgebruik van Kees van Kooten, van wie ik trouwens nog best meer boeken in Maastricht heb staan, is en blijft bijzonder te noemen. Zijn verrekijker acht ik goed voor een volle 8.

In de nadagen van augustus en het begin van september las ik van de Amerikaan Jim Thompson diens boek “De geboren moordenaar”, mijn twaalfde van de zomer. Het is van 1983, in de Nederlandse BZZTÔH-reeks van 1987. Ik kocht het boek mede, omdat ik gecharmeerd was/ben van de voorpagina, met een wulpse dame voor een motel met auto in een plas, in een plaats van niks in Texas. Het verhaal speelt overigens in 1952.
Hoofdpersoon is hulpsheriff Lou Ford, die een wel heel aparte ziekte onder de leden heeft. Laat ik psychiater Kraeplin citeren, blz. 178: “De afwijking openbaart zich meestal rond de puberteit en wordt vaak versneld door een ernstige schok. De patiënt lijdt aan schuldgevoelens… gepaard met een gevoel van frustratie en achtervolging… dat toeneemt naarmate hij ouder wordt; desondanks zijn er zelden of nooit direct waarneembare tekenen van… stoornis”. In zijn jeugd maakt Lou Ford al een schuiver met de huishoudster thuis en later, in dit boek, komt daar een hele trits slachtoffers bij: Joyce, Elmer, Johnnie. Amy. iemand van een pijpleiding en indirect ook Ford’s baas Bob Maples. Officier van justitie Howard Hendricks en baas van het stadje Chester Conway hebben het er maar moeilijk mee.
Schrijver Jim Thompson van “De geboren moordenaar” (in het Engels: “The killer inside me”) wordt al op de voorkant van het boek “de best detective schrijver van het moment (genoemd) zonder discussie, absoluut!” door de New York Times. Een van mijn kampioenen, Stephen King, vindt hem “mijn favoriete misdaadauteur – vaak geïmiteerd maar nooit geëvenaard”. Laat ik daar dan maar eens aan toevoegen dat ik het boek heel matigjes vond. De aaneenschakeling van doden, zonder veel plot, hing mij gaandeweg steeds meer de keel uit. Ik heb het boek helemaal uitgelezen, tot aan blz. 198, wat wil je met alle aanprijzing, maar geef er niet meer dan een mager zesje voor, een 6-. Daarmee vind ik “De geboren moordenaar” nog goed betaald.

Verspreid over laat september en vroeg oktober was ik lezer van mijn dertiende boek, “De vrouw als karretje” van Jan Mulder. Het werd in 2001 bij de Bezige Bij uitgegeven. “De vrouw als karretje” is geen boekje van niks, ik telde bijna 500 dichtbedrukte bladzijden tekst. Achterin het boek staat opgesomd waar de vele teksten vandaan komen. Het titelverhaal uit 1984 heeft van doen met enkele seksuele escapades van de schrijver. Daarvóór nog zitten een toespraak voor oud-verzetsstrijders uit 1971, een ode aan Faas Wilkes uit 1983 en wie weet, nog meer stukken waarbij echter geen jaartal staat. Het recentste dat ik vond, dateert van 2000 en betreft zijn toespraak aan “het genootschap der hoofdredacteuren”.
Wat zal ik eens over de inhoud zeggen? Is Jan Mulder meer dan de omhoog gevallen ex-voetballer, die nu van tv-show naar tv-show snelt en de sparringpartner van Remco Campert is op de voorpagina van de Volkskrant? Sommige stukken konden mijn goedkeuring niet wegdragen, helaas. Maar daartegenover stonden diverse andere die ik best wel aardig vond en een beperkt aantal dat laat zien dat Jan Mulder een taalvaardig iemand is die de kunst van het schrijven wel degelijk verstaat. Ik ga de zeer positieve uitzonderingen hier niet één voor één opsommen, kijk zelf maar eens, maar daardoor kost het me wel moeite om een over all cijfer te geven. Vooruit, gemiddeld genomen komt hij uit tussen de 7 en de 8 (met af en toe een 9). Ik ben al met al blij dat Jan Mulder ook na 2000 nog zijn frank en vrij mening over van alles wil geven.

Ik eindig deze serie van de zomer gelezen boeken met mijn veertiende, een vrij dun (141 bladzijden) werkje van Maarten ’t Hart. Om niet geheel opgehelderde reden behoort hij, de ex-Calvinist, van gereformeerde huize, tot mijn favoriete Nederlandstalige schrijvers. Eind oktober las ik zijn “Het vrome volk” uit 1974, waarvoor hij het jaar erop de Multatuliprijs kreeg toebedeeld (o.a. vanwege het woord Sodommieter?) ’t Hart is voor mij echt iemand die mooie zinnetjes aan elkaar kan rijgen.
“Het vrome volk” bestaat uit een aantal korte verhalen, in totaal elf stuks, die zich vooral afspelen in de tijd dat Maarten middelbare scholier was. Ver boven de middelmaat uit steekt m.i. vooral het vierde verhaal, “Handel”, 21 bladzijden lang. Daarin is Maarten het hulpje van zijn oom Adriaan die een bedrijfje, inkoop en verkoop, van tweedehands harmoniums bestiert, robuuste apparaten met een houten omkasting. De laatste zin van het verhaal luidt: “Zorgvuldig bergt hij alle briefjes van honderd weg, één voor één.” Mede door het verhaal “Handel” kan ik jullie het boek van ganser harte aanbevelen; ik heb er met plezier een 8 voor over.

En dan was er nog mijn vijftiende en allerlaatste van de zomer, “Zij die gaan sterven” (in het Engels: “London bridges”) uit 2010 (Engels: 2004). Dat las ik in Maastricht, in het vliegtuig naar Las Palmas en de laatste honderd bladzijden (van de ruim 300) op mijn balkonnetje hier. De schrijver is een bekende van het thriller minnende publiek, James Patterson, die met zijn Alex Cross serie hoge ogen gooit. Volgens de uitgever zouden er “wereldwijd meer dan 130 miljoen boeken verkocht” zijn. Het boek speelt in diverse wereldsteden.
Alex Cross is forensisch psycholoog en na een baan in Washington bij de politie is hij nu bezig aan een lang lopende carrière bij de FBI. In het verhaal heeft hij een dubbele tegenstander. Allereerst is daatGeoffreyShafer, bijgenaamd De Wezel, een voormalige Britse kolonel, die hij voornemens is onschadelijk te maken. Een nog grotere boef en tegenstander is een Rus bijgenaamd De Wolf, vroeger KGB-er, toen overloper naar de VS en nu aangesloten bij de Rode Maffia. Er wordt allereerst een klein dorpje van niks in Nevada van de grond geveegd of het niks is en er volgt nog enig ongemak in Engeland en Duitsland plus de nodige doden (onder wie de baas van de CIA). Dan komt de aap uit de mouw. Het zijn in de woorden van De Wolf slechts voorboden van het compleet wegvagen van New York, Frankfurt, Londen en Washington.Later in het boek wordt daar Parijs, Tel Aviv, Londen en Washington van gemaakt. Om de vernietiging te voorkómen eist De Wolf bijna twee miljard dollar (later even vier) en de vrijlating van allerlei boeven uit het Midden-Oosten. Als een en ander niet in een paar dagen verloopt, blaast hij op een aantal plekken bruggen op en in Parijs zelfs een heel wijkje, vlakbij het Louvre. Alex Cross spreekt zijn diverse contacten aan om meer over De Wolf te weten te komen. Of hij hem daadwerkelijk vindt, staat te bezien. Nogal eens blijkt de echte Wolf toch weer een ander te zijn.
“Zij die gaan sterven” (“Londen bridges”) leest best lekker weg. James Patterson vertelt zijn verhaal in 124 korte hoofdstukken, wat mij best wel bevalt.Er valt weinig te lachen in het boek, maar spannend vind ik het geregeld wel. Toch zitten er m.i. ook diverse haken en ogen aan het boek, die maken dat ik het niet heel goed mag vinden, o.a. de verandering van steden en hoeveelheid losgeld, het gedoe met bruggen, steeds weer een nieuwe De Wolf, et cetera. Daardoor komt dit boek van James Patterson niet boven de 7 als recensiecijfer uit. En toch ga ik later nog weer eens een nieuw boek van hem proberen.