vrijdag 31 januari 2014

Wevblogbrief 9.18, 31 januari 2014

Weblogbrief 9.18, 31 januari 2014

Hola, dat gaat zo maar niet! “¡Eh!, eso no se hace.” Of wat vinden jullie van het laag bij de grondse “¡Hola, hola!”, nou moe! Dat zijn allebei in ieder geval originelere openingen dan “¡Hola!, ¿qué pasó?” of “queridos amigos y familia”. Ik ben toe aan mijn eerste volwassen brief van deze winter, nummertje 9.18, als het gepermitteerd is. En eindelijk, eindelijk gaan we in Maastricht op de carnaval aan. A.s. zondag wordt de nieuwe prins van de Tempeleers uitgeroepen en ik weet nu al dat hij, als hij de markt opkomt, bij een hele bups mensen bekend zal zijn; kijk maar eens op Facebook zondag tussen de middag. Hier in Las Palmas is het wel nog twee weken geduld hebben, tot 15 februari. Aan de andere kant, in het weekend na onze carnaval is hier wel nog het nodige te beleven.
Kennen jullie het winnende liedje van dit jaar nog steeds niet? Dan wordt het wel tijd om het te leren. Leon Aarts en Roger Villevoye hebben het de titel “Gekleurd op stap” meegegeven, waarschijnlijk omdat “Roed, geel en greun” al eerder vergeven was aan Frans Theunisz. Of het nummer veel voorstelt, nou, eigenlijk niet, maar voor de “die-hards” heb ik hier het begin van een variant op de tekst paraat. Hoe erg hij klopt, weet ik zo net nog niet, maar met een “zaat hermenieke” erachter is het net vol te houden: “Koed, sjeel en meu, al dat gespring deit miech pijn aon m’n veu”.

Niettemin, bij het weekend van het “oetrope, es de groeten onbekende vanoet de Spèlstraot de Merret op kump kachele” hoort wel muziek uit mijn geboortestad. Even denken... Dan vraag ik nu jullie aandacht voor The Walkers. Maastrichtser kan haast niet. (Walkers? Lopers? Klaplopers zullen ze bedoelen.) De groep is in 1963 ontstaan uit de Mosam Skiffle Group, met Jean Innemee als boegbeeld. Tien jaar later werd zijn broer René ook lid van de groep, tot eind 1979 toen The Walkers weer ophielden te bestaan. Anders gezegd: het is een groep geweest die in Maastricht in omgeving actief was in de jaren dat ik in Amsterdam woonde. Hun muziek was min of meer country en zo waar had de groep één hit: “There’s no more corn on the brazos”. Brazos? Dat zijn niet alleen de armen aan je lijf, maar ook van een rivier of zee. Op een verzamel-cd van The Walkers, die de naam Hitstory of History heeft meegekregen, het jaar van uitgave weet ik niet, staan achttien best te pruimen nummers. Hier zijn ze:
01. There’s no more corn on the brazos
02. Oh lonesome me
03. Dance of love
04. Telephone blues
05. Go down old Hannah
06. Don’t mess with mama
07/ I’m almost done
08 Taboo
09. Indian dance
10. I wasn’t born in Tennessee
11. High time we went
12. I adore her
13. Memphis Tennessee
14. I’ve got a tiger by the tail
15. My darling Helena
16. Jack O’Diamond
17. My sweet Rosalie
18. Ooh aah song
Van de andere nummers, naast de “Brazos”, noem ik hier speciaal “Oh lonesome me” (Don Gibson) en “Memphis Tennessee” (Chuck Berry). En dan zijn er de eigen nummers van The Walkers, zoals “High time we went” en ”Don’t mess with mama”. Het beste nummer van de achttien vind ik met een bel erbij “I’m almost done” en hoor ik daar een voorloper van Tren van Eckevort op de trekzak? Het zal toch niet waar zijn.

Nou zijn er zeker mensen onder jullie (niet: boven jullie) die al dat Maastrichtse gedoe maar knap waardeloos vinden. Enkel en alleen om ook die “iets” te gunnen wijk ik nog eens uit naar onze (voor mij alleen in de zomer) oosterburen. Ergens in het centrum van Duitsland ligt de stad Göttingen, waar Herbert Grönemeyer in 1956 het levenslicht zag. Vanaf halverwege de jaren 80 werd de man een overbekende Duitse muzikant, te beginnen met zijn album “4630 Bochum” in 1984 en daarna volgde nog een cd of twintig. Ik heb er zelf acht van hem en om nou te zeggen dat ik met de Duitse gekte meega, nee. En toch, zijn cd “Mensch” uit 2002 vind ik boven verwachting in orde. Hier zijn de nummers:
01. Mensch
02 Neuland
03. Der Weg
04. Viertel vor
05. Lache, wenn es nicht zum weinen reicht
06. Unbewohnt
07. Dort und hier
08. Blick zurück
09. Kein Pokal
10. Zum Meer
11. Demo (Letzer Tag)
Wat zal ik over “Mensch” verder delibereren? Die cd van Herbert Grönemeyer, met liedjes als het titelnummer “Mensch”, “Unbewohnt”, “Blick zurück” en vooral “Der Weg”, hoort voor deze criticaster wel thuis in het rijtje cd’s in het rekje naast jullie cd-speler.

Deze week begon afgelopen vrijdag, toen ik nog op de universiteit was. Ik vergewiste mij er er plekke van dat Don Everly, de oudere broer van Phil, niet ook of zelfs eerder was gaan hemelen, want dan had ik hem in een adem met Phil moeten uitluiden in mijn vorige brief. Het beroemde duo bestaat immers uit Don als leadzanger en met Phil voor de harmony. Terecht schrijf ik in mijn vorige brief “The air that I breathe” (met breathe op het einde en niet breeze) vooral aan Phil toe; de bijdrage van Don daaraan is beperkt. Of het zo moest zijn, keek ik vervolgens op You Tube naar een documentaire van bijna 43 minuten over de Everly Brothers. Belangrijke mensen in hun muzikale leven waren bovenal vader Ike en gitarist Chet Atkins. Nogal wat van hun tophits zijn geschreven door het echtpaar Boudleaux en Felice Bryant; die mag ik hier niet vergeten. Hun hoogtijdagen vierden de Everly’s in de jaren vlak voor en na 1960, daarna werd het, mede door de British wave die Amerika overspoelde, minder. In de periode 1973-1983 probeerden Don en vooral Phil het solo, zonder succes, en daarna kwam nog een aantal jaren een opleving als duo op leeftijd. Als ik het over begin van de rock & rolltijd heb, spelen de Everly Brothers daarin m.i. een prominente rol.

De stap van de Everly’s naar het Castillo de la Luz is kleiner dan jullie denken. Je hoeft bij de universiteit maar in stadsbus 12 te stappen en je bent er binnen een half uurtje. In het park nam ik een leespauze, voordat ik om 8 uur naar uitspanning Tasquita Cambullonera mocht marcheren, waar ik met Noé had afgesproken. Ik ben altijd ietsje te vroeg en hij ietsje te laat, maar even voor half 9 zaten we samen aan de Paulaner met ook nog een viertal goede vrienden van hem (en een beetje van mij): Agu 1, Agu 2, David en Nene. Van het clubje kreeg ik een paar andere woorden voor oudere mannen (“mayores”) mee: “señores”, maar dat kennen jullie in Nederland, maar ook “carrozas” en “puretas”. Ouwe zakken lijkt me daarvan een correcte vertaling. En ik dacht toen ineens: bestaat er niet een uitdrukking: nieuwe wijn in oude zakken? Helaas het is omgekeerd: “vino viejo en odres nuevos”, oude wijn in nieuwe zakken. Als extraatje geef ik dan maar “una joven carroza”. Dat is een jongere oudere, schertsend, staat erbij in mijn woordenboek

De crisis dringt hier door tot in de kleinste hoeken en gaten. Agu 1, voluit Agustino, heeft doorgeleerd voor wiskundige en werkt sinds jaren hier voor een naar verhouding kleine bank. Hij heeft er een vast contract en dat is niet niks. Zo is hij, tenminste zolang als de bank hier bestaansrecht heeft, verzekerd van een baan op de Canarische eilanden. Donderdagmiddag, op de dag voordat ik hem zag, werd hem pontificaal meegedeeld dat hij vanaf de vrijdag in Aldea moest gaan werken. Nu heeft dat plaatsje van niks aan de westkant van Gran Canaria een pracht van een rumfabriek, maar vanuit Las Palmas erheen en terug rijden met de auto kost hem twee keer anderhalf uur. Na het weekend gaat hij maar eens zijn uitgebreide beklag doen bij zijn baas, maar of het helpt, staat zeer te bezien.

Nu ik toch over banken bezig ben, overal op de beste plekken hier zie je vestigingen van die foute handel, met ook nog eens op de diverse ruiten de nodige (e)slogans. De ING ligt op twee van de beste punten van de stad, bij het theater en bij El Corte Inglés en adverteert met de kleur oranje, om de mensen over te halen daar hun geld daarheen te brengen. En allemaal hebben ze hun motto; hier is dat van een aantal Spaanse banken. De BBVA heeft het over “crédito”, Sabadell Atlántico over “tu cocinas”, Banco Popular over “invertir”, Bankinter over “tranquilidad”, Bankia over “volver a ganar” en (ik doe ik ook een buitenlandse) Barclays over “respaldo”. Om jullie op het verkeerde been te zetten, heb ik wel de diverse motto’s door elkaar gehusseld. Hebben jullie ook maar enig idee wat bij wat hoort? In de goede oude tijd van voormalig reclameman Heinz Polzer (drs P) had reclame nog van doen met productvoorlichting, maar die tijd is echt finito. Ik doe er nog een: “No 1 en líneas ico para pymes y autónomos”. (ICO is de nationale kredietbank en PYME staat voor het midden- en kleinbedrijf.) Hebben jullie ook maar enig idee van welke bank die is?

Zondagmorgen zat ik veel te vroeg gereed om Lux te feliciteren met haar vierde verjaardag. Dus kreeg ik eerst het begin mee van de “maratón de Las Palmas 2014”. Daarvoor kon ik op mijn balkon blijven zitten. Om half 10 draaide de zwarte kater van een overbuurman op zeven hoog – zijn moede hoofd in de richting van Santa Catalina, op het punt waar het plein overgaat in de Sagasta. Zo waar begonnen daar allerlei mensen ineens te schreeuwen en te klappen. Kennelijk waren de eerste marathondeelnemers toen net voorbij gekomen. “Vamos”, ging het ook door de Luis Morote en vanaf het balkon was ik toeschouwer.
Toen was het tijd om Lux te bellen. En piepjong als ze nog is, we hebben door de telefoon een aardig woordje kunnen wisselen. Een beetje hyper was ze wel, net als haar moeder trouwens, omdat haar was toegezegd dat die dag haar grote dag zou zijn. En dan heb ik het een taart met vier kaarsjes, sloten appelsap en te veel cadeautjes in fantasierijke verpakking. Mede namens mij kreeg ze van Trudie – uiteraard present – een prinsessenhuisje van Playmobiel.
Toen Lux en ik waren uitgediscussieerd, mocht ik buiten hier een kijkje gaan nemen. Op mijn hoek, Santa Catalina en Sagasta, had zich een 18-koppige muziekgroep genesteld die – met o.a. timples, gitaren en trommels – allerlei volksmuziek ten gehore bracht. En de dames met strooien hoeden op maar kwelen. Enkele nodigden zo waar mannelijke omstanders uit voor een dansje. Zo ver heb ik het niet laten komen; een mens moet wel zijn plaats weten.
De hele middag heb ik in mijn boek zitten lezen. Laat ik alvast verklappen dat het van Ken Follett en van 2007. Het heet: “World without end”. Die titel vind ik niet helemaal passen, maar hij komt van bladzijde 882, waar een monnik zijn psalm eindigt met de woorden: Glory be to the Father/And to the Son/And to the Holy Ghost/As it was in the beginning/Is now/And ever shall be/World without end/Amen. Tussendoor heb ik nog twee wassen gedraaid. Zeg je dat zo: een was, twee wassen? Of is het dan wasjes?>BR> Om 6 uur was ik toe aan mijn wandeling langs de zee. Het aantal joggers was deze keer miniem, in ieder geval stukken minder dan normaal. Dat krijg je ervan, als je ze ’s ochtends een oeverloze afstand laat rennen; dan zit er dezelfde avond weinig schot meer in. Bij het kienhuis bij Ferreras stond beneden een groep mensen druk te keuvelen, terwijl twee ukkies van zeg twee jaar, een jongen en een meisje, langzaam maar zeker de schuine helling van zo’n vijftien meter waren opgedrenteld. Nu stonden ze boven te wachten op een startsein, tot een van de volwassenen “Op de plaats, klaar, af” riep, maar dan in het Spaans. Volgens mij zei beneden de Canariër met het denkbeeldige knakkerpistool: “Separado, listo, ya”, maar helemaal zeker ben ik daar niet van. Hoe dan ook, daar ging het miniduo. Het kwam werkelijk in een sneltreinvaart naar beneden, gadegeslagen door intussen tientallen supporters, onder wie ondergetekende. Een mooie race!

Voor de maandag heb ik een opschrift op een T-shirt voor jullie. Op weg naar de Spar kwam ik een jongedame tegen met een bijzonder opschrift op haar prominente voorgevel. Als daar had gestaan: “ik ben de kwaadste niet” of op zijn Spaans: “no soy mal tipo”, had ik dat aardig gevonden, maar te weinig om aan jullie door te geven. Echter, er stond in dubbelzinnig Engels: “NO HARD FEELINGS” en dat is en blijft andere kost.

Ik ben een man van gewoontes, wie niet trouwens. Televisie kijken is iets dat ik in Maastricht wel doe, maar hier in Las Palmas niet, zelfs al heb ik er een in de tussenkamer staan. Heel sporadisch zie ik op een terras wel eens een (deel van een) voetbalwedstrijd, zoals bijv. Ajax-Barcelona in de Amsterdam Arena.
Films volgen in het Spaans gaat me nog steeds niet gemakkelijk af en rolprenten in de oorspronkelijke taal zijn haast verboden. Voor alle speelfilms wordt hier een hoorspelteam ingehuurd, zoals overigens in de meeste landen. Als ik er dus al eentje kijk, is het bij voorkeur per DVD in het Engels. De laatste keer dat ik achter mijn laptopje er een zag, was meer dan een maand terug, “Un día inolvidable”, hoe hij in het Engels heet, ben ik even kwijt. “Hiel sjoen”. Ik zal hem meenemen naar Maastricht, dan kunnen liefhebbers hem daar van me lenen.
Afgelopen maandagavond was het, vond ik, weer eens tijd voor amusement op mijn computer. Om kwart voor 9 ging ik er eens goed voor zitten en startte de DVD van “Sequestrada”. Hebben jullie nog nooit van die film gehoord? Hij is van 1993 en heet in het Engels “The Vanishing”. De regisseur heet George Sluizer en dat klinkt mij heel erg Nederlands in de oren. Het verhaal is gebaseerd op het boek “Het gouden ei” van Tim Krabbé. (Die ken ik nog van zijn fietsprestaties in het Amsterdamse Coronel Laboratorium in de jaren 70 en uiteraard van zijn boek “De renner”.) De hoofdrollen van “The Vanishing” zijn - of liever waren, want de opnames waren meer dan twintig jaar terug - voor Jeff Bridges, de boef, en Kiefer Sutherland, de vriend van het slachtoffer. Voor de belangrijkste bijrollen tekenen slachtoffer Sandra Bullock en de nieuwe vriendin van “Kiefer”, Nancy Travis. Ik ga het verhaal hier niet verklappen en volsta ermee te vertellen dat de overgeblevenen van de vier op het einde het drinken van koffie compleet hebben afgezworen. Alweer vind ik het een heel acceptabele film (maar niet zo “sjiek” als “Un día inolvidable”. Ik zal hem als “second best” in mijn koffer proppen die over drie weken meegaat naar het Maastrichtse carnaval.

De dinsdag moet het doen met een niemendalletje. Bij mij beneden op het terras van Carlos zit die middag een “negerse” (woord van Trudie) met een dito jongetje dat kennelijk zijn flesje prik al op heeft. Op zijn T-shirt staat met grote letters: AFRICA VIVE. Zou hij weten hoeveel leed uit het verleden daarachter schuilgaat?

Woensdag (“anteayer” in het Spaans) was het hier geen best weer, met af en toe een regenbui en wat waaide het. Om de gewrichten soepel te houden ging ik op het einde van de middag toch op pad, naar de Carrefour in winkelcentrum Las Arenas voor een portie “callos” en twee porties “morro”. Voor de vertaling van “callos” verwijs ik naar eerdere brieven; voor die van “morro” kunnen jullie ook verderop in deze brief terecht. Onderweg langs de boulevard, vlakbij het speeltuintje bij Las Arenas en de flat van Noé, zag ik dat daar twee cafés vernieuwd zijn. Die heten nu respectievelijk El point (of zo iets, ik vind het opschrift maar onduidelijk) met ernaast Diecisiete Pecados, Zeventien zonden. De zaak was gesloten vanwege het harde waaien, maar ik moet Noé toch eens vragen of hij weet waarom Zeventien zonden zo heet. Daar in de buurt bij Noé is het trouwens vergeven van de graffiti op muren en schuttingen. Een al wat oudere grote spuitbustekening is een heel aardige kopie van het “Poema Del Atlántico” van de Canarische schilder Nestor Martin de la Torre. Aan de man is bij Parque Doramas zelfs een museumpje gewijd, waar ik, met Trudie geloof ik, wel eens geweest ben. Het museum is best de moeite waard om eens heen te gaan, maar dan moet je hier wel in de buurt zijn.
Op de terugweg kwam ik, met een aantal boodschapjes van de Carrefour in mijn “bolsa”, langs de HiperCor op de Guanarteme. Even dacht ik: dit is mijn kans om te kijken of er soms mijn Schweppes Naranja Zero ligt, maar ik liep wind tegen en dus maar door. Wel sloeg ik in de Ripoche nog een behoorlijke pot sterke Dijonmosterd in bij de Arabier, voordat ik weer op mijn balkon mocht plaatsnemen.

En dan was er nog gisteren, Trudie’s grote dag dat ze 64 werd. Ik heb haar aan het begin van de avond gebeld en ze vond het nog leuk ook. Het huis in Maastricht-Oost (Randwiek) zat vol met “de femilie”. “Iech bin d’n nisjeke” of “Gekleurd op stap” hoefde deze “novio” door de telefoon niet voluit te zingen; er moest in Maastricht met drank en eten rondgegaan worden en dat had even voorrang. Terzijde, ik wil ik het toetje proeven dat Damaris had gemaakt: taart met witte en bruine chocolade, best eens proeven, als ik in Maastricht ben. Marcel’s eega hoort in het rijtje thuis van Ans en Marja, de keukenprinsessen van Trudie’s familie. Over het cadeautje van mij hebben we het nog even gehad, maar ze heeft het te druk met haar werk gehad, beweert ze, om al een keus te kunnen maken. “’t Kump”.
Verder stond de 30ste januaridit jaar vooral in het teken van mijn middagmaal. Na het hebben gedoucht trok ik eerst de polo aan die Trudie zoveel jaar geleden voor me in Malaga gekocht heeft, een rode Lacoste (met het krokodilletje), en daarna was eerst het tijd om een verrukkelijke salade te fabriceren. Een mens kan niet zonder groente op zijn tijd en met de vitamines en mineralen uit een Kruitvatflesje is het maar behelpen. Men neme drie sappige tomaten van het eiland en een grote, rode paprika. Die worden alle vier eerst gewassen en dan in kleine stukjes gesneden en in een kom gedaan. Doe daarbij twee in kleine stukjes gesneden witte uien, die volgens Trudie niet gewassen hoeven te worden. Voeg olie, azijn en peper toe en de salade is kant-en-klaar en uit de kunst, kan zo op tafel. Hij is goed voor zeker drie eetbeurten.
Op Trudie’s verjaardag bestond mijn verdere hoofdmaaltijd uit foutloos opgewarmde tête de veau, de originele, in een rode saus: “morro guisado”. Dat “guisado” staat volgens mijn woordenboek voor gestoofd. Ik at er overheerlijk Duits brood bij en sloot af met twee kleintjes volle yoghurt.

Op een einde van een middagrondje vorige week kwam ik langs het Pauluskerkje bij de Ripoche en wie ben ik dat ik daar dan niet toch eens even naar binnenloop. Bleek ik midden in een mis terecht te zijn gekomen, die net aan de consecratie toe was. Enkele tientallen gelovigen zagen een man van God in kazuifel net een flinterdun stukje brood breken en daarna een beker met miswijn de lucht in tillen. Dan ben zelfs ik, toch de antichrist, even stil. Niet lang nadat het wonder was voltrokken, klonk het “ite, missa est” en mocht ik me weer in het wereldse storten. Wel snaaide ik bij de kerkuitgang, altijd met twee zijdeuren en nooit eens één grote middendeur, nog een folder mee. Die behelsde de kerkelijke variant van “kinderen voor kinderen”, “los niños ayudan a los niños”. 26 de enero de 2014, jornada de la infancia misionera”. De “obra pontificia infancia misionera” erin geeft me genoeg munitie voor een Spaans lesje, dus dat komt er nu aan.
“Es una institución de la iglesia universal para promover la ayuda reciproca entre los niños del mundo.” Reciproca? Niet zeuren, laten we verder gaan. “Nació en 1843, por iniciativa del obispo francés Forbin-Janson, que invitó a los niños de su diócesis a colaborar con sus hermanos de China. Desde 1922 tiene el rango de obra misional pontificia, garantía de su plena eclesialidad. En ella participan miles de niños de los cinco continentes.” Ik heb er Harry naar gevraagd en die weet er echt alles van. In zijn boek over Ferdinand Hamer en de missie in China wordt aan de Heilige Kindsheid een heel hoofdstuk gewijd. En wat doet ze? “(La infancia misionera) informa de las condiciones de vida de los niños que nacen y sobreviven en los países más empobrecidos y necesitados, ayuda a colegios, parroquias y movimientos en la formación misionera de los niños, y promueve la participación de estos en actividades de cooperación y – het kan niet op – envía íntegramente a los misioneros los donativos para la ayuda de los niños más necesitados.” Vorig jaar is door de Kerk met een hoofdletter bijna 22 miljoen dollar opgehaald, waarvan 10% in Spanje. Rest ons, jullie en mij, om nu naar onze bank te internetten en de nodige eurootjes, liefst maandelijks, te storten op rekening van de OMP, de “obras misionales pontificias”.
Om in stijl te blijven eindig ik met een citaat van niemand minder dan de heilige Franciscus: “No os canséis de educar a cada cristiano, desde la infancia, es un espíritu verdaderamente universal y misionero, y de sensibilizar a toda la comunidad para que sostenga y ayude a las misiones.”
En daar moeten jullie het in deze brief maar voor doen. Ik zit op 31 januari vandaag, de verjaardag van Rik en vier voor die van Marcel. Daarbij zit ik precies op de helft van mijn negende winter hier. Jullie zijn benieuwd naar de tussenstand? De afgelopen maanden zijn me best bevallen. Aan de andere kant wordt het langzaam aan tijd om mijn gezicht weer eens in Holanda te laten zien, en me – hopelijk samen met jullie – in het Maastrichtse carnaval te begeven. Het is nog 3½ week hier van het betere weer genieten en dan kom ik eraan. En mag ik dan nu naar de universiteit om deze brief te versturen? Verwacht de volgende pas over zes of zeven dagen, niet eerder. Toedeloe, hasta la vista, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Het kon niet uitblijven, afgelopen dinsdagavond had ik “World without end” van Ken Follett uit. Het boek is van 2007 en ik kocht het op de rommelmarkt hier, bij Pedro Jorge, een van de aardigste verkopers daar, met zijn “Librería de cine y libro usado collecctonismo” De schrijver is van 1949, uit Wales en zijn boek, dat in de veertiende eeuw speelt, is daar ook ergens gesitueerd, vooral in het stadje Kingsbridge.
Ik heb het boek, 1237 bladzijden op bijbelpapier, in ruim een week gelezen oftewel in bijna 150 bladzijden per dag. Laat ik hier eens over mijn kennis van Engelse woordjes schrijven. Die is best in orde, maar af en toe heb ik toch behoefte om een woordje even op te zoeken. En als je over de duizend bladzijden voor je kiezen krijgt, telt dat toch aardig op, zelfs als je direct doorhebt wat “lay with” betekent. Hier is mijn Engelse opzoeklijstje: aisle, bailiff, barley, blithe, cockerel, coerce, currant, congress, debauchery, deference, defiance, frumpy, gloat, harrow, hemp, heriot, hubbub, indignant, jilt, josh, Lent, lofty, madder, mitten, ostler, parapet, parched, parchment, pike, predatory, reap, renege, sentry, serf, snit, spire, squire, tankard, trencher, wench, Whitsum, wily, wimple, woo. Ik kom, netjes geteld, tot 44 keer een woordje opzoeken, maar ik wil hier best ook toegeven dat ik bepaalde onbelangrijke woordjes, die ik (niet goed) kende, toch maar niet heb opgezocht. Zijn er veel woordjes tussen die jullie wel weten? (Ada, dat lijkt me iets voor jou om je kennis van Engelse woordjes te toetsen.) En mag ik dan riposteren dat er waarschijnlijk ook een aantal is dat jullie niet weten en ik wel?
Moet ik nu de inhoud van “World without end” gaan verklappen. Nee, dus. Laat ik wel vertellen dat het boek speelt in de jaren 1327, 1337, 1338-39, 1346-48, 1349-51 en 1361. Wie vooral in futuristische literatuur geïnteresseerd is, zal aan het boek geen boodschap hebben. Het begint met een bijeenkomst van vier kinderen en een jongvolwassene in 1327. De volwassene is een ridder, die een brief van koning Edward II in het bos gaat verbergen. De vier kinderen zijn de broertjes Merthin en Ralph en de meisjes Caris en Gwenda. Merthin wordt later bouwmeester, Ralph ridder, Caris verpleegkundige en Gwenda boerin. En om hen heen treffen we mensen van echt allerlei slag aan, zoals de abten Anthony, Godwyn en Philemon, heel veel gewoon volk, dokters en andere medisch geschoolden zoals Cecilia, Mair, Mattie, Matthew en Martin, de nodige edelen en ridders en ga zo maar door. Op het einde van het boek, in 1361, zijn de vier kinderen vooraan in de veertig. Mensen van nog veel oudere leeftijd zijn er haast niet; bijna iedereen boven de vijftig is aan zijn laatste jaren bezig. Enne... rond 1350 en 1360 zijn er epidemieën van “la moria grande”, de pest.
Vooral het contrast tussen de universitaire dokters, in het boek ook geestelijken, en de andere mensen die met ziekte in de weer zijn, heeft mij bijzonder getroffen. In mijn gedachte waren de anderen zeer ondergeschikt aan de dokters, maar in dit boek is evident het omgekeerde het geval. De dokters blijven volharden in purgeren en aderlaten en dergelijke, daarbij terugvallend op theorieën over de verschillende lichaamssappen. De anderen zoals de kruidenmengsters, bottenzetters, chirurgijnen en vooral verpleegkundigen en ziekenverzorgsters komen veel praktischer over. Zij bepalen hun therapieën en ook preventie vooral aan de hand van wat ze in het recente verleden zelf meegemaakt hebben of in handzame boekjes hebben gelezen. Een verademing, denk ik dan!
Wie een boek van ruim 1200 bladzijden in een week uitleest, kan niet anders dan concluderen dat het een pracht van een boek is. Ken Follett heeft met zijn historische verhaal een meesterwerk geschreven, vrees ik. Zijn “World without end” vind ik goed genoeg voor een dikke 9, een 9+. En uiteraard ga ik t.z.t. de voorloper van dit boek: “The pillars of the earth” ook lezen. Ik hoop maar dat ik dan ietsje minder woordjes hoef op te zoeken. En laat ik dat boek nu in het Nederlands op mijn e-reader hebben staan. Deze zomer moet het eraan geloven.

En dan had ik vervolgens best een leespauze kunnen gebruiken. Maar hoe gaat het? Je hebt een mooi boek uit en je kijkt in de kast en op je e-reader naar wat er vervolgens komen gaat. Vooruit, dacht ik woensdagmorgen, laat ik weer eens een boek van Heleen van Royen nemen. Ik opende op mijn e-reader “Vulpen”, blijkt dat maar 17 bladzijden dun te zijn, niet meer dan 1,3 % van “World without end”. Ik heb het over zegge en schrijve elf stukjes over haar ontmoeting met een bekende schrijver, wie blijft in het ongewisse. In een hotel in Lelystad komt puntje bijna bij paaltje en dat was het dan. Het is mij eerlijk gezegd te weinig om iets van een oordeel over te vellen.

Gelukkig vind ik op mijn e-reader nog een ander boek van Heleen van Royen, alweer geen epos , maar even goed deze keer wel 180 bladzijden. Dat kan net ermee door. Het heet “De naaimachine”, met als ondertitel Heleen van Royen over moederschap. Je kunt van deze jongere uitvoering van Yvonne Kroonenberg veel zeggen, maar soms zijn haar stukjes best leuk. In “De naaimachine” staan er vele tientallen uit de periode 2000-2010. De royale eerste helft van het boek uit 2010 gaat inderdaad over Heleen als moeder, maar het laatste stuk is vooral over haar leven in Zuid-Portugal, samen met Ton en haar kinderen Olivia en Sam. De kinderen zijn dan al tieners.
Hoe ga je een hele serie stukjes samenvatten? Dat is niet goed te doen, vind ik. Ik volsta hier met wat kreten over de kinderen: wekkerradio (want ze halen je uit je slaap), cheek to cheek (met zo’n kleintje kun je ouderwets door de kamer dansen), bietjespotjes (als je pech hebt, lusten ze jarenlang haast niks), heitje voor een karweitje (zeer aan inflatie onderhevig) en tenslotte nog de cadeautjesrage bij een verjaardag. Net als Heleen van Royen vind ik het presentjes geven aan broertjes of zusjes van de jarige maar zo zo en aan de gastkinderen is het echt uit den boze. De schrijfster geeft eerlijk toe dat ze in haar opvoeding niet altijd even “duidelijk” en “consequent’ is; ook het met de kinderen vooraf dingen afspreken gaat haar niet goed af. Misschien dat ik het juist daarom juist een aardig boekje vind, zo eentje waar ik, na ampel overwegen, toch best een volle 8 voor over heb. Eva, Susanne, Desirée, Tanja, Mariëlle en andere dames met klein grut in huis of in wording (Damaris), dit is een werkje dat jullie je maar eens dienen aan te schaffen (of op je e-reader te zetten). De bijbehorende mannen mogen er uiteraard ook kennis van nemen.

vrijdag 24 januari 2014

Weblogbrief 9.17, 24 januari 2014

Weblogbrief 9.17, 24 januari 2014

Hiep, hiep hoera, daar ben ik weer! ¡Hip hip hurra, he venido otra vez! Die vertaling heb ik net zelf bedacht. Voor commentaar houd ik mij aanbevolen.) Zal ik het deze brief 9.17 eens zonder intro doen, gewoon beginnen met mijn dingetjes en zien waar ik uit kom? Dat moet maar eens kunnen voor een brief over een periode van maar vier dagen. Daar gaan we.

Eerst maar een “meziekske”, maar voordat ik mijn artiest van de week – het wordt een man – aankondig, heb ik eerst een minder vrolijke mededeling. Enkele weken terug al weer, op 3 januari, is Phil Everly overleden, op 74-jarige leeftijd. Hij was de helft van het fantastische close harmony duo The Everly Brothers, Don & Phil. Als verzamelaar van popmuziek heb ik zo ongeveer alles wat de twee hebben uitgevent, van “Don’t let our love die” en Keep a’lovin’ me”, gevolgd door hun grote doorbraak “Bye bye love” met op de B-kant “I wonder if I care as much” uit, wat is het, 1955-56, tot aan hun nog steeds overdonderende muziekklanken uit de jaren 90. Van Phil alleen heb ik ook een aantal platen. Ik noem hier “A portrait of Phil Everly” uit 1993 en “Rare solo classics” uit 1995 met divers solowerk. Ik gedenk hem - ik neem haast aan, mede namens jullie – met een liedje van formaat. Het nummer “The air that I breeze” staat op de cd “Sweet memories” uit 1990. Het is oorspronkelijk van de Hollies, maar wat weten de Everly Brothers, met Phil in een glansrol, er een klassieker van te maken.

En pas nu ik Phil Everly enig recht heb gedaan, mag ik naar de artiest van de week. Hij komt oorspronkelijk uit een buitenwijk van Glasgow, waar hij in 1946 geboren is (een goed jaar). De jongen werd Donovan genoemd, Leitch is zijn achternaam, en een kleine twintig jaar later mocht er, wat mij betreft, een standbeeld voor hem worden opgericht. Daarvóór was hij als kind verhuisd naar Londen, waar hij helaas polio opliep. De rest van zijn leven is hij altijd met een been blijven trekken. Als jongeman werd hij het liefje van Brian Jones’s ex-vriendin Linda, met wie hij uiteindelijk in 1970 trouwde. (En jullie gaan me nu niet vragen wie in godsnaam Brian Jones is of was.)
Voor mij was Donovan met zijn zang en gitaar en eigen muziek zeker in zijn beginjaren “het Britse antwoord op Bob Dylan”. Ik weet het, de best verkopende albums van hem waren niet de eerste, maar die erna: “Sunshine superman” en “Mellow yellow” uit 1967 en . Niettemin, ik vind vooral zijn muziek uit 1965-1966 royaal boven het maaiveld uitsteken. Zijn LP “Catch the wind” uit 1965 had, vind ik nu, zelfs in mijn album top 20 moeten staan, zo mooi zijn voor mij eigenlijk alle nummers op die plaat, zonder uitzondering. Hier zijn ze nog eens voor wie aan het dementeren of anderszins kort van memorie is, op volgorde:
Catch the wind
Josie
Jersey Thursday
Oh deed I do
Belated forgiveness plea
Colours
Sunny Goodge street
Ballad of Geraldine
Ballad of a crystal man
Universal soldier
Do you hear me now>BR> To sing for you
Hey gyp (dig the slowness)
Tangerine puppet
Turquoise
You’re gonna need somebody on your bond
The little tin soldier
Ik weet het, destijds in 1965 hadden we nog LP’s met een mooie hoes en op een plaat stonden niet meer dan twaalf nummers, twee keer zes. De andere vijf heb ik dus maar even cursief voor jullie gezet, ook “The universal soldier” (een nummer van Buffie Saint Marie, niet van ene D.P.Leitch). Dat nummer stond bij mijn ernstige weten niet op “Catch the wind” en ik vind het ook ietsje minder. En laat ik van de plaat hier vooral “The little tin soldier” nog eens memoreren; wat was en is dat een beauty!
Zijn jullie intussen toe aan de complete verzameling cd’s van Donovan? Die ga ik hier nou eens niet voor jullie opsommen. Ik verwijs daarvoor voor de variatie eens naar de Engelse wikipedia op je internet, waar de hele meute keurig op een rijtje staat. Ik heb er zo’n 20 van de ruim 30 op mijn computer. En via Henk ben ik tevens de trotse bezitter van een “unreleased collection” van ene Bradipori met een heleboel extra nummers uit de begintijd. Ik kan het niet laten om die voor jullie eens op te zetten en met de flower power mysticus de liedjes een voor een mee te brommen.
01. Catch the wind (met violen)
02. Why do you treat me like you do
03. Every man has his chain
04. Colours (Alternatieve Versie)
05. Hey gyp (dig the slowness) (AV)
06. The ballad of a crystal man (AV)
07. London town
08. Codine
09. Breezes of Patchulie
10. Super lungs
11. Winter in the sun
12. Epistle to Dippy
13. There is a mountain
14. Poor cow
15. Teen angel
16. Laleña
17. Claira Claivoyant
18. Age of treason
19. What the soul desires
20. Dark-eyed blue jean angel (BR> 21. Laleña (live + Paul McCartney)
22. Children of the world
23. Black widow
24. Liberation rag
Donovan is misschien een beetje een softie en wie weet, is het zelfs wel een beetje een langharige zemelaar. Vind ik dat erg? Niet dus, ik beoordeel muzikanten op hun muziek en niet op hun andere kwaliteiten. Donovan’s muziek vooral uit zijn beginjaren is zeer uit de kunst. Bij mij kan de man om die reden niet meer stuk.

Afgelopen dinsdag ging ik met lijn 12 naar huis en liet me, zoals wel vaker, doorrijden naar het “Castillo de la luz”. Daar ging ik op een bank bij het terras van het restaurantje zitten lezen. Waarom daar? In het park bij het kasteel zijn drie grote grasvelden met banken, naast het kasteel en het schip. (Het schip is een min of meer een kopie van een dergelijk schip uit de tijd van Columbus,) Een grasveld is bij het terras en de speeltuin, het tweede is bij het schip en het derde aan de achterkant van het restaurant.
Voor jullie ga ik nu een indeling mag maken die meer bij het publiek past. Die bij en voor het terras vooral voor mensen met kleine kinderen. Het grut kan in de buurt spelen en klimmen, of elkaar pesten, terwijl de volwassenen aan de koffie of het bier zitten. Die bij het schip is vooral voor verliefde stelletjes, daar heb ik in mijn eentje weinig te zoeken. En het derde stuk is de plek waar vooral oudere mensen graag gaan zitten om voor zich uit te staren, te lezen of met elkaar te kletsen. Waar neem ik dus bij voorkeur plaats? Vreemd genoeg is dat bij voorkeur een bankplek bij het terras. Ik vind het wel wat hebben dat ik onder de jongere mensen ben, kleintjes incluis. Daar bij het terras ben ik een fervente lezer, als ik niet de mensen zit uit te kijken.
Op de terugweg naar La Puntilla over de calle Juan Rejón ken ik de diverse neringen langzaamaan min of meer uit mijn hoofd. Een van de minst geslaagde is een “Salon recreativo” op een hoek halverwege, genaamd “Los Polos”, het poolcentrum. Er staat niet meer dan één biljarttafel, naast een kleine bar en ernaast is bovenal een ruimte met legio gokautomaten en ook nog een grote roulettetafel. Kom, dacht ik afgelopen dinsdag om 7 uur, een keer zal ik toch eens binnen moeten kijken. Er zaten diverse mensen, vooral ouderen, aan de eenarmige bandiet, bereid om hun geld in een mum van tijd te verbrassen. Aan de roulettetafel, toen ik er langs liep, zag ik maar een persoon, een Chinees; hij zat somber voor zich uit zat te mijmeren. Had hij net zijn winst van die dag in zijn derdehands klerenwinkeltje erdoor gedraaid?
Aan mij is een casino, hoe petieterig ook, absoluut niet besteed. Ik herinner me dat ik ooit eens, meer dan twintig jaar terug, een dagje Las Vegas deed, in een groepje geleerden en journalisten. Ter plekke ging prompt iedereen zijn geld verspillen, maar ondergetekende was te beroerd om zelfs maar een dubbeltje te spenderen. Idem dito hier; in salon recreativo Los Polos ging mijn voornaamste belangstelling niet uit naar de sinaasappeltjes naast de trekarmen, ook niet naar de slinkse weg van het balletje op de roulettetafel, maar naar een aankondiging bij de deur. Ik moet toch wat, zal ik die dan maar voor jullie kopiëren? Hier is ze: “Queda. Totalmente prohibido jugar en varias máquinas a la vez. Igual que jugar en la ruleta en más de una estación.” Zo er nou echt ook maar één enkele gokklant zijn die zich dit soort waarschuwingen laat aanleunen? Die nooit meer dan een gokkast tegelijk bedient en het wel uit zijn hoofd laat om zijn geld op oneven nummers te zetten en ook nog eens nummertje 14 met een bedrag vereert? Ik vrees van niet en anders, dan doe je het in twee keer, toch. (Helaas, aan gokken heb ik een hekel en wil de mensheid graag tegen zichzelf beschermen. Ook het gokken op de computer zou voor mij acuut afgeschaft mogen worden. En dan heb ik het nog niet over die vele loterijen hier en in Nederland. Vanaf vandaag: weg ermee!)

Deze week is het zo ver. Lux wordt aanstaande maandag 4 en dus mag ze dan “officieel” naar de kleuterschool. (Hier is dat een jaar eerder, maar vooruit.) In het Spaans heet een kleuterschool een “jardín de infancia” en ook wel een “parvulario”. (Een párvulo/a is een kleuter. Weten jullie dat je, als het over mannen en vrouwen samen gaat, hier ook wel een @-teken wordt gebruikt? Een parvel@ is een kleuter.) Het Duitse woord “Kindergarten” is hier eveneens in trek, maar haalt het niet echt bij de Spaanse woorden. En hoe heet een kleuterschool in Maastricht? “’n Bewaorsjoul!” Lux is in alle staten, zeker nu ze afgelopen week al een beetje mocht voorproeven. Eva heeft afgelopen maandag met haar in de vroege ochtend in de kring gezeten, de “mesa redonda”, voor een goed gesprek, samen met de juf en een stel al echt vierjarigen. In de uren (tot ongeveer 6 uur) na de kleuterschool is Lux ook vanaf nu wel nog aangewezen op de naschoolse kinderopvang, de “acogida postescolar”.
Dalí kan intussen al lopen en is al naar een oudere groep van het kinderdagverblijf, de crèche in goed Maastrichts, “guardería” in het Algemeen Beschaafd Spaans. Is ze nu baby af en een dreumes of al een echte peuter? Of is peuter hetzelfde als een kleuter? Ik kom er niet uit en ga het Trudie nog eens vragen, die weet van de hoed en de rand, als het om babysitten gaat. Hoe dan ook, kennelijk is ook op het niveau van de allerkleinsten allerlei onderscheid gewenst. En de opvang - tegenwoordig is dat usance - was in mijn tijd nog uit den boze. Toen bleven de meeste moeders nog gewoon thuis, zo lang als hun kinderen in de luiers zaten. Ik vind het heel erg te prijzen van Eva dat ze de vrijdagen vrij heeft om met de kinderen “iets te doen”. En ook vind ik het wel wat hebben dat Lux en Dalí, nu alleen nog Dalí, één dag per week thuisopvang hebben van een kinderoppas, een “niñera”, ook wel een “cangur@” genoemd. en niet naar de crèche gaan.

Voor mijn volgende onderwerp ga ik terug in de tijd. Al in de periode dat Jorge op de universiteit altijd ging lunchen, stamt onze belangstelling voor bepaalde Canarische zinnetjes op suikerzakjes. Zoals “Mestreechs” en “Oud-Amsterdams” is er ook “Canarisch”. De mensen spreken hier Spaans, maar willen zich daarbij nogal eens van iets regionaals bedienen. Er zijn zelfs boekje in de handel met allemaal Canarische woordjes. Ik heb er wel eens eentje gekocht voor mijn Spaanse leraar Paco en er ook wel eens een ingezet bij een “amigo invisible” na een etentje van de vakgroep van Lluis. Misschien moet ik nog maar eens terug naar de boekwinkel om er eentje voor mezelf aan te schaffen.
Met Trudie, Noé en Lorena zat ik vorige week bij restaurante Casa Carmelo en daarna bij cafetería Mad Bread. Bij de koffie daar kwamen suikerzakjes op tafel, van de firma Amagoldi, met op de achterkant een Canarisch zinnetje. Ik heb er eentje mee naar huis genomen en die maak ik hierbij wereldkundig: “Vaya chuso, tiro p’al chozo”. Het is Oud-Arabisch voor jullie, omdat je onbekend bent met de woorden “chuso” en “chozo”. Zal ik die dan maar verklappen? “Chuzo” zeg je, als het pijpenstelen regent, en “chozo” is je thuis. Er staat in goed Spaans: “Está lloviendo demasiado, me vuelvo a casa” en in het Nederlands: “het regent zo hard, ik ga terug naar huis.” Leuk, hè?
Ik vind intussen, en daarom kom ik er hier mee, dat ik iets dergelijks met gemak ook in het Maastrichts kan organiseren. Laat ik in het meervoud praten. Ook daar kunnen “we” eveneens met suikerzakjes aan de slag gaan, maar bierviltjes of nog weer iets anders mag net zo goed. “’t Regent aw wiever, iech gaon ‘ns op m’n barak aon.” “Sjijgelentere leep heer, meh z’ne sjijgel zaot wie ’t z’ch huurt.” Binnen een mum van tijd heb ik er enkele honderden voor jullie in die sfeer bedacht, van die zeer Maastrichtse zinnetjes (met daaronder in het klein de Nederlandse vertaling). Maar ik als halve Palmees en ook nog een beetje Mokummer vind dat mensen die meer getrouwd zijn met Maastricht, dat maar eens moeten gaan doen. Trudie en Marijke, is dat niets voor jullie? Rijkdom of in ieder geval roem zal jullie deel zijn.

Het is intussen vaste prik: aan het begin van ieder jaar opnieuw besluit de gemeenteraad dat de tarieven van de stadsbus enigszins omhoog mogen. De stad heeft het bepaald niet breed en dan is iedere euro zeker mooi meegenomen. En dus kost een los ritje met de bus sinds 15 januari 2014 1 euro 40. Waarom zou je die als Palmees kopen, als een tienrittenkaart veel goedkoper is? Voor een bono, een tienrittenkaart, is de prijs nu 8 euro 50. Dat is ruim 10% meer dan afgelopen jaar, helaas pindakaas. Gelukkig heb ik aan het begin van het jaar nog een bono extra gekocht, dus voor mij gaat de verhoging pas ergens in februari in. Niettemin, goedkoop blijft het allemaal, dat vervoer hier, vergeleken met wat wij in Nederland voor een bus- en tramkaartje betalen. En je mag mee overstappen ook!

Eerder had ik bedacht, en met mij meer mensen in de Luis Morote, dat de splinternieuwe banken verkeerd om stonden. De zitjes op het hout van de banken zouden beter in de richting van het middenstuk van de straat kunnen staan. Afgelopen donderdagmorgen werden wij op onze wenken bediend. Er kwam een immense “camión” de Luis Moote inrijden die de banken zonder pardon 180 graden draaide. Die bij Negonzo werd zelfs een metertje of tien in de richting van mijn flat verplaatst. Ik neem aan dat de nering van Carlos daar iets mee van doen heeft, omdat de beginnende palmboom daar is weggehaald.
De dames en heren van de gemeente hier doen hun dingen soms aan de langzame kant en heel vaak in stappen, maar ze doen het wel. Mijn stukje straat is nu om door een ringetje te halen. Ik denk dat de prijs van mijn flat navenant aardig wat omhoog is gegaan. Nu nog even afwachten tot de “crisis” voorbij is en dan kan mijn huisbaas, als hij dat wil, gaan incasseren.

En dan nu een moeilijk onderwerp! Het gaat volgens veel mensen niet om het gelijk hebben, maar om het ook te krijgen. Men is zelfs bereid om de waarheid enigszins naar zijn of haar hand te zetten om het gelijk krijgen af te dwingen. Ik heb daar niks van, niet in het minst. Voor mij gaat het in ons leven boven alles om de waarheden en onwaarheden boven de tafel te krijgen, altijd en overal. Gelijk hebben of niet, dat is waar het mij om gaat. Het krijgen of niet laat ik graag over aan anderen. Ik sta aan de kant van de bèta-figuren, het krijgen vind ik meer iets voor advocaten en politici.
Wat is dit een klein stukje, denk ik achteraf. Maar daarmee is het niet minder waar.

Iedere avond maak ik mijn rondje, naar voren, naar achteren, dan weer opzij (zegt een liedje, waarvan ik verder niets weer weet). Afgelopen woensdag was een stuk van de boulevard links aan de beurt. Op de min of meer terugweg kwam ik langs Plazoleta Farray, dat is en blijft een aardig rustpunt, ook in mijn alweer negende jaar hier. Vanaf het plein(tje) aan doorgangsstraat (Fernando) Guarteneme zijn er twee straten die naar de boulevard en de zee leiden. Eentje heb ik hier vaak gememoreerd, zeker in de eerste jaren van mijn verblijf, de Dr. Grau Bassas, waar (o.a.) mijn Spaans schooltje gevestigd is. Deze week is de andere aan de beurt, de calle Kant, en dan vooral het middenstuk met het parkje.
Daar is het prima zitten op een van de bankjes, met een boek en om de mensen uit te kijken. Het parkje is genoemd naar de vrouw die het aan de gemeente geschonken heeft, Doña Pilo Apolinario. (Moet dat niet Pila zijn? Nee, Pilo is de naam.) Het bestaat uit drie delen. Allereerst is er de stadstuin, “huerto urbano”, met twaalf minilapjes grond, “parcelas”, van 25 m2 plus enig ander spul: eentje tuintje voor “aromáticas”, eentje voor compostering en een kleedruimte. Dan is er het onvermijdelijke speeltuintje, met de bekende werktuigen en de familie op een bankje. Het grootste deel bestaat echter uit het park in sensu strictu, ongetwijfeld heel verantwoord met haar vele planten, struiken en boompjes, maar aan mij maar beperkt besteed. Niettemin, ik vind het wel leuk om tussen het diverse groen te zitten op een van de vele banken daar, met mijn boek graag.
En nu willen jullie natuurlijk weten hoe het een en ander “gekomen is”. Daarvoor dienen jullie je dan wel door mijn Spaans lesje van deze week te worstelen. Hier is het. “Este solar fue cedido para el uso y disfrute de la cuidad y sus vecinos por Dña Pino Apolinario Placeres (1870-1953). De reconocido talante caritativo y solidario, era hija de una acomodada familia de LPGC, dueños a su vez de extensos terrenos en la calle Mesa y López y sus alrededores hasta lo que hoy se conocen como Lomo Apolineario. La familia cedió los terrenos de este espacio para uso público. En un principio se destinó su uso a un reformatorio y, posteriormente, a la Escuela de Artes y Oficios. La Escuela tuvo su sede en este lugar hasta 2000, centrando el desarrollo de diferentes modalidades culturales de nuestro municipio. En noviembre de 2012, el Parque Apolinario fue objeto de una rehabilitación integral y de la incorporación huerto urbano ecológico.” Horen jullie het eens van een ander, want ik heb bovenstaand stukje uit een plakkaat in het parkje. Het is afkomstig van de gemeente, dus dan moet het wel waar zijn. De renovatie is van zo recent dat ik in alle oprechtheid het gevoel heb dat ik een compleet nieuw zithoekje ontdekt heb, nog “ecologisch” ook. Neem van me aan dat ik er nog wel eens vaker plaats zal nemen.

En dan zou ik nu mogen afsluiten met daarna mijn boekenbijlage. Echter, negen jaar terug heb ik met jullie afgesproken dat ik een boek pas recenseer, als ik het uit heb. (Of het moet zo waardeloos zijn dat ik binnen 50 bladzijden de brui eraan geef, wat me in alle jaren nog nauwelijks overkomen is.) In mijn vorige brief kondigde ik aan dat deze brief het wel eens zonder boekbespreking zou moeten doen en dat bevestig ik hier. Mijn onderhavige boek telt 1237 dichtbedrukte bladzijden en nu, op de vrijdagmorgen ben ik over de 600, maar niet veel verder, ongeveer op de helft. Laat ik eens een tipje van de sluier oplichten: ik zit in het jaar 1346. Weet iemand van jullie nu al over welk boek ik het heb?
Er valt halverwege het boek nog weinig te recenseren. Niettemin, ik beloof jullie hier en nu plechtig dat ik het boek over een week uit heb. Volgende week vrijdag ben ik voornemens om mijn volgende brief te versturen. De dag daarop zitten we trouwens alweer in februari.

Dat gezegd hebbende hoop ik dat jullie met mij de komende dagen extra vrolijk willen zijn ter ere van Lux, op maandag jarig, en Trudie, drie dagen later. Ik begrijp van Eva & Jan Willem dat Lux a.s. zondag thuis al resideert. Harry & Greetje, Ton & Marion en Trudie mede namens mij maken dan hun opwachting voor een aimabele lunch en “sobremesa”. Daarna komen allerlei jongeren, ook leeftijdgenoten van Lux, hun opwachting maken. En laat ik Dalí, als jongere zuster van de jarige, ook maar in het zonnetje zetten. Mijn bijdrage aan de feestvreugde moet noodzakelijker wijs beperkt zijn. Ik ga Lux in de ochtend al opbellen vanaf mijn balkon, waarna haar in Amsterdam het cadeautje van Trudie en mij zal worden overhandigd.
Donderdag is mijn Trudie aan de beurt om in het middelpunt te staan. Op haar en mijn leeftijd is dat ietsje minder bijzonder, maar - zou Paul McCartney zeggen – een mens wordt maar een keer 64. Als ik het wel heb, komen bij haar thuis vooral veel familieleden op audiëntie, maar ik sluit niet uit dat zich ook enkele vrienden en de buurvrouw met presentjes gaan melden. Perfisia, Trudie, noe al! En ook haar zal ik van afstand geluk moeten wensen en per telefoon een hart onder de riem moeten steken. Dat ga ik doen ook!
(Zo wordt ik wel op kosten gejaagd, met “al” die belletjes. Gelukkig heeft Rik, die a.s. vrijdag 29 wordt, genoeg aan een felicitatie per e-mail. Hem zal ik per internet het beste wensen voor de komende vijftig jaar.)

En dan ik met echt aan het einde van mijn brief, zonder bijlage. Ik hoop maar dat jullie ook de laatste week van januari heelhuids zullen doorkomen. Zelfs al is het maar een beetje koud is buiten, doe vooral ook je handschoenen, “guantes” of wanten, “manoplas” aan op de fiets. En helaas, fietsen, “bicis”, zie je hier haast niet, laat staan wanten; ik zou zelfs niet weten waar je hier wanten zou kunnen kopen.
“En casa propria, el alma en gloria” oftewel “Oost, west, thuis best”. Deze jongen heeft warempel nog wel meer te doen, dus: veer zien us, hasta luego, winterkoning PaulK.

maandag 20 januari 2014

Weblogbrief 9.16, 20 januari 2014

Weblogbrief 9.16, 20 januari 2014 ¡Buenas! ¿Qué tal bien? Het is een apart weekje geweest, vooral het eerste deel van de week met Trudie, tot zaterdagmiddag. Als het anders was, zou ik het (misschien) ook zeggen, maar we hebben het getweeën best leuk gehad. En wat hebben we veel gedaan, zij meer dan ik, dat weer wel! Trudie leeft pas echt, als ze van hot naar her kan rennen en zelfs in haar vakantieweek geeft ze dat gedaan. En ik moest af en toe mee, gelukkig niet altijd, en de week is me prima bevallen. En passant heeft ze mijn diepvries gevuld met twee kilo zuurvlees, bijna twee kilo goulash plus nog anderhalf pond gehaktbal, allemaal keurig ingepakt in tupperware doosjes van steeds ruim een volwassen portie. Ik kan een tijdje vooruit in het kwadraat.
Pas weer vanaf zaterdagmiddag had ik weer alle tijd om mijn eigen dingetjes te doen. Ik was het afgelopen weekend druk bezig om mijn tweede boek uit te lezen. Daar bovenop kwam het schrijven van deze weblogbrief, nummertje 16, en ook daar mogen jullie niet te licht over denken. Vandaag kan ik jullie verblijden met enkele recente wetenswaardigheden.

Muziek! Op speciaal verzoek van Trudie moest er iets Frans uit mijn computer komen. Ik zoeken en kwam, een beetje met haar hulp, op Gilbert Bécaud, monsieur 100.000 volt, omdat hij zo prominent aanwezig is bij zijn optredens. Hij is van 1927 en heeft op zijn oude dag - hij overleed in 2001 - nog eens een de bonbonnière in Maastricht opgetreden, staat mij bij. Wie toen naar binnen wou, moest geloof ik wel 275 gulden betalen, bepaald geen kattenpis. In zijn jonge jaren was hij bevriend met mijn jeugdliefde Caterina Valente; alleen daarom al zal ik hem niet afvallen.
Gilbert Bécaud is vooral bekend, beroemd mag ik wel zeggen, van drie nummers. Jullie kennen natuurlijk allemaal “Nathalie” uit 1964 (La Place Rouge était blanche; la neige faisait un tapis). Nog bekender is Gilbert Bécaud van zijn nummer uit 1961 “Et maintenaint” (Que vais-je faire de tout ce temps que sera ma vie). Dat werd een Franse hit in Europa en ook nog eens een hit in de Engelstalige landen onder de naam: “What now, my love?”. De mij bekendste versie is van Shirley Bassey, maar bijv. Sonny & Cher, Frank Sinatra, Elvis Presley en Andy Williams hebben het ook opgenomen. En dan komt nu nummertje drie, waarmee de man goud heeft verdiend, “J’appartiens”. Wisten jullie dat? Van dat liedje schreef hij de muziek (en Pierre Delanoe de tekst, geloof ik). Het is een wereldhit geworden van de Everly Brothers, in het Engels onder de titel “Let it be me”. Daarna werd het ook nog eens op de plaat gezet door o.a. James Brown, Jerry Butler, Willy Nelson, Bob Dylan en Nina Simone.
Van Gilbert Bécaud heb ik een cd met twintig van zijn bekendere nummers en ook nog de dubbel-cd “J’appartiens” met 12 plus 14 liedjes. Houdt het allemaal over? Nee dus, ik vind helaas van niet. En toch, sommige andere liedjes zijn best de moeite waard. Kennen jullie bijv. “Credo”, “L’important, c’est la rose”, “Monsieur le president”, “Rosy et John” of “T’est venu de loin”? Die zijn best in orde.

Gilbert Bécaud is van origine een pianist. Hij bedient zich graag van het instrument als begeleiding bij zijn uitbundig gezang. Dat geldt eveneens voor zijn alternatief, mijn tweede artiest, die ik uit het boek van La Palmen heb. In mijn boekenbijlage beneden geef ik daarover geen bescheid, maar het is wel zo. “Ergens” in Palmen’s boek gaat het over Professor Longhair en over die wou ik het hier ook hebben. Hij is alweer pianist, werd geborem in 1918 in het Amerikaanse New Orleans, heet eigenlijk Roy Byrd. Voor de kenners, althans sommige, is hij de “founding father of the New Orleans R&B”. Zijn muzikale hoogtijdagen zitten, als ik het wel heb, rond 1950 met vooral “Tipitina”, maar ook bijv. “In the night” en “Ball the wall”. Een opleving vond plaats in de jaren na zijn dood in 1980.
Ik heb zegge en schrijve maar één enkele cd van professor Longhair, “Live in London”. Het is een uitgave uit 1996 uit de immense serie The Blues Collection, nummertje 64. In totaal gaat het bij The Blues Collection over zo’n 90 artiesten, een serie die ik een paar jaar geleden van Jorge mocht kopiëren, maar waarvan ik later de cd’s beginnend met een a t/m d ben kwijtgeraakt. Die van Blind Willie McTell en van Blind Lemon Jefferson bijv. heb ik helaas niet meer, wel verderop ben ik nog helemaal bij de les.
Mag ik dan nu naar de klanken van professor Longhair, althans de weinige muziek die ik van hem heb? Eerlijk is eerlijk, er staat van alles op “Live in London”, waarvan ik – ik kan het niet helpen - wel eens een betere versie heb gehoord. Geef mij maar “Mess around” van Ray Charles, “Whole lotta Loving” van Fats Domino of “Shake rattle and roll” van Bill Haley. Echter, professor Longhair’s “Tipitina” vind ik wel en ook bijv. zijn “Go to the Mardi Gras”. De man’s stem heeft wel wat van die van Elvis the pelvis, maar alweer, overhouden doet het niet. Hij valt me eigenlijk een beetje tegen, in ieder geval op deze cd. Zij aardigste nummer is voor mij nog “Big chief”, waarop ik tevens verblijd word met zijn fluittoon.

Ik ga jullie eens iets vertellen dat “not done” is, “niet gedaan”, maar als ik dat zeg, begrijpt niemand het. Bij mij om de hoek, in de Vientinueve de Avril, is nog een ouderwetse bontzaak. In goed Spaans heet dat een “peleteria”; dat woord staat ook op een bord aan de deur. En dan zit ik te denken... Vreemd genoeg heeft het woord “pelete” niks met bont; een “pelete” is een armoedzaaier. En “en pelete” is spiernaakt, hoewel, meestal zeg je “en cueros”, “en pelota” of, in beter gezelschap, “completamente desnudo”. Het woord “peleteria” is etymologisch verwant aan het woord “piel”, huid, zoals in “piel roja”, roodhuid, maar ook in zijstraten zoals “piel de elefante”, olifantshuid en “piel de gallina”, kippenvel. Naast huid betekent “piel” echter ook leer en bont. “Piel de cerdo” is varkensleer en “piel de suecia” (of “ante”) suède. Als er op de huid van het beest genoeg haren zitten, spreek je niet van leer, maar van bont. “Piel de zorro” is vossenbont en een “cuello de piel” een bontkraag.
In Nederland is het dragen van bont vandaag de dag compleet taboe. Wie zich met een bontjas of zelfs met alleen een bontkraag op zijn jas op straat waagt, loopt het gevaar om met een spuitbus besmeurd te worden en anders toch op zijn minst te worden beschimpt en uitgelachen. Zelfs met carnaval kan een vrouw zich niet goed meer met een van de zolder gehaald bontje vertonen. Met leer is min of meer het tegenovergestelde aan de hand. Leer kan wel, heeft zelfs iets milieuvriendelijks. Een leren jasje of leren schoenen zijn boven alles duurzaam. Wie heeft ’s winters niet een leren jasje aan de kapstok hangen? Als het buiten koud is, is het dragen van een suède jas bepaald niet verkeerd. Idem dito, bij nette gelegenheden kun je niet op stoffen schoenen komen aanzetten; dan heb je leren schoenen aan je voeten, eventueel leren laarzen.
Ik vind dat wie voor leer en tegen bont is, met twee maten zit te meten. Hooguit kun je als actievoerder tegen bont volhouden dat het houden en doden van dieren op een onaangename manier verboden zou moeten zijn, of je de huid erna nou gebruikt als bontje of als leerstuk. Zo maar tegen bont zijn en wel leren schoenen dragen heeft iets fouts.

Uit het beneden te bespreken boek van Connie Palmen over (vooral) de dood van Hans van Mierlo haal ik een citaat van haar, dat ik jullie ter mijmering voorleg. Ik ga daarvoor naar bladzijde 234 van het boek: “Alcoholisme heeft niets te maken met het aantal glazen dat iemand drinkt. Een alcoholist definieer je door zijn verlangen. Een alcoholist drinkt om dronken te worden.”

Laat ik eens iets leuks vertellen over de donderdagmiddag. Trudie en ik hadden op mijn verzoek afgesproken met Noé en Lorena om te gaan lunchen bij Casa Carmelo. Zag ze die twee Canarische vrienden van mij, eentje (Noé) net terug uit Goa in India, ook eens een keer. En inderdaad, wij zaten maar net aan onze aperitief daar of ze kwamen eraan om ons overenthousiast te begroeten, mij als habitué en Trudie als nieuw verworven amiga holandesa. Wat eet je in het beste vleesresaurant, zo niet van heel Las Palmas, dan toch wel van dit deel van de stad? We begonnen maar eens met de drank: bier, rode wijn en spa, en de bekende broodjes met sausjes. Daarna kwam een grote, salade op tafel om de gezondheid in ere te houden. Om te vervolgen met grote biefstukken voor mijn compagnons en een stuk lam voor mezelf. De “cordero” was van hier, maar de “churrasco” net als de ober uit Argentinië, Toen Lorena hem vertelde dat ze ook Argentijns was en ze vervolgens allebei uit Buenos Aires bleken te zijn, hadden Trudie, Noé en ik geen kind meer aan haar. Met haar “camarero” nam ze het leven in hun geboortestad tot in detail door.
Het is een wonder, maar we kregen alle vier ons hoofdgerecht helemaal op. Daarna begon het natafelen, “la sobremesa”, onder het genot van wodkacaramel van de zaak. Ruim een halve fles Sobieski uit Polen kwam op tafel en bleef daar voor ons staan om bij te schenken. Een geslaagde middag!
Voor het toetje, koffie en taart, nodigden Noé en Lorena ons uit om ons te verplaatsen naar Mad Bread, een nieuw etablissement ietsje verderop aan de boulevard. Daar werden we bovendien getrakteerd op Noé’s vader die op Las Canteras voorbijkwam en naar binnen gehaald werd. Hij lijkt sprekend op Noé, heeft ook hetzelfde sympathieke voorkomen. Pas om bijna 6 uur waren Trudie en ik weer terug in de flat. Mijn “novia” verklaarde vervolgens dat het op het balkonnetje nogal waaide (hoe zo?) en viel prompt op het bed in slaap. Is dat nou wat de mensen hier verstaan onder een siësta?

Aan tafel moest Trudie uiteraard vertellen over haar geocaching. Het is denk ik oorspronkelijk een Engelstalig woord; het Engelse cache, betekent verbergen en ook een geheime opslagplaats. Trudie vroeg aan Lorena en Noé hoe geocaching in het Spaans heet. Eerst kwam het tweetal aanzetten met “busqueda del tesoro”, zonder een R achter de T, maar dat is mij teveel een omschrijving. Toen werd het woord “yincana” bedacht, maar in hoeverre dat ook klopte, wisten ze niet. Ik heb het opgezocht in mijn woordenboek. Het had kunnen staan tussen “yihad”, jullie welbekend, en “yira”, tippelaarster, maar daar staat het niet.
¡Yincana! Het is aan mij niet echt besteed, hoewel ik afgelopen vrijdag Trudie wel het halve eiland ben afgereisd per autootje om een paar caches te vinden; in Agaete en Puerto de Mogan. Ieder zijn meug, zal ik maar zeggen. Zo lang als ik een leesboek bij de hand heb, mag ze best op zijn tijd door de oerwouden lopen.

Groente- en fruitwinkels heb je hier de laatste jaren in overmaat. Mn probeert de grote winst van concerns zoals De Spar, HiperDino en El Corte Inglés af te romen door hetzelfde product voor een lagere prijs aan klanten aan te bieden. Soms kom je dan groentesoorten of soorten fruit tegen, waarmee wij in Nederland niet bekend zijn.
Met Trudie liep ik woensdag over de Tomás Miller naar de Mercado Central en toen zagen we in zo’n winkel, hier altijd helemaal open naar de straat toe, kakis liggen. Ze zien uit als grote tomaten, hebben wel een iets strakker vel. En allebei hadden we geen flauw idee hoe ze smaakten. De dame in de winkel kon het ons niet goed uitleggen en dus namen we er een mee om thuis te proeven.
Bij het woord “kaki” verwijst mijn woordenboek naar “caqui”, omdat het woorden met een K nauwelijks kent. Waarvoor staat “caqui”? De gangbare betekenis is de kleur, grauwgeel, en de katoenen textielstof kaki. Is het woord in oorsprong afkomstig van de kakiboom? Die boom heeft ook een vrucht en daar moet ik zijn: de kakivrucht ofwel de Chinese/Japanse dadelpruim. We hebben hem geprobeerd en de smaak heeft inderdaad wel iets van een pruim. Best lekker, onder ons gezegd!

In de buurt van El Corte Inglés kom je meer dan elders bedelaars tegen, mensen die met een bord voor zich hopen dat ze van voorbijgangers geld krijgen. Ik doe dat maar hoogst zelden, op de grond zittende niksdoeners fourneren. Vlak bij de Mercado Central zat een jongeman werkeloos te zijn met een bord: “sin techo”, dakloze. En toen dacht ik niet: laat ik die eens een leuke dag bezorgen, maar wel: welke woorden rijmen op “techo”? Het moesten wel echte rijmwoorden zijn. Woorden als “leche”, melk, en “Checo”, Tsjech, vielen af. Daarbij moesten het er niet teveel worden, dus mochten alleen woorden van twee lettergrepen meedoen. Woorden als “derecho”, recht, vielen eveneens af.
Ik kwam onderweg naar huis tot drie rijmwoorden, maar mijn Spaans-Nederlandse van Dale gaf er twee meer. Jullie mogen nu even nadenken, maar hier komen ze alle vijf al, als alternatief Spaans lesje.
Allereerst is er “fecho”, maar meestal zegt men “hecho”; de woorden betekenen allebei feit. Een voldongen feit (fait accompli) is hier een “hecho consumado”. Het staat als een paal boven water is Spanje “es un hecho indiscutable”. Dan komt van mijn vijftal er een die ik miste: “lecho”. Volgens mijn woordenboek staat dat allereerst voor ledikant. “Estar postrado en el lecho” is aan het ziekbed gekluisterd zijn. Volgens mij is het wel een ouderwets woord, dat “lecho”. Daarnaast kan het bodem betekenis, zoals in rivierbedding, “lecho de rio”, en zeebodem, “lecho de mar”. Gaan we naar het volgende waarvan ik eveneens onkundig was: “mecho”. Dat is Spaans voor (een stompje) kaars en een kandelaar. En dan is er nog het woord dat ik uiteraard als eerste in gedachte had: “pecho”. Ik heb iets met borsten, ik kan het niet helpen. Geef mij een “pecho opulento”, een volle boezem om naar te kijken en ik ben helemaal tevreden. Natuurlijk is de betekenis, borst, veel breder; “un pecho cóncavo” is een ingevallen borst en “a todo pecho” is uit volle borst. Zelfs overdrachetijk doet “pecho” zijn werk, zoals in zijn hart uitstorten, wat in het Spaans “abrir su pecho” is.

Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. “Lumbre de casa calienta y no abrasa.”, het vuur thuis verwarmt en gaat niet uit. Mijn klokje loopt aanhoudend een uur achter op dat van jullie en dat wil ik graag nog even zo houden. Ik ben niet iemand van de vier jaargetijden, de lente en de zomer zijn mij liever dan de herfst en de winter. Anders gezegd, ik zit hier prima in mijn zonnetje en zo lang als ik genoeg te lezen heb, hoef ik nog bepaald niet terug naar “Los Paises Bajos”. Voor mijn Maastrichtse pauze met carnaval heb ik nog vijf weken te gaan en pas dan moet het er maar weer eens van komen, eerder niet.
Ik wens jullie een prettige voorzetting van deze slappe winter en hoop met jullie dat je je dikke jas toch nog eens van de kapstok mag halen. Is Nederland aan het opwarmen door de overmaat aan knalpotten en al die spuitbusluchtjes? Hier zitten we nu in het interludium tussen de feestdagen en carnaval. We vullen het maar met onvolkomenheden als de Marathon Van Las Palmas, volgende week zondag, en de eerste uitprobeersels en testmatchen in achterafzaaltjes van de murga-groepen. Intussen is het in Maastricht nog twee weken voordat “ziene hoege hoeglöstigheid” van de Tempeleers eindelijk vanaf de Spilstraat de markt mag ronden om te zweren bij o.a. “’t nejkiske vaan vrouw Versjevee” dat hij Maastricht voor zal gaan “met die drei daog” (en de weken ervoor), al kost het hem “ziene leste dröppel blood”. Het ga jullie goed, mijn volgende brief komt a.s. vrijdag 24 januari en als dat niet lukt, de maandag erop. Of ik daarin een boek te bespreken heb, staat nog te bezien, want ik ben net begonnen in een boek van een hier uiterst populaire schrijver, een werk van maar liefst 1237 bladzijden. En daarmee is het op. Wie nog ogen in zijn hoofd heeft, tot ziens, de rest moet het zonder doen, hasta luego, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Wie verschillende boek in een week gelezen heeft, begint normaliter met de bespreking van het eerste en dat zal ik ook maar doen. Mijn eerste boek is er eentje van de Limburgse schrijfster Connie Palmen, geboren in 1955. Ze woont intussen al zo’n 40 jaar in Amsterdam, maar dat mag de pret niet drukken: eens uit Sint Odiliënberg, altijd uit Sint Odiliënberg. Toch. Inmiddels al weer de nodige tijd terug las ik haar verhaal over haar jaren met Ischa Meyer, “I.M.”, en ik vond het een echt goed boek, veel beter dan ik vooraf gedacht had. Enkele maanden terug was mijn e-reader goed voor “De Wetten”, haar debuut en ook dat was de moeite waard. En dan kan haar verhaal over de jaren met Hans van Mierlo, HVM zeg ik hier maar, niet ongelezen blijven. “Logboek van een onbarmhartig jaar”, 275 bladzijden, is uit 2011.
Omstandig legt Connie Palmen uit waarom ze het een logboek vindt en zeker geen roman. Haar boek is vooral een verslag van het jaar na de dood van HVM. Hun liefdesrelatie begon in 1999 en eindigde op 11 maart 2010 in het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis. In de anderhalve maand na zijn dood viel er voor haar niets te schrijven, maar vervolgens kwamen mondjesmaat de herinneringen en vooral de pijn na afloop op gang. Het boek begint op 29 april 2010 en eindigt (ongeveer) op 11 maart 2011.
Helaas ben ik persoonlijk meer in de herinneringen aan HVM geïnteresseerd: misschien al vanaf de oprichting in 1966 van D66 en de jaren van HVM als boegbeeld daarvan. Hij moet bij de oprichting ongeveer 35 jaar geweest zijn. Daarna komen zijn jaren als minister van Buitenlandse Zaken, minister van Defensie en minister van Staat en in het privé-vlak zijn chronisch wordende infectie met het hepatitis C-virus, uitmondend in een levertransplantatie in 2000. Ik had best wat meer over zijn privé-leven willen vernemen, zijn omgang met de kinderen Marie, Stagna en Olivier en met zijn vele vrienden, o.a. de Herenclub (o.a. Harry Mulisch en Marcel van Dam). Zelfs gaat het boek maar mondjesmaat over zijn zingen van “Un jour tu verras” op de vijftigste verjaardag van Connie in 2005, zijn heupoperatie in 2008 en hun prachtige trouwfeest in 2009, slechts vier maanden voor zijn dood. Boven alles staat het ziekbed van anderhalve maand en zijn overlijden, plus zoals gezegd de pijn van Connie in het jaar erna.
Voor de epidemiologen onder jullie: het vele jaren gebruik van immunosuppressiva na de levertransplantatie is er waarschijnlijk debet aan dat hij een non-Hodgkin lymfoom in de lever kreeg, dat hem teveel werd. Heel opvallend in het boek vind ik daarbij het aanhoudende doodgaan van vrienden en familieleden van HVM in dezelfde periode. Dat krijg je, roep ik vanaf de zijlijn, als je ver over de 70 bent.
Vind ik het boek net zo goed als bijv. “I.M.” van Connie Palmen? Nee, dit is m.i. ietsje minder, maar ik heb het wel in twee dagen uitgelezen. Connie Palmen, ze trekt toch aan me, ook met dit boek! Vanwege bovenstaande tekortkomingen, maar die zijn meer mijn schuld dan die van de schrijfster, is mijn recensiecijfer voor “Logboek van een onbarmhartig jaar “ niet heel hoog; Connie Palmen moet het doen met een 7, wel een volle 7. En ik zal toch eens een keer een echte biografie van HVM, Hans van Mierlo, gaan lezen.

Ruth Rendell is een thrillerschrijfster van wie je ieder jaar wel een boek wilt lezen. Ze is intussen over de 80, geloof ik, en bij mijn weten zit ze nog steeds niet achter de geraniums. Tien/elf jaar geleden was ze in ieder geval nog bij de pinken met een indrukwekkend verhaal uit Londen. Toen het verscheen, onder de titel “The Rottweiler”, kreeg het in het tijdschrift Red de vermelding: “In Rendell’s expert hands, you’ll want to keep reading until dawn – with the light on.” Trudie vond daarmee dat ik het moest lezen, wat ik de afgelopen dagen dus maar gedaan heb.
Veel in het boek speelt zich af in en rond Star Antiques, een winkel in de betere tweedehands spullen in de Star Street in de wijk Paddington. Eigenares van de winkel is de 55 jarige Inez met als hulpje Zeinab. Hoewel Inez daarvan niet op de hoogte is, is Zeinab getrouwd met Algy, heeft twee kinderen en een moeder, Reem, die alles van uitkeringen afweet. Vanuit de winkel houdt Zeinab er als extraatje twee verloofden op na, Rowly en Morton, die haar allebei paaien met cadeautjes. Vooral rijkaard Morton is uiterst gul met zijn dure sieraden. In de woning boven de winkel woont Inez zelf op een hoog, die op twee hoog is gesplitst in die van Will en van de Russische Ludmila met haar klassieke muziek en haar spraakzame vriend Freddy. Will is onderontwikkeld, om het eens netjes te zeggen, maar hij krijgt externe steun van zijn tante Becky, een vrouw met een drank- en een mannenprobleem. Boven de woningen van Will en van Ludmila is de grote dakwoning van Jeremy, een computerman, die vooral van zijn moeder houdt, en ook nog een andere woning heeft onder zijn eigen naam Alexander.
Zijn jullie daarmee voldoende bijgepraat over Star Antiques, dan mag ik nu naar bijv. de buren: juweliertje Khoury en inbreker Anwar (en diens vrienden). En laten we de werkbaas van Will, Keith, niet vergeten en diens zusje Kim, plus Becky’s nieuwe vriend James? Terzijde, Will gaat op zoek naar een schat, nadat hij de film “The treasure of Sixth Avenue” gezien heeft. En Inez kijkt ’s avonds naar de politieserie met haar overleden man Martin in de hoofdrol. Staat alles nu op zijn plaats? Dan is het eindelijk tijd voor een vijftal moorden, steeds meisjes met een bepaald parfum op. In volgorde gaat het om Gaynor, Nicole, Rebecca, Caroline en Jacky. De moordenaar wurgt ze en neemt steeds een kleinigheid mee om thuis om daar te koesteren (zoals een zakhorloge en een paar oorringen). De pers noemt de moordenaar al snel “The Rottweiler” (ten onrechte) en de politie, in de persoon van o.a. Crippen, Osnabrook, Zulueta en Jones, gaat naarstig op zoek naar de dader. Tegelijkertijd besluiten Anwar en zijn vrienden om de woningen van Star Antiques leeg te halen. Wordt de moordenaar ontdekt en opgepakt?
Ruth Rendell is met haar boek, ruim 400 bladzijden, in ieder geval goed voor de nodige glimlachjes bij mij. Er valt met de diverse personen het nodige te gniffelen. Echter, spannend is anders. Ik heb bij het lezen van “The Rottweiler” niet voortdurend zitten denken: wie zou het gedaan hebben of zou de politie nu doorhebben dat X de moordenaar is? Een leuk boek is en blijft het, dit zoveelste werk van Ruth Rendell, maar de zenuwen gierden me bij het lezen niet door mijn keel. Dat kost bij een thriller punten, weten jullie, en dus kom ik niet verder als een 7½ als recensiecijfer. Ruth Rendell is nog niet van me af, ik heb in Maastricht nog een Barbara Vine liggen (RR onder schuilnaam) en die ga ik t.z.t. zeker proberen.

dinsdag 14 januari 2014

Weblogbrief 9.15, 14 januari 2014

Weblogbrief 9.15, 14 januari 2014

Ilustres tios, doorluchtige vrienden, hebben jullie net de klap verwerkt dat ik pas weer de 20ste met een nieuwe brief op de proppen kom, en dan blijk ik ineens vandaag een busgaatje te hebben. Trudie is vanmorgen om half 10 naar het zuiden, Maspalomas vertrokken om daar achter geocashes aan te gaan, eerst in de buurt van San Agustín en vervolgens rond de “faro”. Dus heb ik de hele dag vrij en kan vanochtend deze brief afmaken en hem vanmiddag op de faculteit versturen: de tussenstand van haar bezoekweek.
Mijn “novia” is zaterdagmiddag, zelfs een half uurtje te vroeg, geland op het vliegveld hier en is vervolgens met bus 91 (mij niet bekend) en stadsbus 12 naar Santa Catalina gegaan. Ik kwam haar tegen, ik op weg naar het busstation, toen ze net wou gaan zitten op het terras van Café Santa Catalina. Haar tas werd thuis neergezet en toen moest ik met haar al de hele boulevard af naar rechts. Op het eind, bij El Carrito De Rita, zaten we aan een drankje, waarna we wel nog door moesten naar El Confital, zie mijn vorige brief, om daar een cache op te rapen. (Ik mocht daar op een bank gaan zitten, terwijl ze ergens tussen de stenen beneden zo lang tuurde tot ze hem gevonden had.) Daarna was thuis mijn makreelsoep aan de beurt. Ik vind die nog steeds uit de kunst, maar Trudie blijkt toch een voorkeur voor de gehaktvariant te hebben. Jammer, Ton, dan zal ik hem in mei maar niet voor je maken!
Zondagmorgen was het Trudie’s tijd voor een uurtje strand en daarna werd ik verondersteld mee te gaan naar de rommelmarkt, “el rastro”, om daar een portemonneetje voor 5 euro te bemachtigen plus een “Sevilla-kleidsje” voor de klerenmand van Renske & Anoek. Tussen de middag aten we haar kakelvers brood van de Duitse bakkerij Zipf, dat een tentje op de markt heeft. (Mag je dat wel zeggen: kakelvers, als het niet om eieren gaat?) Verfrist ging ze toen monter terug naar de “playa” voor een tweede laagje bruin op haar huid.
Afgelopen zaterdagavond was ik gebeld door vrienden van Harry & Greetje, te weten Puck en Egmond uit Oegstgeest. Via H&G hadden ze mijn Spaans telefoonnummer gekregen en wat ik vond van gezamenlijk eten op zondagavond. Het werd, met zijn vieren, restaurant TIPICO ESPAÑOL hier aan de boulevard. We werden heel aardig van drank en spijs voorzien, maar ik vond de bediening wederom aan de plakkerige kant. Het zijn leuke mensen, Puck & Egmond. Puck is een en al spontaniteit en Egmond, een voormalige admiraal, weet mij aardig in een hoek te drijven, als ik bijv. mijn afkeer van het koningshuis ventileer. Zijn ideeën over godsdienst en over de diverse koloniën zijn evenmin de mijne, maar hij weet het wel te brengen, dat moet ik hem nageven.

Maandagmorgen, maar nee, laat ik eerst wat muziek opzetten, anders wordt het wellicht een saaie bedoeling. Van Rocky kreeg ik in oktober een aparte vierdubbel-cd, ik bedoel vier cd’s, met dezelfde soort muziek: CAJUN: RARE AND AUTHENTIC, uit het gebied rond het Amerikaanse New Orleans. Bij elkaar is het 4½ uur muzikaal aanpoten, bijna 100 nummers. De uitgave is van 2008, maar de nummers zijn allemaal uit de periode 1928-1939. Er staat een heel rijtje artiesten op de rol; hier zijn de artiesten die ik minstens vijf keer heb aangetroffen:
Hackberry Ramblers
Armédé Ardoin
Jolly Boys Of Lafayette>BR> Louisiana Rounders
Joe Falcon
Guidry Brothers
Bij elkaar zijn alleen deze zes al goed voor ruim de helft van de nummers. Had ik misschien beter artiesten kunnen noemen die sporadisch op de albums staan? Zijn bijv. de Rockberry Ramblers, Armédé Ardoin en de Jolly Boys Of Lafayatte er meer voor de vulling of zijn dat nou juist de sterren van de cajun? Hoe dan ook, het is op de cd’s vooral accordeonmuziek met geregeld ook andere instrumenten, en uiteraard zang, dat de klok slaat. (Wisten jullie dat accordeon in het Engels met een i is, accordion?). Daarbij is de zang op de diverse nummers bij Cajun net zo vaak een soort Frans als Amerikaans. Ik beperk me hier tot drie voorbeelden van liedjes van bovenstaande drie artiesten: “Don’t ever trust a friend” (Rockberry Ramblers) resp. “Les blues de la prison” (Armédé Ardoin) en “Tant que tu est avec moi” (Jolly Boys Of Lafayette). Aparte muziek vind ik het, die cajun, maar of ik hem nog vaak hierna ga draaien, weet ik zo net nog niet.

Gaan we terug naar mijn maandag, nu met het Frans-Amerikaanse equivalent van “Es Sjeng späölt op de moneka” op de achtergrond. Trudie en ik liepen ’s ochtends op de boulevard, arm in arm, om boodschappen te gaan doen. Ze had haar zinnen gezet op zalm voor het avondeten, dus ging het op naar de markt van La Puntilla en ook nog de HiperDino daar in de buurt om proviand in te slaan. Bij het toeristenbureau vroeg ik waarom Las Palmas afgekort wordt tot LPA, met een A; was dat vanwege het vliegveld; Las Palmas Aeropuerto? De oplossing is nog eenvoudiger: de A is gewoon de tweede letter van Palmas. Na het “kemissies” doen mocht ik naar mijn balkon, terwijl Trudie haar geocache van de diverse metalen beelden van Las Canteras afrondde met tussendoor een winkelbezoekje aan Las Arenas.
Om half twee zaten we aan de lunch en daarop ging Trudie monter naar het strand met het John LeCarré-boek dat ik haar zondag aangeraden had om te lezen. “Een broze waarheid”. ’s Avonds werd thuis twee kilo zuurvlees klaargemaakt en wie moest de bijbehorende uien snijden? Ikke! Trudie was ongeveer tegelijkertijd met het zuurvlees maken doende om zalm, broccoli en rijst om te bouwen tot een warme maaltijd. Toen die op tafel stond en ook nog verwerkt was, was het al over 9 uur. We mochten nog even in onze boeken lezen en daarna was het bedtijd.
Nu, dinsdagochtend zit ze in de bus naar Playa Del Inglés en leg ik de laatste hand aan deze brief. Mijn tweede boek, zie beneden, heb ik net uitgelezen, dus dat kan nog mooi mee. Aan het werk, ¡A trabajar!

“And now for something completely different.”, op zijn Monty Pyton’s. De stadsbussen hier hebben een nieuwe manier van adverteren en ik vraag me af of die ook in Nederland al wordt toegepast. Op de zijkant van de bussen staan nu allerlei al dan niet goedbedoelde adviezen, ook op de ramen, maar zodanig dat je binnen in de bus gewoon naar buiten kunt kijken zonder ze te bespeuren. Van in de bus is niets opvallends te bespeuren. Is dat niet een aardige manier om eventueel reclamegeld op te strijken zonder dat de passagiers er last van hebben? Ik zit in bus 1 aan een raam, waarop aan de buitenkant met grote letters staat: HAZLE VISIBLE, zorg dat je goed zichtbaar bent, een blauw vlak met witte letters. Dat is dus niet voor mij bedoeld, maar voor de auto’s die naast de bus rijden. Ik zie het pas goed, nadat ik de bus verlaten heb.
Wisten jullie dat “visible” behalve zichtbaar ook voor toonbaar staat? Ik geef een voorbeeld. De bel gaat in de vroege morgen en voor de deur staat een “cartero” van de “correos” met een pakje. Dan doe je, voordat je hem te woord staat, wel even je kamerjas goed dicht, zorg je dat je “visible” bent.

In mijn boek van George Pelecanos (zie beneden) komt aan de orde dat je bij radiostemmen soms, wat zeg ik: vaak, een helemaal verkeerd gezicht voor je hebt. Als je de persoon dan vervolgens in het echt of op de televisie ziet, schrik je je plaatsvervangend een hoedje. Lang geleden was er op de radio een programma van Kees Schilperoort dat “kent u het geluid?” of zo heette. Ik mocht er graag naar luisteren. Pas toen ik de man vervolgens in een talkshow zag, had ik pas door hoe kogelrond hij was. (Wisten jullie trouwens dat hij een keer in het ziekenhuis beland is op nieuwjaarsnacht, toen hij met zijn sigaar een rotje aanstak en vervolgens de sigaar weggooide en het rotje in zijn mond stak? Dan verandert je stem geheid nog weer eens.)
Ik ben iemand die graag eens de luistervink speelt, voor zo ver me dat geven is in het Spaans, naar wat bij mij beneden op het terras van Carlos verteld wordt of wat iemand op straat bij mij in zijn mobieltje zit te toeteren. En dan is het van hetzelfde laken een pak; als ik vervolgens de persoon erbij zie, blijk ik er geregeld faliekant naast te zitten met mijn idee hoe hij of zij uitziet.
Een bijzonder voorbeeld betreft een hoertje dat hier in mijn autovrije straat ’s nachts wel eens mensen probeert te ronselen voor een kwartiertje of langer seks. Ik werd er vorige maand een keer wakker van en kon het toen niet laten. Ik haastte me naar het balkon, naast mijn bed, keek naar beneden en zag een m.i. uiterst fatsoenlijke zwarte vrouw staan, in een leren jasje (“chaqueta de piel”), broek (“pantalones”) en op naaldhakken (“tacones”), dat weer wel, die met verve de aandacht probeerde te trekken van een argeloze voorbijganger, op weg naar zijn slaapkamer. Ik heb het einde van haar aanmoedigende praatje niet afgewacht en ben weer subiet teruggekropen in mijn nog warme bedje.

Nou ik toch weer bezig ben over mijn straat, ik vind het interessant dat er banken staan, maar volgens mij hadden ze wel andersom moeten staan, met uitzicht op het middenstuk van de straat en niet op de stoep en winkels. Niettemin, er wordt binnen een paar dagen druk gebruik van gemaakt, zie ik vanaf mijn balkon. Voor mensen met etalagebenen (claudicatio intermittens) is het een uitkomst; hoeven ze niet steeds voor een foute etalage te blijven stilstaan, als ze nodig moeten pauzeren. Als patiënt ga je nu gewoon eventjes op een bank hier zitten, voordat je benen weer een stuk meekunnen.
Trouwnes, op de bank voor de deur van Dócil, ik moet nog wennen aan de nieuwe naam, zie ik zaterdagmiddag ook mijn vriend Negonzo zitten. Etalagebenen vanwege verstopte slagaders zie ik hem nog lang niet hebben. De eerdere eigenaar van de zaak is daarvoor te jong, daarbij mager en gespierd. Hij is in de zaak vervangen, of heeft zichzelf vervangen, door twee leuke dames en een heer van middelbare leeftijd. Volgens mij is de man zijn dikkere broer en een van de dames diens eega, maar in hoeverre dat klopt, weet ik niet. Hij, Negonzo, aait een voorbij komend hondje, het is en blijft een hondenvriend, en verdwijnt dan naar elders.

Mediamarkt is voor mij de winkelketen met verreweg de schreeuwlelijkste reclameborden. Ik zag er afgelopen week een met daarop de uitdrukking “Lo vamos a liar pardas”. Ik hoef het jullie niet verder uit te leggen: om een taal goed te kunnen volgen moet je een autochtoon zijn of ze op jonge leeftijd leren. “Liar” is vastbinden, maar waarvoor staat dat “pardas”? Ik heb geen idee en mijn woordenboeken bieden evenmin uitkomst. Een “pardal” is een mus (maar ik heb “gorrión” in mijn hoofd) en “pardo” is bruingrijs, maar “parda”? Dit lijkt me er een om aanstaande donderdagmiddag aan Noé en Lorena te vragen. Betekent “Lo vamos a liar parda” “we gaan de boel op stelten zetten”?

In mijn vriendenkring heb ik verschillende mensen zitten die een diploma “redden zwemmen” hebben. Voor Trudie en Susanne gaf het de mogelijkheid om als badmeesteres direct lid te worden van de zwemvereniging van het Jekerdal zonder eerst tien jaar of nog langer te hoeven wachten.
Hier in Las Palmas hebben we vandaag de dag ook een cursus reddend zwemmen, voor beginners, onder de naam: “primeros auxilios, salvamento y socorrismo acuático”. Zal ik daar een minilesje Spaans van brouwen? De cursus duurt 30 uur, 9 uur theorie en 21 uur praktijk, en kost 155 euri (om me voor het meervoud van euro bij Arno aan te sluiten). En daar gaan we: de “escuela de servicios sanitarios y sociales de Canarias” geeft in een annonce de volgende toelichting: “Dirigido a todas aquellas personas que desean aprender a identificar riesgos y prevenir accidentes. Ejercitar las técnicas y herramientas adecuadas para el rescate, salvamento y soporte vital básico en piscinas, instalaciones acuáticas, etc.”
Simpel, hè, het Spaans is met enige goede wil best te volgen. Dat etc. op het einde van de toelichting maakt mij een beetje huiverig, maar verder ziet het er redelijk uit. Voor meer informatie kunnen jullie bellen: 928117255, de aanmelding, althans het verzoek daartoe, “solicitud de inscripción”, gaat via www.essscan.es.
En daarmee is het weer op, supporters. Het was geen lange brief en jullie mogen nu weer met je Nederlandse bezigheden doorgaan. Wanneer mijn volgende eraan komt, is nog onzeker, maar ga maar uit van aanstaande maandag, eventueel dinsdag. En maak er geen potje van de komende dagen, tenminste als er geen dekseltje op past. Ik groet jullie vanuit het diepste van mijn hart, tot ziens maar weer, hasta luego, jullie penvriend, “amigo por carta” PaulK.

RINCÓN DE LIBROS

Mijn eerste boek van deze anderhalve week is er een van George P. Pelecanos, met een P., want het is uit de tijd dat hij nog dacht dat het zo moest (Olli S. Miettinen, George W. Bush, Willem O. Duys). Hij is geboren in 1957 en getogen in Washington DC. Intussen heeft hij ruim twintig boeken op zijn naam staan, waarvan “Nick’s Trip” uit 1993 een van de eerste is uit een serie van drie boeken rond Private Eye Nick Stefanos. Diens familie moge uit Griekenland afkomstig zijn, Nick is op en top een man van Washington, laat daar geen misverstand over bestaan.
In “Nick’s trip” is Nick behalve “black private dick” ook barkeeper in eetcafé The Spot. Daar zit hij, als hij aan het werk is, opgescheept met een handje vaste klanten. Het lijkt wel café de Poort, alleen heten ze hier Buddy, Bubba, Mel, Dave, Richard, Happy, Len en (Hollands!) Petra. Allereerst wordt Nick gevraagd door zijn vroegere vriendje Billy Goodrich om diens vrouw April op te sporen, die al een aantal dagen zoek is. Later blijkt dat Billy veel meer geïnteresseerd is in het geld dat ze van hem gestolen heeft dan in haar liefde. En wat heeft bijv. Joey DiGiordano met April uitgevreten en wat Tommie Crane? Met de hulp van o.a. keukenprins Russell evenals Darnell van het café en vaste klant Hendricks wordt de zaak tot zijn einde gebracht.
Er is nog een tweede raadsel. Nick’s vriend William Henry is vermoord en ook dat vraagt om opheldering. Het blijkt dat daar een klein netwerk van boeven achter zit: Bonanno, Frank en ex-cop Solaris, terwijl ook een politieman van nu bepaald niet vrijuit gaat. Hoe lost vooral Dan Boyle, ook van de politie, maar tevens vaste klant van The Spot, dit op samen met Nick Stefanos? Bevredigend? Ook dat staat allemaal in “Nick’s trip” te lezen.
Terzijde blijkt April een allergie te hebben voor druiven en van rum over haar nek te gaan. Ze kan alleen rum drinken uit Jamaica, maar dat doet ze bij leven en welzijn dan ook in overvloed. En Jackie, een lesbische vriendin van Nick, rust pas, als ze in verwachting is, waarvoor ze hem graag een avondje gebruikt. Dat vind ik een aardige zijstap, zeker als ongeveer tezelfdertijd Nick’s heterovriendin Lee de relatie met hem verbreekt!
Willen jullie als sluitstuk nog mijn privé-mening over “Nick’s trip”? Ik vind in alle oprechtheid dat George Pelecanos wel eens beter gepresteerd heeft. Misschien moest hij er met boeken als “Nick’s trip” nog inkomen, maar in dit “Sam Spade” verhaal zitten mij teveel zijlijntjes om de spanning erin te houden. Ik geef daarom geen hoog punt voor dit boek; met een 6½ vind ik het netjes betaald.

Op weg naar de Playa Chica kom ik geregeld langs een huis waar boeken op een lange tafel voor de deur liggen. Het gaat steevast om allerlei leesboeken in het Spaans, maar ook wel in andere talen. Eventueel geld dat je daarvoor in de plaats achterlaat, is bedoeld ter ondersteuning van de kerk van de Drie-eenheid”. Ik heb er vorig jaar al een kinderversie van Don Quijote buitgemaakt, met de nodige prachtige plaatjes. En wat zag ik er afgelopen week liggen, tussen weet ik hoeveel boeken van niks? Eentje in het Engels van Dick Francis, dat ik nog niet gelezen had: “Comeback” uit 1991. Dat snaai je dan schaamteloos mee, toch, en de afgelopen dagen heb ik de 400 bladzijden zitten lezen.
Hoofdpersoon is diplomaat Peter Darwin, geen familie van Charles Darwin, 32 jaar. Hij belandt in afwachting van zijn volgende post voor de overheid in de buurt van het Engelse Cheltenham. Te gast van dierenarts Ken McClure wordt hij geconfronteerd met een aantal paarden dat op de operatietafel of daaromtrent doodgaat. Als daar een brand in het dierenziekenhuis bijkomt met ook nog eens een (menselijke) dode, zijn de rapen gaar. Peter Darwin zoekt de zaak tot de bodem uit en betrekt daar zelfs allerlei oud leed bij. In de dierenpraktijk werken naast Ken als andere veterinairen Carey, Oliver. Lucy, Jay en Yvonne en als verpleegkundigen Belinda, de verloofde van Ken, en Scott. Later in het boek legt Scott ook nog eens het loodje. Bij de klanten kom ik namen tegen als Upjohn, Travers, Eaglewood, Lees, Nagrebb en Fitzwalter. En dan blijkt dat er ook nog een zaak van veel eerder speelt. Op het einde weten we niet alleen hoe de moorden op de paarden (en mensen) zijn uitgevoerd, maar ook wie ervoor verantwoordelijk is. Voor de details verwijs ik naar “Comeback”.
Of het niks is, ben ik en passant getuige van de maar matte liefde tussen Ken en Belinda, die voor mij niet in een huwelijksbootje hoeft uit te monden. Meer heb ik op met Peter Darwin, die eerst met Russet in de weer is, maar vooral gecharmeerd is van Annabel, de dochter van een Anglicaanse bisschop. Een aanstaand huwelijk tussen Peter en Annabel acht ik niet uitgesloten.
Dick Francis is steeds weer goed voor een acceptabele thriller. “Comeback” is daarop geen uitzondering. Het boek laat zich heel goed lezen, in beter Engels dan ik zelf voorhanden heb, en gaandeweg komt de nodige ellende boven de operatietafel. Echt spannend vind ik “Comeback” echter niet; het loopt als vanzelf naar zijn einde. Ik kan jullie het boek best aanraden om te lezen, zeker de dierenliefhebbers, maar heel geweldig is anders. Mijn recensiecijfer komt niet verder dan een 7, een ruime voldoende, maar ik vind: “Comeback” niet tot de top tien van Dick Francis behoren.

vrijdag 10 januari 2014

Weblogbrief 9.14, 10 januari 2014

Weblogbrief 9.14, 10 januari 2014

¡Qué hermosisimo! Wat mooi! Dit is me het weekje wel. Heb ik van doen met twee jarigen, eerst Anoek op Driekoningen en gisteren ook nog eens Eva. Proficiat, meisjes, en dat er nog veel verjaardagen voor jullie op mogen volgen. Daarmee is wel de kop van mijn brief eraf. Het wordt deze veertiende keer geen heel complete Ilias plus Odyssee; jullie mogen, moeten het zelfs deze keer doen met een dichtbundeltje, een veredelde amuse, een kattenbelletje. Als het tot een kattenbel uitgroeit, is dat omdat ik, als ik eenmaal bezig ben, nou eenmaal moeilijk meer stop kom. Daar gaat-ie, op naar mijn tweede alinea. Met alle vaart die ik nog in me heb!

En die gaat nog niet over muziek – die komt er zo aan, mensen. Eerst vertel ik jullie over mijn stadsbus 12, die ik in alle rust op Santa Catalina wou nemen dinsdagmiddag. “Men” had, al op 7 januari, het plein afgezet vanwege het nakende hoogfeest van carnaval; de bushokjes stonden er maar verlaten bij. Nou is dat niks nieuws; ook in andere jaren wordt een deel van Santa Catalina geofferd aan een daar neer te zetten carnavalspodium en om er een aantal tribunes omheen te bouwen. Alleen, zo iets is gepiept in een week of drie, dus had men er best begin februari mee kunnen aanvangen. Ik vrees, en met mij de rest van Las Palmas, dat “we” in februari een aantal weken tegen een leeg podium en tribunes stadion aan gaan zitten kijken, voordat carnaval wordt geopend. Carnaval, je moet er iets voor over hebben, maar als het pas in maart carnavalszaterdag is, als Harry 70 wordt, is een paar weken uitstel na Driekoningen op zijn plaats. Laat ik maar zeggen dat het me verbaast dat ik nu al voor mijn bus of terug naar de BBVA moet of door in de richting van El Corte Inglés.
En voor de completering: na het bekende “daor hobste ze al, daor zien ze weer, de daog vaan karnevalsplezeer”, pakt men hier in het weekeinde erna nog eens uit. Vervolgens is het voor de gemeente eens afbreken van de handel geblazen en daarvoor zijn nog eens bijna drie weken uitgetrokken, Het plein is volgens een officiële aankondiging stadsbusvrij van 7 januari t/m 28 maart, in totaal bijna drie maanden. Ik heb het even nagekeken, 28 maart valt op een vrijdag; er zijn voorbije jaren geweest dat het dan al Goede Vrijdag was. Ik heb er nauwelijks woorden voor.

Daarom niet getreurd, nu is het dan toch tijd voor mijn artiest van de (tweede helft van de) week gaan. Harry K. (niet Webb) had de afgelopen week voor de zoveelste keer een aardig popverhaal op zijn website staan, deze keer over de kinderjaren van Cliff Richard. Die zat eerst als rijk kind in India (ergens bij Calcutta) en vanaf zijn achtste als arm kind in Engeland, in de buurt van Londen.
Maar ik wou het nu niet hebben over de jaren vóór “Move it!” en “Living doll”. Iedere dag is er op Harry’s site ook een muziekclip te downloaden van iemand met wie net op die dag iets aan het handje is. Op dinsdag jongstleden maakte hij ruimte voor Al Bowlly, met dubbele L, een Engelse crooner uit (min of meer) de begintijd van de grammofoonplaat. De man werd geboren in 1889 - dat is nog eens verleden tijd – in overleed door een Duitse bom op Londen in 1941. Zijn hoogtijdagen, zeker in de studio, waren de vroege jaren 30, toen hij vele honderden liedjes opnam, al te vaak met hitpotentie. Harry kwam als praatje bij zijn clip met drie nummers van de zanger aanzetten die ik nog niet kende: Blue moon, Heartaches en Melancholy baby. Het laatste nummer was ook als clip te zien, prima spul. Wie verkondigde ook al weer dat de Amerikaanse groep de Marcels in de jaren 60 fantastisch was? Was dat niet Jorge? De Marcels hebben hun hits wel van Al Bowlly.
Ik vervolgens thuis zoeken naar materiaal dat ik zelf van de vroegere zanger heb. Ik ken Al Bowlly van nummers van “The Singing Detective” en “Pennies From Heaven”, de uitstekende BBC-series van Dennis Potter. (Huur die eens bij Centre Ceramique, kan ik jullie aanbevelen.) Ook heb ik nog iets van hem op de dubbel-cd Café London staan en zo waar vind ik met mijn zoekmachine nog een nummer op “Hits From 36”. Hier zijn alle acht mijn nummers van Al Bowlly, alfabetisch:
- Fancy our meeting
- It’s a lovely day tomorrow
- Love Is the sweetest thing
- Roll over, prairie moon
- Sweet and lovely
- The echo of a song
- The touch of your lips
- The very thought of you
Dames en heren, jongens en meisjes, zo maken ze ze niet meer: wat een verzameling eersteklas muziek uit vervlogen tijden. Wie van jullie gaat eens voor mij achter de andere dozen muziek van Al Bowlly aan? Hij heeft volgens Allmusic negen originele albums op zijn naam staan, waarvan jullie de titels zelf mogen opzoeken. En Allmusic komt daarnaast tot acht compilaties van zijn muziek, van “The Very Thought Of You” uit 1990 tot “The Al Bowlly Story 1928-1941” uit 2003. Vooral de laatste maakt op mij een redelijk complete indruk. Ik vind Al Bowlly en zijn muziek als Choco Pasta, “beregoed”, en dat “avant la lettre”.

Eigenlijk had ik jullie deze keer willen verrassen met een tweede White, na Tony Joe White van vorige week. Al Bowlly heeft enige roet in het eten gegooid, maar hier is hij dan toch, met enige vertraging: Barry White. Deze zanger en liedjesschrijver is van 1944 en hij is niet echt oud geworden, 59 jaar; in 2003 overleed hij aan problemen met zijn slecht functionerende nieren (vanwege een torenhoge bloeddruk). Zijn platenperiode begint in 1973 en duurde voort tot aan het millennium. Wat heeft Barry White veel zoet vuurwerk afgeleverd. Ik ben de gelukkige eigenaar van vier albums van de man, alle vier verzamelwerk uit resp. 1988, 1904, 1995 en 2005. Laat ik hier alleen de laatste met naam memoreren: een dubbel-cd genaamd: “Gold. The Very Best Of Barry White”, 27 keer BW al dan niet met zijn Love Unlimited. In totaal loop ik tegen een nummertje of veertig van zijn liedjes aan, bijna allemaal in meervoud present op de vier cd’s. Zijn er niet wat erg veel compilaties van hetzelfde voorhanden, vraag ik me voorzichtig af (zoals wel vaker)?
Ik beperk me hier tot een aantal van zijn best verkopende meezingers. Daar komen er negen die ik (o.a.) op “Gold” heb staan:
- Love’s theme
- I’m gonna love you just a little bit more baby
- It’s ecstacy when you lay down next to me
- Playing your game baby
- I’ll do for you anything you want me to
- Sha la la means I love you
- You see the trouble in me
- Walking in the rain (with the one I love)
- Just the way you are
Er is natuurlijk nog divers ander hitwerk, vooral uit de tweede helft van de jaren 70. Bijv. “Can’t get enough of your love babe“ en “Your sweetness to my weakness” staan bijv. niet op “Gold”, maar wel op mijn verzamelplaat uit 1994. Compleet ben ik daarmee zeker niet, wat Barry White betreft, maar wie weet, is het wel een truc van zijn platenmaatschappij, om zijn tophits er steeds net niet allemaal op te zetten. Niettemin, aangenaam om naar te luisteren is Barry White best, maar persoonlijk hoeft hij voor mij niet vele dagen achter elkaar gedraaid te worden. Tegelijkertijd kunnen liedjes als “Just the way you are” er zeker mee door. Echter, in zijn genre vind ik bijv. Lionel Richie ietsje meer te pruimen. Zal ik die, inclusief zijn tijd bij de Commodores, ook eens voor het voetlicht halen?

Ik ga jullie niet met de details lastig vallen, maar dinsdagavond kwam ik op weg naar de Playa Chica langs mijn kippenbier met dezelfde naam, waaraan tegenwoordig een café aan vastzit met de naam “Átame”, maak me vast. “Atar” is een werkwoord dat ik wel eens vergeet. Bijv. als je de veters van je schoenen vast wil maken - niet verkeerd, als ze los zitten - zeg je hier: “atarse los cordones de los zapatos”. “Átame” komt me daarmee voor als een nering, waar ik mezelf eens moet vastmaken, waar ik eens wat geld moet brengen.
Kom ik elders, waar ben ik ven kwijt, een soortgelijke zaak tegen met de naam “Desatame”, maak me los. Gaat het om twee broers of twee zussen die elkaar beconcurreren? Of slaat dat “Desatame” misschien op het geld dat je daar nog gemakkelijker dan in “Átame” zou kunnen achterlaten?

Mijn ommetjes hier in de vroege avond kunnen diverse kanten op. Als ik in vorm ben, loop ik zonder meer naar Triana of, wat dichter bij, naar Parque Doramas. Soms is het tijd voor camembert en daarvoor ga ik naar de Carrefour in Las Arenas, waar trouwens ook lekkere “callos”, darmen en “morro”, tête de veau te krijgen is. Voor mijn Fanta Zero en Schweppes Limon Zero loop ik liever minder ver en dan is de grote kelderwinkel van El Corte Inglés een uitkomst. En voor mijn min of meer dagelijkse boodschappen ga ik heel soms naar de HiperDino (in La Puntilla), maar ben ik vooral vaste klant van de verschillende Sparwinkels hier, in de Alfredo Jones, in de Ripoche en in mindere mate ook de dubbelzaak in de Torres Quevedo. De Sparwinkel op de Tomás Miller is mij aan de te grote kant.
Vandaag de dag staan bij de diverse Spar en HiperDino-winkels voor de deur bedelende dames. Wat zal ik daar nou eens van vinden? Als iemand echt in nood is, geef ik graag mijn kleingeld (of zelfs meer) af, maar ik heb de oprechte indruk dat het niet meer is dan een vorm van oneerlijke werkverschaffing. De dikke vrouw in de Alfredo Jones is mijn type niet. Ik heb haar om de hoek ook wel eens op haar dooie gemak een sigaretje zien roken. En dan denk ik: het lijken wel Roemenen, zoals je ze tegenwoordig ook in Maastricht aantreft. Niet mijn ding!

Woensdagmorgen stond Etel om even voor 9 voor mijn deur om de flat eens goed in de zepen. Trudie komt morgenmiddag en dan is “spic en span” het bijvoeglijke naamwoord dat met voorrang over mijn lippen komt. Daarna mocht ik aan de “corned beef” met zilveruitjes en mayonaise. En de middag werd in zijn geheel besteed aan het lezen van de nieuwe Khaled Housseini, “En over de bergen komt de echo”; zie verder beneden.>BR> Om een uur of 6 ’s middags is het, zoals bijna dagelijks, tijd voor mijn promenade; omdat ik geen boodschappen te doen heb, banjer ik over de boulevard naar rechts in de richting van calle Ferreras. Meestal houdt mijn geschuifel daar op of in ieder geval daar om de hoek bij de Caleta, maar af en toe - een keer per anderhalve week? – loop ik nog een stuk verder. Ik kom dan allereerst bij “Bodegón La Tacita De Plata”, eethuisje Het Zilveren Koffiekopje, maar wisten jullie “una tacita de Plata” ook “spic en span” betekent? Op zondagmiddag is er levende muziek en dan is het daar goed toeven tussen de locale geesten. We gaan door, langs winkeltje “Los Nidillos”, de nestjes. “de amor” mag ik hopen, en daarna is het nog een kilometertje naar mijn eindpunt. Dat ligt bij Mirador El Balconcito, een uitkijkpunt dat er zijn mag, met daarachter “El Confital”, waar ik dan graag op een bankje naar de zee zit te kijken of mijn boek pak, als ik per se een hoofdstuk uit wil lezen. “Confital” is iets geconfijnts, ingelegd met suiker.(Mijn moeder maakte vroeger pruimen op sap in, uit de kunst. De potten in het keldertje op een plank zie ik nog voor me. Koken en zo, daar was mijn moeder een kampioen in.)
Op de terugweg nam ik maar weer eens plaats op mijn bank bij calle Ferreras. Het pleintje daar heet, als ik het bord bij “casa Suecia”, een Zweedse konditorei, op het hoekje mag geloven: “Plaza De La Cantante Maria Merida”. (Cantante is Spaans voor zangeres.) Het stevig vastgeschroefde bord is in het wit. Ik vraag me in alle ernst af of het dan wel een officieel bord van de gemeente is; die zijn normaliter in het blauw. Misschien hebben de “aficiados”, de “admiradores” van Maria Merida gedacht: als aan Mary Sanchez zelfs een beeld wordt besteed - het staat verderop op de boulevard, mag onze heldin op zijn minst met de naam van een pleintje vereerd worden.
En nou komt nog een staartje aan dit verhaaltje. Naast mij op de bank ging een oudere vrouw zitten, die eerst een minuutje voor zich uitkeek (naar het bord van de “Plaza De La Cantante Maria Merida”?) en toen uit haar “kalbas” een paar krasloten opdiepte. Met een sleutel kraste ze in de loten, maar iets winnen was er niet bij. Pas daarna sjokte ze vermoeid in de richting van Isleta, waar ze ongetwijfeld op een te klein flatje haar dagen slijt.

Bij een kleine brief past niet meer dan een klein Spaans lesje. Ik kijk wel eens op het grote bord bij de oude faculteit of daar nog iets van belang staat. Eventueel haal ik het er zelfs af om te kopiëren, maar dan hang ik het later altijd braaf terug, behalve als ze al over tijd is.
De afgelopen dinsdag loop ik daar tegen een aankondiging van de Club La Cornisa, waar is die nou weer?, aan op zaterdag 14 december, met telefoonnummer en al. Ze heeft alles in zich om in mijn jaszak te verdwijnen en te eindigen in deze weblogbrief. ArteCake staat bovenaan, met daaronder “Tartas Personalizadas” en enkele voorbeelden van wat ik maar fondanttaarten zal noemen. Opzij ervan wordt duidelijk dat het om een “Curso De Iniciación De Tartas Fondant” gaat. Dat is nog eens wat; als voorbereiding op de verjaardag van Lux zouden Eva en JW eigenlijk naar zo’n cursus toe moeten, om met het “fondant” op de taart sier te maken over ruim twee weken. De cursus behelst zowel de “elaboración de fondant” als de “toneado básico y alisado del bizcocho y relleno” en de “teñido del fondant” en het kan niet op, ook nog de “técnicas básicas para la decoración”. Maar als je die onder de knie hebt, ben je wel een echte fondanttaartenman of –vrouw. Er staat niet bij wat de cursus kost, maar:
*Se proporcionara todo el material necesario para trabajar durante el curso
*Dossier explicativo al inicio del curso
*Entrega de diploma al finalizar el curso
*Te llevaras a casa una deliciosa y hermosa tarta realizada por ti, para compartir con familiares y amigos.

Daarmee heb ik, lijkt me, genoeg gekletst om mijn brief een academisch tintje te geven. In afwachting van de komst van Trudie begeef ik me vanmiddag naar de universiteit om hem als “carta weblog” te posten. En dan is het wachten en de laatste hand aan mijn voorbereidingen leggen. Vanaf morgen op het eind van de middag dien ik Trudie met raad en daad bij te staan in mijn keuken hier en op haar glorieuze pad door Las Palmas en omgeving. Of dat er een is met de koperen ploert aan een blauwe hemel, weet ik zo net nog niet. Gisteren heb ik zo waar een paar keer een onweer op mijn dak gekregen, gelukkig niet op mijn bol, met eerst lichtflitsen en donder en daarna felle regenbuien. En werden in mijn autovrije stuk van de straat nog eens enkele zitbanken geïnstalleerd, dat weer wel. Voor mij is Las Palmas de stad van de zitbanken.
Laat er geen misverstand over zijn: de komende week heb ik geen tijd voor jullie. Een mens heeft meer te doen. Mijn volgende brief verschijnt niet eerder dan op maandagmiddag 20 januari, nadat ik die morgen ook nog eerst Etel weer aan het werk heb mogen zetten om de schillen en de dozen van Trudie op te ruimen (voor het aangenaam verpozen). En dan duurt het nog bijna twee weken, voordat ik op zondagmiddag verkleed als verpleegster de markt op draai om uitgeroepen te worden tot Prins Carnaval vaan Groet Mestreech in 2014. Maar daarover later...
Voor nu, wat zal ik jullie eens wensen? Kook eens een zachtgekookt ei, warm eens een pannetje soep op en zet eens een pot koffie. Dat moeten toch zaken zijn die ik jullie kan toevertrouwen. Hier is het stilte voor de storm. Ik bid voor een prettige voortzetting van jullie winter en tot de volgende keer maar weer, hasta la próxima vez, jullie toegenegen PaulK.

BOEKHOEK

Het was even aanpoten vanochtend, anders had ik, jullie, mijn trouwe lezers van deze bijlage, geen één boek kunnen presenteren. Ik heb er toch een, “En uit de bergen kwam de echo”, het derde boek, als ik het wel heb, van internist Khaled Hoisseini uit Californië, voorheen uit Afghanistan. Het is van zeer onlangs en het speelt in Shadbagh, een dorpje in het islamitische land in oorlog, in de hoofdstad Kabul op enkele dagen lopen ervandaan, in Parijs en in Californië en op een paar plekken. De vorige twee boeken van Hosseini vond ik heel geslaagd, hier is mijn gefundeerde oordeel over zijn nieuwe boek.
Eerst willen jullie iets over de inhoud vernemen. Die zal ik hier zeker niet in detail gaan verklappen, maar ik kan het niet laten: het boek speelt in 1949, 1952, 1974, 2003 en 2010, min of meer door elkaar heen, terwijl niets steeds dezelfde personen de ikfiguren zijn. Misschien vind ik dat wel de grote vondst in deze “Hosseini”, dat wisselen van ikfiguren in de verschillende hoofdstukken van het boek om het complete verhaal te vertellen.
In notendop gaat het als volgt. Abdullah en Pari zijn zoon en dochter van Saboor en zijn eerste vrouw, die bij de geboorte van Pari overleden is. Daarna trouwt Saboor met Parwana en zij krijgen samen nog zoon Izqul. Vanuit het dorpje verplaatst het leven zich naar Kabul en dat van Pari weer naar Parijs in 1955, als ze daar met haar stiefmoeder Nila heen verhuist. Veel later pleegt haar moeder zelfmoord en trouwt Pari met Eric. Ze krijgen drie kinderen en de nodige kleinkinderen. Zelf wordt Pari professor in de wiskundige, tot ze het werk niet meer aankan door haar reuma. Abdullah tref ik na de beginjaren in Shadbagh pas weer op het eind van het boek aan. Hij runt dan in Noord-Californië een kebabzaak tot hij dement wordt. Abdullah krijgt met zijn vrouw Sultana een dochter, die hij Pari noemt als ode aan zijn zusje dat hij tegen zijn zin heeft moeten verlaten, toen hij 10 was en zij 3. Als zus Pari in 2010 haar demente broer vindt en opzoekt, moet ondergetekende, dat ben ik, zowaar een traantje wegpinken.
En dan komen in het boek diverse bijfiguren voorbij, die ik hier niet allemaal zal noemen op een klein clubje na. Wie het boek nog gaat lezen, moet deze alinea maar overslaan. Parwana’s tweelingzus Massooma is razend knap, maar valt uit een boom. Parwana’s broer Nawi klimt op van chauffeur en kok tot partner van Nila’s man Suleiman in Kabul. Izqul’s zoon Gholam blijkt goed te kunnen voetballen en verwerft zo een shirt van Zidane. Dan is er ene Markos, eerst in Griekenland met zijn mamá en zijn min of meer aangenomen zusje, slimmerik en door een hond gebeten Thalia. Vanaf 2002 is Markos als plastisch chirurg actief in Kabul samen met o.a. de Bosnische verpleegster Amra. Zelfs de vroegere overbuurjongen van Abdullah en Pari, Idris, mag in het boek figureren, eerst als kind en twintig jaar later nog eens als internist uit Californië, die met zijn broer Timur teruggaat naar zijn oude huis in Afghanistan.
En dan is hier mijn oordeel over het boek. Ik vind het alweer uiterst geslaagd. Met een thriller heeft het niets van doen, mocht een van jullie dat denken. Met “En uit de bergen kwam de echo” (een nogal rare titel) zet Khaled Hosseini een meesterwerk op de plank, in mijn geval op mijn e-reader. Ik heb het boek met erg veel animo gelezen, het begint enigszins kinderlijk, maar wat wordt het mooi, heel mooi. Als recensiecijfer krijgt het van mij een 9, “heel goed” is dat een onderwijzerstaal. Het zal wat vroeg zijn, maar ik kijk nu al uit naar zijn volgende boek. Met zijn “And the mountains echoed”, om het eens op zijn Amerikaans te zeggen, zet Khaled Hosseini zijn rijtje meesterwerkjes voort.