maandag 20 januari 2014

Weblogbrief 9.16, 20 januari 2014

Weblogbrief 9.16, 20 januari 2014 ¡Buenas! ¿Qué tal bien? Het is een apart weekje geweest, vooral het eerste deel van de week met Trudie, tot zaterdagmiddag. Als het anders was, zou ik het (misschien) ook zeggen, maar we hebben het getweeën best leuk gehad. En wat hebben we veel gedaan, zij meer dan ik, dat weer wel! Trudie leeft pas echt, als ze van hot naar her kan rennen en zelfs in haar vakantieweek geeft ze dat gedaan. En ik moest af en toe mee, gelukkig niet altijd, en de week is me prima bevallen. En passant heeft ze mijn diepvries gevuld met twee kilo zuurvlees, bijna twee kilo goulash plus nog anderhalf pond gehaktbal, allemaal keurig ingepakt in tupperware doosjes van steeds ruim een volwassen portie. Ik kan een tijdje vooruit in het kwadraat.
Pas weer vanaf zaterdagmiddag had ik weer alle tijd om mijn eigen dingetjes te doen. Ik was het afgelopen weekend druk bezig om mijn tweede boek uit te lezen. Daar bovenop kwam het schrijven van deze weblogbrief, nummertje 16, en ook daar mogen jullie niet te licht over denken. Vandaag kan ik jullie verblijden met enkele recente wetenswaardigheden.

Muziek! Op speciaal verzoek van Trudie moest er iets Frans uit mijn computer komen. Ik zoeken en kwam, een beetje met haar hulp, op Gilbert Bécaud, monsieur 100.000 volt, omdat hij zo prominent aanwezig is bij zijn optredens. Hij is van 1927 en heeft op zijn oude dag - hij overleed in 2001 - nog eens een de bonbonnière in Maastricht opgetreden, staat mij bij. Wie toen naar binnen wou, moest geloof ik wel 275 gulden betalen, bepaald geen kattenpis. In zijn jonge jaren was hij bevriend met mijn jeugdliefde Caterina Valente; alleen daarom al zal ik hem niet afvallen.
Gilbert Bécaud is vooral bekend, beroemd mag ik wel zeggen, van drie nummers. Jullie kennen natuurlijk allemaal “Nathalie” uit 1964 (La Place Rouge était blanche; la neige faisait un tapis). Nog bekender is Gilbert Bécaud van zijn nummer uit 1961 “Et maintenaint” (Que vais-je faire de tout ce temps que sera ma vie). Dat werd een Franse hit in Europa en ook nog eens een hit in de Engelstalige landen onder de naam: “What now, my love?”. De mij bekendste versie is van Shirley Bassey, maar bijv. Sonny & Cher, Frank Sinatra, Elvis Presley en Andy Williams hebben het ook opgenomen. En dan komt nu nummertje drie, waarmee de man goud heeft verdiend, “J’appartiens”. Wisten jullie dat? Van dat liedje schreef hij de muziek (en Pierre Delanoe de tekst, geloof ik). Het is een wereldhit geworden van de Everly Brothers, in het Engels onder de titel “Let it be me”. Daarna werd het ook nog eens op de plaat gezet door o.a. James Brown, Jerry Butler, Willy Nelson, Bob Dylan en Nina Simone.
Van Gilbert Bécaud heb ik een cd met twintig van zijn bekendere nummers en ook nog de dubbel-cd “J’appartiens” met 12 plus 14 liedjes. Houdt het allemaal over? Nee dus, ik vind helaas van niet. En toch, sommige andere liedjes zijn best de moeite waard. Kennen jullie bijv. “Credo”, “L’important, c’est la rose”, “Monsieur le president”, “Rosy et John” of “T’est venu de loin”? Die zijn best in orde.

Gilbert Bécaud is van origine een pianist. Hij bedient zich graag van het instrument als begeleiding bij zijn uitbundig gezang. Dat geldt eveneens voor zijn alternatief, mijn tweede artiest, die ik uit het boek van La Palmen heb. In mijn boekenbijlage beneden geef ik daarover geen bescheid, maar het is wel zo. “Ergens” in Palmen’s boek gaat het over Professor Longhair en over die wou ik het hier ook hebben. Hij is alweer pianist, werd geborem in 1918 in het Amerikaanse New Orleans, heet eigenlijk Roy Byrd. Voor de kenners, althans sommige, is hij de “founding father of the New Orleans R&B”. Zijn muzikale hoogtijdagen zitten, als ik het wel heb, rond 1950 met vooral “Tipitina”, maar ook bijv. “In the night” en “Ball the wall”. Een opleving vond plaats in de jaren na zijn dood in 1980.
Ik heb zegge en schrijve maar één enkele cd van professor Longhair, “Live in London”. Het is een uitgave uit 1996 uit de immense serie The Blues Collection, nummertje 64. In totaal gaat het bij The Blues Collection over zo’n 90 artiesten, een serie die ik een paar jaar geleden van Jorge mocht kopiëren, maar waarvan ik later de cd’s beginnend met een a t/m d ben kwijtgeraakt. Die van Blind Willie McTell en van Blind Lemon Jefferson bijv. heb ik helaas niet meer, wel verderop ben ik nog helemaal bij de les.
Mag ik dan nu naar de klanken van professor Longhair, althans de weinige muziek die ik van hem heb? Eerlijk is eerlijk, er staat van alles op “Live in London”, waarvan ik – ik kan het niet helpen - wel eens een betere versie heb gehoord. Geef mij maar “Mess around” van Ray Charles, “Whole lotta Loving” van Fats Domino of “Shake rattle and roll” van Bill Haley. Echter, professor Longhair’s “Tipitina” vind ik wel en ook bijv. zijn “Go to the Mardi Gras”. De man’s stem heeft wel wat van die van Elvis the pelvis, maar alweer, overhouden doet het niet. Hij valt me eigenlijk een beetje tegen, in ieder geval op deze cd. Zij aardigste nummer is voor mij nog “Big chief”, waarop ik tevens verblijd word met zijn fluittoon.

Ik ga jullie eens iets vertellen dat “not done” is, “niet gedaan”, maar als ik dat zeg, begrijpt niemand het. Bij mij om de hoek, in de Vientinueve de Avril, is nog een ouderwetse bontzaak. In goed Spaans heet dat een “peleteria”; dat woord staat ook op een bord aan de deur. En dan zit ik te denken... Vreemd genoeg heeft het woord “pelete” niks met bont; een “pelete” is een armoedzaaier. En “en pelete” is spiernaakt, hoewel, meestal zeg je “en cueros”, “en pelota” of, in beter gezelschap, “completamente desnudo”. Het woord “peleteria” is etymologisch verwant aan het woord “piel”, huid, zoals in “piel roja”, roodhuid, maar ook in zijstraten zoals “piel de elefante”, olifantshuid en “piel de gallina”, kippenvel. Naast huid betekent “piel” echter ook leer en bont. “Piel de cerdo” is varkensleer en “piel de suecia” (of “ante”) suède. Als er op de huid van het beest genoeg haren zitten, spreek je niet van leer, maar van bont. “Piel de zorro” is vossenbont en een “cuello de piel” een bontkraag.
In Nederland is het dragen van bont vandaag de dag compleet taboe. Wie zich met een bontjas of zelfs met alleen een bontkraag op zijn jas op straat waagt, loopt het gevaar om met een spuitbus besmeurd te worden en anders toch op zijn minst te worden beschimpt en uitgelachen. Zelfs met carnaval kan een vrouw zich niet goed meer met een van de zolder gehaald bontje vertonen. Met leer is min of meer het tegenovergestelde aan de hand. Leer kan wel, heeft zelfs iets milieuvriendelijks. Een leren jasje of leren schoenen zijn boven alles duurzaam. Wie heeft ’s winters niet een leren jasje aan de kapstok hangen? Als het buiten koud is, is het dragen van een suède jas bepaald niet verkeerd. Idem dito, bij nette gelegenheden kun je niet op stoffen schoenen komen aanzetten; dan heb je leren schoenen aan je voeten, eventueel leren laarzen.
Ik vind dat wie voor leer en tegen bont is, met twee maten zit te meten. Hooguit kun je als actievoerder tegen bont volhouden dat het houden en doden van dieren op een onaangename manier verboden zou moeten zijn, of je de huid erna nou gebruikt als bontje of als leerstuk. Zo maar tegen bont zijn en wel leren schoenen dragen heeft iets fouts.

Uit het beneden te bespreken boek van Connie Palmen over (vooral) de dood van Hans van Mierlo haal ik een citaat van haar, dat ik jullie ter mijmering voorleg. Ik ga daarvoor naar bladzijde 234 van het boek: “Alcoholisme heeft niets te maken met het aantal glazen dat iemand drinkt. Een alcoholist definieer je door zijn verlangen. Een alcoholist drinkt om dronken te worden.”

Laat ik eens iets leuks vertellen over de donderdagmiddag. Trudie en ik hadden op mijn verzoek afgesproken met Noé en Lorena om te gaan lunchen bij Casa Carmelo. Zag ze die twee Canarische vrienden van mij, eentje (Noé) net terug uit Goa in India, ook eens een keer. En inderdaad, wij zaten maar net aan onze aperitief daar of ze kwamen eraan om ons overenthousiast te begroeten, mij als habitué en Trudie als nieuw verworven amiga holandesa. Wat eet je in het beste vleesresaurant, zo niet van heel Las Palmas, dan toch wel van dit deel van de stad? We begonnen maar eens met de drank: bier, rode wijn en spa, en de bekende broodjes met sausjes. Daarna kwam een grote, salade op tafel om de gezondheid in ere te houden. Om te vervolgen met grote biefstukken voor mijn compagnons en een stuk lam voor mezelf. De “cordero” was van hier, maar de “churrasco” net als de ober uit Argentinië, Toen Lorena hem vertelde dat ze ook Argentijns was en ze vervolgens allebei uit Buenos Aires bleken te zijn, hadden Trudie, Noé en ik geen kind meer aan haar. Met haar “camarero” nam ze het leven in hun geboortestad tot in detail door.
Het is een wonder, maar we kregen alle vier ons hoofdgerecht helemaal op. Daarna begon het natafelen, “la sobremesa”, onder het genot van wodkacaramel van de zaak. Ruim een halve fles Sobieski uit Polen kwam op tafel en bleef daar voor ons staan om bij te schenken. Een geslaagde middag!
Voor het toetje, koffie en taart, nodigden Noé en Lorena ons uit om ons te verplaatsen naar Mad Bread, een nieuw etablissement ietsje verderop aan de boulevard. Daar werden we bovendien getrakteerd op Noé’s vader die op Las Canteras voorbijkwam en naar binnen gehaald werd. Hij lijkt sprekend op Noé, heeft ook hetzelfde sympathieke voorkomen. Pas om bijna 6 uur waren Trudie en ik weer terug in de flat. Mijn “novia” verklaarde vervolgens dat het op het balkonnetje nogal waaide (hoe zo?) en viel prompt op het bed in slaap. Is dat nou wat de mensen hier verstaan onder een siësta?

Aan tafel moest Trudie uiteraard vertellen over haar geocaching. Het is denk ik oorspronkelijk een Engelstalig woord; het Engelse cache, betekent verbergen en ook een geheime opslagplaats. Trudie vroeg aan Lorena en Noé hoe geocaching in het Spaans heet. Eerst kwam het tweetal aanzetten met “busqueda del tesoro”, zonder een R achter de T, maar dat is mij teveel een omschrijving. Toen werd het woord “yincana” bedacht, maar in hoeverre dat ook klopte, wisten ze niet. Ik heb het opgezocht in mijn woordenboek. Het had kunnen staan tussen “yihad”, jullie welbekend, en “yira”, tippelaarster, maar daar staat het niet.
¡Yincana! Het is aan mij niet echt besteed, hoewel ik afgelopen vrijdag Trudie wel het halve eiland ben afgereisd per autootje om een paar caches te vinden; in Agaete en Puerto de Mogan. Ieder zijn meug, zal ik maar zeggen. Zo lang als ik een leesboek bij de hand heb, mag ze best op zijn tijd door de oerwouden lopen.

Groente- en fruitwinkels heb je hier de laatste jaren in overmaat. Mn probeert de grote winst van concerns zoals De Spar, HiperDino en El Corte Inglés af te romen door hetzelfde product voor een lagere prijs aan klanten aan te bieden. Soms kom je dan groentesoorten of soorten fruit tegen, waarmee wij in Nederland niet bekend zijn.
Met Trudie liep ik woensdag over de Tomás Miller naar de Mercado Central en toen zagen we in zo’n winkel, hier altijd helemaal open naar de straat toe, kakis liggen. Ze zien uit als grote tomaten, hebben wel een iets strakker vel. En allebei hadden we geen flauw idee hoe ze smaakten. De dame in de winkel kon het ons niet goed uitleggen en dus namen we er een mee om thuis te proeven.
Bij het woord “kaki” verwijst mijn woordenboek naar “caqui”, omdat het woorden met een K nauwelijks kent. Waarvoor staat “caqui”? De gangbare betekenis is de kleur, grauwgeel, en de katoenen textielstof kaki. Is het woord in oorsprong afkomstig van de kakiboom? Die boom heeft ook een vrucht en daar moet ik zijn: de kakivrucht ofwel de Chinese/Japanse dadelpruim. We hebben hem geprobeerd en de smaak heeft inderdaad wel iets van een pruim. Best lekker, onder ons gezegd!

In de buurt van El Corte Inglés kom je meer dan elders bedelaars tegen, mensen die met een bord voor zich hopen dat ze van voorbijgangers geld krijgen. Ik doe dat maar hoogst zelden, op de grond zittende niksdoeners fourneren. Vlak bij de Mercado Central zat een jongeman werkeloos te zijn met een bord: “sin techo”, dakloze. En toen dacht ik niet: laat ik die eens een leuke dag bezorgen, maar wel: welke woorden rijmen op “techo”? Het moesten wel echte rijmwoorden zijn. Woorden als “leche”, melk, en “Checo”, Tsjech, vielen af. Daarbij moesten het er niet teveel worden, dus mochten alleen woorden van twee lettergrepen meedoen. Woorden als “derecho”, recht, vielen eveneens af.
Ik kwam onderweg naar huis tot drie rijmwoorden, maar mijn Spaans-Nederlandse van Dale gaf er twee meer. Jullie mogen nu even nadenken, maar hier komen ze alle vijf al, als alternatief Spaans lesje.
Allereerst is er “fecho”, maar meestal zegt men “hecho”; de woorden betekenen allebei feit. Een voldongen feit (fait accompli) is hier een “hecho consumado”. Het staat als een paal boven water is Spanje “es un hecho indiscutable”. Dan komt van mijn vijftal er een die ik miste: “lecho”. Volgens mijn woordenboek staat dat allereerst voor ledikant. “Estar postrado en el lecho” is aan het ziekbed gekluisterd zijn. Volgens mij is het wel een ouderwets woord, dat “lecho”. Daarnaast kan het bodem betekenis, zoals in rivierbedding, “lecho de rio”, en zeebodem, “lecho de mar”. Gaan we naar het volgende waarvan ik eveneens onkundig was: “mecho”. Dat is Spaans voor (een stompje) kaars en een kandelaar. En dan is er nog het woord dat ik uiteraard als eerste in gedachte had: “pecho”. Ik heb iets met borsten, ik kan het niet helpen. Geef mij een “pecho opulento”, een volle boezem om naar te kijken en ik ben helemaal tevreden. Natuurlijk is de betekenis, borst, veel breder; “un pecho cóncavo” is een ingevallen borst en “a todo pecho” is uit volle borst. Zelfs overdrachetijk doet “pecho” zijn werk, zoals in zijn hart uitstorten, wat in het Spaans “abrir su pecho” is.

Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. “Lumbre de casa calienta y no abrasa.”, het vuur thuis verwarmt en gaat niet uit. Mijn klokje loopt aanhoudend een uur achter op dat van jullie en dat wil ik graag nog even zo houden. Ik ben niet iemand van de vier jaargetijden, de lente en de zomer zijn mij liever dan de herfst en de winter. Anders gezegd, ik zit hier prima in mijn zonnetje en zo lang als ik genoeg te lezen heb, hoef ik nog bepaald niet terug naar “Los Paises Bajos”. Voor mijn Maastrichtse pauze met carnaval heb ik nog vijf weken te gaan en pas dan moet het er maar weer eens van komen, eerder niet.
Ik wens jullie een prettige voorzetting van deze slappe winter en hoop met jullie dat je je dikke jas toch nog eens van de kapstok mag halen. Is Nederland aan het opwarmen door de overmaat aan knalpotten en al die spuitbusluchtjes? Hier zitten we nu in het interludium tussen de feestdagen en carnaval. We vullen het maar met onvolkomenheden als de Marathon Van Las Palmas, volgende week zondag, en de eerste uitprobeersels en testmatchen in achterafzaaltjes van de murga-groepen. Intussen is het in Maastricht nog twee weken voordat “ziene hoege hoeglöstigheid” van de Tempeleers eindelijk vanaf de Spilstraat de markt mag ronden om te zweren bij o.a. “’t nejkiske vaan vrouw Versjevee” dat hij Maastricht voor zal gaan “met die drei daog” (en de weken ervoor), al kost het hem “ziene leste dröppel blood”. Het ga jullie goed, mijn volgende brief komt a.s. vrijdag 24 januari en als dat niet lukt, de maandag erop. Of ik daarin een boek te bespreken heb, staat nog te bezien, want ik ben net begonnen in een boek van een hier uiterst populaire schrijver, een werk van maar liefst 1237 bladzijden. En daarmee is het op. Wie nog ogen in zijn hoofd heeft, tot ziens, de rest moet het zonder doen, hasta luego, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Wie verschillende boek in een week gelezen heeft, begint normaliter met de bespreking van het eerste en dat zal ik ook maar doen. Mijn eerste boek is er eentje van de Limburgse schrijfster Connie Palmen, geboren in 1955. Ze woont intussen al zo’n 40 jaar in Amsterdam, maar dat mag de pret niet drukken: eens uit Sint Odiliënberg, altijd uit Sint Odiliënberg. Toch. Inmiddels al weer de nodige tijd terug las ik haar verhaal over haar jaren met Ischa Meyer, “I.M.”, en ik vond het een echt goed boek, veel beter dan ik vooraf gedacht had. Enkele maanden terug was mijn e-reader goed voor “De Wetten”, haar debuut en ook dat was de moeite waard. En dan kan haar verhaal over de jaren met Hans van Mierlo, HVM zeg ik hier maar, niet ongelezen blijven. “Logboek van een onbarmhartig jaar”, 275 bladzijden, is uit 2011.
Omstandig legt Connie Palmen uit waarom ze het een logboek vindt en zeker geen roman. Haar boek is vooral een verslag van het jaar na de dood van HVM. Hun liefdesrelatie begon in 1999 en eindigde op 11 maart 2010 in het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis. In de anderhalve maand na zijn dood viel er voor haar niets te schrijven, maar vervolgens kwamen mondjesmaat de herinneringen en vooral de pijn na afloop op gang. Het boek begint op 29 april 2010 en eindigt (ongeveer) op 11 maart 2011.
Helaas ben ik persoonlijk meer in de herinneringen aan HVM geïnteresseerd: misschien al vanaf de oprichting in 1966 van D66 en de jaren van HVM als boegbeeld daarvan. Hij moet bij de oprichting ongeveer 35 jaar geweest zijn. Daarna komen zijn jaren als minister van Buitenlandse Zaken, minister van Defensie en minister van Staat en in het privé-vlak zijn chronisch wordende infectie met het hepatitis C-virus, uitmondend in een levertransplantatie in 2000. Ik had best wat meer over zijn privé-leven willen vernemen, zijn omgang met de kinderen Marie, Stagna en Olivier en met zijn vele vrienden, o.a. de Herenclub (o.a. Harry Mulisch en Marcel van Dam). Zelfs gaat het boek maar mondjesmaat over zijn zingen van “Un jour tu verras” op de vijftigste verjaardag van Connie in 2005, zijn heupoperatie in 2008 en hun prachtige trouwfeest in 2009, slechts vier maanden voor zijn dood. Boven alles staat het ziekbed van anderhalve maand en zijn overlijden, plus zoals gezegd de pijn van Connie in het jaar erna.
Voor de epidemiologen onder jullie: het vele jaren gebruik van immunosuppressiva na de levertransplantatie is er waarschijnlijk debet aan dat hij een non-Hodgkin lymfoom in de lever kreeg, dat hem teveel werd. Heel opvallend in het boek vind ik daarbij het aanhoudende doodgaan van vrienden en familieleden van HVM in dezelfde periode. Dat krijg je, roep ik vanaf de zijlijn, als je ver over de 70 bent.
Vind ik het boek net zo goed als bijv. “I.M.” van Connie Palmen? Nee, dit is m.i. ietsje minder, maar ik heb het wel in twee dagen uitgelezen. Connie Palmen, ze trekt toch aan me, ook met dit boek! Vanwege bovenstaande tekortkomingen, maar die zijn meer mijn schuld dan die van de schrijfster, is mijn recensiecijfer voor “Logboek van een onbarmhartig jaar “ niet heel hoog; Connie Palmen moet het doen met een 7, wel een volle 7. En ik zal toch eens een keer een echte biografie van HVM, Hans van Mierlo, gaan lezen.

Ruth Rendell is een thrillerschrijfster van wie je ieder jaar wel een boek wilt lezen. Ze is intussen over de 80, geloof ik, en bij mijn weten zit ze nog steeds niet achter de geraniums. Tien/elf jaar geleden was ze in ieder geval nog bij de pinken met een indrukwekkend verhaal uit Londen. Toen het verscheen, onder de titel “The Rottweiler”, kreeg het in het tijdschrift Red de vermelding: “In Rendell’s expert hands, you’ll want to keep reading until dawn – with the light on.” Trudie vond daarmee dat ik het moest lezen, wat ik de afgelopen dagen dus maar gedaan heb.
Veel in het boek speelt zich af in en rond Star Antiques, een winkel in de betere tweedehands spullen in de Star Street in de wijk Paddington. Eigenares van de winkel is de 55 jarige Inez met als hulpje Zeinab. Hoewel Inez daarvan niet op de hoogte is, is Zeinab getrouwd met Algy, heeft twee kinderen en een moeder, Reem, die alles van uitkeringen afweet. Vanuit de winkel houdt Zeinab er als extraatje twee verloofden op na, Rowly en Morton, die haar allebei paaien met cadeautjes. Vooral rijkaard Morton is uiterst gul met zijn dure sieraden. In de woning boven de winkel woont Inez zelf op een hoog, die op twee hoog is gesplitst in die van Will en van de Russische Ludmila met haar klassieke muziek en haar spraakzame vriend Freddy. Will is onderontwikkeld, om het eens netjes te zeggen, maar hij krijgt externe steun van zijn tante Becky, een vrouw met een drank- en een mannenprobleem. Boven de woningen van Will en van Ludmila is de grote dakwoning van Jeremy, een computerman, die vooral van zijn moeder houdt, en ook nog een andere woning heeft onder zijn eigen naam Alexander.
Zijn jullie daarmee voldoende bijgepraat over Star Antiques, dan mag ik nu naar bijv. de buren: juweliertje Khoury en inbreker Anwar (en diens vrienden). En laten we de werkbaas van Will, Keith, niet vergeten en diens zusje Kim, plus Becky’s nieuwe vriend James? Terzijde, Will gaat op zoek naar een schat, nadat hij de film “The treasure of Sixth Avenue” gezien heeft. En Inez kijkt ’s avonds naar de politieserie met haar overleden man Martin in de hoofdrol. Staat alles nu op zijn plaats? Dan is het eindelijk tijd voor een vijftal moorden, steeds meisjes met een bepaald parfum op. In volgorde gaat het om Gaynor, Nicole, Rebecca, Caroline en Jacky. De moordenaar wurgt ze en neemt steeds een kleinigheid mee om thuis om daar te koesteren (zoals een zakhorloge en een paar oorringen). De pers noemt de moordenaar al snel “The Rottweiler” (ten onrechte) en de politie, in de persoon van o.a. Crippen, Osnabrook, Zulueta en Jones, gaat naarstig op zoek naar de dader. Tegelijkertijd besluiten Anwar en zijn vrienden om de woningen van Star Antiques leeg te halen. Wordt de moordenaar ontdekt en opgepakt?
Ruth Rendell is met haar boek, ruim 400 bladzijden, in ieder geval goed voor de nodige glimlachjes bij mij. Er valt met de diverse personen het nodige te gniffelen. Echter, spannend is anders. Ik heb bij het lezen van “The Rottweiler” niet voortdurend zitten denken: wie zou het gedaan hebben of zou de politie nu doorhebben dat X de moordenaar is? Een leuk boek is en blijft het, dit zoveelste werk van Ruth Rendell, maar de zenuwen gierden me bij het lezen niet door mijn keel. Dat kost bij een thriller punten, weten jullie, en dus kom ik niet verder als een 7½ als recensiecijfer. Ruth Rendell is nog niet van me af, ik heb in Maastricht nog een Barbara Vine liggen (RR onder schuilnaam) en die ga ik t.z.t. zeker proberen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten