dinsdag 7 januari 2014

Weblogbrief 9.13, 7 januari 2014

Weblogbrief 9.13, vrijdag 10 januari 2014

Queridos interesados, beste belangstellenden, met een beetje “foetele” (een Maastrichts woord, onvertaalbaar) is dit alweer mijn tweede brief van 2014, nummertje 9.13. Jullie mogen hem pas gaan lezen, nadat je nummertje 12, die ik ook vandaag pas kon versturen, in ieder geval vluchtig hebt doorgenomen.
Deze brief, niet a te lang, staat vooral in het teken van de wijzen uit het oosten, ons equivalent van sinterklaas en “Zie de maan schijnt dor de bomen”, met hier twee klazen en één piet. Gedrieën zijn ze afgelopen zondagmiddag in de stad aangekomen, wel ieder met hun eigen stoomboot. En gisteren is het illustere drietal, los Reyes Magos, weer huiswaarts gegaan. Het preklinische gebouw van de medische faculteit is weer open, dus laat hem maar komen, mijn weblogbrief 9.13.

Ik ben een aantal keren voor mijn werk in Schotland geweest, met Jos Kleijnen o.a. in Glasgow om een bekende homeopaat aan de tand te voelen, maar ook solo in de hoofdstad Edinburgh (spreek uit: Eddinboro). Ik kan me nog herinneren dat ik daar aan Princess Street de laatste Pink Floyd plaat kocht, “Division Bells”, die toen net uit was. En mij staat ook nog een sticker bij, die ik daar kocht, met het opschrift: “Keep clean. Throw your rubbish into England.” Zo diep zit kennelijk de onrust, de haat bij de Schotten, als ze het over hun benedenburen uit Engeland hebben.
In mijn zoveelste Ian Rankin boek, zie verder beneden, geeft detective inspector John Rebus een rake opsomming van de vele popartiesten uit Schotland. Ik leerde bij, want wist niet dat Frankie Miller daar ook bij hoorde. Ik had hem een verdieping lager, in Engeland gesitueerd (en verwar hem asjeblieft niet met zanger Frankie Miller uit Texas). Hij heeft wel het rauwe accent. Is dat een beetje een handelsmerk van de Schotten?
Hoe dan ook, ik bombardeer Schotse Frankie Miller uit het niets tot muzikant van de week. Hij is van 1949, uit Glasgow, en met mij heeft hij gemeen dat hij op vrij jonge leeftijd, hij was 45 jaar, een beroerte kreeg. Niettemin, ik begrijp van Allmusic dat hij toen en later nog steeds niet is gaan hemelen.
De man heeft een veertiental originele cd’s gemaakt, maar ik heb er maar een, “Full house” uit 1977, en die ook nog maar gedeeltelijk. Daarnaast heb ik wel twee compilaties van hem: “Love letters” uit 1996 en “The Very Best Of Frankie Miller” uit 1997 en dus valt er toch wat te draaien. Zijn beste nummers vind ik “Darlin” uit 1978, dat het jaar erop een echte hit werd. Enkele andere opvallende nummers vind ik (alfabetisch): “I can’t change it”, “Just like Tom Thump’s blues”, “Let the candlelight shine”, “Love letters”, Searchin’”, “Tears” en “The devil gun”. Zijn stem lijkt op die van Joe Cocker (uit Sheffield in Noord-Engeland), alleen was en is de laatste natuurlijk een stuk succesrijker. En toch, met name dat “Darlin” is en blijft een kaskraker (Darlin, I’m feeling pretty lonesome, I’d call you on the phone (chum), but I don’t have a dime.) Ik moet er toch eens een pakkende Maastrichtse tekst opplakken en het nummer dan door Beppie Kraft laten zingen. Als dat geen succes wordt, weet ik het niet meer.

Voor een tweetal heb je in het Nederlands een heelrijtje woorden: paar, stel, span, duo, koppel, noem maar op. In het Spaans zeg je meestal “pareja”, maar ook andere woorden mogen: yunta, dúo, unos. Als ik maar met één artiest kom aanzetten, en die bevalt niet, zitten jullie zonder muziek. Voor de bedaarde lezers onder jullie heb ik er daarom nog een: Tony Joe White. De man is van 1943, uit het Amerikaanse Louisiana, en hij is misschien wel bekender als de schrijver van een aantal deuntjes dan als zanger. Bijv. was hij intensief betrokken bij de cd “Foreign affair” van Tina Turner uit 1989, waarvoor hij vier nummers schreef. Zijn eerste eigen plaat is van 1969 en daarna volgden er nog ongeveer 25. Ik heb “Lake Placid Blues” van hem, uit 1995, maar daar gaat het nu niet om. Ik neem jullie mee naar een verzamelcd uit 1993: “The Best Of Tony Joe White”, een compilatie van twintig van zijn beste nummers. Die ligt op mijn elektronische pick-up annex cd-speler.
Ik heb zitten denken of ik jullie blij kan maken met ze allemaal te noemen, maar ik vind de verzamelplaat er typisch een waarbij de kwaliteit steeds verder afneemt, naarmate ze verder wordt afgespeeld. Hier zijn de eerste vijf nummers:
01. Polk Salad Annie
02. Soul Francisco
03. Willie And Laura Mea Jones
04. Rainy Night In Georgia
05. Roosevelt And Ira Lee.
Daar moeten jullie het maar voor doen, hoewel bijv. “Old Man Willie” van Tony Joe White, liedje 8, dat qua melodie nogal op “Polk Salad Annie” lijkt, er ook best mee door kan. Uiteraard zijn “Rainy Night In Georgia” een uitschieter naar boven, maar persoonlijk prefereer ik de versie van Brook Benton; dat is voor mij echt een evergreen. Als het om nummers van Tony Joe White zelf gaat, kies ik met stip voor zijn “Polk Salad Annie”. (Kan iemand mij eens vertellen waar dat “Polk” voor staat?) Dat zie ik als zijn gimmick.
Het blijft iets raars hebben. Een heel rijtje nummers van een artiest vind je maar zo zo en dan ineens komt er een voorbij waar je van uit je bol dreigt te gaan.

Carlos, bij mij beneden, doet tegenwoordig niet alleen in koffie en andere drank, maar getuige allerlei opschriften op de gevel kun je er ook iets te eten krijgen. Ik bespeur tussen alle benamingen van gerechten die ik ken, er eentje dat mij vreemd is: morcón. Dat is een “dikke bloedworst” volgens mijn woordenboek. Als afgeleide kan het ook een vetzak van een man of een smeerpoets zijn. En wat is dan een morcona? Dat is een “mujer gorda” of mujer sucia”, een dikke of een smerige vrouw. Vrouwelijke bloedworst staat bij Carlos niet op het menu.
Om in eetstijl te blijven, sommigen van jullie, zoals Marcel en Marc, zijn gaandeweg liefhebbers geworden van lunchen bij “100 (cien) Montaditos”. Dat is een eetzaak in El Muelle, aan de haven, die gespecialiseerd is in allerlei kleine broodjes. Ze is overdag best populair en wonderwel heeft men onlangs zijn prijs verlaagd naar 50 cent per broodje.
Ik heb een nieuwtje. Aan de boulevard lopen zaken wel of niet, en zo nee, dan dient iets anders geprobeerd te worden. Bijv. het restaurant dat nu “Kitchen Lovers” heet, vlakbij het locale Paviljoen 3, is iedere avond haast leeg, als ik erlangs kom voor mijn wandelingetje. Potentiële bezoekers, die in de rij staan om een plaatsje te bemachtigen, vergeet het maar. Vlakbij mijn zitje aan Ferreras is ook zo’n zaak, waar echt al van alles geprobeerd is. Ik herinner me dat ik er wel eens met Trudie en Eva Braziliaans heb gegeten, alle soorten vlees aan het spit, in een groot gezelschap met mijn vroegere Spaanse leraar Paco. Tot voor kort was het een Italiaanse zaak, maar alweer zonder veel klandizie. Sinds onlangs is er nu een tweede (?) vestiging van 100 Montaditos, eveneens met broodjes van niks voor 50 cent. Is het een idee om Trudie eens te trakteren volgende week op een schoteltje “montaditos”?
(Onder ons, montado is eigenlijk “te paard” van het werkwoord “montar”, “bestijgen”. Hoe men erbij komt om een “kleine sandwich” ook zo te noemen, weet ik niet. Echter, als een “montado” al pietepeuterig is, is een “montadito” dat zeker. Zelfs een matige eter moet toch gauw rekenen met drie, vier “montaditos” voordat zijn of haar hongergevoel weg is.)

Zaterdag op het einde van de middag tufte ik weer eens naar Las Arenas, het winkelcentrum op het westelijke einde van Las Canteras bij het auditorium. Ik ga jullie niet vermoeien met mijn boodschappen doen in de Carrefour (maar “morro” is een mengsel van stukjes snuit in een rode saus, het lijkt wel ouderwetse “tête de veau”.). Op de onderste etage trok een kleine tentoonstelling mijn aandacht. In diverse vitrines waren Canarische muziekinstrumenten te bezichtigen en vooruit, daarnaast ook nog enkele bijpassende kledingstukken en grammofoonplaten, o.a. een oude E.P van Mary Sanchez. (Weten de jongeren onder jullie wel wat een E.P. is?) Bijv. een “tambur” en een “percusion” lagen er uitnodigend bij; het zijn typische Canarische slaginstrumenten. Zo’n “percusion” heeft wel iets van een grote tamboerijn, zo eentje die ik met carnaval wel eens met me meesleep aan een touw voor mijn borst. Uiteraard zag ik ook enkele “cháracas” (castagnetten, komt dat woord van “castañas”, kastanjes?) en stenen, schelpen, die ongeveer hetzelfde geluid maken. Mijn oog werd echter vooral getrokken door de diverse minigitaren van de Canarische eilanden, de “timples”. Sommige met vier snaren, andere met vijf, en allemaal behoorlijk klein. En tussen de diverse “timples” lag zowaar een “timplillo”, een mini-mini-gitaar. Als ik die nou eens zou kunnen stelen en thuis aan de muur hangen... Terzijde, weten jullie wat een tenderete is? Dat is Spaans voor een marktkraampje. In een kraampje beneden in de hal van Las Arenas zag ik overheerlijke regionale oude kaas liggen.
Op de terugweg naar mijn huisje was ik getuige van (een stuk van) een prima optreden van een Canarische popgroep vlakbij de woning van Noé. Het speelde zich af voor café NYC Taxi, waar iedere zaterdagavond wel wat te doen is. Een mollige zangeres, drie jongens met gitaren en een drummer speelden de Canarische sterren (sterretjes) van de hemel en heel de meute voor de zaak sloot zich bij het leven aan. Kennelijk is er op de wereld meer muziek dan van mensen als Frankie Miller en Tony Joe White.

Zal ik dan toch iets over “Melchor, Gaspar y Baltazar” vertellen? Ze kwamen zondagavond weer voorbij in de bekende kleuren rood, blauw en groen, maar het duurde even. Om zes uur passeerde de cabalgata Santa Catalina, waar ik stond tussen weet ik hoeveel mensen, vele rijen dik, met de kleintjes in vooruitgeschoven positie. Dit jaar werd er geen snoep uitgedeeld of van de wagens gegooid; hoort dat bij de bezuiniging? Er kwamen achter elkaar elf vrachtwagens voorbij, met daarop steeds vooral kinderen in carnavalskleding. Ik ga ze niet allemaal voor jullie opsommen. De leukste vond ik nummertje 2: Arca de Noé (maar is dat. omdat ik met Noé bevriend ben?), nummertje 9: Deporte Español, Crisis1-España2, ¡¡Podemos!!, Wij kunnen het!, en nummertje 11, een grote arreslee van HiperDino met de bekende beesten op de bok. Na twintig minuten waren de wagens voorbij en viel een gat, een goot gat mag ik wel zeggen. Het leek wel of ik naar de carnavalsoptocht in Maastricht aan het kijken was, met zijn “loker”. Vijftien minuten niks en toen kwamen pas de drie koningen op hun dromedarissen aangekacheld. Het waren dezelfde koppen als in eerdere jaren, maar het blijft een mooi gezicht.

Zoals ieder jaar is de dag van 6 januari er een dat de Canarische kinderen met hun nieuw verworven speelgoed de boulevard hier onveilig mogen maken. Als ik laat in de middag mijn tour de force maak, kom ik – zo hoort het ook – om in de autopetten in enkele varianten, driewielers en fietsjes, al dan niet met extra wieltjes eraan vast. (Autopetten, dat is er zo een als bijdehanter. Het bijvoeglijk naamwoord bijdehand is met een D, het zelfstandig naamwoord autoped ook, maar de vergrotende trap van bijdehand is met een T en dat is m.i. ook het geval met het meervoud en werkwoord van autoped. Mijn woordenboek doet net of “autopetten” niet bestaat, maar zo zijn we niet getrouwd.) Terwijl de kleintjes hun kunsten vertonen, kijken de “padres y abuelos” evenals ondergetekende enthousiast toe.

En dan zie ik op een bankje een oma zitten die haar breipinnen in de aanslag heeft en al aardig gevorderd is met wat (waarschijnlijk) een zwarte sjaal moet worden. Ze zit er helemaal in haar eentje, wel met een plastic zak naast zich, waar ongetwijfeld de knot breiwol in verstopt zit. Het is een tafereel waar ik jullie graag deelgenoot van maak. Waar vind je ze nog, oma’s die aan het breien zijn? (Hoewel, Trudie kan op zijn tijd de pennen ook best hanteren.)

Heeft er nog iemand zitten nadenken over een Spaans rijmwoord op “próspero”? Mijn beste gok is “Bósforo”, de Bosporus, maar echt mooi vind ik het rijmwoord niet. Het is te weinig om een limerick van te maken. Er was eens een man aan de Bósforo... Wie heeft nog een ander woord, eentje waar ik maar niet op kan komen? (Voor de zoveelste keer hoop ik nog eens een Spaans rijmwoordenboek te bemachtigen. Een eerdere poging, met de hulp van Noé, is destijds gestrand. Maar wie weet, ligt het aanstaande zondag zo maar voor een halve euro op de rommelmarkt hier.)
Deze brief is beperkt en laat ik dat dan maar ook doen met mijn Spaans lesje. Wie van jullie weet een rijmwoord op het Spaanse woord voor koningen, “reyes”? Als je er niet uitkomt, mag je voor één keer uitwijken naar het Nederlands: koningen, dat is niet zo moeilijk om op te rijmen, of naar het Maastrichtse keuninge. Doe je best.

Het zit er weer op. Ik heb wel eens langere brieven geschreven, zie “zum Beispiel” de vorige, maar deze Driekoningenbrief is toch ook niet mis. Erger nog, ik beloof jullie er voor vrijdagmiddag nog een, omdat er daarna een week lang weinig van komt met Trudie in mijn nabijheid. Ik kan alleen maar hopen dat ik de komende dagen genoeg inspiratie heb om jullie te bedienen.
Voor nu, het lijkt me nog te vroeg om de carnavalskist al van de zolder te halen. En zo lauw weer als de laatste weken, dat is niks voor Nederland, het hoort daar nu te vriezen, ijskoud te zijn, te sneeuwen. Dus kruip maar eens gezellig bij elkaar aan de centrale verwarming en lees eens goed boek. Misschien dat mijn boekenbijlage van deze week en van de afgelopen twee maanden nog voor een paar aardige tips kunnen zorgen.
Ik wens het jullie, de dagen gaan weer lengen. Tot vrijdag, hasta viernes, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Wat vind ik het prettig dat ik nog net twee boeken heb kunnen uitlezen, in wat is het vier dagen. Het eerste van de “pareja” (zie boven) is een van de laatste van Adriaan van Dis, iemand van mijn leeftijd. Van hem heb ik in Maastricht een hele serie boeken, meer dan tien, maar de allerlaatste niet. Gelukkig kan ik zijn nieuwste over Zuid-Afrika eenvoudig van een e-lijst downloaden naar mijn e-reader: Tikkop uit 2010, 177 bladzijden dun.
Marten is in de jaren zeventig een enigszins alternatieve Nederlander, die in Parijs gaat wonen en daar in contact komt met het Zuid-Afrikaanse verzet. Hij wordt actief in de Fraternité, tussen mensen die elkaar ontmoeten in boekhandel Présence Africaine. In die tijd trekt hij op met twee jonge Zuid-Afrikanen, de wispelturige Catherine en medisch student Douglas. Hij gaat een keer op bezoek in het Kaapgebied, o.a. om daar brieven van het verzet op hun plek te brengen. Uit die tijd stamt ook zijn bezoek aan de wijnhoeve van de ouders van Douglas (Treghardt), die bevriend zijn met de ouders van Catherine. Die Catherine draait vlak daarop voor vijf jaar de bak in.
Nu, 38 jaar later en lang na het einde van de apartheid, gaat Marten, onder zijn echte naam Mulder, op bezoek bij dezelfde Douglas in Zuid-Afrika. Het blijkt dat er in het plaatsje aan de Kaap nog steeds sprake is van een blanke bovenklasse, terwijl de zwarte vissers onder veel slechtere omstandigheden in het onderdorp wonen. Echter, ze zijn bepaald niet langer gediend van blanke overheersing. FOK OF staat op het hek van het huis van Douglas en zijn vrouw Sarah. Er komen allerlei zwarten op bezoek, zoals Winston, de sleutelman, Charmein die oesters verkoopt en de prostituée speelt, en vooral haar tienerzoon Hendrik, een tikkop op roze gympjes. Tik is crystal meth, superspeed, waaraan hij langzaam onderdoor gaat. Na een storm, regen en modderbui blijkt dat Mulder wel een prima buurvrouw heeft, Stienie, ex-verpleegster, die blij is iets voor de mensen te kunnen doen. Charmein gaat met gebroken benen het ziekenhuis in. Als Hendrik wordt gevonden, onder de drugs, moet hij bij Douglas en Mulder gaan afkicken. Zijn muziekstijl verandert door de laptop van Mulder van rap in reggae, daarna punk en tenslotte postpunk. Of Hendrik het redt, staat te bezien.
En passant krijg ik hele rijen Zuid-Afrikaanse woordjes mee: bokkies, ’n druk, perlemoen, skollies, vonkelwyn, etc. Maar wat vind ik van het boek? De foto op de kaft is heel goed gekozen en het steeds terugkerende tekeningetje van een visje ook. Het boek heeft ook best een mooi onderwerp, maar of ik er weg van ben, dat lijkt me iets te veel van het goede. Het is aardig, best aardig, maar niet geweldig, vind ik. Als ik een rapportcijfer moet geven, kom ik op een 6½, vooruit een 7-, maar meer kan en wil ik er niet van maken.

Ik heb jullie een tweede boek beloofd en als je iets belooft, moet je het ook doen, Hier is mijn recensie van het zoveelste boek van Ian Rankin, de thrillerschrijver uit Edinburgh, die met de wederwaardigheden van politiemensen John Rebus en Siobhan (Shiv-awn) Clarke intussen multimiljonair moet zijn. Wie kent hem niet? Deze keer vraag ik jullie aandacht voor “A Question Of Blood” uit 2003, waarvoor hij een jaar later een Edgar kreeg, als beste Mystery Writer van het jaar in de VS.
In het boek spelen twee zaken. De eerste betreft de moord op twee schooljongens en de verwonding van een derde, met voormalige SAS-man Lee Herdman als dader. Het gebeurt op een middelbare school, Port Edgar Academy, waarna Lee zichzelf ook nog eens voor zijn kop schiet. Wat is het motief? Van de twee vermoorde jongens blijkt er een, Derek, de zoon te zijn van een neef van John Rebus en daarmee komt tevens een klein stukje familiegeschiedenis boven de tafel. De andere, Tony, is de zoon van een effectenmakelaar, en net als Derek is hij nogal fanatiek met het leger bezig, loopt zelfs als soldaat gekleed door het gebouw. De derde, James, is de zoon van een uiterst fanatieke MSP, Member of Scottish Parliament, Jack Bell, die niet weet hoe snel hij de pers daarna moet opzoeken om de politie onderuit te halen. Er zijn nog diverse andere namen te noemen, zoals van politiebaas Gill Templer, Teri Cotter met haar zwarte outfit en webcam (en haar moeder Charlotte), de nodige ingevlogen politiemensen van elders en journalist Steve Holly. En laat ik Donald Brimson met zijn vliegtuigjes niet vergeten, broer en zus Rod & Rachel en SAS-man Robert Niles, die net zijn vrouw heeft vermoord.
De tweede zaak is niet helemaal los te zien van de eerste. Nu gaat het om de moord op Martin Fairstone, hij komt in een brand om, waarvan John Rebus met de brandwonden aan zijn banden wordt verdacht. Gedurende een groot deel van het verhaal is John zelfs om die reden geschorst als politieman. In verband met Fairstone’s dood voeg ik o.a. Peacock Johnson, Evil Bob en de Lost Boys aan het namenlijstje toe. Hoe redt de onverwoestbare John Rebus, die NB op de avond van de moord als laatste bij Fairstone thuis gezien zou zijn, zich er deze keer uit?
Pas na 440 bladzijden mag ik het boek terzijde leggen en dan zijn er de nodige mensen dood. Ik heb dan een heel spannend boek achter mijn kiezen, zeker weten, en met een aparte afloop. Daarbij valt er ook best wel wat te gniffelen, soms zelfs te lachen, vooral met de dialogen tussen Siobhan en John. (Als ik nog eens een naam voor een meisje moest bedenken, komt de naam Shiv zeker in aanmerking.) Ian Rankin verrast me steeds weer, ook met dit boek, en dan kan een mooi cijfer niet uitblijven. Voor “A Question Of Blood” bedeel ik hem met een 8½ met de toevoeging dat ik de rest van zijn nog ongelezen boeken maar eens met enige voortang moet gaan afwerken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten