dinsdag 14 januari 2014

Weblogbrief 9.15, 14 januari 2014

Weblogbrief 9.15, 14 januari 2014

Ilustres tios, doorluchtige vrienden, hebben jullie net de klap verwerkt dat ik pas weer de 20ste met een nieuwe brief op de proppen kom, en dan blijk ik ineens vandaag een busgaatje te hebben. Trudie is vanmorgen om half 10 naar het zuiden, Maspalomas vertrokken om daar achter geocashes aan te gaan, eerst in de buurt van San Agustín en vervolgens rond de “faro”. Dus heb ik de hele dag vrij en kan vanochtend deze brief afmaken en hem vanmiddag op de faculteit versturen: de tussenstand van haar bezoekweek.
Mijn “novia” is zaterdagmiddag, zelfs een half uurtje te vroeg, geland op het vliegveld hier en is vervolgens met bus 91 (mij niet bekend) en stadsbus 12 naar Santa Catalina gegaan. Ik kwam haar tegen, ik op weg naar het busstation, toen ze net wou gaan zitten op het terras van Café Santa Catalina. Haar tas werd thuis neergezet en toen moest ik met haar al de hele boulevard af naar rechts. Op het eind, bij El Carrito De Rita, zaten we aan een drankje, waarna we wel nog door moesten naar El Confital, zie mijn vorige brief, om daar een cache op te rapen. (Ik mocht daar op een bank gaan zitten, terwijl ze ergens tussen de stenen beneden zo lang tuurde tot ze hem gevonden had.) Daarna was thuis mijn makreelsoep aan de beurt. Ik vind die nog steeds uit de kunst, maar Trudie blijkt toch een voorkeur voor de gehaktvariant te hebben. Jammer, Ton, dan zal ik hem in mei maar niet voor je maken!
Zondagmorgen was het Trudie’s tijd voor een uurtje strand en daarna werd ik verondersteld mee te gaan naar de rommelmarkt, “el rastro”, om daar een portemonneetje voor 5 euro te bemachtigen plus een “Sevilla-kleidsje” voor de klerenmand van Renske & Anoek. Tussen de middag aten we haar kakelvers brood van de Duitse bakkerij Zipf, dat een tentje op de markt heeft. (Mag je dat wel zeggen: kakelvers, als het niet om eieren gaat?) Verfrist ging ze toen monter terug naar de “playa” voor een tweede laagje bruin op haar huid.
Afgelopen zaterdagavond was ik gebeld door vrienden van Harry & Greetje, te weten Puck en Egmond uit Oegstgeest. Via H&G hadden ze mijn Spaans telefoonnummer gekregen en wat ik vond van gezamenlijk eten op zondagavond. Het werd, met zijn vieren, restaurant TIPICO ESPAÑOL hier aan de boulevard. We werden heel aardig van drank en spijs voorzien, maar ik vond de bediening wederom aan de plakkerige kant. Het zijn leuke mensen, Puck & Egmond. Puck is een en al spontaniteit en Egmond, een voormalige admiraal, weet mij aardig in een hoek te drijven, als ik bijv. mijn afkeer van het koningshuis ventileer. Zijn ideeën over godsdienst en over de diverse koloniën zijn evenmin de mijne, maar hij weet het wel te brengen, dat moet ik hem nageven.

Maandagmorgen, maar nee, laat ik eerst wat muziek opzetten, anders wordt het wellicht een saaie bedoeling. Van Rocky kreeg ik in oktober een aparte vierdubbel-cd, ik bedoel vier cd’s, met dezelfde soort muziek: CAJUN: RARE AND AUTHENTIC, uit het gebied rond het Amerikaanse New Orleans. Bij elkaar is het 4½ uur muzikaal aanpoten, bijna 100 nummers. De uitgave is van 2008, maar de nummers zijn allemaal uit de periode 1928-1939. Er staat een heel rijtje artiesten op de rol; hier zijn de artiesten die ik minstens vijf keer heb aangetroffen:
Hackberry Ramblers
Armédé Ardoin
Jolly Boys Of Lafayette>BR> Louisiana Rounders
Joe Falcon
Guidry Brothers
Bij elkaar zijn alleen deze zes al goed voor ruim de helft van de nummers. Had ik misschien beter artiesten kunnen noemen die sporadisch op de albums staan? Zijn bijv. de Rockberry Ramblers, Armédé Ardoin en de Jolly Boys Of Lafayatte er meer voor de vulling of zijn dat nou juist de sterren van de cajun? Hoe dan ook, het is op de cd’s vooral accordeonmuziek met geregeld ook andere instrumenten, en uiteraard zang, dat de klok slaat. (Wisten jullie dat accordeon in het Engels met een i is, accordion?). Daarbij is de zang op de diverse nummers bij Cajun net zo vaak een soort Frans als Amerikaans. Ik beperk me hier tot drie voorbeelden van liedjes van bovenstaande drie artiesten: “Don’t ever trust a friend” (Rockberry Ramblers) resp. “Les blues de la prison” (Armédé Ardoin) en “Tant que tu est avec moi” (Jolly Boys Of Lafayette). Aparte muziek vind ik het, die cajun, maar of ik hem nog vaak hierna ga draaien, weet ik zo net nog niet.

Gaan we terug naar mijn maandag, nu met het Frans-Amerikaanse equivalent van “Es Sjeng späölt op de moneka” op de achtergrond. Trudie en ik liepen ’s ochtends op de boulevard, arm in arm, om boodschappen te gaan doen. Ze had haar zinnen gezet op zalm voor het avondeten, dus ging het op naar de markt van La Puntilla en ook nog de HiperDino daar in de buurt om proviand in te slaan. Bij het toeristenbureau vroeg ik waarom Las Palmas afgekort wordt tot LPA, met een A; was dat vanwege het vliegveld; Las Palmas Aeropuerto? De oplossing is nog eenvoudiger: de A is gewoon de tweede letter van Palmas. Na het “kemissies” doen mocht ik naar mijn balkon, terwijl Trudie haar geocache van de diverse metalen beelden van Las Canteras afrondde met tussendoor een winkelbezoekje aan Las Arenas.
Om half twee zaten we aan de lunch en daarop ging Trudie monter naar het strand met het John LeCarré-boek dat ik haar zondag aangeraden had om te lezen. “Een broze waarheid”. ’s Avonds werd thuis twee kilo zuurvlees klaargemaakt en wie moest de bijbehorende uien snijden? Ikke! Trudie was ongeveer tegelijkertijd met het zuurvlees maken doende om zalm, broccoli en rijst om te bouwen tot een warme maaltijd. Toen die op tafel stond en ook nog verwerkt was, was het al over 9 uur. We mochten nog even in onze boeken lezen en daarna was het bedtijd.
Nu, dinsdagochtend zit ze in de bus naar Playa Del Inglés en leg ik de laatste hand aan deze brief. Mijn tweede boek, zie beneden, heb ik net uitgelezen, dus dat kan nog mooi mee. Aan het werk, ¡A trabajar!

“And now for something completely different.”, op zijn Monty Pyton’s. De stadsbussen hier hebben een nieuwe manier van adverteren en ik vraag me af of die ook in Nederland al wordt toegepast. Op de zijkant van de bussen staan nu allerlei al dan niet goedbedoelde adviezen, ook op de ramen, maar zodanig dat je binnen in de bus gewoon naar buiten kunt kijken zonder ze te bespeuren. Van in de bus is niets opvallends te bespeuren. Is dat niet een aardige manier om eventueel reclamegeld op te strijken zonder dat de passagiers er last van hebben? Ik zit in bus 1 aan een raam, waarop aan de buitenkant met grote letters staat: HAZLE VISIBLE, zorg dat je goed zichtbaar bent, een blauw vlak met witte letters. Dat is dus niet voor mij bedoeld, maar voor de auto’s die naast de bus rijden. Ik zie het pas goed, nadat ik de bus verlaten heb.
Wisten jullie dat “visible” behalve zichtbaar ook voor toonbaar staat? Ik geef een voorbeeld. De bel gaat in de vroege morgen en voor de deur staat een “cartero” van de “correos” met een pakje. Dan doe je, voordat je hem te woord staat, wel even je kamerjas goed dicht, zorg je dat je “visible” bent.

In mijn boek van George Pelecanos (zie beneden) komt aan de orde dat je bij radiostemmen soms, wat zeg ik: vaak, een helemaal verkeerd gezicht voor je hebt. Als je de persoon dan vervolgens in het echt of op de televisie ziet, schrik je je plaatsvervangend een hoedje. Lang geleden was er op de radio een programma van Kees Schilperoort dat “kent u het geluid?” of zo heette. Ik mocht er graag naar luisteren. Pas toen ik de man vervolgens in een talkshow zag, had ik pas door hoe kogelrond hij was. (Wisten jullie trouwens dat hij een keer in het ziekenhuis beland is op nieuwjaarsnacht, toen hij met zijn sigaar een rotje aanstak en vervolgens de sigaar weggooide en het rotje in zijn mond stak? Dan verandert je stem geheid nog weer eens.)
Ik ben iemand die graag eens de luistervink speelt, voor zo ver me dat geven is in het Spaans, naar wat bij mij beneden op het terras van Carlos verteld wordt of wat iemand op straat bij mij in zijn mobieltje zit te toeteren. En dan is het van hetzelfde laken een pak; als ik vervolgens de persoon erbij zie, blijk ik er geregeld faliekant naast te zitten met mijn idee hoe hij of zij uitziet.
Een bijzonder voorbeeld betreft een hoertje dat hier in mijn autovrije straat ’s nachts wel eens mensen probeert te ronselen voor een kwartiertje of langer seks. Ik werd er vorige maand een keer wakker van en kon het toen niet laten. Ik haastte me naar het balkon, naast mijn bed, keek naar beneden en zag een m.i. uiterst fatsoenlijke zwarte vrouw staan, in een leren jasje (“chaqueta de piel”), broek (“pantalones”) en op naaldhakken (“tacones”), dat weer wel, die met verve de aandacht probeerde te trekken van een argeloze voorbijganger, op weg naar zijn slaapkamer. Ik heb het einde van haar aanmoedigende praatje niet afgewacht en ben weer subiet teruggekropen in mijn nog warme bedje.

Nou ik toch weer bezig ben over mijn straat, ik vind het interessant dat er banken staan, maar volgens mij hadden ze wel andersom moeten staan, met uitzicht op het middenstuk van de straat en niet op de stoep en winkels. Niettemin, er wordt binnen een paar dagen druk gebruik van gemaakt, zie ik vanaf mijn balkon. Voor mensen met etalagebenen (claudicatio intermittens) is het een uitkomst; hoeven ze niet steeds voor een foute etalage te blijven stilstaan, als ze nodig moeten pauzeren. Als patiënt ga je nu gewoon eventjes op een bank hier zitten, voordat je benen weer een stuk meekunnen.
Trouwnes, op de bank voor de deur van Dócil, ik moet nog wennen aan de nieuwe naam, zie ik zaterdagmiddag ook mijn vriend Negonzo zitten. Etalagebenen vanwege verstopte slagaders zie ik hem nog lang niet hebben. De eerdere eigenaar van de zaak is daarvoor te jong, daarbij mager en gespierd. Hij is in de zaak vervangen, of heeft zichzelf vervangen, door twee leuke dames en een heer van middelbare leeftijd. Volgens mij is de man zijn dikkere broer en een van de dames diens eega, maar in hoeverre dat klopt, weet ik niet. Hij, Negonzo, aait een voorbij komend hondje, het is en blijft een hondenvriend, en verdwijnt dan naar elders.

Mediamarkt is voor mij de winkelketen met verreweg de schreeuwlelijkste reclameborden. Ik zag er afgelopen week een met daarop de uitdrukking “Lo vamos a liar pardas”. Ik hoef het jullie niet verder uit te leggen: om een taal goed te kunnen volgen moet je een autochtoon zijn of ze op jonge leeftijd leren. “Liar” is vastbinden, maar waarvoor staat dat “pardas”? Ik heb geen idee en mijn woordenboeken bieden evenmin uitkomst. Een “pardal” is een mus (maar ik heb “gorrión” in mijn hoofd) en “pardo” is bruingrijs, maar “parda”? Dit lijkt me er een om aanstaande donderdagmiddag aan Noé en Lorena te vragen. Betekent “Lo vamos a liar parda” “we gaan de boel op stelten zetten”?

In mijn vriendenkring heb ik verschillende mensen zitten die een diploma “redden zwemmen” hebben. Voor Trudie en Susanne gaf het de mogelijkheid om als badmeesteres direct lid te worden van de zwemvereniging van het Jekerdal zonder eerst tien jaar of nog langer te hoeven wachten.
Hier in Las Palmas hebben we vandaag de dag ook een cursus reddend zwemmen, voor beginners, onder de naam: “primeros auxilios, salvamento y socorrismo acuático”. Zal ik daar een minilesje Spaans van brouwen? De cursus duurt 30 uur, 9 uur theorie en 21 uur praktijk, en kost 155 euri (om me voor het meervoud van euro bij Arno aan te sluiten). En daar gaan we: de “escuela de servicios sanitarios y sociales de Canarias” geeft in een annonce de volgende toelichting: “Dirigido a todas aquellas personas que desean aprender a identificar riesgos y prevenir accidentes. Ejercitar las técnicas y herramientas adecuadas para el rescate, salvamento y soporte vital básico en piscinas, instalaciones acuáticas, etc.”
Simpel, hè, het Spaans is met enige goede wil best te volgen. Dat etc. op het einde van de toelichting maakt mij een beetje huiverig, maar verder ziet het er redelijk uit. Voor meer informatie kunnen jullie bellen: 928117255, de aanmelding, althans het verzoek daartoe, “solicitud de inscripción”, gaat via www.essscan.es.
En daarmee is het weer op, supporters. Het was geen lange brief en jullie mogen nu weer met je Nederlandse bezigheden doorgaan. Wanneer mijn volgende eraan komt, is nog onzeker, maar ga maar uit van aanstaande maandag, eventueel dinsdag. En maak er geen potje van de komende dagen, tenminste als er geen dekseltje op past. Ik groet jullie vanuit het diepste van mijn hart, tot ziens maar weer, hasta luego, jullie penvriend, “amigo por carta” PaulK.

RINCÓN DE LIBROS

Mijn eerste boek van deze anderhalve week is er een van George P. Pelecanos, met een P., want het is uit de tijd dat hij nog dacht dat het zo moest (Olli S. Miettinen, George W. Bush, Willem O. Duys). Hij is geboren in 1957 en getogen in Washington DC. Intussen heeft hij ruim twintig boeken op zijn naam staan, waarvan “Nick’s Trip” uit 1993 een van de eerste is uit een serie van drie boeken rond Private Eye Nick Stefanos. Diens familie moge uit Griekenland afkomstig zijn, Nick is op en top een man van Washington, laat daar geen misverstand over bestaan.
In “Nick’s trip” is Nick behalve “black private dick” ook barkeeper in eetcafé The Spot. Daar zit hij, als hij aan het werk is, opgescheept met een handje vaste klanten. Het lijkt wel café de Poort, alleen heten ze hier Buddy, Bubba, Mel, Dave, Richard, Happy, Len en (Hollands!) Petra. Allereerst wordt Nick gevraagd door zijn vroegere vriendje Billy Goodrich om diens vrouw April op te sporen, die al een aantal dagen zoek is. Later blijkt dat Billy veel meer geïnteresseerd is in het geld dat ze van hem gestolen heeft dan in haar liefde. En wat heeft bijv. Joey DiGiordano met April uitgevreten en wat Tommie Crane? Met de hulp van o.a. keukenprins Russell evenals Darnell van het café en vaste klant Hendricks wordt de zaak tot zijn einde gebracht.
Er is nog een tweede raadsel. Nick’s vriend William Henry is vermoord en ook dat vraagt om opheldering. Het blijkt dat daar een klein netwerk van boeven achter zit: Bonanno, Frank en ex-cop Solaris, terwijl ook een politieman van nu bepaald niet vrijuit gaat. Hoe lost vooral Dan Boyle, ook van de politie, maar tevens vaste klant van The Spot, dit op samen met Nick Stefanos? Bevredigend? Ook dat staat allemaal in “Nick’s trip” te lezen.
Terzijde blijkt April een allergie te hebben voor druiven en van rum over haar nek te gaan. Ze kan alleen rum drinken uit Jamaica, maar dat doet ze bij leven en welzijn dan ook in overvloed. En Jackie, een lesbische vriendin van Nick, rust pas, als ze in verwachting is, waarvoor ze hem graag een avondje gebruikt. Dat vind ik een aardige zijstap, zeker als ongeveer tezelfdertijd Nick’s heterovriendin Lee de relatie met hem verbreekt!
Willen jullie als sluitstuk nog mijn privé-mening over “Nick’s trip”? Ik vind in alle oprechtheid dat George Pelecanos wel eens beter gepresteerd heeft. Misschien moest hij er met boeken als “Nick’s trip” nog inkomen, maar in dit “Sam Spade” verhaal zitten mij teveel zijlijntjes om de spanning erin te houden. Ik geef daarom geen hoog punt voor dit boek; met een 6½ vind ik het netjes betaald.

Op weg naar de Playa Chica kom ik geregeld langs een huis waar boeken op een lange tafel voor de deur liggen. Het gaat steevast om allerlei leesboeken in het Spaans, maar ook wel in andere talen. Eventueel geld dat je daarvoor in de plaats achterlaat, is bedoeld ter ondersteuning van de kerk van de Drie-eenheid”. Ik heb er vorig jaar al een kinderversie van Don Quijote buitgemaakt, met de nodige prachtige plaatjes. En wat zag ik er afgelopen week liggen, tussen weet ik hoeveel boeken van niks? Eentje in het Engels van Dick Francis, dat ik nog niet gelezen had: “Comeback” uit 1991. Dat snaai je dan schaamteloos mee, toch, en de afgelopen dagen heb ik de 400 bladzijden zitten lezen.
Hoofdpersoon is diplomaat Peter Darwin, geen familie van Charles Darwin, 32 jaar. Hij belandt in afwachting van zijn volgende post voor de overheid in de buurt van het Engelse Cheltenham. Te gast van dierenarts Ken McClure wordt hij geconfronteerd met een aantal paarden dat op de operatietafel of daaromtrent doodgaat. Als daar een brand in het dierenziekenhuis bijkomt met ook nog eens een (menselijke) dode, zijn de rapen gaar. Peter Darwin zoekt de zaak tot de bodem uit en betrekt daar zelfs allerlei oud leed bij. In de dierenpraktijk werken naast Ken als andere veterinairen Carey, Oliver. Lucy, Jay en Yvonne en als verpleegkundigen Belinda, de verloofde van Ken, en Scott. Later in het boek legt Scott ook nog eens het loodje. Bij de klanten kom ik namen tegen als Upjohn, Travers, Eaglewood, Lees, Nagrebb en Fitzwalter. En dan blijkt dat er ook nog een zaak van veel eerder speelt. Op het einde weten we niet alleen hoe de moorden op de paarden (en mensen) zijn uitgevoerd, maar ook wie ervoor verantwoordelijk is. Voor de details verwijs ik naar “Comeback”.
Of het niks is, ben ik en passant getuige van de maar matte liefde tussen Ken en Belinda, die voor mij niet in een huwelijksbootje hoeft uit te monden. Meer heb ik op met Peter Darwin, die eerst met Russet in de weer is, maar vooral gecharmeerd is van Annabel, de dochter van een Anglicaanse bisschop. Een aanstaand huwelijk tussen Peter en Annabel acht ik niet uitgesloten.
Dick Francis is steeds weer goed voor een acceptabele thriller. “Comeback” is daarop geen uitzondering. Het boek laat zich heel goed lezen, in beter Engels dan ik zelf voorhanden heb, en gaandeweg komt de nodige ellende boven de operatietafel. Echt spannend vind ik “Comeback” echter niet; het loopt als vanzelf naar zijn einde. Ik kan jullie het boek best aanraden om te lezen, zeker de dierenliefhebbers, maar heel geweldig is anders. Mijn recensiecijfer komt niet verder dan een 7, een ruime voldoende, maar ik vind: “Comeback” niet tot de top tien van Dick Francis behoren.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten