donderdag 25 april 2013

Weblogbrief 8.30, 25 april 2013

Weblogbrief 8.30, 25 april 2013

         ¡Hola! Mi círculo íntimo! Is het er toch weer van gekomen. Ik hoopte dat ik ook deze winter de dertig brieven zou kunnen volmaken, maar hopen is iets anders dan doen. Hier is hij, mijn drie keer tiende en (dat wel) laatste brief van mijn jaar 8 in Las Palmas de Gran Canaria. En de dunste van dit winterseizoen is het niet, ik heb me voor dit laatste schrijven aardig zitten uitsloven. En dat terwijl we hier een “calima” hebben, de hitte en stofwolk die komt overwaaien vanuit Afrika naar mijn eiland toe. De afgelopen dagen, eigenlijk vanaf zaterdag al, was het hier best warm, met overdag een temperatuur tot boven de 30 graden. Ik zit hier niet voor “de bok z’n kloete” voor de kust van de Sahara. Als ik de afgelopen dagen ’s ochtends vroeg op mijn thermometer keek, gaf hij al 25 graden aan. Etel die maandagmorgen voor het laatst deze winter kwam “pótse”, vond het maar niks, maar ondergetekende, van huis uit amfibie, want ik neem ongestoord de temperatuur van de omgeving aan, vond de afwisseling prima de luxe.

         Wat zal ik eens kiezen als mijn laatste muziek van deze winter? Er zijn zangers en zangeressen die zo vloeiend een liedje kunnen brengen dat je er alleen maar jaloers op kunt zijn. Voor wie namen wil horen, denk eens aan Dean Martin, meer nog dan Frank Sinatra, Elvis Presley of voor iets moderners Robbie Williams. En bij de dames is het net zo: Billie Holiday, Dinah Washington of Edith Piaf. Vooruit, laat ik ook eens een Nederlandse noemen: Teddy Scholten, de mevrouw die met “Een beetje” de wereld veroverde, of toch in ieder geval West-Europa. Ik moet met voorrang eens een compilatie van haar downloaden. Kennen jullie de tekst van “Een beetje” nog? Dat is nog eens een klassieker.
         Bovenstaande artiesten en met hun vele anderen zijn eersteklas en staan hoog in mijn aanzien. Toch kan ik jullie evenzeer een rijtje namen geven van zangers en zangeressen die op een zangauditie stante pede door de mand zouden vallen, maar in mijn persoonlijke hitparade wel bij de bovensten eindigen. Moet ik jullie daarvan ook voorbeelden geven? Luister eens naar Tom Waits, Louis Armstrong, Chavela Vargas, Joaquin Sabina; die hebben stemmen om kolen te kloppen, ze kunnen er eigenlijk geen hout van, maar wat klinken ze apart. Uit de krakkemikkige hoek van nepcrooners heb ik een drietal platen voor jullie voor mijn ultieme muziekbijdrage, en het zijn platen van echte coryfeeën.

         Ik begin met good old Bob Dylan. Misschien dat hij in de zestiger jaren nog een beetje kon zingen, toen hij de straten van Zuid-Manhattan afschuimde, maar al snel was het beste eraf, in de jaren 90 zeker. En plotseling, in 1997, zag zijn CD “Time out of mind” het daglicht; de man was toen al 56. Ik heb zelden zo iets moois gehoord. Hier zijn de elf nummers:
01.     Love sick
02.     Dirt road blues
03.     Standing in the doorway
04.     Million miles
05.     Trying to get to heaven
06.     “Til I fell in love with you
07.     Not dark yet
08.     Cold irons bound
09.     Make you feel my love
10.     Can’t wait
11.     Highlands
         Is het mogelijk om binnen deze serie nog weer eens opnieuw te kiezen welke liedjes het allerbeste zijn? Singer-songwriter Bobby Zimmerman met “Love sick”, “Highlands” en bovenal “Not dark yet”. Als het een Miele  was, zou ik zeggen: er is geen betere.

         Ik beloofde een drietal, hier is nummertje twee. Canadees Neil Young heeft de neiging om hoger te willen zingen dan hij aankan. Nou vind ik dat niet heel erg, maar op het Maastrichtse conservatorium zul je hem als zangdocent niet aantreffen (tegenwoordig misschien wel als gitarist). Hij is in 1994 bijna 50, als zijn “Sleeps with angels” uitkomt, een plaat om zelfs per koptelefoon naar te luisteren, als je aan het fietsen bent. Het ene nummer is nog adembenemender dan het andere. Ook nu volsta ik maar met de twaalf liedjes van de CD gewoon op te sommen:
01.     My heart
02.     Prime of time
03.     Drive by
04.     Sleeps with angels
05.     Western hero
06.     Change your mind
07.     Blue eden
08.     Safeway cart
09.     Train of love
10.     Trans Am
11.     Piece of crap
12.     A dream that can last
         Alweer is nog weer een superkeuze niet of nauwelijks te doen. Wat vinden jullie van nummers als “Sleeps with angels”, “Safeway cart” en vooral “Blue eden”? Daar kan een mens vandaag de dag niet meer zonder.

         Ik had er drie beloofd met een foute stem, dus geef ik er hier nog eentje prijs: Lucinda Williams. Ook zij heeft enige moeite om maat te houden, laat staan om op de goede toonhoogte te blijven, maar wat is haar Americanamuziek onweerstaanbaar. In 1998 kwam haar beste plaat op de markt, voor mij dan: “Car wheels on a gravel road”, de dame liep toen naar de 50 toe, nu is ze precies 60. Ik zag haar in die tijd het titelnummer zingen in het programma van David Letterman en kon alleen maar roepen van “Wat sjoen!” Laat ik alle dertien nummers van de CD maar weer met jullie doorlopen; hier zijn ze:
01.     Right in time
02.     Car wheels on a gravel road
03.     2 kool 2 be 4-gotten
04.     Drunkel angel
05.     Concrete and varbed wire
06.     Lake Charles
07.     Can’t let go
08.     I lost it
09.     Metal fireceaker
10.     Greenville
11.     Still I long for your kiss
12.     Joy
13.     Jackson
         Wat een geweld, ik kan er nauwelijks over uit! Liedjes als “Right in time”, “Drunken angel” en bovenal “Lake Charles” zijn naar mij bescheiden mening echt wereldnummers. Vooral dat “Lake Charles”, dat is trouwnes haar geboorteplaats in het zuiden van Louisiana, niet ver van de grens met Texas, dat is er eentje die zonder meer in aanmerking komt voor mijn top 20 aller tijden, die op mijn crematie best uit de luidsprekers mag klinken. Ik krijg er geen genoeg van, zo indrukwekkend.

          Ik heb nog een correctie aan te brengen op mijn vorige brief. Op de “mercado central” vroeg ik mijn koffiemannetje, bij wie ik nog een paar pakken koffie ging kopen, naar het woord “arábico”. Met Arabisch, “árabe”, “arábigo” heeft het inderdaad niks te maken en een koffiesoort als “arábico Brasil” is zeer wel denkbaar. Kort gezegd, zijn er twee koffieplanten, “arábico” en “robusto”. De eerste plant komt op diverse plekken in de wereld voor en de tweede is Afrikaans. In mijn woordenboek vind ik de namen vreemd genoeg niet terug, maar goed, als je de deskundige raadpleegt, komt een en ander meestal op zijn pootjes terecht.

         Op het pleintje voor de markt, waar ook wel kanariepietjes verkocht worden en geregeld Roemeense dames zitten te bedelen, stond zaterdag een busje met daarop in kapitale letters: “Vida sin colesterol”. Alsof het een gunst was, kon je daar je bloedwaarde van je “cholesterol” laten meten> Achteraf kwam dan ongetwijfeld het advies om meer Danone te eten dan wel dagelijks  cholesterolverlagende medicatie te nemen. Er stond een hele rij mensen van alle leeftijden te wachten tot ze aan de beurt waren voor hun bloedprik. Een politiebusje om de LDL/HDL-onverlaten af te voeren heb ik niet gezien, laar staan een pelotonnetje ME-ers om eens flink om zich heen te slaan. Heeft er dan niemand iets geleerd van een boek als dat van Kendrick uit 2007, “The great Cholesterol Con”?

             Laat ik maar vlug naar een ander, meer alledaags onderwerp gaan. Afgelopen dinsdag 23 april was het hier “Día del libro” en kreeg je in de erkende winkel 10% korting op de aankoopprijs van je boek. En ik nam me voor om vandaag, tijdens mijn lange pauze tussen de praatjes van Lluis en die van mij en Almudena in ieder geval ook naar de boekenmarkt op San Telmo te gaan, die daar nu gaande is.
         Ik neem maar aan dat in Nederland idem dito nu zoiets als een “boekenweek” is of die bij ons eerder? In ieder geval vroeger werd die altijd geopend met een boekenbal, voor de schrijverswereld, en daar zette dan de redactie van mijn lijfblad Propria Cures de zaak op stelten. En, geloof het of niet, er zijn mensen die de gratis boekenweekgeschenken sparen. Voor mij zijn die krijgertjes zelden de moeite waard.

         De afgelopen week, vooral vanaf zaterdag t/m dinsdag, was het warmer dan gewoonlijk voor de tijd van het jaar. Reden te over dus om zelfs ’s avonds in een korte broek rond te lopen of zo eentje tot net over de knie. Ik heb er twee met die tussenmaat, allebei met een brede elastieken bovenrand. Eentje is intussen vaalrood van het vaak dragen en moet aan het kruis nodig eens opnieuw gestikt worden. Dus liep ik tijdens de tropische dagen rond in de andere, iets tussen lichtgroen en grijs in, met een extra zak rechts voor. Ik geef toe: het is mijn kleur niet, maar driekwart broeken met mijn buikmaat zijn niet altijd voorradig. Het liefste zou ik de broek in een badje zwarte of donkerblauwe verf doen om er acceptabeler bij te lopen.
         Ik heb dat ook met polo’s. Die heb ik in alle kleuren, van helwit tot donkerzwart, met alles ertussen in. Ooit kreeg ik er twee van Eva, merk Gap, ik geloof helemaal uit de VS opgestuurd voor vaderdag. En gegoten dat ze zaten! Echter, laat er nou eentje lichtblauw van kleur zijn! Die heb ik, om het niet te gek te maken, toch een aantal keren gedragen, als Eva in de buurt was, maar zijn lot was toch om in de vuilnisbak gedeponeerd te worden. Als ik toen dat verfbadje had gehad, dat ik me vandaag de dag voor mijn lichtgroene broek toewens, had hij, de polo, een heel lang leven beschoren kunnen zijn. Helaas!

         Zaterdagmiddag had ik met Noé afgesproken bij La Guarida, het café met zoveel muziek in zijn vaandel. Ik was er keurig op tijd, even voor 6 uur, maar mijn jonge vriend, het lijkt wel Kuifje, liet op zich wachten. Dus kon ik eens op mijn gemak met de muziekanten van die namiddag kennismaken: een viertal met een doorsnee zanger en idem dito basgitarist, allebei niks bijzonders, een al te lakse sologitarist, hij had net zo goed op een stoel kunnen gaan zitten, en een drummer die ik al van honderden meters afstand gewaar werd. Die drummer (“en la batería”) was mijn type, daarmee kon ik best door één deur, ook nog wel meer dan een, als jullie het eerlijk willen weten. Tussen de aanwezige publiek zag ik een vriend van Noé, mijn naamgenoot Pablo, die drie dames onder zijn hoede had. Bij die heb ik nog even staan praten.
         Noé liet om half 7 weten dat hij eraan kwam, maar het klokje had al 7 geslagen, toen hij er daadwerkelijk was. Het werd een gezellige avond met (vooral) ons tweeën. We zaten knusjes op het plein bij de speeltuin annex basketbalveld, daarna op de plaza del Pilar en nog weer later aan de boulevard bij Las Arenas. En overal waren we ter plekke, als er net levende muziek er uit de luidsprekers en versterkers kwam. Op de plaza del Pilar, aan de Lepanto, aten we, tussen honderden vooral jongeren, bij ons bier een lekker broodje, een “arrepa”, van een zaak uit Venezuela, genaamd “Oh! Que Bonito!”. Het verbaasde me dat de naam, ook op de T-shirts van de bediening, niet met een ¡  begon, maar volgens Noé doet niet iedereen meer me aan die Spaanse gewoonte. Tegenwoordig zijn “wij” Engels, was zijn verzuchting.
         Je leert steeds weer bij, op een uitheems zaterdagavondje, deze keer over matig alcoholische dranken. Ik vroeg Noé naar de TINTO DE VERANO. Volgens hem was dat rode wijn met spa of locale 7-up, casera, half om half. Voordat ik het goed en wel doorhad, kwam hij met een drietal andere “meidendrankjes” voor de dag. Wat is een CLARA? Dat is een mix van bier met Fanta limon (clara de limon), bier met casera (clara de casera) dan wel bier met echte 7-up (clara de 7-up). En verwar hem niet met een CALIMOCHO. Daarvoor staat een mix van rode wijn en coca cola, eventueel aangevuld met een scheutje Martini. En ten slotte, weet iemand van jullie wat een REBUJITO is? Dan gaat het om een combinatie van een zoete witte wijn, vino manzanilla, met 7-up en veel ijs.

         Trudie gaat, als ik net terug in Nederland ben, met Math geocachen op Fuerteventura. In die periode, 1 t/m 11 mei, heb ik alle tijd voor mijn bezoek aan Tonnie & Piet en Dalí, Lux, Eva & Jan Willem in Amsterdam en vervolgens aan Harry en Bert & Ada in Oegstgeest en Leiden. Greetje is op mijn dagen in Oegstgeest wandelen in Luxemburg, dus met Harry kan ik dan ongehinderd Maastrichts praten (het zijn haar woorden).
         Aan Noé vroeg ik naar een paar interessante plekken op het gortdroge Fuerteventura, ongeveer 120 km in lengte, ten oosten van Gran Canaria. Ik wilde graag namen horen van plekken, die je zo vlug niet afloopt, als je alleen in je reisgids kijkt. Daarmee kunnen Trudie en Math de komende dagen alvast warm draaien. Vlakbij het vliegveld in het midden van het eiland ligt de plaats Puerto del Rosario en daar is het dus NIET te doen, het is volgens Noé een stadje van niks. Voor het betere werk kun je allereerst naar het noordoosten reizen, naar de plaats CORRALEJO, die vele malen leuker is. Het eilandje er vlakbij, ISLA DE LOBOS, is maar luttele kilometers van Lanzarote af. De andere aanrader van Noé is om naar het zuiden af te zakken, naar MORROJABLE. Trudie, als jullie dat doen, kunnen jullie ook COFETE meepakken aan de echte zuidwest kust, waar destijds nazi-generaal Winter een verblijf had en waar op het uiteinde van WO2 bekende nazi’s plastisch chirurgisch werden bijgewerkt, voordat ze definitief naar Zuid-Amerika mochten vluchten. En - laatste tip - halverwege de westkust ligt op letterlijk een steenworp van het strand van GARCEY een kapot cruiseschip; het gevaarte is daar begin jaren 90 half de zee in gezonken, maar niet helemaal.

         Dinsdagmorgen had ik eindelijk weer eens een onderwerp voor de veel gelezen rubriek “Klein leed”. Ik had maandagmorgen een doos boeken en kleren ingepakt, in mijn oude, Nederlandse doos van de PTT of hoe dat bedrijf zich tegenwoordig pleegt te noemen. Hier hoort daar nog weer een grauwbruin “papel de embalaje” omheen, anders wil het postkantoor aan de calle Bernardo de la Torre het niet voor me versturen. Dus moest ik eerst naar een winkel daar in de buurt om pakpapier te kopen; een analoge zaak bij mij om de hoek heeft het niet. Mensen zoals ik nemen het steevast een beetje ruim, dus kwam ik maandagmiddag thuis met vier bij anderhalve meter papier, voor de prijs van zegge € 1,14.
         Uit het niets herinnerde ik me vervolgens dat ik vorig jaar een royale hoeveelheid pakpapier gekocht had. Na enig zoeken vond ik het overgebleven papier in de schoenenkast in de zijkamer, ruim genoeg om mijn “caja” mee te omwikkelen. Het oude papier deed ik om de op zich al postklare doos en dinsdagmorgen stapte ik daarmee monter als altijd in een taxi, op naar het postkantoor. Ter plekke was een oudere dame mij zeer behulpzaam met het verzenden van de doos en met een reçu-tje van € 63,90 stond ik een kwartier later weer buiten. (Terzijde, hier betaal je bijna het dubbele van Nederland om een postpakket te versturen.) Wanneer mijn doos, geprioriteerd en wel, in Maastricht aan zal komen, staat in de sterren, maar naar mijn € 1.14 voor het extra pakpapier kan ik sowieso fluiten.
         Is het “klein leed”? Wie het kleine leed niet eert, is het grote niet weerd.

         Ik schrijf mijn weblogbrieven niet ter plekke, vlak voordat ik ze verstuur aan jullie, maar grotendeels gaandeweg. Dus vertel ik jullie bij voorbaat dat Lluis vanmorgen een pracht van een “charla” heeft gehouden over de uitkomst het Predimed-onderzoek. Ik kan het nog steeds maar half geloven: jarenlang trouw zijn aan de mediterrane keuken, vergeleken met hooguit adviezen om minder vet te eten, zou de kans op het krijgen van een hartvaatziekte behoorlijk verkleinen. Meer vis, meer groente en fruit, meer olijfolie, meer noten, dat is de boodschap van het onderzoeksteam uit Barcelona en zijdelings ook Lluis. En ik maar denken: hebben we het gezeur over: calcium en magnesium, barbecuen, cholesterol, voedingsvezel, antioxydanten en wat weet ik nog meer eindelijk achter de rug, of de voedingswereld begint ons weer murw te maken met iets nieuws, iets dat Ancel Keys vijftig jaar geleden al ten onrechte voor waar hield. Op zijplaatsen als Cyprus, daar weten ze pas wat gezond voor hart en bloedvaren is, was toen zijn adagium.
        
         Ik vertel jullie dus nu ook al vast dat Almudena vanmiddag tussen 5 en 6 de vloer met mij zal aanvegen, als ik maar enigszins ga volhouden in mijn praatje dan dat vet eten niet zo gevaarlijk is als mensen wel denken. Maar discussie moet er zijn, dus zal ik mijn dwarse standpunt duur verkopen. Mijn verhaal vanmiddag is in notendop dat niet-experimenteel epidemiologisch onderzoek op voedingsgebied weinig zinvol is, hoe groot je de cohorten ook maakt. Daarbij zal ik de mensen vertellen dat er - het lijkt wel of ze weggemoffeld zijn - wel diverse voedingsexperimenten zijn, die veel minder overtuigend bewijs laten zien dat vet eten slecht is voor hart en bloedvaten. Pas na de nodige kritiek uit de zaal zal ik mondjesmaat toegeven dat PUFA’S (poly unsaturated fatty acids) misschien ietsje beter zijn dan volvette producten, maar dat we het vooral niet moeten overdrijven.

         Gisteren en eergisteren heb ik naar de Europacupwedstrijden gekeken, soms moet dat zo maar eens gebeuren. Dinsdagavond speelde Bayern Münchem thuis tegen Barcelona en in de tweede helft was het echt een spel van kat en muis, met Arjan Robben in een opvallende rol. Misschien was Lionel Messi niet in zijn beste vorm, maar met name de uitgedunde achterhoede van Barcelona maakte er een potje van. De uitslag, 4-0 voor Bayern München, is zodanig dat ik de return niet meer hoef te zien volgende week. Woensdagavond was Borussia Dortmund aan de beurt om Real Madrid in de pan te hakken. Ook dat gebeurde in de tweede helft in Dortmund genadeloos; met een uitslag van 4-1 is ook tussen die twee clubs de return voor de vaak. Heb ik, en met mij iedereen hier, een ommekeer in het Europese voetbal gezien, waarbij de Spaanse topploegen langzaam uitgerangeerd zijn en de Duitse meer nog dan vorig jaar de macht hebben overgenomen? Geldt dat ook voor de landenteams bij de WK in Brazilie volgend jaar? En wat doen Ajax en PSV, en het Nederlandse elftal? Voor wie van het spelletje houdt, staat, denk ik, een mooi jaar voor de deur.

Ik ga jullie ten slotte verrassen door jullie een Spaans lesje te besparen. Deze brief is al zo lang dat ik jullie rust gun, hooguit kom ik met iets Duits, want naar dat voetballand verplaats ik mij over een dag of drie op weg naar Maastricht. Kennen jullie de meezinger van Peter Held nog, die vroeger dagelijks om 11 uur ’s avonds op de radio gespeeld werd bij een actualiteitenprogramma? Gute Nacht, Freunde, es ist Zeit für mich zu gehen. Wass ich noch zu sagen hätte, dauert eine Zigarette und ein letstes Glas im Stehen! Dat lijkt me een uitstekende uittro voor deze achtste serie brieven. Over een half jaar, als ik wederom naar Las Palmas kom, zet ik mijn weblogboek met verve voort, maar nu houd ik ermee op. Tot binnenkort in levenden lijve, hasta pronto, 97 kilitos en persona, Paul.

BOEKENBIJLAGE

         Mijn boekenbijlage is een stukje van mijn brieven geworden dat ik niet kan laten zitten, zelfs als een boek dat ik gelezen heb, een beetje uit de toon valt. Eerder deze winter besprak ik in deze mij sympathieke rubriek een alleszins verteerbaar boek van Don Winslow, genaamd “The gentlemen’s hour”. En toch, er ontbrak iets aan. Het was een vervolg op een eerder boek dat ik eigenlijk daarvóór had moeten lezen: “The dawn patrol”. In dat boek van Don Winslow  werden o.a. de karakters van het zestal surfers uit de doeken gedaan dat steeds in de vroegste ochtend bijeen kwam om de golven in de omgeving van San Diego te keuren. Dit eerste boek van de twee is uit 2008 en op de valreep maak ik mijn verzuim goed.
         Hier zijn ze, alle zes, te beginnen met hoofdpersoon Boone Daniels. Hij was vroeger politieagent, maar na een affaire rond een zesjarig kind (Rain) heeft hij zijn ontslag ingediend en is nu privé-detective. Zijn slagzin luidt: “Alles smaakt beter op een tortilla”. Hij heeft of liever had een losvaste verhouding met Sunny (Emily) Day. Ze is serveerster in The Sundowner in afwachting van haar grote doorbraak als erkend surfer; het wachten is slechts op de hoogste golven. Nummer drie is Johnny Banzai, officieel Kodani, een braaf getrouwde Japanner, die in tegenstelling tot Boone wel nog bij de politie is, op de afdeling moorden (met naarling Steve Harrington als baas). Dan is er Dave, geen achternaam, tenzij jullie hem net als Don Winslow The Love God willen noemen, omdat hij als strandwacht al een vracht dames heeft veroverd. Hij is als de skileraar in de winter: hele hordes vrouwen smachten naar hem, en krijgen vervolgens waar ze op hopen. Dawn patrol nummertje vijf is High Tide, van huis uit Josiah Pamavatuu uit Samoa, een rastaman van 350 pond, in het leven na de vroege ochtend voorman bij de gemeentewerken. En dan is hier ten slotte de zesde, de veel jongere Hang Twelve, vanwege zijn twaalf tenen, in zijn paspoort Brian Brousseau, die echt bergen eten kan vermalen zonder dat hij over zijn nek gaat.
         Zijn jullie bijgepraat? Dan wil ik het nu wel ook nog even hebben over de belangrijkste bijfiguren. Voorop noem ik dan Petra Hall, een Engelse jonge advocate, die Boone inhuurt om te helpen bij het opsporen van een dame van lichte zeden, en die gaandeweg steeds meer trek in de man krijgt (trekken de tegengestelden elkaar aan?). Dan is er Cheerful, van huis uit Ben Carruthers, multimiljonair en o.a. eigenaar van de winkel in surfspullen, Pacific Surf, waar Boone en Hang Twelve uithelpen. Cheerful is een oudere man van 60 al (is dat oud?), dun en boomlang. En niet te vergeten Terry “D-cup” Cole, plastisch chirurg, die er zijn werk van maakt om schoonheden en mindere schoonheden van ander lichaamsmateriaal te voorzien. Aan de kant van de boeven treffen we o.a. Dan Silver met zijn bars met paaldansende dames en Red Eddie, eigenlijk Julius Pakololo, die niet te beroerd is om met zijn diverse handeltjes, drugs en meisjes, scheppen geld te verdienen. Komen ze ongeschonden door het boek? Daarvoor verwijs ik met graagte naar het einde dit boek en ook “The gentlemen’s hour”.
         Terzijde, “mojado” is het Spaanse woord voor nat, maar een mojado is ook een illegaal. Die lopen er voldoende rond in Zuid-Californië en aan fatsoenlijk werk komen is bepaald niet gemakkelijk. Voor wie het nog niet wist: de Verenigde Staten hebben halverwege de negentiende eeuw een flink stuk van Mexico ingelijfd om er zelf groter van te worden. De woorden surf en surfen zijn afgeleid van “surface”, oppervlakte; de surfer wordt verondersteld over het water te lopen, tenminste als de maan en de wind gunstig staan. Het is skateboarden aan de zee, zou je kunnen zeggen. Heel af en toe zijn bij San Diego de golven zo hoog dat je een rassurfer als vooral Sunny moet zijn om er overheen te scheren.
         Wie beide boeken van Don Winslow nog niet kent, raad ik dringend aan om eerst “The dawn patrol” te lezen en daarna “The gentlemen’s hour”. Dan is het dubbel genieten geblazen. Dit boek munt uit in zijn taalgebruik; het is zo goed Amerikaans, met alle kolderzinnetjes erbij, dat het m.i. als verplichte Engelse literatuur dienst kan doen. Ik vind “The dawn patrol” meer een leesboek van de bovenste soort dan een thriller waar de spanning vanaf druipt. Maar wat is het een super boek. Ik geef er als recensiecijfer een 9- voor. En dat ik nog veel andere boeken van Don Winslow mag tegenkomen.
        
         Mijn tweede boek wordt, toepasselijk, eindelijk eens een Spaans boek, wel in het Nederlands vertaald: “Bal masqué” van thrillerschrijfster Elia Barceló. Ook dat boek kan de toets der kritiek niet helemaal doorstaan. Ik had hier wel eens van haar gehoord en was wat blij, toen ik een dik boek van haar aantrof op mijn De Slegte site. Alleen was het boek een verzameling van drie moordboeken: “Bal masqué”, “Tangohart” en “Stemmen uit het verleden”. Bij elkaar gaat het om 1094 bladzijden, te verdelen in 436, 121 en de overige 537. Het eerste is uit 2004, het tweede uit 2007 en het derde, tevens het langste verhaal uit 2002, en nou komt het: ik heb alleen het eerste van de drie ter bespreking; de andere komen later nog eens. Het boek speelt voornamelijk in (Spaanse kringen in) Parijs. Volgens de kaft van het boek is Elia Barceló in 1957 in Alicante geboren en geeft ze les in Spaanse literatuur en schrijfkunst aan de universiteit van Innsbruck. Zoals ze op de foto staat, wil ik best eens een avondje met haar uit.
         De 44-jarige Ari(el) Lenormand is een aantal maanden in Parijs vanwege het schrijven van een biografie van schrijver Raúl de la Torre. Die is alweer zo’n tien jaar dood, overleden in 1991, na een woelig leven dat in 1922 in Argentinië begint en zich vanaf de jaren 50 voornamelijk in Parijs afspeelt, in de plaatselijke artiestenkringen. De la Torre heeft een aantal dichtbundels, boeken met korte verhalen en dagboeken op zijn naam staan. Het bekendste is hij echter geworden met twee romans, “Amor a Roma” uit 1964 en De la Torre in het kwadraat” uit 1973. Zijn vrouw is schrijfster van kinderboeken Amelia Gayarre en als die ook met een roman voor volwassenen bij hun vriend en uitgever André Terrasse verschijnt, wijst die haar roman, Labyrint der palindromen, af, omdat hij denkt dat haar man Raúl de schrijver ervan is. Vlak daarop verandert dezelfde Raúl de la Torre van uitgever. In 1976 scheidt hij van Amelia en de jaren erna is hij getrouwd met de Poolse Amanda Simansky, totdat die in 1979 door een auto-ongeluk om het leven komt. In de tachtiger jaren wordt Raúl opeens een verklaarde homosexueel, vanaf 1985 leeft hij samen met Hervé Daladier, nog een jonge man, die enkele jaren later aan AIDS te gronde gaat. Twee jaar daarna pleegt Raúl zelfmoord.
         Weten jullie zo het een en ander? Dan ga ik nu vertellen dat van bovenstaand verhaaltje een heleboel niet waar blijkt te zijn. Biograaf Ari
Lenormand komt er steeds meer achter dat de vork heel anders in de steel zit. Hij hoort en leest van alles, van en over André Terrasse en diens vriend Yves Durand, van en over Amelia, met als koosnaam Hauteclaire Stassin, en diverse andere mensen uit de omgeving van Raúl de la Torre, zoals Sabine, Maurice en vooral Armand, via diens familielid Solange. En zo waar, op het einde wordt Ari stapel van Amelia en met haar en André en Yves neemt hij het leven van Raúl nog eens door, op zijn Hercule Poirot’s.
         Ik vind het detectiveboek (“polar” in het Frans) van Elia Barceló zeer wel te pruimen. Vooraf dacht ik: als dat maar wat wordt, het moordverhaal van alweer een bekendheid in dameskringen, maar ik ben best gecharmeerd geraakt. Op het einde trekt het een beetje, maar ik moet zeggen: alles bij elkaar komt ze heel goed weg met haar “Disfraces terribles”, in goed ABN “Bal masqué”. Na enig wikken en wegen geef ik haar er een 8- voor, best wel goed. En de twee andere boeken in mijn bezit van Elia Barceló moeten er t.z.t. ook maar aan geloven.

         En nog is mijn boekenbijlage niet uit. Ik heb er sinds woensdagmiddag aan het einde van de middag nog eentje, te weten “The Drop” van Michael Connelly, uit 2011. Over de schrijver wil ik geen kwaad woord horen, zeker als politiedetective Harry Bosch in het spel is, in zijn vertrouwde Los Angeles. De man kan bij mij al vele jaren niet meer stuk.
         “The drop” is niet alleen een val of sprong uit een hoog gebouw, maar staat ook voor de Deferred Retirement Option Plan. Sinds een paar jaren heeft de politie van Los Angeles een Open-Unsolved Unit, met Gail Duvall aan het hoofd, Tim Marcia als zijn rechterhand, “whip”, en twaalf rechercheurs in teams van twee die aan “cold cases” werken, oude moorden waarbij nu een DNA-match gevonden is. Een van de zes teams bestaat uit Harry Bosch met de jongere David Chu. Ze worden op een verkrachting uit 1989 gezet, twintig jaar eerder, Clayton Pell. Alleen, toen was Clayton Pell pas acht jaar; nu krijgt hij therapeutisch hulp van Hannah Stone, waarmee Harry Bosch best mee door één deur kan. Bij nader inzien blijkt het om een andere verkrachter te gaan, “Chill”, met een meisje als slachtoffer, die destijds een spoortje bloed in haar nek had van Clayton, die dus later op hetzelfde pad is gegaan. Het duurt even voordat  hem hebben en dan blijkt dat hij nóg een en ander op zijn kerfstok heeft.
         Gelijktijdig wordt Harry Bosch gesommeerd om de dood van George Irving te onderzoeken, een val van een balkon op de bovenste etage van een duur hotel, Chateau Marmont. Opdrachtgever voor het onderzoek is een oude vijand van hem, Irvin Iring, vader van George, nu wethouder van Los Angeles. Ook deze zaak pakt Harry Bosch aan en met de wethouder op zijn hielen komt hij een zaak op het spoor van een taxibedrijf, Regent, dat een bestaand taxibedrijf, Black and White, opzij wil zetten bij het verwerven van rechten om mensen uit Hollywood te vervoeren. Bij de zwendel zou George Irving betrokken zijn, maar ook diens vriend en politieman Bobby Mason, met steeds op de achtergrond vader Irvin Irving. Ene Mark McQuillen is er destijds uitgebonjourd bij de politie vanwege zijn agressieve aanpak met verdachten, die hij graag in de “choke hold” neemt. Nu is hij werkverdeler bij het taxibedrijf Black and White, dat op het punt staat veel werk te verliezen. Heeft hij George misschien een duw omlaag heeft gegeven dan wel dat de man toch gewoon omlaag is gevallen of gesprongen? Zoals dat hoort bij een politieverhaal van Harry Bosch, hier samen met David Chu, komt ook deze zaak op zijn foute pootjes terecht.
         Vertel me vooral niet dat ik deze Michael Connelly wellicht minder zie zitten. De schrijver van tientallen bestsellers kan het nog steeds. Zijn “The drop” is echt spannend en tussen de bedrijven door is er een lach, bijv. van dochter Maddie van Harry Bosch, en aan traan, bijv. van oud-collega Kiz Rider, die gevraagd wordt een dubbelrol te spelen. Het boek kan op het stapeltje “bijzonder” met een 8½ als recensiecijfer. Ik heb ze intussen allemaal, de boeken van Michael Connelly en het eind is, geloof ik nog niet in zicht, gelukkig maar.

vrijdag 19 april 2013

Weblogbrief 8.29, 19 april 2013



Weblogbrief 8.29, 19 april 2013

         ¡Buen día, compinches! Nog een week en mijn winter in Las Palmas zit er weer op. Wat maak je toch wat mee in een week, als je het allemaal terughaalt. En dan heb ik het niet over allerlei dingen die door mijn hoofd spoken en desnoods via dit medium een uitweg zoeken, maar ook over wat er zo al om mij heen gebeurt. Ik ga jullie alweer met beide verassen, sorry verrassen. Hier is mijn voorlaatste brief van deze jaargang, nummertje 8.29. Dat hij moge smaken!

         Het zal ergens halverwege de jaren 80 geweest zijn dat ik in de Waldeck Pyrmontstraat op bezoek was bij de buren van nummer 30, Mieke en Theun Hamer. Harry kent Theun misschien nog als een ver familielid van bisschop Hamer, waarop hij gepromoveerd is; hij heeft Theun er wel eens over gesproken. Ik was er die keer om Eva op te halen, die lang bevriend is geweest met een dochter van Mieke en Theun, Rozemarijn. Zoals dat gaat, kwam er een fles op tafel en toen kwam Mieke, zelf zangeres in die tijd, met twee platen op de proppen die ze erg mooi vond. De ene was van Barry Reynolds, “I Scare Myself” uit 1982 en de andere van Kevin Coyne, “Beautiful Extremes” uit 1977. Ook ik was direct gecharmeerd en wilde best een kopietje van de platen hebben, in die tijd een cassettebandje. Dat kwam er, Mieke kwam het zelf aanreiken. Niet lang daarna verhuisden de Hamertjes naar randdorp van Maastricht, Itteren. Daar ik met Wil en Eva nog één keer geweest ben, maar contact “verwatert” nogal eens, als mensen verhuisd zijn: uit het oog, uit het hart. Ik heb Mieke de laatste 25 jaar niet of nauwelijks meer gezien en ik heb haar nooit naar meer muziek van Barry Reynolds en Kevin Coyne kunnen vragen.
         Mooi zijn en blijven de beide platen, zo mooi dat ik ze jullie hier als muziek van de week aanbied. Ik begin met Barry Reynolds. De Brit werd in de periode 1978-1983 vooral bekend als liedjesschrijver voor Marianne Faithfull; drie platen bevatten nummers van de man. Later, in 1999 hebben ze het samen nog eens geprobeerd. Het bekendste nummer van Barry Reynolds voor Marianne Faithfull is ongetwijfeld “Broken English”. Hij werkte eveneens met Sly & Robbie, voor de mensen die dat iets zegt. En nou komt het: in 1982 kwam een LP van hem uit met eigen nummers die hij zelf ook maar eens in een studio had opgenomen. Als titel kreeg de plaat inderdaad “I Scare Myself” mee. Waarom er geen tweede van Barry Reynolds verschenen is, weet ik niet. Zijn enige album is ook na dertig jaar nog steeds de moeite van het afluisteren waard. Ik volsta hier met alle tien liedjes op te sommen. (Fenian is iets Iers, komt zijn familie oorspronkelijk uit Eire, Erin?)

01.    I scare myself
02.    Irony
03.    Guilt
04.    More money
05.    Till the doctor gets back
06.    Broken English
07.    Times Square
08.    Over here  (no time for justice)
09.    Give me love
10.    The bold Fenian men

         Gaan we naar de andere van de twee, Kevin Coyne. Als ik die nu opzoek op Wikipedia, komt er een heel verhaal boven tafel. Deze Engelander (niet: een 7 Up met een kraag pils) overleed in 2004 als 70-jarige aan longfibrose in het Duitse Neurenberg. Zijn kracht zat hem in zijn onorthodoxe muziekstijl, ik neem aan ook levensstijl, waarbij hij graag een intense stem opzette. Nogal eens gaat hij in zijn nummers te keer tegen het onrecht dat de “mentally ill” wordt aangedaan. Hij had zijn eigen publiek, bij wie hij best populair was. En heeft hij meer dan één album op zijn naam staan? Nou komt het: ik tel er 28, achtentwintig. Daarvan is “Beautiful Extremes” de achtste (en ik heb er nog eentje kunnen bemachtigen uit hetzelfde jaar). En wat is ze mooi, die plaat. Een van de nummers van “Beautiful Extremes” staat, geloof ik, zelfs in mijn top 100 aller tijden: “Roses in your room”, een liedje met op de achtergrond een radio aan. Vooruit, ook van Kevin Coyne geef ik jullie gewoon de nummers van de plaat op een rijtje. En terzijde, ik heb hem niet, ook niet op mijn iPod, maar kan alle nummers zonder probleem voor- en nazingen, als jullie mijn krakkemikkig stemgeluid willen accepteren.

01.    Something gone wrong
02.    Looking for the river
03.    Roses in our room
04.    Face in the mirror
05.    All the bateered babies
06.    Right in hand
07.    Hello friends, hello everybody
08.    Mona, where;’s my trousers?
09.    So strange
10.    Rainbow curve
11.    Fool

         Genoeg over muziek, er zijn nog meer onderwerpen om te bespreken. Afgelopen woensdag hebben René en Maddy hun nieuwe woning in de Begijnenstraat (aan de Poort Waarachtig in Maastricht) ingewijd. Voor mij was het ietsje te vroeg, maar Trudie was uiteraard present. Hoe zeg je dat; een house-warming party, op zijn Frans, want René is van origine leraar Frans, nu een half jaar met prepensioen. Dat zoeken we op, zou men bij Twee Voor Twaalf zeggen, in ons Nederlands-Franse woordenboek op je computer. “Une pendaison de la crenaillère” is de vertaling, letterlijk het ophangen van het hangijzer, en kortweg een “cremaillère”. (In het Spaans is een houseparty een “fiesta house”, maar een housewarming party? Mijn gok voor het moment: “inauguración de la casa”.)

         In een eerder brief had ik het over verzekeringsmaatschappij MAPFRE, een grote speler in de bankwereld, zo blijkt. Bij mij om de hoek in de Ripoche is een filiaal ervan gevestigd en daar zie ik achter de ruit een annonce, die René en Maddy, nog net geen 60, interessant zullen vinden, want hij slaat op mensen tussen de 40 en 60 jaar. Nog een paar jaar, dan mogen Eva & JW en Trudie’s kinderen er ook van profiteren.
         “No “arriesque” el dinero de su jubilación. Traslade los derechos consolidados de su plan de pensiones de cualquier caja o banco. MAPFRE le garantizamos el capital + una rentabilidad fija basta su jubilación. Además despendiendo de la edad (40-60 jaar, blijkt in een voetnoot) e importe le garantizamos una rentabilidad de hasta un ¡¡5.91%!! Pase e informe, no le cuesta nada y estamos hablando de ¡¡su futuro!!  Waarom het rentepercentage 5.91 is en niet iets simpeler 5.9 of 6%, daarnaar alleen al zou ik eens binnen eens moeten informeren.

         Of het zo moet zijn, is er geen verschil in alcohol tussen een glas bier, een glas wijn en een glaasje sterke drank. Netjes uitgeschonken giet je in alle drie gevallen 10 gram alcohol naar binnen. Met koffie is hetzelfde aan de hand, maar daar hoor je de mensen niet over. Een espresso heet hier “café solo” en ik houd vol dat daar net zoveel koffieboon in vermalen zit als in een “café americano”. Bij de laatste is alleen nog wat water toegevoegd. Overigens, een doorsnee Amerikaan, niet van Italiaanse afkomst, vindt een “café americano” nog steeds te sterk spul. Die wil zijn koffie graag nog wat slapper, op zijn Starbucks, en in zijn grote Amerikaanse mok is de koffie nog weer extra verdund.
         Als ik te kiezen heb, is mij een “café solo”, ook met een glas water ernaast, ietsje te geconcentreerd. Ik ga persoonlijk, coffeewise, voor de middenmaat, “café americano” met een kleine a aan het begin van americano. Over melk in de koffie zal ik het niet hebben, dat is iets voor watjes.
         Bovenstaande is niet meer dan een inleiding voor mijn cafetariaverhaal. In mijn Amsterdamse jaren (1964-1980) had je daar nog allerlei koffiehuizen. Ze zijn er intussen uitgebonjourd, een café is geen koffiehuis meer, maar een zaak, waar je bovenal iets te drinken bestelt. Zeker ’s avonds is er soms zelfs geen koffie meer te krijgen. Hier is de koffiehuisformule wel nog intact, hoewel, nogal wat van die zaken hebben een embleem met daarop Bc, bar cafetería.
         Een van de aanleidingen om hier op Luis Morote 30 te gaan wonen is dat een van de betere cafeterías van de stad bij mij beneden was en nog steeds is. Het is een zaak zonder enig buitenterras, maar verder is ze wel helemaal open aan de voorkant. Ene Carlos zwaait er de scepter, een taaie man van middelbare leeftijd met een gulle lach. Hij werkt zich met zijn van boven kale kop een uur in de rondte met het zetten en uitserveren van koffie. Uiteraard kun je er ook iets anders drinken, zelfs een kleinigheidje nuttigen, maar koffie is zijn vlag.
         Nou wil het geval dat zijn apparatuur het begaf in de week voor Pasen. Trudie en Marij, toen ze hier waren, hebben meegekregen dat hij zijn tent tijdelijk moest sluiten tot allerlei nieuwe spullen gearriveerd waren. De afgelopen drie weken heeft hij, bij gebrek aan beter, ook maar eens zijn toonbank en tafeltje en stoeltjes mondjesmaat laten moderniseren. Natuurlijk was hij dagelijks present om het werk te controleren en zelfs om de meest verstokte klanten van een handgemaakt kopje koffie te voorzien, buitengaats. En toen... En toen... Sinds een paar dagen is hij weer helemaal bij de les. Als ik nog op een oor lig ‘s ochtends, staat hij al als vanouds met zijn klanten te keuvelen.
         Ik heb hier mijn eigen koffiezetapparaat, een onafhankelijk type. Toch heeft het wel wat, koffie in een koffiehuis als dat van Carlos. Voordat ik terug naar Nederland ga/kom, ga ik toch weer eens een bakje bij hem doen.

         Afgelopen dinsdag was ik de vorige keer op de faculteit. Ik zal niet in herhaling vervallen, maar toen ik om 1 uur op mijn etage arriveerde, was er behalve Patricia, die tot half 3 bleef, helemaal niemand. Wel ontwaarde ik om half 4 bij het kopieerapparaat Marta, die elders op een kamer bivakkeert. Ik verzond braaf mijn brief 8.28 aan jullie, las en beantwoordde mijn e-mail, zat een tijdje op het internet, o.a. om meer over Kevin Coyne te weten te komen en las een alleszins aardig artikel van Harry over de Engelse groep Badfinger, heel populair in de jaren 1968-1973. Ik val in herhaling, ik weet het, maar www.harryknipschild.nl blijft voor mij een interessante site en niet alleen omdat Harry mijn broer is. Zijn stukken over popmuziek verdienen een groot publiek (en zijn missie- en reisverhalen tussendoor neem ik op de koop toe). Onlangs is een tweede boek van hem over de missie verschenen, “De bekering van de wereld”, een pakkende titel. Ik ga het me bij hem thuis aanschaffen, met een opdracht van de auteur, als ik over ruim twee weken in Oegstgeest ben.

         Het was 4 uur, iets eerder dan anders, toen ik besloot om de pijp aan Maarten te geven, wat een rare uitdrukking, en de kuierlatten te nemen, die vind ik beter, te voet naar Vegueta te lopen. Het was wel 20+ graden, maar bewolkt, en dan is een stuk wandelen misschien gezond, maar bovenal aangenaam. En daar liep ik noordwaarts, langs het gebouw van de guardia civil. Zoals gebruikelijk stond er eentje met een driehoekig petje op bij de slagboom. Hij knikte mij vriendelijk toe en wie ben ik om dan niet met “adios” te antwoorden. Ik passeerde de atletiekrenbaan en even later de vier brede, flats, foeilelijk en te dicht op elkaar gebouwd, die bijna klaar zijn om allerlei overheidspersoneel te gaan huisvesten. Dat gaat nog een pantomime worden!
         Eigenlijk veel sneller dan ik vermoedde, stond ik op de Plaza Alcalde Alejandro del Castillo en kon ik eindelijk eens het kerkhof bezoeken, waar ik met de bus weet ik hoe vaak al langs gekomen ben zonder ik er uitstapte. Binnen de muren van “el cementerio” was het erg stil. Een medewerker zat op een van de grote familiegrafstenen een broodje te eten, maar bezoekers kon ik niet ontdekken, niet een. De begraafplaats is zo’n 150 bij 150 meter, schat ik, met in het voorste deel een aantal grote, echte graven, maar aan de zijkanten ook  allerlei muurgraven. Het achterste deel heeft alleen maar een heleboel muurgraven, aan de zijkanten en in het midden ook nog een aantal. De muurgraven zijn vierkant, meestal zeg driekwart bij driekwart meter, maar in het achterste deel zag ik ook kleinere, zelfs ook openingen waar ik met mijn brede schouders niet doorheen zou kunnen komen. Op bijna alle graven stond niet het bekende R.I.P., Requiescat In Pace, maar D.E.P., Descanse En Paz, hij/zij ruste in vrede in het Spaans. Ik heb er nog even lopen zoeken naar de graven van de moeder van Jorge en die van Patricia, maar snel zag ik in dat het in die zee van graven, als ze er al lagen, geen doen was. Na een half uur hield ik het kerkhof voor gezien.
         Verderop naar het noorden was een stukje van niks langs de snelweg en toen kwam ik bij het “Centro de atención especiallizada Prudencio Guzman”. Daar stappen altijd een hoop mensen uit de bus, het werk daar heeft iets met gezondheid te maken, maar wat precies, kreeg ik zo vlug niet mee. De “rastro solidario” ernaast, een wel zeer rommelige binnenmarkt met vrachten uiteenlopende spullen, was dicht, toen ik erlangs kwam. De alternatieve winkel was alleen open tussen 9 en 2 en tussen 5 en 7 op werkdagen en dat 5 uur mag met een klein korreltje zout genomen worden. Dus had ik wel tijd om het immense standbeeld op het pleintje eens goed te bekijken: een ouderwetse half ontblote baardmans met een stok in de aanslag. Een bordje naast het beeld vertelde iets meer. Het was ene “Adarema (espaldas anchas), notable Guayre del Guanartemato de Galdar. Celebre por su valentia fortaleza participó en la batalla del Guiniguada (1478)”.  Hij zal de veldslag niet overleefd hebben met al zijn dapperheid en kracht. Van de oorspronkelijke bewoners van Gran Canaria, tegenwoordig als relikwieën gekoesterd, als ik het wel heb, destijds niemand overgebleven in de strijd tegen het West-Europese, vooral Spaanse geweld.
         Ik ben nou toch onderweg, zullen we nog een klein stukje Vegueta nemen? Nog weer noordelijker liep ik allereerst langs het “Palacio de Justicia”. Van buiten zit het er met zijn bijzondere gevel nogal grauwbruin uit en het was dinsdag om kwart over 5 zo gesloten als wat. Pottenkijker als ik ben, loop ik dan wel de trappen op en kijk met mijn beste ogen door de glazen ruiten naar binnen. De hal en de trappen naar één hoog waren een en al marmer. Voor minder doen de magistraten het kennelijk niet.
         Voorbij het paleis van justitie ging ik omhoog om op het plein achter de kathedraal te komen, de “plaza del pilar nuevo”. Een “pilar” is niet alleen een pilaar, maar ook een waterbak, van steen, “cantería”, behorende bij een fontein. “En esta plaza se erigió a fines del S. XV (vijftiende eeuw) la primera Iglesia Catedral al de Santa Ana, después conocido como “Iglesia Vieja”. A mitad del S. XVIII (achttiende eeuw) se instaló un pilar de cantería para el suministro de agua. Al finalizar esa centuria se levantó el respaldo (rug, achterkant) de la actual catedral. El pilar sigue dando nombre a la plazuela”.
         Opzij naast de fontein en waterbak is het nogal groene beeld te vinden van Nestor Álamo met ernaast, in dezelfde steen, enkele boeken op een eenvoudige stoel. Het is uit 2003 en best indrukwekkend. Aan de “plaza del pilar nuevo” zijn verder een paar bibliotheekhuizen en de achterkant van de “casa de Colon”, het huis van Columbus. De zeeman heeft er zegge en schrijve een nacht geslapen op zijn tweede reis, geloof ik. In het huis en museum, best leuk, ben ik al zo vaak geweest met bezoekers uit Nederland dat ik het deze keer “links” heb laten liggen, zelfs de twee papagaaien. Aan het “plein van de nieuwe waterbak” is bovendien een behoorlijk groot huis te koop aan de kant waar het naambord van het plein staat; ik denk dat het niet voor een habbekrats te krijgen is.
         Ietsje verderop is trouwens een tweedehands boekwinkel, waar Noé me nog eens heen wil slepen, “El rincon del lector”, “librería solidaria”. In de kelder zie ik daar een klein rekje Engelse boeken en een bak Cd’s, maar veel stelt het allemaal niet voor. (Als het op tweedehands boeken aankomt, kies ik liever voor de winkel “Libros de ocasión” aan de Cirilo Moreno bij El Corte Inglés. Daar heb ik bijv. nog eens een kookboek van Isabel Allende voor Trudie uitgehaald.)
         Gaan we naar de voorkant van de “Iglesia Vieja”, de kathedraal Santa Ana. Eerlijk is eerlijk, ik vind het maar een plomp gebouw zonder de leuke fritsen en fratsen waarmee sommige bekende kerken gesierd zijn. En om het nog onaantrekkelijker te maken, mag je alleen bij speciale gelegenheden binnen een kijkje nemen, bijv. als de processie uittrekt op palmzondag. Ik ben uiteraard wel eens binnen geweest; veel stelt het niet voor, het is vooral een nogal lege ruimte. De kerk is dicht voor restauratie, staat op de buitengevel, al vanaf 1995. Op andere plakkaten op de buitenwand staat aangegeven dat er vroeger wel eens halve zaligen en heiligen voorbij kwamen om de kerk met een bezoek te vereren. Ik geef jullie één voorbeeld: “Su santidad Pio XII siendo cardenal secretario estado visita esta S.I. Catedral cuando se dirigia al congreso eucaristo de Buenos Aires como legado pontifico el 28 septiembre de 1934.” De toren is voor het toeristenpubliek wel te bezoeken, los van de kerk, maar een klim kost anderhalve euro per gelovige.
         Mijn allerlaatste Vegueta-stukje gaat over het langwerpige plein bij de kathedraal, de “plaza Santa Ana”. Net als het Vrijthof in Maastricht is het veel te leeg en mede daarom naar mijn mening best saai. Wel is de toegang prima verzorgd met de twee keer vier stenen honden van redelijke grootte. Daar is niks mis mee, met die viervoeters! Aan de andere kant van het plein staat het zoveelste overheidsgebouw dat potdicht is. “Para información turística de esta lugar, marque desde su teléfono el numero 902507250”. Het bellen kost 46 cent per minuut, dus daar begint een Hollander zoals ik niet aan. De diverse grote huizen aan de lange zijkanten van de “plaza Santa Ana” hebben interessante gevels en balkons, dat zij gezegd. Vanaf de kerk halverwege links zie ik o.a. het archiefgebouw opduiken. Vlak erbij is het enige terrasje van het plein. Dat is bij ons op Santa Catalina wel eens anders, denk ik dan. Als ik even plaats neem op een bank, komt net een vrouw aan die een zak met maïskorrels voor de duiven bij zich heeft. In een mum van tijd komen er 40 à 50 aanvliegen.
         Ik ben blij, als ik de snelweg mag oversteken en terug mag keren naar de drukke, bewoonde wereld, te beginnen met de “plaza de las ranas” van Triana.

         Af en toe begeef ik mij keukenwaarts hier om eten klaar te maken voor een aantal keren. Bezoekers uit Nederland kennen mijn onevenaarbare soep met ballen, om maar een zijstraat te noemen. De afgelopen dagen mocht ik weer eens aan de tonijn en dus ging een groot blik van een kilo door mijn blikopener, goed voor drie royale porties. Daar hoort wel groente bij; in dit geval lijkt mij een mix van vleestomaten, rode paprika’s en rode uien mij opportuun. Dus ging ik woensdagmorgen eerst naar de Spar en stond ik om 11 uur groeten te wassen en te snijden. Bij het snijden van de rode uien viel mij iets op, dat de keukenprinsessen (en -prinsen) wellicht wel weten: tussen de schillen van zo’n ui zitten doorzichtige velletjes. Daarover hoor je de meesterkoks niet! En waarvoor God ze heeft toegevoegd aan de uien, is mij niet duidelijk; ik weet geeneens wat het zijn, die langwerpige velletjes. Kan iemand van jullie mij uit de brand helpen?

         Wisten jullie dat gisteren, zondag 21 april, een topdag was voor de vele basketballiefhebbers hier? Ons clubje, eredivisie uiteraard, moest het opnemen tegen als ik het wel heb de kampioen van vorig jaar: Real Madrid. Ik heb daarbij twee vreemde toevoegingen. Eentje is dat “onze” club niet meer Basketbalclub Las Palmas heet, maar Herbalife, om de gelijknamige sponsor, een firma in heilzame planten tegen betaling een plezier te doen. De tweede toevoeging is het tijdstip van de wedstrijd. Als de wedstrijd niet op de televisie wordt uitgezonden, heeft de sponsor de neiging om zijn bijdrage af te blazen, dus stond de wedstrijd aangekondigd voor 11.40 uur in de morgen. Zo ver is het kennelijk ook al met het “baloncesto” gekomen: de sponsors dirigeren.

         Jullie en ik weten dat het de grootste flauwekul is, maar allemaal - niet alleen de kneusjes - hebben we de neiging om in de bus en trein in de rijrichting te gaan zitten. Ik zie het dan ook als een misser dat de nieuwe “guaguas” hier weinig dubbele plaatsen vooruit hebben, maar wel een aantal vierzitsbanken met twee plaatsen met de bus mee en twee tegen de rijrichting in. Dan zie je soms de raarste taferelen. Ik heb al uiterst krakkemikkige bejaarden zien staan in de bus, op hun laatste benen, omdat alleen nog plekken tegen de busrichting in vrij waren. “Ik moet er toch zo uit”, is dan de bekende verontschuldiging. Ammehoela, denk ik dan, ammenooitniet! (Op zijn Spaans kun je dan zeggen: “¡Una porra!”, letterlijk een gummiknuppel. Bedoeld is geloof ik: al sla je me met de gummiknuppel, dan nog vertel ik het nog niet.)
         Los daarvan, op een tweezitsbank, in de goede rijrichting uiteraard, vind ik dat je moet aanschuiven. Als beide plaatsen nog vrij zijn, hoor je aan het raam te gaan zitten, zodat er eventueel nog iemand bij kan. Het komt helaas nogal eens voor dat iemand aan de middenkant van de bus gaat zitten en de raamkant de raamkant laat. Is dat de weg om ervoor te zorgen dat er niemand naast je komt zitten, nee toch? Zo zijn we niet getrouwd, mensen! Het is al erg genoeg dat er maar zo weinig plekken in de rijrichting zijn; ga de boel nou niet verder versjteren!

         Moet ik, na al zoveel Spaans tussendoor, nog met een lesje komen? Nee, liever niet! Dan doe ik het net, maar het is wel een kleintje. Ik zal jullie zeker meer dan eens over mijn koffiemannetje in de mercado central verteld hebben, een middenstander om zaken mee te doen. Toen mijn voorraad blikjes en mij koffie de afgelopen week op waren, moest ik noodgedwongen bij El Corte Inglés zijn en dus heb ik gezondigd: ik heb daar een pak koffie gekocht. Eéntje, niet meer, morgen ga ik het bij de koffie-expert goedmaken. Op het uitheemse koffiepak staat haast geen tekst, het eigen merk van de winkel is “Natural, café tostado molido. Hemos seleccionado los cafés de las mejores procedencias y los hemos tostado, molido y envasado al vacío, para que conserven intacto todos u aroma y sabor. Consejos para preparar un buen café: utilice una cuchara sopera por cada taza de café. Use agua mineral o de la máxima pureza. No lo deje hervir. Servir recién hecho, nunca recalentado. Consejos de conservación: Una vez abierto el paquete, métalo en un recipiente hermético y consérvelo en el frigorífico hasta que vuelva a utilizarlo.” Volgens mij heb ik jullie al eens iets dergelijks voorgeschoteld, maar mijn betere adviezen mogen best eens herhaald worden, toch? De “eigen merk” koffie van El Corte Inglés is in zoverre anders dan die van mijn mannetje dat ik het met een mix moet doen van vier gelijke delen koffie uit Colombia, Brazilië, Guatemala en ergens uit Afrika. En vreemd genoeg noemt men alle vier delen “arábica”; is dat iets anders dan Arabisch (dat je volgens mijn woordenboek in het Spaans met een G schrijft, niet met een C)?
          
         Jullie kunnen het me doen. Vanmiddag zet ik deze brief op het internet en dan heb ik rust tot a.s. donderdag. Dan ga ik ’s ochtends heel vroeg naar het praatje van Lluis voor de clinici hier luisteren. Daarna heb ik die dag alle tijd om te niksen en voor jullie mijn dertigste brief te vervolmaken en op te sturen. Daarna, om 5 uur “en la tarde”, ga ik tegen Almudena in het strijdperk treden over vet eten en het ontstaan van hart- en vaatziekten. Wie van de twee gaat in de contramine? Ikke! Ik zal jullie daar in mijn laatste brief met plezier over lastig vallen. En daarna weer ga ik met enkele mensen van de club van Lluis “picotear” in Vegueta.
         Voor nu, het is lente, volgens Ton ook in Nederland. Eindelijk zijn jullie verlost van een strenge Nederlandse winter, ik ook. Laat er de komende dagen geen gras over groeien en hou je daarbij wel nog een weekje haaks. Ik wens het jullie, tot ziens, hasta luego, compleminte, con la cortesía de Sr. Don Pablo Knipschild Jongen.


APÉNDICE

         Ik heb maar één boek helemaal uit voor deze, mijn voorlaatste brief, maar het is wel geschreven door een grootheid op thrillergebied, Donna Leon. De Amerikaanse, uit New Jersey, is geboren in 1942 en woont sinds 1981 in Venetië, waar haar moord- en doodslagboeken allemaal spelen. Van Donna Leon heb ik hier al eens een boek, zelfs meer boeken besproken, in positieve zin, maar hoe ik aan “Friends in high places” kom? Is dat het boek dat ik eens van Eddy “vaan noonk Pie” gekregen heb? Hoe dan ook, het is uit 2001 en ze heeft er als bijna 60-jarige een “silver dagger” aan overgehouden.
         Commissaris van politie, dottor Guido Brunetti is de man die weer eens een zaakje (of meer) heeft op te knappen. Hij krijgt ene Franco Rossi van het kadaster thuis op bezoek, een ouderwetse ambtenaar. Die legt hem dapper uit dat zijn ruime flat, de vierde etage van een prachtig woonhuis aan de gracht, wellicht moet worden afgebroken. Lang geleden zou er geen vergunning voor de bouw van de extra etage zijn aangevraagd door een vorige bewoner met vervolgens de goedkeuring van de overheid. Guido’s vrouw Paola wil haar vader inschakelen om de zaak op orde te maken op de bekendse Venetiaanse wijze, maar Guido koestert nog steeds de linkse ideeën uit zijn jeugd en vraagt zich af wat hij er zelf aan kan doen.
         Dan wordt de dag erop Franco Rossi vermoord en wordt het tijd om thrilleractie te ondernemen. Met de hulp van zijn assistent Vianello en meer nog secretaresse Elettra komt Guido Brunetti in een web terecht van allerlei corruptie, vreemde huizenkoop en -verkoop en onderhandse geldleningen, tegen een rente waar je U tegen zegt. De kampioenen op dat terrein zijn Angelina & Massimo Volpato, twee bejaarden die eruit zien als straatarme muizen, maar intussen zo schatrijk zijn als het maar zijn kan. Intussen blijven andere doden niet uit, zoals advocaat Cappelli, student Marco en een junkenduo uit het gebouw waar Franco Rossi kennelijk omlaag is gestort. Terzijde wordt Roberto, zoon van Guido’s baas vice-questore Patta, betrapt op het dealen van ecstasy; dat wil pa Patta maar wat graag onder de pet houden. Waar eindigt het, vraag ik me dan in arren moede af. Bij signorina Loredana Dolfin, uit een oud geslacht, en vooral haar baas, ingeniere Fabrizio dal Carlo, van het kadaster? Hebben die misschien iets met de Volpato’s? En welke rol spelen de banken, in het geval die niet bereid zijn om zelf als geldschieter te dienen? Joost, in dit geval Giovanni, mag het weten.
         Wie zijn Xenophon wil ophalen, hoe het Griekse leger vanuit Perzië terug naar eigen land trok, kan eveneens in “Friends in high places” terecht. En hoe heet ook al weer een mobieltje in het Italiaans? “Telefonino”. Ik vind dat Donna Leon best weer een leuk boek heeft geschreven, boekje eigenlijk, want echt pontificaal kan ik het niet noemen. Ik kon het Engels deze keer zeg maar zonder enig woordenboek volgen, dat is weer eens wat anders na een boek van Sansom uit de zestiende eeuw. “Friends in high places” gaat dus best voor een hoog punt, maar voor heel hoog is het mij iets te gewoontjes. Een 7½ geef ik ervoor, dat is niet verkeerd. Terug in Maastricht ga ik Eddy, de Venetië-deskundige in mijn kennissenkring, vragen wat de beste Donna Leon’s zijn. Volgens mij heeft hij ze allemaal en de beste zal ik aan mijn boekenverlanglijstje toevoegen.

dinsdag 16 april 2013

Weblogbrief 8.28, 16 april 2013

Weblogbrief 8.28, 16 april 2013

         ¡Muchas gracias! Dat jullie bereid zijn om mijn weblog na mijn vorige brief nu alweer aan te zetten, daar ben ik jullie best dankbaar voor. Het is overigens wel werken voor iemand als ik, die daarnaast zit te lezen of zijn leven ervan afhangt en op zijn tijd de boulevard afschuimt met zijn trippel-trappelvoeten en komisch-cynische oogopslag. Aan de andere kant, met het bedenken en neerpennen van mijn brieven houd ik mijzelf wel bij de les. Dus, hier is hij, mijn weblogbrief 8.28, geanimeerd als altijd.

         Ik begin maar weer met een “meziekske”. “Disculpen las molestías” zeg ik vooraf tegen de Maastrichtenaren, maar heb ik het niet over een allerlei mondharmonicamuziek. Zo’n Cd, waar de mondstukken van afvliegen, heb ik overigens wel, een dubbel-cd zelfs. Ze heet “Gob-iron” en staat vol met adembenemende “smoelijzer”blues. Ik heb de plaat eens gekocht in een jazzwinkeltje in de Amsterdamse Jordaan. Echter, ik bewaar “Gob-iron” graag voor een andere keer.
         Afgelopen vrijdag zei ik dat alle nummers op “Americana 1+2” van singer-songwriters kwamen en dat is niet zo, denk ik achteraf. Die gunst was en is weggelegd voor een andere dubbel-cd in mijn verzameling, met steeds weer nieuwe muzikanten: Pure Genius, met 2X20 nummers. (En ik bedoel nou niet de bekende plaat van Ray Charles, ik heb het over een compilatie, waarop brother Ray met geen enkel nummer vertegenwoordigd is.) Met het mes op de keel zet ik die dubbel-cd bij mijn folk- of popmuziek, vooruit bij mijn popmuziek, dat lijkt me het dichtste bij de waarheid. Verder vind ik ook op “Pure Genius”, net als bij “Americana” de meeste nummers zeer te pruimen, deze keer niet allemaal, maar toch.
         De Cd was mijn eerste kennismaking met het fenomeen Ryan Adams, die ook op “Americana” present is. Misschien heb ik me daardoor wel in de war laten brengen. Sommige andere artiesten waren (enigszins) nieuw voor mij en de plaat leidde ertoe dat ik vervolgens iets van ze wilde bemachtigen, bijv. van Carly Simon, Jewel en Paul Weller. (Naar muziek van Tony Joe White ben ik nog altijd op zoek.) En van nog weer andere singer-songwriters heb ik intussen dozen vol, maar kan hun nummer op “Pure Genius” gevoeglijk dienen als de zoveelste hernieuwde kennismaking: Bob Dylan, Tom Petty en Tracy Chapman. Een mens blijft aan de gang.
         Van de dubbel-cd “Pure Genius” heb ik op mijn iPod 25 nummers van de 40 staan. Gelukkig zijn de andere 15 gemakkelijk bij allmusic te vinden. Dus hier is ze voor jullie in complete vorm, zonder mijn weglatingen.

Pure Genius 1:

01.    Baby can I hold you
         Tracy Chapman
02.    Your Song
         Elton John
03.    (Something inside) So strong
         Labi Siffre
04.    Wicked game
         Chris Isaak
05.    Ironic
         Alanis Morissette
06.    Babylon
         David Gray
07.    How wonderful you are
         Gordon Haskell
08.    Pianoman
         Billy Joel
09.    Father & Son
         Cat Stevens
10.    Cat’s in the cradle
         Harry Chapin
11.    Love and affection
         Joan Armatrading
12.    Oh my sweet Carolina
         Ryan Andams
13.    Wildflowers
         Tom Petty
14.    A new England
         Billy Bragg
15.    You’re so vain
         Carly Simon
16.    Love the one you’re with
         Stephen Stills
17.    Catch the wind
         Donovan
18.    Morning glory
         Tom Buckley
19.    Everybody here wants you
         Jeff Buckley
20     Layla (unplugged)
         Eric Clapton

Pure Genius 2:

01.    Mr. tambourine man
         Bob Dylan
02.    Wild wood
         Paul Weller
03.    Ain’t no sunshine
         Bill Whithers
04.    Brown eyed girl
         Van Mossison
05.    Mother and child reunion
         Paul Simon
06.    Mandolin wind
         Rod Stewart
07.    She cries your name
         Beth Orton
08.    All this useless beauty
         Elvis Costello
09.    Walking in Memphis
         Marc Cohn
10.    Me and Bobby McGee
         Kris Kristofferson & Jackson Brown       
11.    Anchorage
         Michelle Shocked
12.    If I were a carpenter
         Tim Hardin
13.    Short people
         Randy Newman
14.    Songs from hope street
         David Kitt
15.    Hands
         Jewel
16.    Rainy night in Georgia
         Tony Joe White
17.    Time has told me
         Nick Drake
18.    The shining
         Badly Drawn Boy
19.    Where the wild roses grow
         Nick Cave & Kylie Minogue
20.    Perfect day
         Lou Reed

         Pas als jullie Perfect day uit hebben, mag je verder gaan met deze brief. Wat is acceptabel stelletje muzikanten heb ik wederom voor jullie bij elkaar getrommeld. Ook deze keer ga ik geen nummers een bijzondere vermelding geven in positieve zin. Wie ben ik om “Perfect day” beter of slechter te vinden dan “Mr. tambourine man”. Of “Wild wood” af te zetten tegen “Ain’t no sunshine” of “Wicked game”. Ik treed terug met de opmerking dat “Pure Genius” alweer een dubbel-cd is die in jullie cd-rekje hoort te staan.

         Vrijdagavond zat ik op de bank aan het strand bij de Tomas Miller, bij mijn flat om de hoek. Er kwam een oudere dame naast mij zitten. Ze was aardig opgetut met een vuurrode mond en een gestreept hoedje op haar hoofd. Even later haalde ze een zakje uit haar tas, daar zat lekkers in voor de duiven, en ze begon met de spaarzaam aanwezige beesten te voeren. Binnen een mum van tijd waren er wel tien en zeer tevreden met zichzelf en haar dieren kwam steeds weer een nieuw handje voer te voorschijn. Toen kwam er een jongetje aanrennen, ik schat van een jaar of 7, die vloog op de duiven af en weg waren ze. Een stuk of twee, drie kwam nog terug, maar nadat hij nog eens met veel geschreeuw aan kwam zetten, was de pret definitief voorbij. Wie heeft gelijk van de twee?
         Het ventje werd prompt helemaal verrot gescholden door de dame. Gelukkig was zijn familie vlakbij op een bank in de buurt en hij droop af. Voor de vrouw werd het toen helemaal een “pars pro toto”. De “traficantes”, “putas”, “pederastas”, daar moesten de mensen zich eens druk over maken, en niet over een paar duiven meer of minder. Ze werd steeds giftiger, en de andere bankzitters steeds ongemakkelijker. Die dachten er met mij aan hoe erg de duivenplaag tot afgelopen jaar geweest was, totdat de gemeente er een nogal drast einde aan gemaakt had.
         Als ik tussen de oma en het kind moest kiezen, zou ik intussen zeker op de hand van het kind geweest zijn. Hoe langer en hoe heviger de vrouw schold, des te meer verloor ze bij mij en andere omstanders van haar sympathie. Misschien moest de “policía local” zich er maar eens even mee bemoeien, om die de zaak sussen. Die is daar graag in de buurt aan het einde van de Tomas Miller, sommige agenten zelfs in korte broek, want daar beneden is hun koffiehoekje. (Mijn voorkeur gaat daarbij uit naar twee oudere agenten van onbestemd gedrag, van wie er onlangs eentje met pensioen is gegaan. Hij komt, nu met een lange broek, zijn maat wel nog geregeld opzoeken aan de boulevard.) Maar deze avond was er geen politieman of –vrouw te bekennen, althans niet bovengronds.
         Er kwam een oudere man voorbij, die zich er prompt mee ging bemoeien. Eerst probeerde hij de familie van het jongetje te bemoederen, waar niet veel moeite voor nodig was; het waren gewoon oppassende Palmezen, die het een en ander een beetje verongelijkt aankeken. Daarna was de oudere dame bij mij in de buurt aan de beurt en haar kalmeren lukte voor geen meter. Ik zat er vlakbij en had al snel door dat de oudere man ook niet goed snik was. Ter plekke dacht ik: dit zijn er twee van de inrichting verderop op Las Canteras. De bejaarden gingen nog een tijdje getweeën door met te roepen dat heel wat mensen wat hen betreft acuut van de straat moesten worden gehaald, maar niet de duiven.
         En is dat niet het moment om op te staan en eens aan een wandelingetje naar een bank verderop te beginnen? Dat heb ik maar gedaan.

         Zaterdag was echt een leesdag. Ik begon ’s ochtends om 8 uur aan mijn boek, heb tussendoor wel netjes mijn bordje leeggegeten en ook mijn wandeling gemaakt, een kilometertje of 4. Toen ik mijn bed opzocht om 11 uur, was ik bijna 250 bladzijden verder (ruim zeven katerntjes van 32 bladzijden). Een beetje doorlezen is wel gewenst, als je een dikke pil van een boek in je handen hebt. Zie verder beneden.
         Midden in de nacht, om ongeveer half 3, schrok ik wakker van geluiden die onmiskenbaar bij een feeststemming horen. Ik hoorde muziek, iets ondefinieerbaars (hiphop?), en mannen die iets te luid en vrouwen doe iets te hoog van stem waren. Er zou ook wel drank in het spel zijn. Het feest was gaande of in mijn flatgebouw of in dat ernaast. In ieder geval hadden de mensen grote lol.
         Dan ga je eens plassen, dat moet op zijn tijd gebeuren, en je kijkt eens door de balkondeur naar buiten. Niks te zien zo op het oog. Dus ging ik maar weer liggen en moet bijna direct daarna weer in slaap gevallen zijn. “Verkwikt” stond ik ’s ochtends op; van het feest was geen spatje meer te bekennen.

         En dan ga ik nu een paar zinnen aan slapen wijden. Er zijn in die sector twee dingen die je goed moet doen: inslapen en doorslapen. Met dat doorslapen heb ik geen moeite: als ik eenmaal in dromenland ben, zonder te dromen, is het maar moeilijk om mij al te vroeg uit mijn slaap te krijgen. Ik ben op een leeftijd dat ik er ’s nachts wel eens uit moet om te plassen. Meestal houd ik dan mijn ogen maar een beetje open en als ik mijn bed weer zie, ben ik subiet weer vertrokken.
         Nou denken jullie: dan zal hij wel een probleem hebben met inslapen. Maar, een zeer enkele keer uitgezonderd, heb ik evenmin last van wakker liggen in bed ’s avonds laat. Als Trudie naast me ligt, ben ik normaliter binnen een paar minuten in een andere wereld (ook zonder te vrijen) en ik weet niet beter dat ik ook alleen in bed bepaald niet lang wakker lig. Raar zijn en blijven ze wel, die eerste uren van je nachtrust, dat je de levende wereld om je heen verlaat voor enkele periodes REM- en stadium 4 slaap, voordat je aan je slaapperiode mag beginnen dat je gewoon lekker ligt, maar jezelf wel geregeld (20 à 30 keer op één nacht?) mag omdraaien. Als ik de uitvinder van de kleine uurtjes was, zou ik voor een simpeler systeem hebben gekozen.

         Wat later op de zondagavond deed ik mijn e-mail in het internetcafé bij mij in de straat, een half uur internetten voor 50 cent, spotgoedkoop. Veel post had ik deze keer niet en het beantwoorden van mailtjes kon best tot vandaag, dinsdag, wachten. Dus keek ik maar eens op nu.nl naar de sportberichten. Hier zijn er vier:
         Allereerst, Fernando Alonso heeft het weer eens voor elkaar. De favoriet van een van mijn Spaanse leraressen van vroeger, Natalie - Fernando!, hoor ik haar nog door de klas roepen - heeft weer eens een formule 1 race op zijn naam geschreven, de eerste van dit seizoen. Helemaal in China, op het circuit van Sjanghai, bleef hij Kimi Raikkonen en Lewis Hamilton voor. Nou heb ik niks met de autoracerij, maar als Alonso wint... Gaan daarvan mijn hoofd- of schaamharen overeind staan? Word ik dan helemaal warm van binnen, een kacheltje? Nee, dat doet me helemaal niks, die coureurs die op het rechte stuk met meer dan twee keer de maximum snelheid op de snelweg voorbij komen. En de miljonair van de “peninsula” kan me eerlijk gezegd gestolen worden.
          Dan is hier, voor wie het nog steeds niet weet, de winnaar van de enige klassieker die Nederland nog rijk is, de Amstel Goldrace. Ene Roman Kreuziger heeft hem op zijn naam geschreven? Veel opmerkelijker is dat de eerste Nederlander op plaats 8 eindigde, zonder enig uitzicht op de winst. Vanuit een ver land roept deze jongen dan: waar blijft de tijd? Vroeger, toen ik door de week nog bijna iedere ochtend naar mijn werk fietste, in alle vroegte, streden wij van Holland steevast mee voor de hoogste eer, toch? Had “wielerkanon” van vaderlandse bodem, ik bedoel Robert Geesink, misschien vergeten zijn pillen en injecties te nemen, toen hij zondagochtend in Maastricht op zijn fiets stapte?
         A.s. vrijdag vindt de loting plaats voor de halve finales van de Champions League. Vroeger was dat een werkje van niks, maar vandaag de dag is zelfs de bak met vier balletjes een gebeurtenis die “live” op tv wordt uitgezonden. Tegen wie gaat Barcelona het opnemen, tegen Real Madrid, Bayern München of Borussia Dortmund en moet mijn clubje, met Messi vanaf de start mag ik hopen, eerst thuis spelen of eerst uit? En wie mag de official helpen bij het uit de bak halen van de vier balletjes, ik neem aan in Genève? Onze eigen Ruud van Nistelrooy! Dat hij zich voor zo iets leent... De eerste halve finales zijn op 23 en 24 april en wanneer zijn de returnwedstrijden? Op 30 april en 1 mei, dan ben ik al op mijn return in Maastricht. (En voor wie de finale wil aanstrepen in zijn agenda: die is op zaterdag 25 mei.)
         Het is jammer, maar de Nederlandse clubteams spelen geen rol van betekenis in het Europacupvoetbal, zeker niet in de Champions League. Maar in eigen land was het nog wel even spannend. Afgelopen zondag speelde Feyenoord uit gelijk tegen RKC en daarmee is de club bijna kansloos voor de titel. In Eindhoven namen PSV en Ajax het tegen elkaar op en Ajax won verdiend, als ik nu.nl mag geloven, met 2-3. Mijn Nederlandse clubje staat nu zes punten voor op nummer 2 en 3, PSV en Feyenoord. Er kan haast niks meer mis gaan met nog vier wedstrijden te gaan. Over een maandje mogen Jan Willem, Eva en de kids naar het Leidseplein om de godenzonen voor het derde jaar achter elkaar toe te juichen.
         Toen was mijn internettijd op, zodat ik nog even in het duister blijf over de wetenswaardigheden van “us MVVke”.

         In Nederland en ook hier is de scheidslijn tussen een bar, café en een restaurant aardig aan het vervagen. Er zijn barkeepers, cafébazen die zelfs geen pinda’s in huis hebben, alleen drank schenken, net zo goed als er restauranthouders zijn, die pas een fles opentrekken, als het eten besteld is. Toch houd ik vol dat de twee neringen fors naar elkaar zijn toegegroeid. In mijn “Guía de usos y costumbres de España” staat het aldus: la diferencia no está en todos los casos clara, prueba de ello es que en la fachada de muchos de estos establecimientos hay un cartel que pone ”bar restaurante”. Por supuesto, hay una gran distancia entre un lujoso restaurante y un modesto bar, pero también hay bares lujosos y restaurantes más modestos.
         In een restaurant vandaag de dag gaat het, afhankelijk van de zaak, tussen een “comida a la carta”, “menú del día” dan wel een “plato combinado”. In zaken die het van snelheid moeten hebben, zoals de Burger King en MacDonalds, kom ik niet graag. Zeker als ik alleen ben, ben ik bij voorkeur te vinden in een van de vele “bares y terrazas”. Wat neem ik daar? Nu begint mijn Spaans lesje pas echt interessant te worden: “En los bares no sólo se bebe, también se come: se pueden tomar tapas, raciones o bocadillos y en muchos incluso un menú completo. Las tapas y las raciones consisten en lo mismo, sólo se diferencian en l cantidad y en el precio. Las tapas son pequeñas porciones de comida que acompañan a la bebida que se toma y las raciones son cantidades mayores de esa misma comida. Las tapas y raciones queden ser de patatas bravas, de aceitunas, de croquetas, de tortilla, de pescado, de carne, etc. Cuando no apetece una comida convencional de dos platos y postre, una alternativa común es comer de tapas o ir de tapas. De todos modos, el “tapeo”, que también se llama así, no siempre sustituye al almuerzo o a la cena: con frecuencia sirve más bien para picar algo mientras llega la hora de almorzar o de cenar.”
         Ir de tapas, op tapasjacht gaan (vergelijk ir de compras, winkelen), als er bij het drinken gegeten moet worden, dat heeft mijn voorkeur.

         Dat lijkt me tevens een mooie kers op de pudding van de afgelopen dagen. Op naar de volgende brief van de twee die ik nog te gaan heb, waarschijnlijk a.s. maandag en donderdag (want ik wil de dertig vol maken). Op nu.nl afgelopen zondagavond las op dat de eerste Nederlandse dag van 20 graden en meer zich had aangediend, nog wel op de verjaardag van mijn moeder zaliger. Als dat zo doorgaat, kom ik met extra veel reden terug naar Nederland over bijna twee weken. Intussen, zet alvast de Bokma koud, haal eens iets anders in huis dan dat vermaledijde Heineken en trek in één moeite door ook maar eens een dunnere broek aan, zo eentje die als je er te lang op zit, aan je kont blijft plakken. Het ga jullie nog steeds goed en tot ziens maar weer, hasta luego, Dolce Paolo.

BOEKHOEK

††††††††††Pox on sorry†††††††By Jesu†††††††††God’s death†††††††††††
         C.S. Sansom, let op de N en de M, het lijkt wel Diederick, is de Engelse schrijver van een aantal mooie, dikke boeken. Zijn “Winter in Madrid” was en is een echte bestseller en tevens zijn enige losstaande boek. Alle andere zijn historische thrillers in de tijd van Henry VIII (door Nederlandse geschiedenisleraren vertaald in Hendrik VIII, en bijv. niet Harry de Achtste). Eerder besprak ik hier “Dissolution” en “Dark Fire” uit de jaren vlak ervoor, nu is “Sovereign” uit het jaar 1541 aan de beurt. Het boek is op de markt gebracht in 2006 en speelt grotendeels in York. Daar ben ik wel eens een weekje geweest zo’n vijftien jaar geleden, bij Jos Kleijnen op bezoek, maar ik was ook al in Hull en best vaak in Londen, waar de rest van het boek zich ophoudt.
         Zoals de kenners van diens boeken weten, is de hoofdpersoon van alle historische thrillers van C.S. Sansom onverminderd een advocaat met een bochel, genaamd Matthew Shardlake. In dit boek is hij 39, op zijn top qua leeftijd, denk ik er dan bij. Zijn assistent, voorheen van Cromwell, is Jack Barak (en hun paarden heten Genesis resp. Sukey). Cromwell is een paar jaar eerder ten val gekomen, het heeft hem letterlijk de kop gekost, maar aartsbisschop Cranmer van Canterbury is onverminderd in functie. Advocaat Shardlake moet voor Cranmer vanuit Londen naar York om op te zitten in het gevolg van Henry VIII en zijn vijfde vrouw Catherine Howard, “The Progress”. Shardlake dient daar, in Henry’s naam, recht te spreken, samen met een locale bejaarde advocaat genaamd Giles Wrenne. Als extra taak wordt Shardlake gesommeerd door Cranmer om erover te waken dat gevangene Edward Broderick vanuit York heelhuids in Londen aankomt. Diens cipier Fulke Radwinter heeft nogal losse handjes en zonder Shardlake’s hulp zou het naar de Tower vervoeren van de belangrijke samenzweerder tegen de koning wel eens mis kunnen gaan.
         Op mijn velletje papier dat ik bij het lezen gebruikte, staan nog een heleboel andere namen. Tot de Yorkers hoort hoofdglazenier Peter Oldroyd, maar, dat verklap ik vast, die maakt het niet lang. In de koninklijke huishouding bespeur ik bij de dames namen zoals lady Jane Rochford, Jennit Marlin en niet te vergeten Tamasin Reedbourne, die het liefje van Jack Barak wordt. Bij het mansdeel zie ik o.a. Simon Craike, een oud-studiegenoot van Shardlake, nu organistor bij “The Progress”, sergeant George Leacon voor hand- en spandiensten, secretaris van de koningin Francis Derehan en hogerop Sir William Maleverer met zijn hulpje Thomas Culpeper. Maleverer is de hoogste baas van de stoet, met boven zich alleen nog Richard Rich, aartsvijand van Shardlake, die eveneens present is.
         Zijn dat genoeg namen of zijn jullie nog niet tevreden? Belangrijk lijkt me om te vermelden dat vijf jaar eerder en ook nog eens pas een half geleden een opstand van York en het noorden tegen Henry VIII werd verijdeld en dat Henry VIII is vooral is om zijn gezag te laten gelden. Tegelijkertijd zijn in Londen en York, ook onder de officiële koningstroepen, nog steeds de nodige “verraders”, ik bedoel mensen die nog steeds in het pauselijke gezag en de kloosterorden geloven. Die bovendien de Engelse koning met zijn opeen volgende vrouwen, als Gods plaatsvervanger op aarde, met plezier een “mol” noemen, een “moulswarp” in het Engels. De bevolking van York, de laatste jaren fors verarmd na de samenzweringen, is idem dito bepaald niet gecharmeerd van Henry VIII en de brute leiding van The Progress.
         Ik heb er nog een. Wie helemaal geïnformeerd wil zijn, en dat is voor het boek nodig, dient ook te weten dat Henry VIII, een afstammeling van de Tudors, waarschijnlijk helemaal geen koning had mogen zijn. Zijn opa, koning Edward IV, was waarschijnlijk een bastaardkind van Cecily Neville, de vrouw van de oude hertog van York, de ware vader een boogschutter uit het Engelse leger. Een dochter van Edward IV trouwde vervolgens met een Tudor en Henry VIII is een zoon uit dat huwelijk. Uitgaande van de echte stamboom zou, bij het verscheiden van Richard III een kind uit de lijn van de gravin van Salisbury, de enige dochter van Cecily Neville, op de troon moeten zitten.
         Matthew Shardlake en Jack Barak zijn geen fans van Henry VIII en zijn rouwdouwers. Maar goed, er vallen doden, er worden vergeefse aanslagen op Shardlake gepleegd en hoe loopt het af? Pas na 650 bladzijden weet ik het naadje van de kous en als jullie over dat naadje willen weten, moet je het boek zelf maar lezen. Ik heb in één woord genoten, met volle tuigen, meer nog dan bij de vorige twee in de serie. Mijn recensiecijfer is navenant, een volle 9 geef ik aan “Sovereign”. De volgende boeken van C.S. Sansom, die ik thuis in Maastricht al heb liggen, gaan er zeker aan geloven. De man is een historische thrillerschrijver van de allerbovenste plank.