dinsdag 14 februari 2012

Weblogbrief 7.19, 14 februari 2012

Weblogbrief 7.19, Valentijnsdag 2012

         Queridos comediantes, hier is mijn weblogbrief nummertje 7.19, de laatste voor mijn carnavalsreces in Maastricht en omstreken, nog wel op de verjaardag van een heilige van de middenstand. Er is de afgelopen dagen het nodige gebeurd, in de stad en in mijn hoofd, waarover ik hier verslag wil doen. Het wordt dus een behoorlijk lange brief. Pas nadat ik die aan jullie verstuurd heb, mag ik met een onbezwaard gemoed morgenvroeg in het vliegtuig naar Düsseldorf kan stappen.

         Ik begin met een vleugje carnaval, in afwachting van de finale van de murgas-wedstrijd op zaterdagavond en -nacht. Zoals ik kort verslag heb gedaan van de voorrondes van de murgas op de maandag en dinsdag, krijgen jullie ook een alineaatje woensdag. Ik keek alweer naar de eerste vier murgas: Los Trotorotas, Las Lega-navades, Los Sospechosos en Las Tramposas. Zoals eerder was ik heel wat meer gecharmeerd van de heren dan de dames. Met name Los Trotorotas konden mij zeer bekoren; die kunnen zo maar de winnaars worden, dacht ik woensdagavond laat. Thuis ben ik nog even bij moeten komen van alle geestelijke inspanningen, waarna ik braaf mijn bed opzocht. Enne... deze keer werd ik iets later even wakker, het was al over half 2. Volgens mij was Daniel Calero (niet: Carera) toen aan het voorlezen wie allemaal in de finale zou komen, een negental (niet: achttal) murgas. Die finale “behandel” ik verderop in deze brief.
         Wel meld ik jullie hier alvast dat ik donderdagavond “en el parque” nog anderhalf uur heb mogen kijken naar het Concurso De Disfraces Adultos, wij zouden gewoon “verkleiders” zeggen. Iedereen van de kandidaten, zowel de acht soloartiesten als de achttien groepen, kreeg enkele minuten maximaal. De uitslag heb ik niet afgewacht. Misschien dient op dit terrein net als in Maastricht iedereen de eerste prijs te krijgen.

         Gaan we naar mijn muziek. Ik moet eigenlijk iets met Whitney Houston doen, nu die net de geest heeft gegeven. Ik heb een dubbelcd van haar, 18 + 17 nummers met de “Greatest Hits”, dus wat let me. Toch wordt dat pas een muziekje van na carnaval; even wachten dus.
         Mede op aanraden van Jorge kom ik vandaag om de hoek met ene Jackson Browne. Ik denk dat ik zijn muziek vooral van Henk heb. Laat ik nou geen idee hebben wie het is en wat hij voorstelt. Mijn eerste gedachte was: een blueszanger met simpele gitaar, net even minder dan de coryfeeën. Toen hij op mijn LACIE niet bij “jazz/blues” stond, week ik uit naar “pop/rock” en pas daarna naar “folk/country”. Maar daar vond ik hem, in vol ornaat. Hij is van de folkmuziek, zanger/liedjesschrijver, geboren in 1948 in Heidelberg, maar al als driejarige naar Californië verhuisd. Hij was als jongeman eerst vooral voor anderen in de weer, kwam met zijn eerste eigen plaat in 1972. Daarna volgden er nog de nodige. Hier zijn alle studio cd’s:
(1972)         Jackson Browne
(1973)         For Everyman
(1974)         Late For The Sky
(1976)         The Pretender
(1977)         Running On Empty
(1980)         Hold Out
(1983)         Lawyers In Love
(1989)         World In Motion
(1993)         I’m Alive
(1994)         Everywhere I Go
(1996)         Looking East
(2002)         The Naked Ride Home
(2005)         Solo Acoustic 1
(2006)         Solo Acoustic 2
(2008)         Time The Conquerer
(2010)         Love Is Strange.
         Ik ga er nog eens met mijn wijsvinger langs: het zijn er zestien. En ik heb ze allemaal op mijn extra harde schijf staan behalve de eerste (Jackson Browne, er zou volgens allmusic ook nog een nooit uitgebrachte daarvóór zijn), die uit 1994 (Everywhere I Go), die uit 2006 (Solo Acoustic 2) en de laatste, uit 2010 (Love Is Strange), die hij samen met ene Tino maakte. Twaalf cd’s op mp3, dat is een vrachtwagen vol.
         En natuurlijk, wie nummers als “Take it easy” (1973) en “Stay (just a little bit longer)” (1977) op zijn naam heeft staan, heeft als liedjesschrijver zijn sporen verdiend. Maar moet je dan ook als zanger de baas proberen te spelen? Dat weet ik zo net nog niet. Jackson Browne is voor mij een beetje zoals Sheryl Crow een paar brieven terug: hij is me net eventjes te vlak. Helaas!

         Ik heb nog een tweede muziekje voor jullie. Normaliter kom ik niet aanzetten met een verzamelplaat met allerlei verschillende muzikanten, maar deze keer moet het zo maar eens mogen. Destijds was ik gecharmeerd van Dennis Potter, de Engelse schrijver. Hij is van 1935 en werd maar 59 jaar oud. Potter schreef aardige boeken, zoals “Dubbel spoor”, dat ik hier in november besprak, maar werd vooral bekend door zijn televisiestukken. Zijn twee bekendste waren ook op de Nederlandse tv te zien: “Pennies From Heaven” uit 1978, dat ik graag nog eens wil opnieuw bemachtigen, en “The Singing Detective” uit 1986.
         Bij “The Singing Detective” werd ik op zeer aangename wijze verrast door de muziek, die te pas en te onpas voorbij kwam. Alleen al het beginnummer, “Peg O’My Heart” van ene Max Norris & His Novelty Trio, daar blijf je voor thuis en aan de buis. Wat was ik blij, toen ik een tijdje later de hele plaat te pakken had. Uiteindelijk werd ik zelfs de trotse bezitter van een driedubbele cd, met 3x16 prachtnummers, het ene nog mooier dan het andere. De cd’s zijn uit 2002 en de titel van het geheel is: “Music From The Singing Detective And More”.
         Nog blijer werd ik, toen ik bij een bezoek aan Iain Chalmers en zijn Ian in Oxford de cd met alle b-kanten van de nummers van The Singing Detective cadeau kreeg, nog weer eens 20 schoonheden. Even optellen: 3x16+20=68, maar er staan veertien nummers twee keer op. Blijft er ruim 2½ uur nogal ouderwetse muziek over, van de beste soort. Hier is mijn top 10 van “The Singing Detective”, met de toevoeging dat ik van een bepaalde artiest steeds maar één nummer heb willen noemen. Mijn lijstje is alfabetisch op (voor)naam:
01.     Al Bowlly & The Ray Noble Orchestra
         The Very Thought Of You
02.     Ambrose & His Orchestra
         Limehouse Blues
03.     Anne Shelton
         Blues In The Night
04.     Dick Haymes
         It Might As Well Be Spring
05.     Ella Fitzgerald & The Ink Spots
         I’m Making Believe
06.     Jack Payne & His Orchestra
         It’s A Lovely Day Tomorrow
07.     King Oliver & His Orchestra
         Stop Crying
08.     Lale Anderson
         Sing, Nightingale, Sing
09.     Lew Stone &His Band
         I Get Along Without You Very Well
10.     Lou Preager & His Orchestra
         Cruising Down The River
         Moet ik ook nog een volgorde aangeven? Nou, misschien zet ik dan “It Might As Well Be Spring” op nummertje 1, want dat nummer van zanger Dick Haymes met orkest, kan niet kapot. Ik zie het Philip Marlow’s vader nog op een avond zingen in een goed gevulde Engelse plattelandspub, met pianobegeleiding van zijn vrouw.
        
         De afgelopen weken heb ik in stukken nog eens ’s avonds laat naar de zesdelige serie “The Singing Detective” gekeken. Ik had de drie cd’s ik geloof van Marij geleend en braaf gekopieerd voor een aantal koudere winteravonden in Las Palmas.
         Kennen jullie het verhaal nog? Het is en blijft een beetje verwarrend, dat vind ik ook bij nogmaals afkijken op mijn computer. Het speelt op twee momenten. Het eerste is in 1945 in een mijnwerkersdorpje in Engeland. Daar heeft de slimme Philip Marlow (zonder e) het flink te verduren op de lagere school, o.a. van zijn schooljuffrouw. Thuis kan hij heel goed opschieten met zijn vader, veel meer dan met zijn overspelige moeder. En die vader, een rol van ene Jim Carter, kan zingen als de beste en geeft de mooiste liedjes ten gehore in het café. Dan verhuist hij met zijn moeder naar familie in Londen; zijn vader blijft als mijnwerker achter. Londen bevalt hem niet en hij keert weer terug naar zijn dorpje, als zijn moeder zich daar verdrinkt.
         Philip wordt later de leider en zanger van “The Philip Marlow Band” en daarbij “The Singing Detective”, schrijver van enkele detectiveverhalen. Zijn chronische ziekte, psoriasis met arthropathie, net als bij Dennis Potter zelf, doet hem als ongeveer 50jarige voor de zoveelste keer in het ziekenhuis belanden, op zaal met allerlei zieken om zich heen. Met het medisch personeel heeft hij niet veel op, behalve dan de aardige zuster Mills. Zijn vrouw Nicola - of is het ex-vrouw, heeft ze iets met Philip’s vroegere schoolkameraad Mark? - bezoekt hem af en toe. In de maanden die Marlow in het ziekenhuis moet doorbrengen, gebeurt er van alles, allereerst met hemzelf: zijn psoriasis en gewrichtprobleem neemt langzaam af door een nieuw medicijn. Met de andere patiënten is eveneens van alles aan de hand; bijv. twee buren van hem op zaal gaan dood. Maar in zijn hoofd gebeurt ook van alles. Daarin gaat het er seksueel rauw aan toe, zijn de nodige lijken te betreuren, de politie is niet te beroerd om erop los te schieten, enz, En passant krijgen we in alle zes afleveringen de mooiste liedjes geserveerd. Zie boven.
         Ik vind “The Singing Detective”, een serie van regisseur Jon Amiel met Michael Gambon in de hoofdrol, zo mooi dat ik ze wil bewaren en later nog eens wil bekijken. En zoals ik al aankondigde: het smaakt naar meer. Ik ben bijv. “Pennies From Heaven” kwijt, ik had die op video. Als iemand nog een cadeautje voor mij zoekt, die serie zal wel ergens tweedehands op DVD te krijgen zijn.

         En dan nu iets heel anders. Ik liep donderdag in de vroege avond voor de zoveelste keer mijn rondje langs de boulevard en belandde zonder probleem aan de achterkant van La Puntilla, als ik dat stukje zo mag noemen. Op de terugweg kwam ik als vanzelf aan de waterkant bij El Carillo De Rita, in goed Nederlands Rita’s carillon, met aan de huizenkant Vainilla Canteras, dat hoeft geen vertaling. Daarnaast ligt tegenwoordig La Majadera, de idiote vrouw, en dan komen de bekende zaken: Gero (Maestro Pizzero), La Oliva met zijn dubbele omvang, El Atlante en tenslotte Acuario.
         En vooruit, er ligt op de calle Prudencio Morales (ook wel Pasaje de la maestra Librada Alvarado genoemd) nog een klein terras tussen: Mangú. Mangú, wat is dat nou weer? Ik ken net als jullie uiteraard de vrucht “mango”, voor de kenners: er bestaat ook een “manga”, dat is een iets grotere mango en daarnaast is een “manga” een mouw. Maar een “mangú”, dat woord staat niet in mijn woordenboek, wel de woorden manguero, mangui en manguear. Die staan voor een schooier, armoedzaaier respectievelijk lanterfanten, schooien. Dus neem ik maar aan dat een “mangú” dat ook betekent. Ik beloof jullie dat ik na carnaval daar eens op het terras ga zitten.

         Van Ton kwam weer een verhaal dat me echt aan het denken zette. Qua parochie zou ik bij de Koepelkerk in Maastricht moeten horen, als ik me niet al vele keren had laten uitschrijven. Alweer de nodige jaren terug stond een man voor mijn deur die zich aankondigde als Jan Schafhuizen of zo iets. Hij vroeg of hij eens kennis met me kon komen maken; hij was immers de pastoor van de Heilig Hartkerk, de koepelkerk. Ik heb hem niet binnengelaten, aan de deur kort uitgelegd dat ik niet in een god geloof en met mensen van de Kerk helemaal niks te maken wil hebben. Toch krijg ik sindsdien wel eens een kerkblaadje in de bus, een vergissing? En zo waar, ieder jaar opnieuw komt er ook een verjaardagskaartje. Ik heb dat maar zo gelaten, ben niet op hoge poten erheen gegaan om te vertellen dat ik absoluut niet gediend ben van attenties van hem en zijn Kerk.
         In de Limburger stond deze week het bericht dat pastoor Jan S. van de Koepelkerk vooralsnog op non-actief was gesteld wegens vermeend seksueel misbruik vroeger. Ruim veertig jaar geleden, eind jaren 60, zou hij zich als broeder op jongereninternaat Bleijerheijde in Kerkrade vergrepen hebben aan verschillende kinderen. Er waren verscheidene aanklachten  tegen hem ingediend en het bisdom had hem in ieder geval voorlopig zijn liturgische en pastorale taken ontnomen.
         Wat vind ik daar nou weer van? Ik ga er maar van uit dat hij zijn handjes destijds inderdaad niet kon thuishouden. Uiteraard had hij dan destijds, rond 1970, veroordeeld had moeten worden, voor een tijd in de gevangenis moeten belanden. Hoe haalt zo’n “man van God” het in zijn hoofd om met jongetjes te knoeien! Ook vind ik dat hij er later, bijv. de laatste 12 jaar om eens wat te noemen, openlijk over had moeten praten met zijn gelovigen. Tegen de goegemeente zeggen: “Ik heb het vroeger ook gedaan”, zou hem gesierd hebben. Misschien heeft hij er ook wel over gepraat, maar in ieder geval niet met mij. Ik zal Jo & Marjan Kesselaar, mijn katholieke overburen die in het kerkbestuur of zo zitten, er zeker naar vragen, als ik ze de komende week of zo tegenkom. En verder ben ik van mening, ik weet dat ik daar niet mee scoor, dat je iemand niet de grond in kunt trappen voor hij veroordeeld is; misschien zijn de aanklagers niet helemaal bij de les. En ook vind ik dat je hem niet echt meer iets kunt aanrekenen dat hij meer dan veertig jaren geleden heeft uitgevreten. Als hij zich de laatste drie à vier decennia tegenover kinderen netjes heeft gedragen, hoeft hij m.i. nu niet met terugwerkende te gaan boeten voor zijn eventuele vieze spelletjes van heel lang geleden.
         Ik hoop dat de Kerk heel snel definitief verdwijnt, de tekenen zijn er, maar mijn hoop daarop is iets heel anders dan de eventuele “jeugdzonde” van iemand die vandaag de dag “iets” van zijn vak, niet het mijne, probeert te maken. “Jan S., es veer us tegekoume met de karneval, mooste miech toch ‘ns oetlegke wie fout totste waors en woe fout totste nog altied bis.”     

         Dan is het nu tijd voor mijn culinaire bijdrage. Met Jorge en Trudie heb ik lang geleden eens bij visrestaurant La Marinera gegeten, aan het eind van de boulevard. Het werd een uitgebreide lunch en die was best lekker, alleen stonden we net iets te snel weer buiten. Later is me dat met Eva ’s avonds ook nog eens overkomen. Het visrestaurant blinkt kennelijk niet uit in service, vooral tijd, om het de gasten naar de zin te maken. De ober neemt de bestellingen op, even later staan die met de bijbehorende drank op tafel, daarna is het tijd voor koffie, eventueel met een drankje, en wordt de rekening gepresenteerd. Het achterliggende idee is simpel: de klant komt om te eten en daarna is de beurt aan de volgende. Samengevat: lekkere vis, maar iets te rappe bediening.
         In Casa Carmelo ben ik dit jaar voor het eerst geweest, maar wel al vier keer: met Trudie en Marij, met Marc, met Marcel, Damaris, Eva, Jan Willem en Lux en afgelopen maandagavond met Noé. Het is geen viszaak, maar een schoolvoorbeeld van een grillrestaurant.  Nergens, denk ik, krijg je hier zo’n mooi en groot stuk vlees op je bord als bij Casa Carmelo. Vooraf zijn er steevast heerlijke sausjes met brood van het huis. Na het hoofdgerecht neem je eventueel iets na en dan komt het drankje van huis, wodka met caramel, die bij de koffie wordt geserveerd. Echte haast hebben de obers hier niet, je kunt je maaltijd rustig uitzitten zonder dat je op de vingers gekeken wordt. Samengevat: mooi stuk vlees en ouderwetse bediening.
         En dan komt nu de link tussen La Marinera en Casa Carmelo: beide zaken zijn van dezelfde eigenaar, zin in ieder geval aan elkaar geleerd. Op diverse plaatsen wordt ook voor alle twee tegelijkertijd reclame gemaakt. Zelfs de leren omslag van de menukaart verwijst naar beide zaken. Er ligt een mooi opgeschilderd vissersbootje aan La Puntilla, met op de zijkant pontificaal de namen van beide etablissementen. Curieus dat ik het nou pas helemaal door heb! Ik kan jullie Casa Carmelo meer aanbevelen dan La Marinera, maar als je snel weer wegmoet en van vis houdt, zou ik La Marinera zeker  proberen.

         Ander onderwerp: ik heb de oprechte indruk dat ons karakter  vooral genetisch bepaald is en maar ten dele kan worden bijgesteld tijdens iemands jonge leven. En nu komt het: we mogen dan vrolijke kinderen en tieners dan wel zorgzame partners van anderen worden, als we zo’n 30 à 40 jaar zijn, komt er onvermijdelijk een fase dat we de ballast grotendeels afwerpen en vooral gaan leven naar onze genetische constellatie. Die kan alleszins meevallen; er lopen een heleboel aardige mensen rond. Niettemin, we gaan ons in toenemende mate vaak ietsje anders gedragen dan hoe we ons daarvóór hebben voorgedaan. Het is dan echt wennen voor mensen in de omgeving (de ouders misschien nog het minst). Vrouwen zien hun man veranderen in wat hij eigenlijk altijd al wou zijn en omgekeerd geldt uiteraard hetzelfde. (En het is ook waar voor homostellen en in mindere mate ook voor je werk en je vrije tijd, waarover je maar ten dele zeggenschap hebt.) Of je het daarna nog even goed met je partner, je omgeving kunt vinden, vaak met kinderen erbij, berust deels op toeval, denk ik, en vergt verder een behoorlijke vorm van aanpassing. Nogal wat echtscheidingen komen voort uit het gebrek aan tolerantie tussen partners, die intussen wel van karakter zijn veranderd.

         Zoals ik al eerder in deze brief aankondigde: dit was de week van de grote finale. “la gran final” (of is het “el gran final”?) van de murga-wedstrijd, “el concurso de murgas”. Ik moest zaterdagavond een beetje op tijd acte de présence geven, anders had ik geen mooie zitplaats meer, bedacht ik die middag. Toen ik om kwart voor 7 op het feestterrein op Santa Catalina aankwam, bleek het niettemin al een drukte van jewelste te zijn, erg vol. Ik was wat blij dat ik nog een leuk plekje vond (voor de insiders: een hoekplaats op ongeveer rij 15, vanaf het podium gezien rechts). Een kwartier later was er geen zitplaats meer onbezet, ook niet op de grote tribunes boven; er waren toen alleen nog staanplaatsen, achterin en aan de zijkanten.
         Terzijde, wat mij opvalt hier, is de discipline waarmee mensen dit doen, bezette plaatsten niet willen innemen, die anderen al bezet houden. Een negatief puntje daarbij vind ik dat mensen die er al vroeg zijn, met gemak alvast een aantal plaatsen claimen voor hun familie of vrienden, die later komen, door een tas of kledingstuk op de stoel te leggen.
         Vanaf 7 uur was het definitief afwachten tot het begon. Officieel zou de aftrap, om eens een voetbalterm te gebruiken, om 8 uur zijn, maar het werd 10 over. De jury en bobo’s werden kort voorgesteld door het presentatieduo en de onvermijdelijke Nietos de Kika mochten daarna beginnen met ons een half uur op te warmen. Er is iets met die groep; hebben ze verworven rechten, omdat ze vroeger zo populair waren, voor mijn tijd? Hun “status aparte” zou ik dan best wel eens ter discussie willen stellen. Een murgafinale, jongens en meisjes, is geen stukje historie, maar een spektakel van hier en nu.
         Maar goed, om kwart voor 9 mocht de eerste murga, Los Legañosos, van een serie van negen “los gaan.”. Iedere murga krijgt zegge en schrijve een half uur; gangbaar is dat je eerst je lijflied doet, dan twee stukjes waarvan er in ieder geval één iets kritisch heeft, en afsluit met een meezinger. Met de minieme pauzes tussen de groepen meegeteld werd het tien voor 2, toen de laatste murga, Los Totorotas, er noodzakelijkerwijs de brui aan moest geven. Hier zijn de murgas alle negen op een rijtje, acht keer een mannenbedoeling en slechts één keer, nummertje 2, een damesgezelschap.
01.     Los Legañosos (met slaap in hun ogen)
02.     Las Serenquenquetas (naam onduidelijk)
03.     Los Chachu’tu (broertjes?)
04.     Los Chancletas (slippers)
05.     Los Melindrosos (aanstellers)
06.     Los Twittys  (tekenfilmbeestje?)
07.     Los Serenque(nquete)s (idem onduidelijk)
08.     Los Trapasonas (murmelaars?)
09.     Los Totorotas (gekken?)
         Laat ik jullie vertellen dat het, echt waar, een belevenis van jewelste was. Ik heb me geen moment verveeld. En wat zag ik een keur aan spandoeken van aanhangers, als hun murga aan de beurt was. Ik bleek vooral tussen fans van murga Los Trapasones te zitten. Hun slogan, op de spandoeken en ook op de truien, was: ¡Los Trapasones! ¡Porque contigo vibro! En ik moet zeggen: voor mij had die murga best mogen winnen. Los Trapasones hadden prachtige nummers en gaven uiterst heldere kritiek op de politiek en het leven in het algemeen. En hoe de murga het publiek en de jury bespeelde, met werkelijk een kei van een “voorzanger”, niet te filmen!
         Braafjes citeerde ik na ieder half uur murga mijn recensiecijfer voor de groep, dat bleek te variëren van 5 tot 8½. Mijn top 3 na afloop was: 1. Los Trapasones 2. Los Twittys 3. Los Legañosos. 4. Los Serenques. En ik geef toe dat Los Totorotas het na Los Trapasones eigenlijk niet perfect meer kon doen, om half 2 of zo, hoe erg de groep ook zijn best deed.
         En wat was de einduitslag, die om half 3 over “el parque” denderde?
1. Los Serenques 2. Los Trapasones 3. Los Chachu’tu. Dat Los Twittys niet bij de eerste drie zitten, neem ik de jury kwalijk. Net zo goed als ik Los Chachu’tu helemaal niks vond. Aan de andere kant, Los Serenques en Los Chachu’tu hadden wel de meeste aanhangers, vooraf al, op Santa Catalina en heeft dat wellicht meegespeeld bij de uitslag?
  
         En mag ik het dan nu weer eens over roken hebben? Jullie weten dat de rokers, in Nederland meer nog dan hier, tot de paria’s van de bevolking zijn verklaard. Een belangrijke, achterliggende wetenschap is dat passief roken de kans op longkanker zou verhogen. Wie voortdurend in de omgeving van rokende medemensen verkeert, zou 40% meer kans hebben om longkanker te krijgen dan nooit rokers. (Terzijde, bij nooit rokers komt longkanker haast niet voor.) Dus moet het iemand die in gezelschap een sigaretje wil opsteken, ferm terechtgewezen worden. Laat ik het eenvoudig houden: ik geloof het verhaal eigenlijk voor geen meter, maar wie ben ik: een hoogleraar epidemiologie met meer dan 25 dienstjaren, die moet vooral zijn mond houden tot hem gevraagd wordt het verhaal te bevestigen.
         Maar goed, ik ben nou toch bezig, volgens mij kan tientallen jaren roken heel slecht voor je longen zijn: voor de afnemende elastiek daarin (emfyseem), in verband met astmatische bronchitis en voor het ontstaan van bepaalde longkankers. Echter, dat betekent nog niet dat bijv. ook het hartvaatstelsel een douw mee krijgt. Wie een pakje sigaretten per dag “wegpaaft”, zou maximaal twee keer zo veel kans hebben op een hartinfarct of zo, maar m.i. staat dat nog zeer te bezien. Bij relatieve risico’s van 1,4 en 2 in niet-experimenteel onderzoek ligt allerlei verstoring op de loer, die je niet goed kunt corrigeren, ook al herhaal je het onderzoek nog zo vaak, voor mijn part op verschillende plekken. En leg me maar eens uit hoe de nicotine of dergelijke een aantasting van slagaders veroorzaakt. Dat is moeilijker dan jullie denken.
         Terzijde, op dezelfde grond vraag ik me tevens af, of roken op den duur wel zo goed is ter voorkoming van de ziekte van Parkinson of bepaalde dementie. En of je bijv. bepaalde kankers zoals van de alvleesklier kunt voorkomen door te stoppen met roken, volgens mij evenzeer onzin. Wel vermoed ik zeer dat doorrokende zwangeren iets kleinere kinderen krijgen. Een dagelijks pakje sigaretten in de zwangerschap is goed voor maximaal zo’n 250 gram kleine baby, denk ik. Overigens is dat voor verreweg de meeste bevallingen en bijbehorende baby’s geen probleem. En dat je een kleiner kind zou krijgen van passief roken, hoe komt men erop.
         Tegen die achtergrond zou ik als 65jarige best weer kunnen beginnen met roken. Zwanger word ik niet en tegen de tijd dat mijn longen het eventueel gaan begeven, ben ik hoogstwaarschijnlijk al lang en breed gecremeerd en uitgestrooid. Wat weerhoudt me dan? Dat weet ik, eerlijk gezegd, niet goed. Ik ben bijna zeventien jaar terug uit het niets gestopt, nou ja ik kreeg een beroerte, en is het niet tijd om weer te beginnen met deze aangename verslaving? Het leven van rokers is anno nu echter zo’n hel aan het worden door toedoen van de niet- en ex-rokers dat ik me vooralsnog aan mijn status van ex-roker vastklamp.

         Ik heb nog een ander verhaaltje over mijn roken. Wisten jullie al dat ik in mijn slaap graag eens opsteek? Ik moge dan al bijna twee decennia de niet-roker uithangen, als ik in dromenland verkeer, ben ik nog steeds van de Zware Van Nelle en de betere sigaar. Bewuste niet-rokers, en die zijn er in overvloed, zullen zeggen dat we hier zonneklaar van doen hebben met de overgebleven resten van een ernstige verslaving, maar ik vrees dat het anders ligt. Roken moge een aantal nadelen hebben, zeker in gezelschap van genoemde intolerante mispunten, maar het niet voor niks dat vijftig jaar terug meer dan de helft van de mensen sigaretten of andere tabak op zak had en nu nog steeds 30%. Zo’n rokertje, het is en blijft lekker, op zijn tijd zelfs heel lekker. En nou komt de clou: ik vermoed dat ik me in mijn slaap graag met lekkere dingen bezighoud.

         Heineken had een langzame carnavalsstart hier met zijn reclame, maar Freddy en zijn vrienden komen nu pas goed los. De twee meest recente kan ik jullie niet onthouden. De ene is: LA VERDADERA RED SOCIAL, het ware sociale netwerk. En de andere is: EL PRINCIPIO DE UNA GRAN AMISTAD, het begin van een grote vriendschap. Nu de smaak van het bier nog en wie weet, komt het dan nog goed.
        
         Marcel kent prins carnaval van Maastricht persoonlijk, een hele eer. Vroeger zat hij, Han van den Akker, bij MZ&PC in het waterpoloteam, toen Marcel in dezelfde club als zwemmer actief was. En dezelfde man heeft tot voor kort voor computerfirma Logica gewerkt, nog steeds de werkgever van Marcel. Sinds jaar en dag woont hij in de Pastoor Habetsstraat, een straat die al meer prinsen heeft voorgebracht. Rim en Desirée zullen hem ook wel kennen, met zijn vrouw en vier kinderen; zit er wellicht eentje bij van Tristan’s leeftijd?    Maar hier is dan toch een nieuwtje. Hij zit nog steeds bij het ABP in Heerlen, dat heet nu geloof ik APG, waar Marcel zijn weekdagen doorbrengt. De prins zijn werkkamer daar is prachtig versierd door zijn collega’s, in de kleuren rood, geel en groen. Alleen jammer dat je als prins carnaval in de weken voor “die drei daog” zo veel verplichtingen hebt dat je aan het voor het pensioenfonds werken niet echt meer toekomt.

         Afgelopen zomer heb ik in Nederland op diverse plaatsen winkels gezien, waar je het goud in de manchetknopen van opa of de broche van tante kon verkopen voor een schappelijke prijs. Hier is die nieuwe vorm van goudkoorts ook aan de gang. Ik zag vorig jaar eerst één winkel, nog wel bij mij in de straat, Luis Morote 23, maar nu zijn ze echt op allerlei plekken, ketens van een aantal firma’s. Er is waarschijnlijk voor de opkopers een aardige cent me te verdienen. In de calle Juan Rejón bij El castillo de la Luz is er een van Euro-effectico 24. Op de winkelruit prijkt niet alleen het bekende COMPRO ORO, maar is tot mijn verrassing ook een eierrekje getekend met daarin tien gouden eieren. De erbij behorende slagzin luidt; ELLA NOS LO TRAE EN EL CARTÓN... TU TRÁELO COMO QUIERAS. Een vertaling lijkt me niet nodig.

         Gaan we als slot naar mijn Spaans lesje. Ieder jaar wordt hier een thema gekozen, waaraan de festiviteiten worden opgehangen. Dit jaar is dat het stripverhaal; Las Palmas viert het “carnaval de cómic”, of jullie het nou leuk vinden of niet, In een mooie folder vertelt de organisatie van carnaval nog eens over het hoe en wat.
         “Los cómic proceden de las tiras cómicas que se publicaban en las revistas americanas de finales del S. XIX. Un cómic es una historieta contada a través de imágenes o dibujos, en donde los personajes se expresan con frases cortas que aparecen dentro de globos o bocadillos. Se llaman bocadillos (balloon en inglés) a los globos con texto que sirven para que dialoguen los personajes de las historietas.”
         Er is natuurlijk een aantal “personajes clásicos” zoals TINTIN (Kuifje), MAFALDA, ASTÉRIX Y OBÉLIX, LUCKY LUKE en SNOOPY. Maar we zitten in Spanje, toch? “En España al cómic se le bautizó historiera o tebeo y alcanzó gran éxito en los años 70 y mediados de los 80. Tebeo es el nombre del género de éstas pblicaciones, y procede de la revista TBO. Dicho término fue recogido por el diccionario de la Real Academia de la Lengua Española, en 1968, para definir el cómic.”
         En hier zijn ze dan, de vijf populairste stripheden van Spanje:
MORTADELO Y FILEMÓN:
Los grandes héroes del cómic español creados hace 50 años potr Ibañez. Son la pareja de agentes secretos más disparatada de este género.
SACARINO;
El botones de “El aullido Vespertino”, periódico local; su trabajo es resolver desperfectos y hacer recados, siempre víctima de su jefe.
CARPANTA:
Un personaje de historietas y su serie fue creación del autor español Escobar Calmar el hambre es el único objetivo de Carpanta en todos sus aventuras.
CAPITÁN TRUENO:
Caballero español de la Edad Media en tiempos de la Tercera Cruzada, defensor de la justicia y liberador de los oprimidos. Creado en 1956 por el guionista Victor Mora Pujadas y por elk dibujante Miguel Ambrosio Zaragoza.
ZIPI Y ZAPE:
Un par de gemelos, que se distinguen entre sí por ser uno moreno y otro rubio, se caracterizaban principalmente por las endiabladas traversuras en que incurrían a la menor ocasión. Historieta humorística creada por el español José Escobar.

         Zijn jullie met bovenstaande Spaanse tekst genoeg gepest? Of zal ik nog even doorgaan, bijv. met het bespreken van de belangrijkste Nederlandse representanten. Nee, jullie krijgen vanaf nu vrij af om te werken aan je “pekske”, waarmee je over een paar dagen wel weer achter de harmonie aan moet. Is je torenhoge hoed met wel twintig wasknijpers erop nog wel actueel genoeg? Hoe staat je voorraad slingers in diverse kleuren erbij? Past je negeroutfit met knoken nog wel of moet het pak  eindelijk eens worden uitgenomen? Is het trouwens niet tijd voor een nieuwe “rammeleer”? Dat zijn echt dingen waar ik op letten zal, als ik je over een paar dagen tref.
         Voor nu, vanavond heb ik nog een afspraakje staan met een stel “drag queens”, dan ga ik de slaap der onschuldigen slapen om vervolgens monter af te reizen naar mijn geboortestad, het laatste stuk samen met Trudie. Zal ik tot slot nog met een welgemeend advies komen? Laat nog wat water over Gods akker vloeien. Tot zo, hasta pronto, PaulK.

BOEKRECENSIES

         Eerder dit schooljaar heb ik hier een boek van Philip Kerr positief besproken, dat in Sofia speelde. De auteur is geboren in 1956, in Edinburgh, en hij maakte eerder naam met o.a. een drietal boeken over het vooroorlogse Duitsland. In 2009 kon hij het niet laten om met nog weer een boek te komen met Bernie Gunther in de hoofdrol. Het boek: “If the dead rise not” werd in het Nederlands “Als de doden niet herrijzen”; dat lijkt me een alleszins redelijke vertaling van de titel, maar of ik hem mooi vind, is weer een ander verhaal. Philip Kerr won met het boek de prijs van de beste Nederlandstalige thriller in dat jaar. Het eerst 2/3de deel van het boek speelt in Berlijn in 1934 en de rest in Havana, 20 jaar later.
         Bernie Gunther heeft zijn baan bij de Duitse politie (noodgedwongen) moeten opzeggen en is in 1934 hoteldetective van hotel Adlon. Met zijn bazen, Georg Behlert en daarboven Hedda Adlon, kan hij het prima vinden, met sommige hotelbewoners minder. Vooral de Amerikaanse gangster Max Reles, die in het hotel woont met zijn assistent Gerard Krempel, is een probleem. Er worden enkele mensen in en om het hotel dood aangetroffen, onder wie Isaak Deutsch, een joodse ex-bokser. Dat brengt Bernie Gunther terug, maar nu op bezoek, bij de recherche op Alezanderplatz en zelfs bij de gehate SS. Een aanwezige Amerikaanse schrijfster, Noreen Charalambikis, die een amoureuze relatie met hem krijgt, wil met zijn hulp een verhaal schrijven over de Duitse bokswereld en uitgebreider over hoe joden en andere minderheden vernederd worden in het Duitsland van 1934. Misschien kunnen de V.S., dat lezende, de spelen van 1936 alsnog boycotten. De Hitler-aanhangers van het Duitse Olympische Comité en andere SS-achtige figuren vinden het echter bepaald geen goed idee. Mede door toedoen van Max Reles met zijn malafide bouwpraktijken wordt Bernie Gunther vervolgens bijna vermoord en wordt Noreen Charalambikis acuut het land uitgebonjourd.
         Gaan we naar twintig jaar later. In Havana is Fulgencio Batista (F.B. voor zijn vrienden) aan de macht en mag Fidel Casrta Ruiz vooralsnog van achter de tralies toekijken. Bernie Gunther woont er al vier jaar, sinds 1950, onder de schuilnaam Carlos Hausner. Dan komt hij Noreen Charalambikis tegen, ze heet haar meisjesnaam Eisner weer aangenomen. Ze is intussen een bekende schrijfster en woont tijdelijk in een huis van Ernest Hemmingway daar. Haar nu  19jarige dochter Dinah blijkt van plan te zijn om te gaan trouwen met Max Reles, zie vorige alinea, die ook al in de hoofdstad van Cuba woont. Belangrijke bijfiguren in het tweede deel is een advocaat en vriend van Noreen genaamd Fredo Sanchez, politieman Sanchez die het ook allemaal niet kan helpen en SIM-agent Queredo, een stiekemerd. Max Reles vraagt aan Bernie Gunther om in diens hotel manager te worden. Dan wordt Reles vermoord en vragen andere gangsters aan Gunther om te onderzoeken of hij de moord kan oplossen. Enz.
         Er moet mij iets van het hart, voordat ik met mijn recensiecijfer kom. Ik vind dat schrijver Philip Kerr zijn zinnen veel te veel lardeert met onnodige vergelijkinkjes en toevoeginkjes. Ik kies willekeurig vier bladzijden, 100, 200, 300 en 400. Blz. 100: “Misschien had ze die jas van sabelbont ook in Moskou gekocht. Ik weet zeker dat het sabeldier dat niet erg vond.” Blz. 200: “...een groep Fu Manchu-types in een plaatselijk eethuisje die het leken te hebben over het gele gevaar en de finesses van blanke slavernij. Ik neem aan dat je er nooit genoeg van kreeg als je in het China van de zeventiende eeuw woonde.” Blz. 300: “Precies in het midden van de woonkamer, net als de vierentwintigkaraats diamant in de vloer van de hal van Havana’s Capitolino, het beginpunt van alle afstandsmetingen in Cuba, stond een dranktafel die meer flessen bevatte dan een bierwagen.” Blz.400, vooruit 399: “...mij deed de fontein denken aan die Berlijnse instituten die ooit door Alfred Koch bij de Motsensee werd gerund voor Duitse matrones met overgewicht, die niets liever deden dan in hun nakie medicijnballen naar elkaar overgooien.”
         Dat gezegd hebbend houd ik staande dat (ook) ik “Als de doden niet herrijzen” een spannend boek vind. Mijn stijl van schrijven is het niet helemaal, maar Philip Kerr komt toch weer met iets origineels aanzetten, over twee momenten en plaatsen in de 20ste eeuwse geschiedenis die ik zeer de moeite waard vind: Berlijn vlak voor de tweede wereldoorlog en Havana vlak voor Fidel’s communistische revolutie. Het moge dan voor mij helaas geen “boek van het jaar” zijn, maar Kerr met zijn “Als de doden niet herrijzen” gaat wel met een 8 terug in zijn kattenbak.

         Ik kan niet blijven herhalen dat ik ooit eens met René Appel op een feestje (bij benedenbuurvrouw Dorus in de Amsterdamse Jordaan) heb zitten praten. We waren toen allebei nog student, hij deed psychologie en ik geneeskunde. Nu zijn we oud en is hij vooral de auteur van Nederlandse thrillers, een van de betere. De afgelopen dagen las ik zijn “Van twee kanten”, een boek uit 2010. Het speelt vooral in een provincieplaats vlakbij een grote stad: meer wil Appel daarover niet kwijt.
         Gaan we naar een korte inhoudsbeschrijving. Fransien Wagtendonk komt  op de begrafenis van haar vader in contact met een man, die hem enkele jaren eerder zou hebben geadviseerd over zijn bedrijf, een scheepswerf. Zijn naam is Rob Laarman en al snel is Fransien stapel van hem. Van het een komt het ander en trouwen ze, maar hij blijkt intussen wel van alles voor haar achter te houden, bijv. over zijn kinderen uit een vorig huwelijk. Ook blijkt het bedrijfje, waar hij werkt, Q-Advice, niet te bestaan. Duidelijk is dat hij vooral op haar geld uit is, de erfenis van een miljoen. Dat gaat haar steeds meer vervelen en daarbij ze alle steun krijgt van vriendin en overbuurvrouw en in kunst geïnteresseerde Tosca Koopmans. Die is lesbisch, heeft een oogje op het lijf en de geest van Fransien en, alweer, ook haar geld.
         Wat er daarna met Rob gebeurt en wat zich nog later met Tosca afspeelt, daar laat ik jullie graag naar raden. In ieder geval zijn de mensen op haar werk, ze is doktersassistente, erg meelevend. En ook politieagent Edward Broertjes, die zich met haar geval bemoeit, maakt er het beste van. En hij blijkt ook nog goed te kunnen tuinieren; waar vind je die mensen nog?
         René Appel schrijft best mooie thrillers, een beetje in de stijl van Nicci French, voor wie wel eens iets van dat duo gelezen heeft. In “Van twee kanten” bouwt hij een behoorlijke spanning op, die hij ook goed weet vast te houden. Daarbij schrijft hij alles op in onberispelijk Nederlands, iets te zelfs. Zo’n boek lees je dan in tijd van niks uit en denkt: niet slecht. Ik geef René Appel voor “Voor twee kanten” een 7½ als recensiecijfer. Vooruit, vanwege de aankomende carnaval doe ik er nog een kwart puntje bij en gaat hij (en ik) naar huis met een 8-.

woensdag 8 februari 2012

Weblogbrief 7.18, 8 februari 2012

Weblogbrief 7.18, 8 februari 2012

    Esti mados y que ridas, ik weet hoe koud het op dit moment, nog steeds, in Nederland is. Hier is het ook wat minder, op een heel ander plan, maar toch. Als ik ’s ochtends vroeg op mijn balkonnetje plaats neem, is het een goede 16, 17 graden, niet meer. Het warmt dan langzaam op tot zo’n 20 graden of iets meer overdag, maar ’s avonds is 18 graden al heel wat. Misschien heb ik het al eens eerder geopperd, maar hier is mijn hypothese: als je de temperatuur in Maastricht en Las Palmas op een grafiek in de tijd uitzet, zie je eenzelfde golfbeweging. Leuk, hè? Misschien kan een student hier (of daar) er een werkstuk van maken, met een onderliggend idee over hoe het eventueel komt.

    Ik kom nog even terug op de reclame rond Heineken hier, die het pleit van Tropical verloren heeft, maar toch steeds zijn partijtje wil meeblazen. Eerder zag ik affiches met “INIMITABLE”. Maandagmorgen zag ik een betere: “UNO NO SOLO ES DE DONDE NACE”, je bent niet alleen waar je vandaan komt. Het bier moge dan naar paardenpis smaken, dat is wel wat je noemt een boodschap.

    En toen was het vrijdagavond en mocht het hier, eindelijk, beginnen. Ik had al een “programa del carnaval” met een rood omrand oog met tekstballonnetje als herkenningsteken. Maar ik ga natuurlijk voor het echte: te beginnen met het Gala de la Reina. Er waren geen vooraf gekozen plaatsbewijzen op het grote terrein op Santa Catalina, misschien door een storing in de computer? Dat vertelde Cristina me vrijdagmiddag tenminste op de faculteit. (En ook dat Heineken niet langer meer sponsor was: daarvoor in de plaats was Tropical weer gekomen.)
    Het begon allemaal officieel om 9 uur en ik dacht om kwart voor 8: laat ik maar vast gaan, dan heb ik een plek voor het uitzoeken. Dat pakte anders uit. Van de meer dan 1000 zitplaatsen, geteld heb ik ze niet, waren er wel nog heel wat vrij op een iets verderaf gelegen tribunes, maar op begane grond was het knap druk. Bovendien waren de eerste vijftien rijen, over een breedte van zo’n 40 stoelen per rij, vrijgehouden voor de genodigden, zoals dat heet. De uitgebreide jury voor de keuze van de koningin zat opzij op een verhoging. Naast de speciale toegang was het tjokvol (bestaat dat woord nog?), maar iets verder kon ik, op rij 20 of zo, nog een plekje bemachtigen tussen de autochtonen. Daarna was het vooral rondkijken en wachten geblazen. Een hoed van de HiperDino werd ons dit jaar niet meer verstrekt, wel nog een boekje met vooral foto’s van de kandidaat-koninginnen en de winnares van vorig jaar.
    Om even over 9 begon het spektakel, met twee presentatoren die mij onbekend zijn. Ik ga hier niet ieder detail in geuren en kleuren beschrijven, maar ik heb 2½ uur lang, zonder enige reclameonderbreking, geboeid zitten kijken. De opening was een uitgebreide film met allerlei bekende figuren van het “carnaval de cómic”, carnaval van het stripverhaal, het thema van dit jaar. Ik noem hier Kuifje, Asterix & Obelix, Philomon, Lucky Luke, Mafalda en dan vergeet ik de nodige. Op het immense podium kwam het duo Charlot (Charlie Chaplin) en Lolita Pluma onder de arm aangelopen en de vele tientallen dansers, vooral Batmannen en -vrouwen, Supermannen -vrouwen en Spidermannen en -vrouwen en dergelijke, waren daarna in de weer om de gestolen kroon van de carnavalskoningin terug te krijgen. Intussen ging het op de film, vier beelden in verschillend formaat, de hele tijd van Bang, Booom, Bam, Wow, Boing, Krash, Splash. Op de achtergrond was ook nog van alles te zien, o.a. plaatjes van markante plekken hier en diverse dansers die min of meer ingebouwd waren in het decor.
    Gaan we door met de onderbrekingen, ik neem aan op momenten dat op de Spaanse en Canarische televisie reclameboodschappen werden uitgezonden. Die onderbrekingen waren drie in getal en werden achtereenvolgens gevuld met levende muziek (playback?) van een zangeres, Rosario, en twee zangers, eerst Gersón Galvan en later Carlos Baute. Ik moet toch eens rondvragen hier of ik niet wat muziek van die drie kan kopiëren. Want zingen en dansen, begeleid door hun dansgroepjes, konden ze als de beste, op het podium en in het straatje ernaar toe. En de goegemeente zong uit 1000 kelen alle liedjes zonder probleem mee; met name de jeugd stond letterlijk op de stoelen.
    Heb ik verder nog iets vrolijks te melden van het Gala de la Reina op vrijdagavond? Een selectie van de comparsas, honderden mensen, kwam op de “Catwalk” voorbij en ook de afvaardiging van de diverse murgas liet zich niet onbetuigd, op en om het podium. Dat was voor mij, met de muziek, het hoogtepunt! Op die murgas kom ik verderop in mijn brief trouwens nog even terug.
    Ik wil het hier tenslotte nog even over de tien kandidaat-koninginnen hebben. Het waren, zoals ieder jaar, complete kerstbomen, met alles erop en eraan. Het kostte soms zelfs moeite om de betreffende dame tussen al de versierselen (engelenhaar, ballen, piek, zouden wij zeggen) te ontdekken. Gelukkig ging iedere dame op het eind met haar tooi over het straatje bij mij langs en dus kon ik een foto van vrij dichtbij maken van de voor mij belangrijkste kandidaten. De winnares bleek erbij te zitten.
    Ik zat de hele avond ingepakt tussen of eigenlijk vlak voor een delegatie van “Centro Comercial” Al Campo; dat ligt vlakbij Telde. Met spandoeken, borden en veel geschreeuw kwamen ze op voor hun kandidate, Laura Medina. Maakte die een kans? Vorig jaar was de schoonheid van Al Campo er met de prijs vandoor gegaan. Ik begin, om de spanning er nog even in te houden, met de bijna winnares. Als tweede eindigde dit jaar Isabel Mirichal Torres van C.C. El Muelle bij mij om de hoek. Haar outfit was bedacht en gemaakt door ene Willie Díaz en hun motto was: “Ha nacido una estrella” (Er is een ster geboren). Gaan we nu eindelijk naar nummertje 1. Die kwam op in een creatie van Fernando Méndez met als motto: “Acompáñame... una noche más” (Ga met me mee... nog een nacht). Op de foto had ze wel iets weg van Monique Leenders (van Arno), dezelfde blik. En hoe heet de nieuwe koningin van het carnaval in Las Palmas, wie stond na afloop op Santa Catalina te blinken als een spiegel, omstuwd door horden fotografen en andere persmuskieten? Laura Medina van C.C. Al Campo. Ik stond erbij en keek ernaar, Waarvan akte!

    Tijd voor mijn muziek! Alweer kom ik er deze week in met twee stuks, deze keer twee groepen. Als ik met de eerste mag beginnen: kennen jullie de Talking Heads nog? Dat is nog eens een groep van lang geleden, van rond 1980! Van David Byrne (uit 1952) en zijn maten heb ik een tijdje terug een dubbelcd van Jorge toegespeeld gekregen, uit 1992: Sand In The Vasoline. Popular Favorites 1976-1992. We hebben het over 18 + 15 nummers, die m.i. een alleszins acceptabel overzicht geven van wat de groep vermocht. Jullie kijken natuurlijk verlangend uit naar mijn “populaire favorieten” van de Talking Heads. Laat ik beginnen met te zeggen dat ik het gemiddelde niveau van de groep echt hoog vind liggen. Maar hier is een negental uitstekers, in chronologische volgorde:
(1977)    Psycho killer
(1978)    City of dreams
(1978)    The big country
(1978)    Take me to the river
(1979)    I Zimbra
(1980)    Once in a lifetime
(1985)    Love/Building on fire
(1985)    And she was
(1985)    Road to nowhere
    Die David Byrne, dat vond ik nog eens wat, zo’n dertig jaar terug. Met zijn, ik citeer nu allmusic, “geeky, overly intellectual lyrics and uncomfortable, jerky vocals”. Daarbij broodmager en in een ruimzittend pak, zo herinner ik me hem. Enne... ik kwam er zelf al op, omdat ik dat destijds zo’n fantastisch nummer vond, “Slippery people” van het album “Speaking in tongues”  uit 1983 staat niet op de verzamelplaat. Hoe bestaat het! Ik corrigeer de onvolkomenheid bij dezen en voeg het alsnog toe aan mijn lijstje bovengemiddeld. Wordt het een echte top 10. Met terugwerkende kracht verklaar ik mezelf weer tot fan van de Talking Heads.

    Groep twee is er een uit ongeveer dezelfde tijd, ABBA. De Zweedse groep kan met enige moeite gezien worden als een vervolg op de Hep Stars; in ieder geval was Benny Andersson daarin ook actief. Hij begon met Björn Ulvaeus een nieuwe groep, samen met hun echtgenoten, Bennie’s Anni-Frid en de blonde Agnetha van Björn. De bedachte naam voor de groep, ABBA, vind ik mooi gekozen. Begin jaren 70 kwam ABBA met zijn eerste album en de hit: “Ring, ring”. Het nummer werd derde op het Eurovisie songfestival van 1973. De eerste schermutselingen van ABBA en het hele vervolg is terug te vinden op negen cd’s, “Negenoog”, die als pakketje te leen zijn in Centre Ceramique in Maastricht. Doe dat eens, zou ik zeggen, en luister nog eens naar “Ring, ring”, liefst in de oorspronkelijke Zweedse versie, heel mooi. En wat deed ABBA na “Ring Ring”? Het jaar erop stonden ze voor Zweden opnieuw op het Eurovisie songfestival, nu met “Waterloo”, en toen wonnen ze. Ik zie het nog voor me. De groep werd vervolgens een begrip, hun popmuziek ging de jaren erna de hele wereld over.
    Het duurde allemaal tot begin jaren 80, toen het speciale er kennelijk af was, beide echtparen gescheiden waren en - ook belangrijk - Agnetha definitief niet meer wou vliegen. Probeer dan nog maar eens vanuit Stockholm in Madrid of Londen te komen, laat staan Los Angeles, Tokio of Sydney. En dus hield ABBA op te bestaan. Beide dames begonnen aan een solocarrière in Zweden en Harry vertelde me dat de mannen daarna o.a. aan een popopera hebben gewerkt. Onlangs kreeg de ABBA muziek van de zeventiger jaren nog een nieuwe impuls met de film Mama Mia, met Meryl Streep in een glansrol.
    Iedereen van jullie kent de pophits van ABBA nog wel, maar zijn jullie nog bekend met hun laatste studioalbum? Het heet “The visitors” en is uit 1981. Ik vind de relatief onbekende plaat zo mooi dat ik hier gewoon de nummers onder elkaar zet:
01.    The visitors
02.    Head over heals
03.    When all is said and done
04.    Soldiers
05.    I let the music speak
06,    One of us
07.    Two for the price of one
08.    Slipping through my fingers
09.    Like an angel passing through my room
10.    Should I laugh or cry
11.    The day before you came
12.    Cassandra
13.    Under attack
    Laat ik maar gewoon zeggen dat het echt allemaal prachtnummers zijn. En ze mogen per stuk misschien net niet het niveau halen van wereldhits als “Eagle”, Fernando” en Chiquitita”, het geheel is en blijft voor mij een beauty. ABBA, dat is nog eens popmuziek van het zuiverste water.
    (En ik herinner me nog feestjes in de jaren 80 bij mijn buren van 48, Jo en Jessie, in de Waldeck Pyrmontstraat. Als de drank eenmaal in de man en vrouw was, gingen daar in de kelder de beentjes van de vloer, op ABBA.)

    Met carnaval gaan de meeste mensen niet solo op stap, maar met een groepje. De bus speelt daar aardig op in met een affiche en de tekst erbij: “Mi bono guagua me acompaña en carnaval”. Een geslaagde advertentie, al zeg ik het zelf.
    Ik heb er nog een. Als ik met bus 12 van en naar de faculteit rijd, kom ik steevast vlakbij het San José ziekenhuis langs een eetzaakje, waar je volgens een reclame buiten hamburgers krijgt, zo veel als je wilt, als je maar betaalt. Boven de entree staat met grote letters geschreven: “CUÑAAAAO”. Ik heb geen flauw idee waar dat voor staat. In mijn Spaanse woordenboek vind ik wel: “cuña”, dat is een wig; een “cuña publicitaria” is een reclamespot. Dan komt “cuñadismo”, vriendjespolitiek, vervolgens “cuñado/a” oftewel schoonbroer/zus, dat woord ken ik wel, en daarna “cuño”, wat Spaans is voor stempel. (Wie dat leul vindt, kan hetzelfde eens proberen met coñao.) Maar “CUÑAAAAO”, dat woord blijft voor mij een raadsel. Is het een dialectwoord?

    Zoals ik jullie beloofd heb, kom ik nog eens terug op het verhaal hoe “’t bes bewaorde geheim” van Maastricht twee jaar achter elkaar geschonden is, vorig door een rokende Tempeleer voor de deur van de toekomstige prins en onlangs via een kinderoppas. Wie is de held die bij herhaling zijn onthulkunst op Facebook weet te zetten, zodat toute Mestreech prematuur op de hoogte is? Zijn naam volgens een bericht in de Limburger is Tom Hamaekers, van café van Bommel in de Maastrichtse Platielstraat. Hij zou zelfs onlangs een plaatje heb een gemaakt met als titel: “Iech bin Tommy en iech weit ‘t”, ook een manier om jezelf te promoten. Dat werkje wil ik graag nog voor carnaval bemachtigen. En ik houd vol dat Tom Hamaekers volgend jaar vanzelfsprekend “oetgerope” moet worden, met een fout bericht op Facebook dat iemand anders het worden zal.

    Willen jullie ook nog een (ander) verhaaltje over carnaval van Las Palmas, een mogelijke opvolger van de Roodkapjewedstrijd van vorig jaar? Zondagmorgen kwam ik van de markt hier, waar ik een groen truitje had gescoord, en liep om een uur of 12 over Santa Catalina richting mijn flat. Laat daar nou net het Carnaval Canino beginnen. Het grote feestterrein zat bijna helemaal vol, ook de tribunes, en het hoorde erbij: veel toeschouwers hadden hun hond(je) bij zich, van chiwawa tot wolf. Op het podium kwam een duidelijke hondenvriend op, jong, met bretels en in voor een grap. Hij kondigde één voor één de achttien deelnemende viervoeters aan, waarbij hij bij voorbaat steeds om een “aplauso fuerte” vroeg. Iedere hond, een keer was het een koppel, alsmede het baasje vond het prachtig, dat kon je wel zien. En de jury had het niet gemakkelijk bij het kiezen van de winnaar. Bij elkaar duurde het Carnaval Canino een uurtje, net lang genoeg voor mij om bij de les te blijven. Toen de mensen “pio pio” gingen roepen, ben ik vertrokken zonder dat ik te weten kwam wie gewonnen had.
    Om even over 1 zat ik weer thuis en aan de “callos”. Als je “tribes provençales” zegt, klinkt het een stuk smakelijker, maar hier zijn “callos”, darmen in een rode saus, ook een specialiteit. De man van de HiperDino die ze me verkocht, had me nog verzekerd dat ze niet van mensen waren. En wat kan je eigenlijk gebeuren? Gaat de liefde van de man niet door de maag (naar de darmen)?

    Op de zondagmarkt is een hoop rotzooi te krijgen, zoveelstehands en nieuw. Ik zag een stand met “brajas”, damesonderbroeken, slipjes en dacht toen: hoe heet dat bij heren ook al weer. Ik kwam er niet direct op, “calcetines”, dat zijn toch sokken, dacht ik  nog. (En volgens mijn woordenboek ook condooms.) Het duurde wel 30 meter, voordat ik bij een kraam kwam waar de “calconcillos” in de aanbieding waren.

    Maandag- en dinsdagavond zat ik bij de murgas, hier op Parque Santa Catalina. Er zijn drie voorronden, maandag, dinsdag en woensdag, drie keer acht murgas van zo’n 25 tot 75 mensen, mannen of vrouwen, gemengd hebben we niet. Iedere groep krijgt een half uur precies om zich te bewijzen. De jury kiest uit de 24 een achttal murgas (1 op 3) die het zaterdagavond moeten gaan maken. Dat gaat wat worden, dan staat Las Palmas op zijn kop.
    Vooruit, een klein beetje voorwerk kan geen kwaad. Op de maandag zag ik de eerste vier groepen, Los Legañosos, Las Traviesas, Lady’s Chancletas en Los Melindrosos en eerlijk is eerlijk, de twee mannengroepen vond ik het beste. Toen ging ik naar huis, dronk op mijn balkon nog een halve liter Tropical om daarna te gaan “bouze”. Om half twee werd ik even wakker en hoorde een stukje van de laatste groep, Los Travasones, niet heel luid, maar luid genoeg. Die club zou ook zo maar in de finale kunnen komen.
    Op dinsdagavond was het niet anders. Ik was er wederom om half 9 voor de eerste vier: Las Susulitas, Las Crazy Totas, Los Serenquenqueres en Los Jallaos Roniaos. En ging mijn voorkeur duidelijk uit naar Los Serenquenqueres. Van murga 5, Las Depitadas, heb ik alleen de aankondiging, door Daniel Carera, gezien en toen ging ik naar huis. Waar ik, ik kan het ook niet helpen, heel even wakker schrok van murga 8: Los Chancletas, om daarna dapper door te slapen.     In mijn volgende brief geef ik jullie de finalisten en de winnaar, zeker weten.    

    Hier in Spanje steken Barcelona en Real Madrid ver boven de andere voetbalploegen uit. Waarschijnlijk zijn het ook de twee beste teams van Europa en van de wereld. Barça heeft eerder van Real gewonnen in de competitie en heeft Real onlangs ook met enige moeite uit de bekercompetitie weten te kegelen. Aan de andere kant blijkt Real dit voetbalseizoen nog constanter te zijn dan vorig seizoen, geeft eigenlijk niks meer weg, behalve dan aan de aartsconcurrent. Dus gaat het landskampioenschap deze keer, in ieder geval volgens veel persmuskieten, naar Real. Hier is een stukje uit El Mundo van afgelopen maandag, toch bepaald geen Real-clubblaadje. Het dient tevens als mijn Spaanse lesje.
    El Madrid, en carrera hacia su liga 32. Sus números de récord y las sensaciones que desprende su rival mantienen su condición de favorito / feliz 27 cumpleaños de Cristiano. Pasan las jornadas y el Real Madrid no sólo mantiene un colchón de puntos suficiente para afrontar al tramo final de la temporada con optimismo, sino que además transmite unas sensaciones de seguridad y autoconfianza que desarman a todos sur rivales y que contrastan con los apuros de l Barcelona para matar sus partidos.
    Sí, el Madrid cabalga hacia su Liga número 32 amparado en unos números de record, con 71 goles en 21 partidos y 48 puntos conquistados de los últimos 51 que se han disputado. Una barbaridad, un ritmo de crucero inigualable e inalcanzable para su gran adversario que, además, afronta un calendario inminente sobrecargado y extenuante.
    En el día después del triunfo en Getafe, el octavo consecutivo fuera de casa, Cristiano Ronaldo celebró su 27 cumpleaños en un momento de euforia marcado por los éxitos colectivos y también por los individuales, esos 24 goles en la Liga que acercan a su tercera Boto de Oro. Pero lo que pide a la temporada es la gloria de la Liga y la Champions.
    Het is niet anders: Real moge desnoods nogmaals van Barcelona verliezen voor de competitie, als het op deze manier doorgaat en Real verder niks of bijna niks meer weggeeft, moet mijn clubje dit jaar met de tweede plaats genoegen nemen. Hoop is iets anders dan realiteit.

    En met deze verzuchting kom ik aan het einde van mijn voorlaatste brief vóór mijn carnavalsreces in Maastricht. A.s. zaterdag wacht me hier de finale van de murgas, het zal er weer om spannen, tot in de kleine uurtjes, en uiteraard ga ik het allemaal meemaken. Enne... afgelopen maandagmorgen mocht ik, na een half uur in de rij staan tussen allemaal autochtonen, een kaartje in ontvangst nemen voor de “preseleccion drag queen”, op dinsdagavond 14 februari, vlak voordat ik naar Maastricht afreis.
    “Blief bij de les”, is mijn advies voor de komende dagen, “haw goje mood” en “jong, how mer ’ns op ’t kommood”. Ik ga eruit met een ferme handdruk voor jullie allemaal, de dames krijgen er een “puunhenneke” bij. Tot over een weekje, waarschijnlijk dinsdagmiddag, tot ziens maar weer, hasta luego, Polleke Potloed.

BOEKENHOEK

    Ik ken Ellis Peters als de vrouwelijke auteur van verhalen die heel lang geleden spelen. Raar dat er een boek van dezelfde of is het een andere Ellis Peters uit 1961 bestaat, waarmee ze twee jaar later een Edgar Allen Poe award won. We hebben het over “Death And The Joyful Woman”, dat wel degelijk halverwege de 20ste eeuw speelt, in de Engelse Midlands (Comerbourne). Zo’n boek kan niet ongelezen blijven.
    Ellis Peters blijkt een hele serie verhalen over Detective Sergeant George Felse op haar naam te hebben staan. Politieman Felse is belangrijk, ook in het voorliggende boek, met zijn liefhebbende echtgenote Bunty, maar de hoofdrol is voor zijn zoon Dominic. De 16jarige jongen is stapelgek op ene Kitty Norris, 22 jaar, en dat zal hij laten blijken ook, als die van moord beschuldigd wordt. Dan is Dominic hyperactief om te bewijzen dat ze onschuldig is.
    Terzijde, Kitty is de enige erfgenaam van Norris’ bierbrouwerij, de concurrent is ene Alfred Armiger van Armiger’s Ales. Diens zoon Lesley Armiger en vrouw zwangere vrouw Jean zijn met de vader gebrouilleerd, omdat de zoon wil schilderen en geen bierbrouwer worden. Intussen heeft pa een café, heel vroeger The Jolly Woman, op een foute manier laten verbouwen en het oude schild van het café als represaille aan Lesley toegestuurd. De zaak heet nu The Jolly Barmaid. Op de avond van de opening pocht Alfred Armiger dat het een aard heeft tegen de aanwezige Kitty, zijn secretaresse Ruth Hamilton en zijn advocaat Raymond Shelley over zijn nieuw verworden etablissement, hij wordt vervolgens weggeroepen en blijkt anderhalf uur later vermoord te zijn. Wie heeft het gedaan? En ik verklap hier alvast een ding, dat moet zo maar eens kunnen: onder het oude uithangbord van The Jolly Woman blijkt een Madonna uit de 16de eeuw verborgen te zitten.
    Ellis Peters en ik spreken allebei Engels, alleen is het hare tien keer zo beeldend en tien keer zo woordrijk als het mijne. Wat een schitterend taalgebruik komt uit haar pen! Daarbij vind ik haar boek “Death And The Joyful Woman” inhoudelijk typisch platteland Engels en van een uitzonderlijk hoog niveau. Dat kan hier niet ongehonoreerd blijven. Het boek uit 1961 gaat met een 8½ terug de kast in met mijn pareltjes.
    Ik begrijp dat Ellis Peters nog een hele lijst andere boeken op haar naam heeft staan. Mag ik binnenkort nog eens gaan rondkijken wat ik nog meer over Inspecteur Felse en ook over Broeder Cadfael kan bemachtigen dan wel kijken of ik de Heaven Tree trilogie in mijn bezit kan krijgen.

    Jullie moesten eens weten hoe erg ik mijn tijd hier verdoe met lezen. Dus heb ik nog een tweede boek voor jullie uitgelezen de afgelopen dagen. Maar laat ik beginnen met een handje whisecracks, de schrijfster van het boek zit zo vol met grappige zinnen dat ik het niet kan laten. “Give me the truth, not the advertising copy” (blz. 14), “”The doorbell serenaded me with an electronic ‘Yellow rose of Texas’. The woman who opened the door looked more like the Dandelion Clock of Chesire” (blz. 30), “After all, I’m not a fully paid member of the Psychic Society” (blz. 44).
    Val McDermid is bekend vanwege haar doorwrochte boeken over moorden en de politiemensen en anderen die er maar uit wijs moeten zien te worden. Echter, in de jaren 80, 90 schreef ze ook al detectives, alleen waren die veel vrolijker van toon. Vraag me niet waarom, maar eentje uit haar serie over private eye Kate Brannigan had ik nog niet gelezen: Kick back uit 1993, dat in Manchester en omgeving speelt.
    Gaan we eerst nog even terug naar een volgende selectie van de oneliners. “Ten minutes later I was soaking in the luxuriant bubbles of Van Cleef & Arpel’s First. I reckoned there was at least a fiver’s worth of foam bath surrounding me. I was decent enough to have starred in a forties Hollywood extravaganza” (blz. 92), “But you look like Half Man, Half Biscuit. One side’s flesh coloured, the other side’s all brown and purple. Wild!” (blz. 94), “…An attractive brunette with a clutch of carrier bags. Judging by the logos, she hadn’t been to Safeway for a frozen chicken” (blz. 106), “The chicken in black bean sauce looked as if it had been knitted, and the fillet steak Cantonese appeared to have escaped from the Mister Minit heel bar” (blz. 114), “The house was solid, four-square and looked as if it would still be standing after a nuclear holocaust” (blz. 115).
       “Kick back” gaat over P.I. Kate Brannigan, gespecialiseerd in het ontrafelen van duistere zaken. In dit boek lost ze een zwendeltje bij een farmaceurisch bedrijf op, maar de hoofdschotel zijn twee andere zaken. Eentje betreft een truc met de aanbouw van serres aan bestaande huizen. Ene Ted Barlow krijgt de bank niet langer zo ver dat ze hem willen helpen en na bemiddeling van secretaresse Shelley gaat Kate zich ermee bemoeien. Als je dan Jack McCafferty heet (is dat niet ook de hoofdpersoon in Mo Hayder’s boeken?), heb je het zwaar te verduren. De andere zaak heeft meer een privé karakter. Kate’s vriendinnen Alexis en Chris willen buiten gaan wonen, doen een aanbetaling van 5000 pond op een stuk grond om daar een huis naar eigen idee op te bouwen. Dan blijkt de grond al verkocht te zijn. Erachter zit een clubje, bestaande uit Martina, sorry, Martin Cheetham, zijn vriendin Nell en diens broer T.R. Harris, sorry, Brian Lomax. Met Kate Brannigan in de achtervolging komt het schandaal subiet aan het daglicht. De Oscar voor de beste bijrol in dit boek gaat naar ene Rachel Liebermann van DKL estates.
    Hier is mijn derde en laatste intermezzo. “From his silver hair to his shiny grey loafers, he was a symphony in the key of John Major. …He couldn’t have looked more shocked if I ‘d jumped on the desk and gone into  a kissagram routine” (blz. 226), “The presence of police officers induces a paranoia in private eyes that makes Woody Allen look well-balanced by comparison” (blz. 232), “…Roman Catholic cathedral in Liverpool. If I tell you that the locals call the house of God ‘the concrete wigwam’, maybe you’ll get the picture” (blz. 246), “Luckily she was one of those women who are attached to their handbags by an umbilical cord. More often than not, they’re smokers, I’ve noticed” (blz. 260).
    Als ik eerlijk ben, vind ik “Kick back” van Val McDermid meer een komisch boek dan dat ik peentjes zweet van de spanning dan wel met een natte handdoek in mijn nek zit te lezen tot ik het uit heb. Maar geeft het? Iemand die met zinnen aankomt als, mijn laatste voorbeeld: “I sat down with a bit of a bump. I didn’t expect to be dragged out of bed at sparrowfart to meet a copper” (blz. 155), kan bij mij niet meer stuk. Val McDermid gaat voor dit komische pareltje naar huis met een 8+. Wat jammer dat ik de foto van haar, dansend op een feestje in Parijs, nooit heb kunnen  bemachtigen. Ze schijnt echt foeilelijk te zijn, maar kunnen mensen niet nog andere kwaliteiten hebben dan kuiltjes in hun wangen en iets te lange benen?    

vrijdag 3 februari 2012

Weblogbrief 7.17, 3 februari 2012

Weblogbrief 7.17, 3 februari 2012

         ¿Hay alguien? Mag ik binnenkomen? ¿Qué tal es? Vanmiddag op vrijdag 3 februari moest ik even op de faculteit zijn, dus dacht ik vanmorgen: zal ik alvast naar jullie opsturen wat ik heb? Ik heb er voor de show wel nog een echte mouw aan gebreid. Hier komt hij, mijn brief 7.17, niet zo dik als het boek dat ik net van vanochtend uit heb, maar toch. Op naar de 30, dit jaar, denk ik dan stiekem. En tevens: dan kan ik mijn verslag van de carnavalsperiode hier, te beginnen met vanavond het Gala De La Reina, met een schone lei beginnen.  

         Mijn muziekkeuze, iedere week opnieuw, is er een van hoe bestaat het en hosanna. Daarbij selecteer ik wel, kom ik ook van alles tegen dat ik minder geslaagd vind, maar dat ik daarom hier niet presenteer. Sommige artiesten en groepen staan op mijn LaCie, meer voor het geval anderen daar belangstelling voor hebben dan dat ik ze zelf kapot draai. En er zijn ook mensen die er zo’n beetje tussenin hangen. Tot de laatste reken ik vooralsnog Sheryl Crow, de veel bejubelde, maar nog niet door mij. Ze is van 1962, ziet Sara op de dag van de finale van de murgas volgende week zaterdag. Haar leven tot dusver ging niet over rozen; Sheryl Crow is o.a. al een paar keer het slachtoffer geweest van zware depressies. Ik weet het, ze heeft al diverse hits, eigen nummers trouwens, op haar naam staan, m aar vind ik zelf ook dat ze een puike zangeres is?
         Van Sheryl Crow heb ik inmiddels een aardig rijtje cd’s in huis. Van de studio-albums mis ik alleen “There goes the neighbourhood” uit 2000 (?) en de nieuwste: “100 miles from Memphis” uit 2010. Hier zijn de vijf andere, in chronologische volgorde:
(1993)        Tuesday night music club
(1996)        Sheryl Crow
(1998)        The globe sessions
(2002)        C’mon, c’mon
(2005)        Wildflower
(2008)        Detours
En het kan weer niet op, ik heb ook nog een verzamelcd uit 2003, getiteld The very best of Sheryl Crow.
         De afgelopen dagen heb ik haar nog maar eens een uitgebreide kans gegeven om zich in mijn flat te manifesteren. Hier zijn een aantal hits, volgens allmusic: “All I wanna do” en “Strong enough” (1993), “It makes you happy” en “A change would do you good” (1996), “My favourite mistake” en “Anything but down” (1998), “Soak up the sun” en “Steve McQueen” (2002), “Wildflowers” en “Lifetimes” (2005). Daarna zijn nog eens de nodige jaren te gaan. En vooruit, met name “Strong enough”, “It makes you happy” en “Lifetimes” vind ik best mooie nummers, maar zijn een paar liedjes voldoende om Sheryl Crow met al haar cd’s bij mijn “happy few” te zetten? Ik weet het zo net nog niet. Vooralsnog komt ze op mij meestal een beetje vlak over, mist ze toch dat extraatje dat sommige muzikanten voor mij tot iets bijzonders maken. Waar zit hem dat in, vraag ik mij in arren moede af. De tijd zal het leren of Sheryl Crow nog een kopstuk voor mij wordt.

         Ik heb er nog zo een voor jullie, Johnny Burnette. Een groot verschil met Sheryl Crow is dat zij het voor mij nog kan gaan maken in de komende jaren, maar Johnny Burnette is voor mij definief passé. Hij was een tieneridool in de vroege jaren 60, met Elviskuif om te laten zien dat hij een rocker was, maar verder natuurlijk veel en veel netter. Ik heb vier cd’s van hem die elkaar op een zo overdreven manier overlappen dat ik toch eens moet gaan ziften. Hier zijn ze:
(1961)        Hits and other favourites
(1963)        Roses are red
(1964)        The Johnny Burnette show
(1992)        The Johnny Burnette story
         Kennen jullie die Johnny Burnette eigenlijk nog wel? Hij werd wat je noemt een begrip met de meezingers “Dreamin’” en “You’re sixteen, you’re beautiful (and you’re mine)”. Hij overleed overigens al in 1964, op dertigjarige leeftijd. En nou ik toch bezig ben met een lijstje met minkukels, Bobby Vinton, dat is ook al zo’n halfgod die aan mij niet echt besteed is. Doen we die er nog even bij met zijn cd “20 All-time greatest hits” uit 2005. Bobby Vinton veroverde de muziekwereld in 1962 met de smartlap “Roses are red (my love)”. (Niet te verwarren met “Roed zien de roeze” van Taai Taai.) Ook deze lieveling van alles wat origineel blank was, had veel meer hits; denk maar eens aan “Blue on blue”,  “There! I’ve said it again” en “Blue velvet” (1963), “Mr. Lonely” en volgens allmusic later nog, in 1974, “Melody of love”.
         Als ik dat soort liedjes terughoor, nog eens “You’re sixteen” van Johnny Burnette of “Blue on blue” van Bobby Vinton voor mijn kiezen krijg, word ik vandaag de dag helemaal spastisch. Rock ‘n’ roll, geachte toehoorders, dat is naar mijn mening het tegenovergestelde van de godvergeten Johnny Burnette of slijmelaar Bobby Vinton. En evenmin de verschillende andere sneeuwwitte Johnny’s zoals Johnnie Ray (“Just walkin’ in the rain”), Johnny Tillotson (“Poetry in motion”) of lelieblanke Bobby’s zoals Bobby Day (Rockin’ Robin”), Bobby Hebb (“Sunny”), Bobby Rydell (Forget him”), Bobby Vee (“Rubber ball”) en hoe ze allemaal mogen heten. (Voor good old Bobby Darin, ook “caucasian”, maak ik een uitzondering. Die is met nummers als “Splish, splash” en nog meer met “You must have been a beautiful baby” wel te pruimen, zeer zelfs.) Voor het betere rock ‘n’ rollwerk verwijs ik verder graag naar het illustere clubje uit de late jaren 50 en vroege jaren 60, waartoe ik mensen als Bill Haley, Del Shannon, de vroege Elvis Presley, James Brown, Jerry Lee Lewis, Johnny & The Hurricanes (toch weer een Johnny) en niet te vergeten Little Richard reken. Met dat volkje kan ik nog altijd lezen en schrijven.

         Mijn tweede seizoen Hill Street Blues, 18 afleveringen van ruim 46 minuten het stuk, heb ik de afgelopen weken net veel enthousiasme afgekeken. Het blijft mooi, eerlijk waar, wat heb ik weer genoten in de late uurtjes, vlak voordat ik mijn bed mocht opzoeken. En wat zal ik er verder nog van zeggen? Ton heeft me uitgelegd dat alle latere seizoenen 3 t/m 8 nooit of te nimmer op dvd zijn verschenen, nergens te koop zijn. Dus: misschien moest ik dan maar eens een oproep doen in De Limburger of iemand al die afleveringen wellicht heeft opgenomen en aan mij wil uitlenen.
         “In the meantime” citeer ik maar eens The Sun. Daar gaan we:
         The multi award-winning Hill Street Blues is the critically acclaimed story of an overworked, under-staffed police precinct in an anonymous inner city pattern after Chicago. This groundbreaking crime drama from acclaimed producer Steven Bochco follows one of the first truly ensemble casts on TV.     The action centres on a chaotic police precinct torn by crime and racial tension providing a realistic view of the private and work lives of everyone from the beat cops to the police captain. In the second season, the relentless barrage of crime continues, beginning when an ex-gang leader returns and reclaims his place at the top of the Black Arrow gang.
         Hill Street Blues establishes the fast-paced, gritty, verite style that would spawn countless imitators such as NYPD Blue and L.A. Law. It is quite simply, the most groundbreaking show in recent memory and is essential viewing for all lovers of quality entertainment.
         Daar is geen woord Frans bij. Hill Street Blues, het blijft een fantastische serie, jongens en meisjes. (En van één van de makers, Steven Bochco, heb ik trouwens ook nog een aardig moordboek, dat ik hier in positieve zin al eens gerecenseerd heb.)  

         In deze carnavalstijd wordt er uiteraard veel meer bier omgezet dan normaal. Allerlei grote jongens zijn hyperactief om hun merk hier aan de man te brengen. Als het tussen Amstel en Heineken gaat, ben ik duidelijk van Amstel, van de tap graag, maar het is Heineken dat hier vele eurootjes aan reclame spendeert; Heineken staat zelfs als officiële sponsor van de carnaval geboekt met het toch wel aardige ¨inmitable¨. Maar dan is er de eenvoudige, retorische vraag: waarom zouden de Canario en Canaria zich aan iets Hollands gaan laven, als de locale bieren uitstekend van smaak zijn en minder duur. Tenerife breekt in dat kader een lans voor zijn DORADO, dat ook hier in heel wat “pubs” (zie mijn vorige brief) en zo te krijgen is.
         Echter, mijn voorkeur gaat uit naar het bier van Gran Canaria zelf, TROPICAL. Daar is niks mis mee en als Palmees doe ik er met plezier een scheutje “chovinismo” bij. De bijpassende “eslogan” dit jaar is: ESTE CARNAVAL ME SABE A TROPICAL. Zo is het maar net. Daarom, als jullie mij de komende weken, voor mijn vertrek naar Maastricht, met een “jarra” op een terras of in een eetzaak mocht zien zitten, dan zit daar hogstwaarschijnlijk TROPICAL in en geen ander bier, zeker niet iets onduidelijks met de naam Heineken.

         Wie in Las Palmas niet wil lopen, kan, als het aan mij ligt, het beste een van de vele Guaguas Municipales nemen. En waar het op een terras bijna verboden is om aan een tafeltje plaats te nemen waar al iemand zit, is het in de bus goed gebruik om knus tegen elkaar aan te kruipen op dezelfde bank. De bus, je ziet nog eens wat, als je naar buiten kijkt. En neem je een tienrittenkaartje, een “bono”, dan ben je per rit 65 eurocent kwijt. Eigenlijk is het te geef.
         De bobo’s van de bus zitten niet stil. Dus hebben ze onlangs bedacht dat mijn tienrittenkaartje extra beveiligd moet worden. Vanaf eind juli, lees ik op een affiche in de bus, is mijn “bono” alleen nog maar geldig, als hij versierd is met een ”holograma reflectante de autenticidad”. Het gaat om een G (van guaguas) die linksboven is aangebracht, boven de bekende pijlpunt, aan de kant waarmee je hem ter afstempeling in een apparaatje van niks stopt.
         Mijn eerste gedachte is dan: wie fraudeert er nou in godsnaam met zo’n tienrittenkaartje? En vervolgens wil ik natuurlijk kijken of mijn pas verworven “bobo” met het logo van carnaval 2012, een oog, al zo’n hologram heeft. Er staat inderdaad een G in een rechthoekje op, maar helaas nog niet links boven. Gelukkig heb ik nog bijna een half jaar te gaan voordat het zo ver is.

         Ik heb het hier al eens verteld. Over kunstwerken kun je van mening verschillen, maar over ééntje zijn we het snel eens: het allerlelijkste van Maastricht staat aan het begin van de Hoogbrugstraat vlakbij de Wilhelminasingel. Wat het gevaarte daar precies voor moet stellen, weet ik niet, maar het lijkt sprekend om zo’n ouderwets electriciteitshuisje.
         Las Palmas staat vol met allerlei, waarschijnlijk via de E.U. gefinancierde artistieke hoogtepunten. Maar hebben we er hier ook eentje die het daglicht nauwelijks kan velen? Daarvoor neem ik jullie nogmaals mee naar La Puntilla. Voorbij het plein op het eind van de boulevard gaan “we” naar rechts en dan weer rechts de calle Caleta in. En wat zien”we” dan iets verder links staan bij de “Mirador de los Ausentes Roque de la Cruz”? Daar staat bijna precies zo’n zelfde als kunstwerk bedoeld huisje. Het is gemaakt, wat zeg ik, ontworpen door ene Juan Velaszquez Padron, maar niet zonder de hulp van zijn vriend Juan S. Rodrigues Cabrera, Ze hebben getweeën het huisje, een hokje eigenlijk met een inloop, neergezet. Er staat bijgeschreven, in brons uiteraard: “en memoria y recuerdo de las 154 víctimas y 18 supervivientes del vuelo JK5022”. Dat klinkt mij zo Spaans in de oren dat ik hier tevens maar mijn Spaans lesje van maak.
         Wat gebeurde er op “el aeropuerto de Barajas-Madrid en 20 de Agosto de 2008”? Toen ging het daar kennelijk helemaal mis, zo mis zelfs dat men er in Las Palmas een monument voor over heeft: “LUCES EN EL VACÍO”, lichten in de leegte. Hier is de bijbehorende tekst, in het ABS uiteraard.
         “Esta escultura sobre el Paseo de Las Canteras, que mira al mar, al cielo y al universo (hoe komen ze erop!), simboliza al vacío dejado por la pérdida y las ausencias de las 154 víctimas y la esperanza de los 18 supervivientes del vuelo JK5022, en cuya memoria se levanta, para que cada día, el sol en su recorrido por el cielo, llene el profundo vacío con haces de luz que se proyectan en su interior y transmita su energía a los que fueron testigos de esta tragedia”.
         Het huisje staat op een enigszins afgelegen plek, niet voor niks mijns inziens. Ik maak een rondje om het huisje en zie ook nog staan: “EN ALGÚN  LUGAR. SIEMPRE EN NUESTROS CORAZONES”. Dit vind ik nou het toppunt van vreselijkheid! En leg mij eens uit waarom een vliegtuigongeluk in Madrid een monument in Las Palmas oplevert. Zat “el vuelo JK5022” wellicht vol Palmezen? Dat ga ik nog eens navragen.

         Intussen heb ik net genoeg minutie, sorry munitie, voor een brief aan jullie. Ik ga hem vanmiddag versturen op de universiteit, nog voordat ik me naar de opening van het carnaval hier zal begeven. De slingers en lampjes hangen intussen hier ook op. “Amigos y conocidos”, we zitten op nog maar twee weken van het gebeuren; “nog effekes” en dan mogen we weer. Ik wens het jullie en beloof in mijn volgende brief, waarschijnlijk al woensdag, iets van de voorpret hier op jullie over te brengen. Voor nu, trek eens een lange neus en tot ziens maar weer, hasta luego, Paul Gerard Knipschild, voluit deze keer.

BOEKHOEK

         De afgelopen dagen heb ik me echt moeten haasten om tenminste één boek voor deze brief af te krijgen. Het was echt kantje boord. We gaan naar David Baldacci, de man van een hele rij bestsellers. Zijn boek uit 2005 heet “The Camel Club” en ik had het genoegen om het in het Nederlands te mogen lezen, met als titel “De samenzwering”. Het speelt grotendeels in Washington, in de buurt van het Witte Huis, en op andere plekken in de V.S.
         Het boek kent meer dan een hoofdpersoon. Eentje is een Secret Service agent met de naam Alex Ford, met als hulpje Jackie, dochter van een senator. En de andere hoofdpersoon  is ex-CIA man Oliver Stone (niet zijn echte naam), die met zijn niet al te jonge maten Rueben, Caleb en Milton, de Camel club runt, steeds op zoek naar samenzweringen. Ze zijn getuige van een moord en later van de kidnapping van niemand minder dan de Amerikaanse president James Brennan. De ontvoering is niet het werk van Syriërs of dergelijke, voor het geval jullie dat mochten denken, maar van inlichtingenman en karateka Tom Hemingway. Zijn baas, Carter Gray, is de sluwheid zelve en daarbij de rechterhand van de president. En laat ik hier niet een clubje onder leiding van captain Jack vergeten, ingehuurd met geld van Noord-Korea. Ik dacht eerst dat de finale van het boek in het plaatsje Brennan zou spelen, de geboorteplaats van de president, die nu naar hem gedoopt wordt. Maar nee, dan zit ik pas op blz. 300 of zo. Daarna verplaatst het boek zich nog eens 100 bladzijden lang naar Murder mountain, Morrdberg, een oud gebouw van de CIA, voor een tweede finale.
         Om de een of andere reden ben ik geen fan van David Baldacci. Toen Marion en Ton hier waren om boeken van me te lenen, wilden ze echter “De samenzwering” met voorrang hebben; dat was nog eens een goed boek. Ze herhaalden dat, toen ze het boek uit hadden en dus ben ik er maar deze week aan begonnen. En eerlijk gezegd moet mij van het hart dar het boek is best spannend en daarbij gaat het niet over niks, de kidnapping van de man van het “oval office”. Bovendien vallen er genoeg doden om van een echt moordboek te mogen spreken. Dus geef ik “De samenzwering” van David Baldacci zo maar een 8. Dat had ik vooraf niet gedacht.