dinsdag 14 februari 2012

Weblogbrief 7.19, 14 februari 2012

Weblogbrief 7.19, Valentijnsdag 2012

         Queridos comediantes, hier is mijn weblogbrief nummertje 7.19, de laatste voor mijn carnavalsreces in Maastricht en omstreken, nog wel op de verjaardag van een heilige van de middenstand. Er is de afgelopen dagen het nodige gebeurd, in de stad en in mijn hoofd, waarover ik hier verslag wil doen. Het wordt dus een behoorlijk lange brief. Pas nadat ik die aan jullie verstuurd heb, mag ik met een onbezwaard gemoed morgenvroeg in het vliegtuig naar Düsseldorf kan stappen.

         Ik begin met een vleugje carnaval, in afwachting van de finale van de murgas-wedstrijd op zaterdagavond en -nacht. Zoals ik kort verslag heb gedaan van de voorrondes van de murgas op de maandag en dinsdag, krijgen jullie ook een alineaatje woensdag. Ik keek alweer naar de eerste vier murgas: Los Trotorotas, Las Lega-navades, Los Sospechosos en Las Tramposas. Zoals eerder was ik heel wat meer gecharmeerd van de heren dan de dames. Met name Los Trotorotas konden mij zeer bekoren; die kunnen zo maar de winnaars worden, dacht ik woensdagavond laat. Thuis ben ik nog even bij moeten komen van alle geestelijke inspanningen, waarna ik braaf mijn bed opzocht. Enne... deze keer werd ik iets later even wakker, het was al over half 2. Volgens mij was Daniel Calero (niet: Carera) toen aan het voorlezen wie allemaal in de finale zou komen, een negental (niet: achttal) murgas. Die finale “behandel” ik verderop in deze brief.
         Wel meld ik jullie hier alvast dat ik donderdagavond “en el parque” nog anderhalf uur heb mogen kijken naar het Concurso De Disfraces Adultos, wij zouden gewoon “verkleiders” zeggen. Iedereen van de kandidaten, zowel de acht soloartiesten als de achttien groepen, kreeg enkele minuten maximaal. De uitslag heb ik niet afgewacht. Misschien dient op dit terrein net als in Maastricht iedereen de eerste prijs te krijgen.

         Gaan we naar mijn muziek. Ik moet eigenlijk iets met Whitney Houston doen, nu die net de geest heeft gegeven. Ik heb een dubbelcd van haar, 18 + 17 nummers met de “Greatest Hits”, dus wat let me. Toch wordt dat pas een muziekje van na carnaval; even wachten dus.
         Mede op aanraden van Jorge kom ik vandaag om de hoek met ene Jackson Browne. Ik denk dat ik zijn muziek vooral van Henk heb. Laat ik nou geen idee hebben wie het is en wat hij voorstelt. Mijn eerste gedachte was: een blueszanger met simpele gitaar, net even minder dan de coryfeeën. Toen hij op mijn LACIE niet bij “jazz/blues” stond, week ik uit naar “pop/rock” en pas daarna naar “folk/country”. Maar daar vond ik hem, in vol ornaat. Hij is van de folkmuziek, zanger/liedjesschrijver, geboren in 1948 in Heidelberg, maar al als driejarige naar Californië verhuisd. Hij was als jongeman eerst vooral voor anderen in de weer, kwam met zijn eerste eigen plaat in 1972. Daarna volgden er nog de nodige. Hier zijn alle studio cd’s:
(1972)         Jackson Browne
(1973)         For Everyman
(1974)         Late For The Sky
(1976)         The Pretender
(1977)         Running On Empty
(1980)         Hold Out
(1983)         Lawyers In Love
(1989)         World In Motion
(1993)         I’m Alive
(1994)         Everywhere I Go
(1996)         Looking East
(2002)         The Naked Ride Home
(2005)         Solo Acoustic 1
(2006)         Solo Acoustic 2
(2008)         Time The Conquerer
(2010)         Love Is Strange.
         Ik ga er nog eens met mijn wijsvinger langs: het zijn er zestien. En ik heb ze allemaal op mijn extra harde schijf staan behalve de eerste (Jackson Browne, er zou volgens allmusic ook nog een nooit uitgebrachte daarvóór zijn), die uit 1994 (Everywhere I Go), die uit 2006 (Solo Acoustic 2) en de laatste, uit 2010 (Love Is Strange), die hij samen met ene Tino maakte. Twaalf cd’s op mp3, dat is een vrachtwagen vol.
         En natuurlijk, wie nummers als “Take it easy” (1973) en “Stay (just a little bit longer)” (1977) op zijn naam heeft staan, heeft als liedjesschrijver zijn sporen verdiend. Maar moet je dan ook als zanger de baas proberen te spelen? Dat weet ik zo net nog niet. Jackson Browne is voor mij een beetje zoals Sheryl Crow een paar brieven terug: hij is me net eventjes te vlak. Helaas!

         Ik heb nog een tweede muziekje voor jullie. Normaliter kom ik niet aanzetten met een verzamelplaat met allerlei verschillende muzikanten, maar deze keer moet het zo maar eens mogen. Destijds was ik gecharmeerd van Dennis Potter, de Engelse schrijver. Hij is van 1935 en werd maar 59 jaar oud. Potter schreef aardige boeken, zoals “Dubbel spoor”, dat ik hier in november besprak, maar werd vooral bekend door zijn televisiestukken. Zijn twee bekendste waren ook op de Nederlandse tv te zien: “Pennies From Heaven” uit 1978, dat ik graag nog eens wil opnieuw bemachtigen, en “The Singing Detective” uit 1986.
         Bij “The Singing Detective” werd ik op zeer aangename wijze verrast door de muziek, die te pas en te onpas voorbij kwam. Alleen al het beginnummer, “Peg O’My Heart” van ene Max Norris & His Novelty Trio, daar blijf je voor thuis en aan de buis. Wat was ik blij, toen ik een tijdje later de hele plaat te pakken had. Uiteindelijk werd ik zelfs de trotse bezitter van een driedubbele cd, met 3x16 prachtnummers, het ene nog mooier dan het andere. De cd’s zijn uit 2002 en de titel van het geheel is: “Music From The Singing Detective And More”.
         Nog blijer werd ik, toen ik bij een bezoek aan Iain Chalmers en zijn Ian in Oxford de cd met alle b-kanten van de nummers van The Singing Detective cadeau kreeg, nog weer eens 20 schoonheden. Even optellen: 3x16+20=68, maar er staan veertien nummers twee keer op. Blijft er ruim 2½ uur nogal ouderwetse muziek over, van de beste soort. Hier is mijn top 10 van “The Singing Detective”, met de toevoeging dat ik van een bepaalde artiest steeds maar één nummer heb willen noemen. Mijn lijstje is alfabetisch op (voor)naam:
01.     Al Bowlly & The Ray Noble Orchestra
         The Very Thought Of You
02.     Ambrose & His Orchestra
         Limehouse Blues
03.     Anne Shelton
         Blues In The Night
04.     Dick Haymes
         It Might As Well Be Spring
05.     Ella Fitzgerald & The Ink Spots
         I’m Making Believe
06.     Jack Payne & His Orchestra
         It’s A Lovely Day Tomorrow
07.     King Oliver & His Orchestra
         Stop Crying
08.     Lale Anderson
         Sing, Nightingale, Sing
09.     Lew Stone &His Band
         I Get Along Without You Very Well
10.     Lou Preager & His Orchestra
         Cruising Down The River
         Moet ik ook nog een volgorde aangeven? Nou, misschien zet ik dan “It Might As Well Be Spring” op nummertje 1, want dat nummer van zanger Dick Haymes met orkest, kan niet kapot. Ik zie het Philip Marlow’s vader nog op een avond zingen in een goed gevulde Engelse plattelandspub, met pianobegeleiding van zijn vrouw.
        
         De afgelopen weken heb ik in stukken nog eens ’s avonds laat naar de zesdelige serie “The Singing Detective” gekeken. Ik had de drie cd’s ik geloof van Marij geleend en braaf gekopieerd voor een aantal koudere winteravonden in Las Palmas.
         Kennen jullie het verhaal nog? Het is en blijft een beetje verwarrend, dat vind ik ook bij nogmaals afkijken op mijn computer. Het speelt op twee momenten. Het eerste is in 1945 in een mijnwerkersdorpje in Engeland. Daar heeft de slimme Philip Marlow (zonder e) het flink te verduren op de lagere school, o.a. van zijn schooljuffrouw. Thuis kan hij heel goed opschieten met zijn vader, veel meer dan met zijn overspelige moeder. En die vader, een rol van ene Jim Carter, kan zingen als de beste en geeft de mooiste liedjes ten gehore in het café. Dan verhuist hij met zijn moeder naar familie in Londen; zijn vader blijft als mijnwerker achter. Londen bevalt hem niet en hij keert weer terug naar zijn dorpje, als zijn moeder zich daar verdrinkt.
         Philip wordt later de leider en zanger van “The Philip Marlow Band” en daarbij “The Singing Detective”, schrijver van enkele detectiveverhalen. Zijn chronische ziekte, psoriasis met arthropathie, net als bij Dennis Potter zelf, doet hem als ongeveer 50jarige voor de zoveelste keer in het ziekenhuis belanden, op zaal met allerlei zieken om zich heen. Met het medisch personeel heeft hij niet veel op, behalve dan de aardige zuster Mills. Zijn vrouw Nicola - of is het ex-vrouw, heeft ze iets met Philip’s vroegere schoolkameraad Mark? - bezoekt hem af en toe. In de maanden die Marlow in het ziekenhuis moet doorbrengen, gebeurt er van alles, allereerst met hemzelf: zijn psoriasis en gewrichtprobleem neemt langzaam af door een nieuw medicijn. Met de andere patiënten is eveneens van alles aan de hand; bijv. twee buren van hem op zaal gaan dood. Maar in zijn hoofd gebeurt ook van alles. Daarin gaat het er seksueel rauw aan toe, zijn de nodige lijken te betreuren, de politie is niet te beroerd om erop los te schieten, enz, En passant krijgen we in alle zes afleveringen de mooiste liedjes geserveerd. Zie boven.
         Ik vind “The Singing Detective”, een serie van regisseur Jon Amiel met Michael Gambon in de hoofdrol, zo mooi dat ik ze wil bewaren en later nog eens wil bekijken. En zoals ik al aankondigde: het smaakt naar meer. Ik ben bijv. “Pennies From Heaven” kwijt, ik had die op video. Als iemand nog een cadeautje voor mij zoekt, die serie zal wel ergens tweedehands op DVD te krijgen zijn.

         En dan nu iets heel anders. Ik liep donderdag in de vroege avond voor de zoveelste keer mijn rondje langs de boulevard en belandde zonder probleem aan de achterkant van La Puntilla, als ik dat stukje zo mag noemen. Op de terugweg kwam ik als vanzelf aan de waterkant bij El Carillo De Rita, in goed Nederlands Rita’s carillon, met aan de huizenkant Vainilla Canteras, dat hoeft geen vertaling. Daarnaast ligt tegenwoordig La Majadera, de idiote vrouw, en dan komen de bekende zaken: Gero (Maestro Pizzero), La Oliva met zijn dubbele omvang, El Atlante en tenslotte Acuario.
         En vooruit, er ligt op de calle Prudencio Morales (ook wel Pasaje de la maestra Librada Alvarado genoemd) nog een klein terras tussen: Mangú. Mangú, wat is dat nou weer? Ik ken net als jullie uiteraard de vrucht “mango”, voor de kenners: er bestaat ook een “manga”, dat is een iets grotere mango en daarnaast is een “manga” een mouw. Maar een “mangú”, dat woord staat niet in mijn woordenboek, wel de woorden manguero, mangui en manguear. Die staan voor een schooier, armoedzaaier respectievelijk lanterfanten, schooien. Dus neem ik maar aan dat een “mangú” dat ook betekent. Ik beloof jullie dat ik na carnaval daar eens op het terras ga zitten.

         Van Ton kwam weer een verhaal dat me echt aan het denken zette. Qua parochie zou ik bij de Koepelkerk in Maastricht moeten horen, als ik me niet al vele keren had laten uitschrijven. Alweer de nodige jaren terug stond een man voor mijn deur die zich aankondigde als Jan Schafhuizen of zo iets. Hij vroeg of hij eens kennis met me kon komen maken; hij was immers de pastoor van de Heilig Hartkerk, de koepelkerk. Ik heb hem niet binnengelaten, aan de deur kort uitgelegd dat ik niet in een god geloof en met mensen van de Kerk helemaal niks te maken wil hebben. Toch krijg ik sindsdien wel eens een kerkblaadje in de bus, een vergissing? En zo waar, ieder jaar opnieuw komt er ook een verjaardagskaartje. Ik heb dat maar zo gelaten, ben niet op hoge poten erheen gegaan om te vertellen dat ik absoluut niet gediend ben van attenties van hem en zijn Kerk.
         In de Limburger stond deze week het bericht dat pastoor Jan S. van de Koepelkerk vooralsnog op non-actief was gesteld wegens vermeend seksueel misbruik vroeger. Ruim veertig jaar geleden, eind jaren 60, zou hij zich als broeder op jongereninternaat Bleijerheijde in Kerkrade vergrepen hebben aan verschillende kinderen. Er waren verscheidene aanklachten  tegen hem ingediend en het bisdom had hem in ieder geval voorlopig zijn liturgische en pastorale taken ontnomen.
         Wat vind ik daar nou weer van? Ik ga er maar van uit dat hij zijn handjes destijds inderdaad niet kon thuishouden. Uiteraard had hij dan destijds, rond 1970, veroordeeld had moeten worden, voor een tijd in de gevangenis moeten belanden. Hoe haalt zo’n “man van God” het in zijn hoofd om met jongetjes te knoeien! Ook vind ik dat hij er later, bijv. de laatste 12 jaar om eens wat te noemen, openlijk over had moeten praten met zijn gelovigen. Tegen de goegemeente zeggen: “Ik heb het vroeger ook gedaan”, zou hem gesierd hebben. Misschien heeft hij er ook wel over gepraat, maar in ieder geval niet met mij. Ik zal Jo & Marjan Kesselaar, mijn katholieke overburen die in het kerkbestuur of zo zitten, er zeker naar vragen, als ik ze de komende week of zo tegenkom. En verder ben ik van mening, ik weet dat ik daar niet mee scoor, dat je iemand niet de grond in kunt trappen voor hij veroordeeld is; misschien zijn de aanklagers niet helemaal bij de les. En ook vind ik dat je hem niet echt meer iets kunt aanrekenen dat hij meer dan veertig jaren geleden heeft uitgevreten. Als hij zich de laatste drie à vier decennia tegenover kinderen netjes heeft gedragen, hoeft hij m.i. nu niet met terugwerkende te gaan boeten voor zijn eventuele vieze spelletjes van heel lang geleden.
         Ik hoop dat de Kerk heel snel definitief verdwijnt, de tekenen zijn er, maar mijn hoop daarop is iets heel anders dan de eventuele “jeugdzonde” van iemand die vandaag de dag “iets” van zijn vak, niet het mijne, probeert te maken. “Jan S., es veer us tegekoume met de karneval, mooste miech toch ‘ns oetlegke wie fout totste waors en woe fout totste nog altied bis.”     

         Dan is het nu tijd voor mijn culinaire bijdrage. Met Jorge en Trudie heb ik lang geleden eens bij visrestaurant La Marinera gegeten, aan het eind van de boulevard. Het werd een uitgebreide lunch en die was best lekker, alleen stonden we net iets te snel weer buiten. Later is me dat met Eva ’s avonds ook nog eens overkomen. Het visrestaurant blinkt kennelijk niet uit in service, vooral tijd, om het de gasten naar de zin te maken. De ober neemt de bestellingen op, even later staan die met de bijbehorende drank op tafel, daarna is het tijd voor koffie, eventueel met een drankje, en wordt de rekening gepresenteerd. Het achterliggende idee is simpel: de klant komt om te eten en daarna is de beurt aan de volgende. Samengevat: lekkere vis, maar iets te rappe bediening.
         In Casa Carmelo ben ik dit jaar voor het eerst geweest, maar wel al vier keer: met Trudie en Marij, met Marc, met Marcel, Damaris, Eva, Jan Willem en Lux en afgelopen maandagavond met Noé. Het is geen viszaak, maar een schoolvoorbeeld van een grillrestaurant.  Nergens, denk ik, krijg je hier zo’n mooi en groot stuk vlees op je bord als bij Casa Carmelo. Vooraf zijn er steevast heerlijke sausjes met brood van het huis. Na het hoofdgerecht neem je eventueel iets na en dan komt het drankje van huis, wodka met caramel, die bij de koffie wordt geserveerd. Echte haast hebben de obers hier niet, je kunt je maaltijd rustig uitzitten zonder dat je op de vingers gekeken wordt. Samengevat: mooi stuk vlees en ouderwetse bediening.
         En dan komt nu de link tussen La Marinera en Casa Carmelo: beide zaken zijn van dezelfde eigenaar, zin in ieder geval aan elkaar geleerd. Op diverse plaatsen wordt ook voor alle twee tegelijkertijd reclame gemaakt. Zelfs de leren omslag van de menukaart verwijst naar beide zaken. Er ligt een mooi opgeschilderd vissersbootje aan La Puntilla, met op de zijkant pontificaal de namen van beide etablissementen. Curieus dat ik het nou pas helemaal door heb! Ik kan jullie Casa Carmelo meer aanbevelen dan La Marinera, maar als je snel weer wegmoet en van vis houdt, zou ik La Marinera zeker  proberen.

         Ander onderwerp: ik heb de oprechte indruk dat ons karakter  vooral genetisch bepaald is en maar ten dele kan worden bijgesteld tijdens iemands jonge leven. En nu komt het: we mogen dan vrolijke kinderen en tieners dan wel zorgzame partners van anderen worden, als we zo’n 30 à 40 jaar zijn, komt er onvermijdelijk een fase dat we de ballast grotendeels afwerpen en vooral gaan leven naar onze genetische constellatie. Die kan alleszins meevallen; er lopen een heleboel aardige mensen rond. Niettemin, we gaan ons in toenemende mate vaak ietsje anders gedragen dan hoe we ons daarvóór hebben voorgedaan. Het is dan echt wennen voor mensen in de omgeving (de ouders misschien nog het minst). Vrouwen zien hun man veranderen in wat hij eigenlijk altijd al wou zijn en omgekeerd geldt uiteraard hetzelfde. (En het is ook waar voor homostellen en in mindere mate ook voor je werk en je vrije tijd, waarover je maar ten dele zeggenschap hebt.) Of je het daarna nog even goed met je partner, je omgeving kunt vinden, vaak met kinderen erbij, berust deels op toeval, denk ik, en vergt verder een behoorlijke vorm van aanpassing. Nogal wat echtscheidingen komen voort uit het gebrek aan tolerantie tussen partners, die intussen wel van karakter zijn veranderd.

         Zoals ik al eerder in deze brief aankondigde: dit was de week van de grote finale. “la gran final” (of is het “el gran final”?) van de murga-wedstrijd, “el concurso de murgas”. Ik moest zaterdagavond een beetje op tijd acte de présence geven, anders had ik geen mooie zitplaats meer, bedacht ik die middag. Toen ik om kwart voor 7 op het feestterrein op Santa Catalina aankwam, bleek het niettemin al een drukte van jewelste te zijn, erg vol. Ik was wat blij dat ik nog een leuk plekje vond (voor de insiders: een hoekplaats op ongeveer rij 15, vanaf het podium gezien rechts). Een kwartier later was er geen zitplaats meer onbezet, ook niet op de grote tribunes boven; er waren toen alleen nog staanplaatsen, achterin en aan de zijkanten.
         Terzijde, wat mij opvalt hier, is de discipline waarmee mensen dit doen, bezette plaatsten niet willen innemen, die anderen al bezet houden. Een negatief puntje daarbij vind ik dat mensen die er al vroeg zijn, met gemak alvast een aantal plaatsen claimen voor hun familie of vrienden, die later komen, door een tas of kledingstuk op de stoel te leggen.
         Vanaf 7 uur was het definitief afwachten tot het begon. Officieel zou de aftrap, om eens een voetbalterm te gebruiken, om 8 uur zijn, maar het werd 10 over. De jury en bobo’s werden kort voorgesteld door het presentatieduo en de onvermijdelijke Nietos de Kika mochten daarna beginnen met ons een half uur op te warmen. Er is iets met die groep; hebben ze verworven rechten, omdat ze vroeger zo populair waren, voor mijn tijd? Hun “status aparte” zou ik dan best wel eens ter discussie willen stellen. Een murgafinale, jongens en meisjes, is geen stukje historie, maar een spektakel van hier en nu.
         Maar goed, om kwart voor 9 mocht de eerste murga, Los Legañosos, van een serie van negen “los gaan.”. Iedere murga krijgt zegge en schrijve een half uur; gangbaar is dat je eerst je lijflied doet, dan twee stukjes waarvan er in ieder geval één iets kritisch heeft, en afsluit met een meezinger. Met de minieme pauzes tussen de groepen meegeteld werd het tien voor 2, toen de laatste murga, Los Totorotas, er noodzakelijkerwijs de brui aan moest geven. Hier zijn de murgas alle negen op een rijtje, acht keer een mannenbedoeling en slechts één keer, nummertje 2, een damesgezelschap.
01.     Los Legañosos (met slaap in hun ogen)
02.     Las Serenquenquetas (naam onduidelijk)
03.     Los Chachu’tu (broertjes?)
04.     Los Chancletas (slippers)
05.     Los Melindrosos (aanstellers)
06.     Los Twittys  (tekenfilmbeestje?)
07.     Los Serenque(nquete)s (idem onduidelijk)
08.     Los Trapasonas (murmelaars?)
09.     Los Totorotas (gekken?)
         Laat ik jullie vertellen dat het, echt waar, een belevenis van jewelste was. Ik heb me geen moment verveeld. En wat zag ik een keur aan spandoeken van aanhangers, als hun murga aan de beurt was. Ik bleek vooral tussen fans van murga Los Trapasones te zitten. Hun slogan, op de spandoeken en ook op de truien, was: ¡Los Trapasones! ¡Porque contigo vibro! En ik moet zeggen: voor mij had die murga best mogen winnen. Los Trapasones hadden prachtige nummers en gaven uiterst heldere kritiek op de politiek en het leven in het algemeen. En hoe de murga het publiek en de jury bespeelde, met werkelijk een kei van een “voorzanger”, niet te filmen!
         Braafjes citeerde ik na ieder half uur murga mijn recensiecijfer voor de groep, dat bleek te variëren van 5 tot 8½. Mijn top 3 na afloop was: 1. Los Trapasones 2. Los Twittys 3. Los Legañosos. 4. Los Serenques. En ik geef toe dat Los Totorotas het na Los Trapasones eigenlijk niet perfect meer kon doen, om half 2 of zo, hoe erg de groep ook zijn best deed.
         En wat was de einduitslag, die om half 3 over “el parque” denderde?
1. Los Serenques 2. Los Trapasones 3. Los Chachu’tu. Dat Los Twittys niet bij de eerste drie zitten, neem ik de jury kwalijk. Net zo goed als ik Los Chachu’tu helemaal niks vond. Aan de andere kant, Los Serenques en Los Chachu’tu hadden wel de meeste aanhangers, vooraf al, op Santa Catalina en heeft dat wellicht meegespeeld bij de uitslag?
  
         En mag ik het dan nu weer eens over roken hebben? Jullie weten dat de rokers, in Nederland meer nog dan hier, tot de paria’s van de bevolking zijn verklaard. Een belangrijke, achterliggende wetenschap is dat passief roken de kans op longkanker zou verhogen. Wie voortdurend in de omgeving van rokende medemensen verkeert, zou 40% meer kans hebben om longkanker te krijgen dan nooit rokers. (Terzijde, bij nooit rokers komt longkanker haast niet voor.) Dus moet het iemand die in gezelschap een sigaretje wil opsteken, ferm terechtgewezen worden. Laat ik het eenvoudig houden: ik geloof het verhaal eigenlijk voor geen meter, maar wie ben ik: een hoogleraar epidemiologie met meer dan 25 dienstjaren, die moet vooral zijn mond houden tot hem gevraagd wordt het verhaal te bevestigen.
         Maar goed, ik ben nou toch bezig, volgens mij kan tientallen jaren roken heel slecht voor je longen zijn: voor de afnemende elastiek daarin (emfyseem), in verband met astmatische bronchitis en voor het ontstaan van bepaalde longkankers. Echter, dat betekent nog niet dat bijv. ook het hartvaatstelsel een douw mee krijgt. Wie een pakje sigaretten per dag “wegpaaft”, zou maximaal twee keer zo veel kans hebben op een hartinfarct of zo, maar m.i. staat dat nog zeer te bezien. Bij relatieve risico’s van 1,4 en 2 in niet-experimenteel onderzoek ligt allerlei verstoring op de loer, die je niet goed kunt corrigeren, ook al herhaal je het onderzoek nog zo vaak, voor mijn part op verschillende plekken. En leg me maar eens uit hoe de nicotine of dergelijke een aantasting van slagaders veroorzaakt. Dat is moeilijker dan jullie denken.
         Terzijde, op dezelfde grond vraag ik me tevens af, of roken op den duur wel zo goed is ter voorkoming van de ziekte van Parkinson of bepaalde dementie. En of je bijv. bepaalde kankers zoals van de alvleesklier kunt voorkomen door te stoppen met roken, volgens mij evenzeer onzin. Wel vermoed ik zeer dat doorrokende zwangeren iets kleinere kinderen krijgen. Een dagelijks pakje sigaretten in de zwangerschap is goed voor maximaal zo’n 250 gram kleine baby, denk ik. Overigens is dat voor verreweg de meeste bevallingen en bijbehorende baby’s geen probleem. En dat je een kleiner kind zou krijgen van passief roken, hoe komt men erop.
         Tegen die achtergrond zou ik als 65jarige best weer kunnen beginnen met roken. Zwanger word ik niet en tegen de tijd dat mijn longen het eventueel gaan begeven, ben ik hoogstwaarschijnlijk al lang en breed gecremeerd en uitgestrooid. Wat weerhoudt me dan? Dat weet ik, eerlijk gezegd, niet goed. Ik ben bijna zeventien jaar terug uit het niets gestopt, nou ja ik kreeg een beroerte, en is het niet tijd om weer te beginnen met deze aangename verslaving? Het leven van rokers is anno nu echter zo’n hel aan het worden door toedoen van de niet- en ex-rokers dat ik me vooralsnog aan mijn status van ex-roker vastklamp.

         Ik heb nog een ander verhaaltje over mijn roken. Wisten jullie al dat ik in mijn slaap graag eens opsteek? Ik moge dan al bijna twee decennia de niet-roker uithangen, als ik in dromenland verkeer, ben ik nog steeds van de Zware Van Nelle en de betere sigaar. Bewuste niet-rokers, en die zijn er in overvloed, zullen zeggen dat we hier zonneklaar van doen hebben met de overgebleven resten van een ernstige verslaving, maar ik vrees dat het anders ligt. Roken moge een aantal nadelen hebben, zeker in gezelschap van genoemde intolerante mispunten, maar het niet voor niks dat vijftig jaar terug meer dan de helft van de mensen sigaretten of andere tabak op zak had en nu nog steeds 30%. Zo’n rokertje, het is en blijft lekker, op zijn tijd zelfs heel lekker. En nou komt de clou: ik vermoed dat ik me in mijn slaap graag met lekkere dingen bezighoud.

         Heineken had een langzame carnavalsstart hier met zijn reclame, maar Freddy en zijn vrienden komen nu pas goed los. De twee meest recente kan ik jullie niet onthouden. De ene is: LA VERDADERA RED SOCIAL, het ware sociale netwerk. En de andere is: EL PRINCIPIO DE UNA GRAN AMISTAD, het begin van een grote vriendschap. Nu de smaak van het bier nog en wie weet, komt het dan nog goed.
        
         Marcel kent prins carnaval van Maastricht persoonlijk, een hele eer. Vroeger zat hij, Han van den Akker, bij MZ&PC in het waterpoloteam, toen Marcel in dezelfde club als zwemmer actief was. En dezelfde man heeft tot voor kort voor computerfirma Logica gewerkt, nog steeds de werkgever van Marcel. Sinds jaar en dag woont hij in de Pastoor Habetsstraat, een straat die al meer prinsen heeft voorgebracht. Rim en Desirée zullen hem ook wel kennen, met zijn vrouw en vier kinderen; zit er wellicht eentje bij van Tristan’s leeftijd?    Maar hier is dan toch een nieuwtje. Hij zit nog steeds bij het ABP in Heerlen, dat heet nu geloof ik APG, waar Marcel zijn weekdagen doorbrengt. De prins zijn werkkamer daar is prachtig versierd door zijn collega’s, in de kleuren rood, geel en groen. Alleen jammer dat je als prins carnaval in de weken voor “die drei daog” zo veel verplichtingen hebt dat je aan het voor het pensioenfonds werken niet echt meer toekomt.

         Afgelopen zomer heb ik in Nederland op diverse plaatsen winkels gezien, waar je het goud in de manchetknopen van opa of de broche van tante kon verkopen voor een schappelijke prijs. Hier is die nieuwe vorm van goudkoorts ook aan de gang. Ik zag vorig jaar eerst één winkel, nog wel bij mij in de straat, Luis Morote 23, maar nu zijn ze echt op allerlei plekken, ketens van een aantal firma’s. Er is waarschijnlijk voor de opkopers een aardige cent me te verdienen. In de calle Juan Rejón bij El castillo de la Luz is er een van Euro-effectico 24. Op de winkelruit prijkt niet alleen het bekende COMPRO ORO, maar is tot mijn verrassing ook een eierrekje getekend met daarin tien gouden eieren. De erbij behorende slagzin luidt; ELLA NOS LO TRAE EN EL CARTÓN... TU TRÁELO COMO QUIERAS. Een vertaling lijkt me niet nodig.

         Gaan we als slot naar mijn Spaans lesje. Ieder jaar wordt hier een thema gekozen, waaraan de festiviteiten worden opgehangen. Dit jaar is dat het stripverhaal; Las Palmas viert het “carnaval de cómic”, of jullie het nou leuk vinden of niet, In een mooie folder vertelt de organisatie van carnaval nog eens over het hoe en wat.
         “Los cómic proceden de las tiras cómicas que se publicaban en las revistas americanas de finales del S. XIX. Un cómic es una historieta contada a través de imágenes o dibujos, en donde los personajes se expresan con frases cortas que aparecen dentro de globos o bocadillos. Se llaman bocadillos (balloon en inglés) a los globos con texto que sirven para que dialoguen los personajes de las historietas.”
         Er is natuurlijk een aantal “personajes clásicos” zoals TINTIN (Kuifje), MAFALDA, ASTÉRIX Y OBÉLIX, LUCKY LUKE en SNOOPY. Maar we zitten in Spanje, toch? “En España al cómic se le bautizó historiera o tebeo y alcanzó gran éxito en los años 70 y mediados de los 80. Tebeo es el nombre del género de éstas pblicaciones, y procede de la revista TBO. Dicho término fue recogido por el diccionario de la Real Academia de la Lengua Española, en 1968, para definir el cómic.”
         En hier zijn ze dan, de vijf populairste stripheden van Spanje:
MORTADELO Y FILEMÓN:
Los grandes héroes del cómic español creados hace 50 años potr Ibañez. Son la pareja de agentes secretos más disparatada de este género.
SACARINO;
El botones de “El aullido Vespertino”, periódico local; su trabajo es resolver desperfectos y hacer recados, siempre víctima de su jefe.
CARPANTA:
Un personaje de historietas y su serie fue creación del autor español Escobar Calmar el hambre es el único objetivo de Carpanta en todos sus aventuras.
CAPITÁN TRUENO:
Caballero español de la Edad Media en tiempos de la Tercera Cruzada, defensor de la justicia y liberador de los oprimidos. Creado en 1956 por el guionista Victor Mora Pujadas y por elk dibujante Miguel Ambrosio Zaragoza.
ZIPI Y ZAPE:
Un par de gemelos, que se distinguen entre sí por ser uno moreno y otro rubio, se caracterizaban principalmente por las endiabladas traversuras en que incurrían a la menor ocasión. Historieta humorística creada por el español José Escobar.

         Zijn jullie met bovenstaande Spaanse tekst genoeg gepest? Of zal ik nog even doorgaan, bijv. met het bespreken van de belangrijkste Nederlandse representanten. Nee, jullie krijgen vanaf nu vrij af om te werken aan je “pekske”, waarmee je over een paar dagen wel weer achter de harmonie aan moet. Is je torenhoge hoed met wel twintig wasknijpers erop nog wel actueel genoeg? Hoe staat je voorraad slingers in diverse kleuren erbij? Past je negeroutfit met knoken nog wel of moet het pak  eindelijk eens worden uitgenomen? Is het trouwens niet tijd voor een nieuwe “rammeleer”? Dat zijn echt dingen waar ik op letten zal, als ik je over een paar dagen tref.
         Voor nu, vanavond heb ik nog een afspraakje staan met een stel “drag queens”, dan ga ik de slaap der onschuldigen slapen om vervolgens monter af te reizen naar mijn geboortestad, het laatste stuk samen met Trudie. Zal ik tot slot nog met een welgemeend advies komen? Laat nog wat water over Gods akker vloeien. Tot zo, hasta pronto, PaulK.

BOEKRECENSIES

         Eerder dit schooljaar heb ik hier een boek van Philip Kerr positief besproken, dat in Sofia speelde. De auteur is geboren in 1956, in Edinburgh, en hij maakte eerder naam met o.a. een drietal boeken over het vooroorlogse Duitsland. In 2009 kon hij het niet laten om met nog weer een boek te komen met Bernie Gunther in de hoofdrol. Het boek: “If the dead rise not” werd in het Nederlands “Als de doden niet herrijzen”; dat lijkt me een alleszins redelijke vertaling van de titel, maar of ik hem mooi vind, is weer een ander verhaal. Philip Kerr won met het boek de prijs van de beste Nederlandstalige thriller in dat jaar. Het eerst 2/3de deel van het boek speelt in Berlijn in 1934 en de rest in Havana, 20 jaar later.
         Bernie Gunther heeft zijn baan bij de Duitse politie (noodgedwongen) moeten opzeggen en is in 1934 hoteldetective van hotel Adlon. Met zijn bazen, Georg Behlert en daarboven Hedda Adlon, kan hij het prima vinden, met sommige hotelbewoners minder. Vooral de Amerikaanse gangster Max Reles, die in het hotel woont met zijn assistent Gerard Krempel, is een probleem. Er worden enkele mensen in en om het hotel dood aangetroffen, onder wie Isaak Deutsch, een joodse ex-bokser. Dat brengt Bernie Gunther terug, maar nu op bezoek, bij de recherche op Alezanderplatz en zelfs bij de gehate SS. Een aanwezige Amerikaanse schrijfster, Noreen Charalambikis, die een amoureuze relatie met hem krijgt, wil met zijn hulp een verhaal schrijven over de Duitse bokswereld en uitgebreider over hoe joden en andere minderheden vernederd worden in het Duitsland van 1934. Misschien kunnen de V.S., dat lezende, de spelen van 1936 alsnog boycotten. De Hitler-aanhangers van het Duitse Olympische Comité en andere SS-achtige figuren vinden het echter bepaald geen goed idee. Mede door toedoen van Max Reles met zijn malafide bouwpraktijken wordt Bernie Gunther vervolgens bijna vermoord en wordt Noreen Charalambikis acuut het land uitgebonjourd.
         Gaan we naar twintig jaar later. In Havana is Fulgencio Batista (F.B. voor zijn vrienden) aan de macht en mag Fidel Casrta Ruiz vooralsnog van achter de tralies toekijken. Bernie Gunther woont er al vier jaar, sinds 1950, onder de schuilnaam Carlos Hausner. Dan komt hij Noreen Charalambikis tegen, ze heet haar meisjesnaam Eisner weer aangenomen. Ze is intussen een bekende schrijfster en woont tijdelijk in een huis van Ernest Hemmingway daar. Haar nu  19jarige dochter Dinah blijkt van plan te zijn om te gaan trouwen met Max Reles, zie vorige alinea, die ook al in de hoofdstad van Cuba woont. Belangrijke bijfiguren in het tweede deel is een advocaat en vriend van Noreen genaamd Fredo Sanchez, politieman Sanchez die het ook allemaal niet kan helpen en SIM-agent Queredo, een stiekemerd. Max Reles vraagt aan Bernie Gunther om in diens hotel manager te worden. Dan wordt Reles vermoord en vragen andere gangsters aan Gunther om te onderzoeken of hij de moord kan oplossen. Enz.
         Er moet mij iets van het hart, voordat ik met mijn recensiecijfer kom. Ik vind dat schrijver Philip Kerr zijn zinnen veel te veel lardeert met onnodige vergelijkinkjes en toevoeginkjes. Ik kies willekeurig vier bladzijden, 100, 200, 300 en 400. Blz. 100: “Misschien had ze die jas van sabelbont ook in Moskou gekocht. Ik weet zeker dat het sabeldier dat niet erg vond.” Blz. 200: “...een groep Fu Manchu-types in een plaatselijk eethuisje die het leken te hebben over het gele gevaar en de finesses van blanke slavernij. Ik neem aan dat je er nooit genoeg van kreeg als je in het China van de zeventiende eeuw woonde.” Blz. 300: “Precies in het midden van de woonkamer, net als de vierentwintigkaraats diamant in de vloer van de hal van Havana’s Capitolino, het beginpunt van alle afstandsmetingen in Cuba, stond een dranktafel die meer flessen bevatte dan een bierwagen.” Blz.400, vooruit 399: “...mij deed de fontein denken aan die Berlijnse instituten die ooit door Alfred Koch bij de Motsensee werd gerund voor Duitse matrones met overgewicht, die niets liever deden dan in hun nakie medicijnballen naar elkaar overgooien.”
         Dat gezegd hebbend houd ik staande dat (ook) ik “Als de doden niet herrijzen” een spannend boek vind. Mijn stijl van schrijven is het niet helemaal, maar Philip Kerr komt toch weer met iets origineels aanzetten, over twee momenten en plaatsen in de 20ste eeuwse geschiedenis die ik zeer de moeite waard vind: Berlijn vlak voor de tweede wereldoorlog en Havana vlak voor Fidel’s communistische revolutie. Het moge dan voor mij helaas geen “boek van het jaar” zijn, maar Kerr met zijn “Als de doden niet herrijzen” gaat wel met een 8 terug in zijn kattenbak.

         Ik kan niet blijven herhalen dat ik ooit eens met René Appel op een feestje (bij benedenbuurvrouw Dorus in de Amsterdamse Jordaan) heb zitten praten. We waren toen allebei nog student, hij deed psychologie en ik geneeskunde. Nu zijn we oud en is hij vooral de auteur van Nederlandse thrillers, een van de betere. De afgelopen dagen las ik zijn “Van twee kanten”, een boek uit 2010. Het speelt vooral in een provincieplaats vlakbij een grote stad: meer wil Appel daarover niet kwijt.
         Gaan we naar een korte inhoudsbeschrijving. Fransien Wagtendonk komt  op de begrafenis van haar vader in contact met een man, die hem enkele jaren eerder zou hebben geadviseerd over zijn bedrijf, een scheepswerf. Zijn naam is Rob Laarman en al snel is Fransien stapel van hem. Van het een komt het ander en trouwen ze, maar hij blijkt intussen wel van alles voor haar achter te houden, bijv. over zijn kinderen uit een vorig huwelijk. Ook blijkt het bedrijfje, waar hij werkt, Q-Advice, niet te bestaan. Duidelijk is dat hij vooral op haar geld uit is, de erfenis van een miljoen. Dat gaat haar steeds meer vervelen en daarbij ze alle steun krijgt van vriendin en overbuurvrouw en in kunst geïnteresseerde Tosca Koopmans. Die is lesbisch, heeft een oogje op het lijf en de geest van Fransien en, alweer, ook haar geld.
         Wat er daarna met Rob gebeurt en wat zich nog later met Tosca afspeelt, daar laat ik jullie graag naar raden. In ieder geval zijn de mensen op haar werk, ze is doktersassistente, erg meelevend. En ook politieagent Edward Broertjes, die zich met haar geval bemoeit, maakt er het beste van. En hij blijkt ook nog goed te kunnen tuinieren; waar vind je die mensen nog?
         René Appel schrijft best mooie thrillers, een beetje in de stijl van Nicci French, voor wie wel eens iets van dat duo gelezen heeft. In “Van twee kanten” bouwt hij een behoorlijke spanning op, die hij ook goed weet vast te houden. Daarbij schrijft hij alles op in onberispelijk Nederlands, iets te zelfs. Zo’n boek lees je dan in tijd van niks uit en denkt: niet slecht. Ik geef René Appel voor “Voor twee kanten” een 7½ als recensiecijfer. Vooruit, vanwege de aankomende carnaval doe ik er nog een kwart puntje bij en gaat hij (en ik) naar huis met een 8-.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten