vrijdag 25 januari 2013

Weblogbrief 8.15, 25 januari 2013


Weblogbrief 8.15, 25 januari 2013

         Voluit geaccepteerde vrienden en familie, “completamente apreciados amigos y familia”, maak ik weer eens een foutje, “ya cometo un error”, en wat dan nog! “¿y qué?” Fouten maken we allemaal, hopelijk niet te veel, en is de avond niet bedoeld om de blunders van overdag te overdenken en te herstellen?
         In mijn vorige brief zag ik mezelf onmiskenbaar op schoot bij Sinterklaas zitten in de Maastrichtse Grand Bazaar of Vroom & Dreesman. Ton reageerde prompt, nadat ik mijn brief de deur uit had gedaan. “Hoe kom je daar nou bij”, diste hij me op, “dat was toch bij Mausen in Wiek?” Ik kan het alleen maar met hem eens zijn. Een jongen van Wiek zoals ik begaf zich, begin jaren 50, best wel eens vanaf het Cörversplein “euver de brögk”, bijv. om naar het vissen te gaan kijken “in de kanaar” aan de overkant, maar mijn favoriete Sinterklaas was zonder meer die van Maastricht-Oost. Ons eigen Wiekse warenhuis Mausen stond in die tijd te blinken in de Wijcker Brugstraat en had - het spreekt vanzelf - begin december zijn eigen Goedheiligman ingehuurd, met bijbehorende Pieten. Wie gelijk heeft, Ton, die krijgt het ook. Het is Mausen, chapeau!   

         Intussen heb ik wel weer een nieuwe brief te vullen, nummertje 8.15. Als ik ook dit jaar tot de dertig kom, zitten deze en mijn volgende precies op de helft. Muziek maar weer! Alsof er niks aan de hand is, begin ik gewoon wederom met jullie ter meerdere eer en glorie een volgend stukje “Eindelik” aan te bieden. Wij, Maastrichtenaren, wij zijn geen zangers van huis uit, maar met carnaval in een vol café geven we hem van jetje. Ik neem aan dat het refrein van het nieuwe liedje wel al in jullie hoofd zit, maar kunnen jullie het couplet al foutloos meezingen? Niet? Dan geef ik dat hieronder nog maar eens de tekst. De melodie moeten jullie maar elders ergens vandaan halen.
         Koeplet vaan “Eindelik”:
         Ach, wat zow iech toch gere ’n ster welle zien en bekend vaan d’n TV
         D’n trompettis bij ’t mooswief um 12 oor ’s nachs of de spits vaan MVV
         En ouch dit jaor höb iech miech get bedach
         Jao, op dee karneval höb iech zoe lang gewach.

         En mag ik dan nu naar de muziekartiest van de week? Dat is alweer iemand die mij door Noé is aangereikt, David Gray. Heb ik hem al eens in de schijnwerper gezet in een weblogbrief? Ik dacht van niet, dus gebeurt het hiero! De jonge folkzanger is geboren in het Engelse Manchester in 1968 en kwam met zijn eerste single in 1992, overigens zonder dat hij daarmee een hit had: Bird Without Wings. De eerste CD volgde het jaar erop. Vooral in het Britse koninkrijk wist en weet men hem bij tijd en wijlen hogelijk te waarderen. Zijn best verkochte plaat is van 1998 en heet White Ladder met daarop het bekende nummer Babylon, als ik het wel heb. Hier zijn alle originele CD’s op een rijtje:
1993 A Century Ends
1994 Flesh
1996 Sell, Sell, Sell
1998 White Ladder 
2001 Long Songs 95-98
2002 A New Day At Midnight
2005 Life In Slow Motion
2009 Draw The Line
2010 Foundling
         Ik vind het allemaal prima te verteren, David Gray en zijn muziek. Van de hierboven genoemde CD’s heb ik de eerste zes, uit de periode 1993 t/m 2002, 2/3 van zijn werk tot nu toe. De laatste drie CD’s zal ik me “ooit” nog eens moeten te zien verwerven. Daarbij vind ik persoonlijk er geen CD bovenuit steken en heb ik geen zin om mijn top 10 van de man hier te presenteren. David Gray is goed over de breedte, een echte singer-songwriter en wat zijn de teksten af en toe bijzonder. Zijn stem heeft iets van die van Kevin Coyne, als jullie die collega volkszanger van hem kennen. (Diens “Roses in your room” met een radio op de achtergrond is onvergetelijk.) Dat hem het succes van een Bob Dylan of zo tot dusver niet deelachtig is geworden, misschien moet ik toegeven dat hij ietsje minder is, maar voor mij is hij deze week zeker goed genoeg. (Aan de andere kant, zo’n nummer als Idiot Wind van Bob Dylan, het laatste nummer op Bootleg 2, dat is zo erg uit de kunst, daar kan zo’n jongen uit Manchester nooit van zijn leven tegen op.) Aan David Gray is naar mijn bescheiden mening weinig verkeerd (mompelde de commentator vanuit zijn luie balkonstoel).
         Tussen alle prachtteksten met dito muziek staat één nummer dat helemaal instrumentaal is. Ga naar “Lost Songs 95-98 en liedje 8: “January Rain”, prima de luxe. (En wordt het niet tijd voor een tweede instrumentale nummer, dat ik graag “February Snow” zal dopen?)
         Zijn jullie überhaupt wel bekend met de tekst, muziek en zang van die David Gray, bedenk ik vanmorgen. Zo nee, niet getreurd, maar dan wordt het tijd voor een uitgebreide kennismaking, een hele avond lang. Ik vind zijn “platen” zeer de moeite waard.

         De laatste keer dat Trudie de schaar in mijn haar heeft gezet, is alweer bijna drie maanden terug. Ik had intussen hier al eens naar de kapper zullen gaan, bij voorkeur naar de herenkapper met zijn spierwitte haar van Peluquería Gentleman bij mij om de hoek in de Secretario Artiles, iedere dag behalve zondag open van 8 tot half 2. Daar is het ’s ochtends in alle vroegte al druk “klasjonere” voor de deur van de zaak. Helaas, het is er niet van gekomen, Trudie zou zeggen “uit pure zuinigheid”, maar daar heeft het niks mee van doen. Het komt vooral, omdat ik gewoon eens wou weten wat mijn haar “doet”, als ik het langer dan drie maanden niet laat knippen. De verschillende coupes, die lijken me trouwens een mooi gespreksonderwerp voor aan de bar “met die drei daog”, coupe soleil, coupe Venezia, coupe blompot, coupe matje en zo verder. Mijn kop begint aardig op die van een Beatle te lijken, in hun gouden jaren. Eigenlijk heb ik lang haar nooit echt wat gevonden, er is dan ook te veel haar te kammen, als je ’s ochtends uit je bed komt. Geef mij maar een kapsel à la Mia Farrow, als hoogzwangere dame in de film “Rosemary’s baby”, of  zoals Brian Roy, om die ondergewaardeerde voetballer eens te noemen.
         Vorige week keek ik nog eens naar “The Fabulous Baker Boys” op DVD, over twee broers aan de piano die hun optredens in nachtclubs langzaam zien uitdunnen en verwelken. Ze heten Frank en Jack, en heb ik het juist dat ze ook in het gewone leven broers zijn: Beau en Jeff Bridges? Dan komt zangeres Susie erbij, Michelle Pfeiffer, en zijn de arrangementen ineens niet aan te slepen. De opleving duurt voort, tot dezelfde Susie er weer de brui aan geeft. Vooral de jongere broer Jack, Jeff dus, heeft alles van een jazzpianist, hij speelt ook veel liever in een speak easy dan een dure nachtclub. En nu kom ik op mijn punt: hij heeft een bos haar waar nodig eens een stuk af mag. Vooral  in zijn nek bolt het alle kanten op, m.i. helemaal verkeerd. Zoek eens een “coiffeur” op, Jeff! Terzijde, kan iemand van jullie me uitleggen waarom het “bos haar” en “haardos” is?
         Gaan we terug naar mijn eigen hoofdbedekking. Die wordt niet alleen nogal gewelddadig, bovendien gaat mijn haar aan de achterkant steeds meer rechtop staan, als ik er geen douche voor over heb. En daarbij is het inmiddels, vooral aan de zijkanten, met de lengte mee steeds grijswitter aan het worden. Ik weet het: dat krijg je zo, als je op leeftijd bent en de kaalheid niet wil toeslaan. En het grijswit wegstoppen onder een verfje zie ik in het geheel niet als een optie. Als ik mij haar heel kort heb, ziet het er vanzelf behoorlijk minder wit uit. Dus, Trudie, ik ga al voor de carnaval een beroep op je doen. Zou je mijn haar in Maastricht subiet en drastisch willen “snije”, zodat ik op de vrijdagmiddag al met een “stóppelekop” in de Poort kan staan? Kam stand 2 op mijn tondeuse!

         Nou ik toch over film bezig ben, dit is de tijd van het jaar dat ik mij hier in de late avond af en toe geroepen voel om mijn filmhobby bij te spijkeren dan wel oude koeien uit de sloot te halen. Dus heb ik er nog een paar gezien, die ik hier kort zal memoreren.
         Allereerst noem ik nog maar eens “El diario de Bridget Jones”, zoals hij in het Spaans heet. Gelukkig - maar ik let erop - heb ik hem met (ook) Engels gesproken en om mij te helpen (ook) Engelse ondertitels. De regisseuse heet Sharon Maguire en hoe heten de hoofdrolspelers ook al weer? Uiteraard Renée
Zellweger, echt een ontdekking, en vrouwenversierder en in de film uitgever Hugh Grant. Maar hoe heet dat mispunt van een advocaat ook alweer, waar Bridget voor valt? Colin Firth is de naam; en nu maar hopen dat we die niet meer tegenkomen op het doek. Bij Marij thuis heb ik deel 2 ook nog eens gezien, goed zo!
         Gaan we naar “Killer. A Journal Of A Murder” van regisseur Tim Metcalfe met James Woods in de hoofdrol en Robert Sean Leonard als tegenspeler. Volgens mij is dat een film die de bioscoop in Nederland niet gehaald heeft. Hij speelt bijna helemaal in een gevangenis voor onverbeterlijke boeven, waar Carl Panzram (Woods) zijn straf uitzit, uiteindelijk de doodstraf. Zijn directe bewaker, Henry Lesser (Leonard), en ook een directeur blijven geloven dat er wat te genezen valt, hoe verdorven de man zich ook presenteert. Motto: gevangenisstraf is niet bedoeld om ons van smeerlappen te verlossen, maar om ze een acceptabele terugkeer naar de maatschappij te bezorgen. Het is een thema, dat zogezegd aan actualiteit nog weinig verloren heeft.

         Wat duurt het lang eer carnaval hier mag beginnen. Vooruit, naast de informatiekiosk op Santa Catalina is eindelijk een tweede huisje neergezet, waar “we” nadere informatie over het feest kunnen krijgen. Op de zijkant staat het hele programma, van 1 t/m 17 februari uitgespeld, met erbij een grote rare vogel met veren op zijn of haar hoed. Ik lees ook de leuze van de stadsbus beneden op het affiche: “¡Ponte el disfraz y coge el bono!”. De Palmariërs kunnen de auto ook dit jaar beter thuis laten en met “pekske en al” in de guagua stappen met hun tienrittenkaart. Net als in Maastricht, waar de chauffeurs van de nachtbussen ongetwijfeld weer hun rondjes van de zaak zullen maken, o.a. rond het Koningin Emmaplein en de Wilhelminasingel/Wijcker Brugstraat.
         “Zijn er al kaartjes voor het Gala De La Reina te koop?”, vroeg ik langs mijn neus weg op de eerste dag dat het open was, afgelopen maandag om 5 uur. Laat dat nou sinds precie dat moment het geval te zijn. Zodoende ben ik nu al de trotse bezitter van een “billete de entrada”, in detail “platea E”, stalles, “fila 1”, rij1, “butaca 4”, stoel 4. Ik heb voor mezelf een fijn plekje op de begane grond gekozen, redelijk dicht in het midden. Daar vind ik het persoonlijk veel aardiger zitten ergens helemaal bovenin op een tribune.
         Ik zal jullie t.z.t. op de hoogte stellen van de afloop van het Gala De La Reina, wat er allemaal precies gebeurt en wie van de genomineerde meisjes met de eer gaat strijken. Echter, het zou me niet verbazen, als net als in de vorige jaren, die van Alcampo (bij Telde) tot koningin gekroond wordt.

         Er is mij altijd voorgehouden dat op 21 december de zon het verste van ons afstaat hier op het noordelijk halfrond. Dan is het in Lapland bijna 24 uur lang donker. Daarna kruipt ze richting de evenaar. Hier in Las Palmas, ik heb het voor jullie opgeschreven, was het op 21 december om zeg half 7 ’s avonds donker, als we op de straatverlichting mogen afgaan. En ’s ochtends om half 8 gingen de lampen weer uit.
         Het is nu een maand verder en inderdaad, ’s avonds schemert het al ietsje later. De prachtige lantaarnpalen aan de boulevard beginnen om 10 voor 7 te branden. Het scheelt niet veel, maar toch. En nou hopen jullie, verwachten jullie dat het ’s ochtends ook eerder licht zal zijn. Helaas, dat kan ik er niet van maken en ik weet niet hoe dat in elkaar steekt. Deze week, en ik heb het onderzoek verscheidene keren uitgevoerd, gaan de lampen in mijn straat pas om kwart voor 8 uit; dan pas is het licht genoeg. (Dus netto is het nog altijd even lang nacht en dag.) Wie van jullie heeft daar een plausibele verklaring voor?

         Ik zal opnieuw achter het embleem aanmoeten van de “ayuntamiento” van Las Palmas. Meldde ik vorige keer dat het een uitgebreid wapen was, met onderin de slagzin “SEGURA TIENE LA PALMA”, nu weet ik het zo zeker niet meer. Of heeft men het embleem onlangs drastisch gemoderniseerd? Wat overgebleven is, wat ik deze week op enkele plaatsen aantrof, is onder een kroontje van niks een schildje van niks met een palmtak erin (met links en rechts zeven blaadjes, voor wie het naadje van de kous wil weten).

         Om duistere reden heb ik iets tegen het Rode Kruis, La Cruz Roja zeggen ze hier. Misschien komt dat omdat ik de baas ervan in Nederland van vroeger ken, een gemankeerde kinderarts, die nog even interim-decaan van de Medische Faculteit in Maastricht is geweest en toen dingen deed die ik echt niet voor mijn rekening zou willen nemen. En maar hoog van de toren blazen! Ik ben ermee bekend dat hij tegenwoordig bij het Rode Kruis een salaris vangt, waar Marc Rutte jaloers op zou zijn.
         Hier is het, vrees ik, niet anders. Deze week worden de vele vrijwilligers door de betaalde organisatie op affiches bedankt. Die zijn toch maar mooi gratis actief geweest voor het Rode Kruis en aldus zorgen ze ervoor dat er “Menos Mal” is, minder kwaad. In een ruime voetnoot op de affiches worden we tevens opgeroepen om “as-‘t-effe-kan, ja dan” ook royaal de portemonnee te trekken, liefst op chronische basis. “Hazle socio” heet het, wordt een permanente donateur, een socio zoals je dat bij voetbalclub Barcelona hebt.
         Daarboven op komt dat de Rode Kruismensen mij deze week bij herhaling op straat lastig vallen. Ze wensen je een goede middag, lopen met je op, beginnen dan zogenaamd een praatje en vlak daarop komt de poen voor La Cruz Roja op de proppen. Betaalde duitendieven zijn het en niks anders, de ongetwijfeld getrainde en betaalde collectanten zonder collectebus. Ik wens ervan verschoond te blijven, is mijn enige gedachte. Misschien verandert er iets in mijn hoofd, als bijv. de badmeesters aan het strand hier, van het Rode Kruis, ook na 5 uur nog even op de mensen in de zee willen gaan passen.
         Geef mij maar Amnesty International!

         Van mijn omgeving heb ik niet alleen geleerd dat er maar weinig taboes meer zijn, maar ook dat we van die overgebleven taboes wel af moeten blijven. Hoe weinig hebben we aan taboes nog over? Godsdienst, allochtonen, niet te vergeten seksualiteit, die zie ik als zo ongeveer de laatste onderwerpen waarover “men” niet hoort te praten, laat staan te discussiëren.
         Over plassen, urineren mogen we het vandaag de dag wel al hebben, als we het niet te gek maken. Met enige schroom kan ik aan jullie, mannen, vragen, wie van jullie nou echt op de bril gaat zitten, als hij moet plassen? Ik doe dat nooit, voor de pot staan is mij ruim voldoende. En als er geen agent in de buurt is, wil ik ook best in het openbaar plassen, wel op een plek waar niemand er last van heeft. En ik vind het ook best kunnen, als een meisje of vrouw mij vertelt dat ze zo erg moest plassen, zonder WC in de buurt, dat ze gewoon in de struiken is gaan zitten, voor mijn part in het open veld.
         Ik ga na deze inleiding weer eens een klein taboe proberen te doorbreken. Vanochtend stond ik al onder de douche, kraan open, toen ik opeens dacht: ik moet dringend plassen. Dat had ik eerder kunnen bedenken, maar die dingen gebeuren wel eens, toch? Ga je dan de douche uitzetten, uit de douche stappen, naar de WC lopen, eventueel erop zitten en dan pas plassen? Van zijn lang zal ze leven toch niet? Dan laat je als man en als vrouw het water toch gewoon over Gods akker vloeien. Dat deed ik vanochtend en in het verleden is het me, sporadisch dat wel, ook wel eens gebeurd. En vervolgens ga je door met de douchekraan op je hoofd en andere plaatsen, met alle toeters en bellen die daarbij horen.
         Dat doen jullie zonder uitzondering toch ook zeker, plassen in de douche, als je persé moet, en jullie dames in dezelfde getale als de heren? Of is dat niet het geval, ben ik gewoon een viezerik, die nodig eens de les moet worden gelezen? Of, andere mogelijkheid, is dit nou toch nog zo’n taboeonderwerp waarover ik niet had mogen schrijven?

         Zo loop je een boekwinkel binnen in Triana en zo heb je een dieetboek van twee Franse voedingsfanaten in je handen. Een spiegelglad vrouwenlichaam op de kaft staat naast de titel van het doeboek. In het Spaans heet het: “Glúteos bonitos y vientre plano”. Dat willen we allemaal wel, wij mensen met te dunne of dikke billen en/of een bier- of ander buikje. Daar moet iets aan gedaan worden, zeggen de goeroes, met een “programa de 3 meses, realmente eficaz, para esculpir el cuerpo.” Esculpir? Zijn we aan het beeldhouwen geslagen? Ik leg het boek terug en loop met gezwinde pas de winkel uit.

         Wie zich in een vreemde taal, Spaans bij voorbeeld, in de bijzondere woordjes begeeft, kan niet om het woordje PAS heen. Zal daar eens mijn Spaanse lesje van maken? Ik kwam erop, toen ik deze week op Las Canteras een aantal banken aan de strandzijde zag die pas geverfd waren. Verven, dat moge bekend zijn, is in het Spaans “pintar”, geverfd is dus “pintado”. (Echter, als het kleuren is, is het teñir, zoals in “teñirse el pelo.”) Tot zo ver is er weinig aan het handje, maar dan: wat is “pas”?
         Als zelfstandig naamwoord staat “pas” allereerst voor paspoort, in het Spaans “pasaporte”. Als je pas verlopen is, heet dat hier een “pasaporte caducado”. Daarnaast staat “pas” voor beweging, stap en dan is het “paso”, gemakkelijk zat. “Er flink de pas in zetten” heet hier “Apretar (avivar) el paso”. Ik ben er nog niet, het kan ook nog een (berg)pas zijn, een “paso, puerto de montaña”. En dan zijn er nog de diverse uitdrukkingen met “te pas”en “van pas”, bij iedere lijkt wel weer iets anders aan de hand te zijn. Voorbeelden van “te pas” zijn “dat komt in mijn kraam te pas”, “me viene como anillo al dedo” en “de politie moest eraan te pas komen”, “tuvo que intervenir la policía”. “Te pas en te onpas” is volgens mijn woordenboek “tanto si viene a cuento como si no”, een hele mond vol. Bij “van pas” gaat het om bijv. “het komt nu niet erg van pas”, “no es el momento más oportuno” en “je hulp komt goed van pas”, “tu ayuda viene de molde”.
         Bij het kaarten is “pas” gewoon “paso”, maar in de uitdrukking “hocus pocus pilatus pas” kiest men hier voor “y ahora con polvos mágicos”.
         Gaan we naar “pas” als bijvoeglijk naamwoord. Bij ons wordt “pas” in dat verband weinig gebruikt, “passend” is “a medida” en waterpas “a nivel”.
         Rest nog, belangrijk genoeg, het woord “pas” als bijwoord; daarover valt gelukkig weer het nodige op te merken. In de betekenis van “slechts”, “niet meer dan” is het “sólo” in het Spaans, eventueel “tan sólo”. “Het is pas een jaar geleden” is hier “hace sólo un año”. In de betekenis van “niet eerder dan” zegt de Spanjool soms ook “sólo”, bijv. “het is pas 10 uur”, “son sólo las diez”, maar ook wel eens wat anders, bijv. “kom je dan pas?”, “¿no vienes antes?”. Hebben jullie alles tot zo ver onder de knie? Helemaal en onder beide knieën? Dan kom ik tenslotte aanzetten met “pas” in de betekenis van onlangs, net. Met een werkwoord erbij gebruikt de Spanjaard dan het liefst “acabar de”, zoals in “dat boek is pas verschenen”, “ese libro acaba de salir”. En als het een zelfstandig bijwoord is zonder werkwoord, gebruikt men meestal het woord “recién”. En daarmee ben ik terug bij het begin. “Pas geverfd” is in het Spaans “¡recién pintado!”. (Maar jullie mogen wat mij betreft ook “¡pintura fresca!” zeggen. Op de banken aan de boulevard, waar ik zo graag op plaatsneem, richting strand of richting boulevard, staat “¡recién pintado!”, zonder de uitroeptekens. Even wachten dus met plaatsnemen, is de boodschap!
         (En nou hoop ik maar dat jullie dit lesje maar zozo vinden, van de vermoeiende soort, anders kom ik in een volgende brief ook nog eens met “al” aan zetten. Dat kan niet alleen met “todo” of “ya” vertaald worden, afhankelijk van waar we het over hebben; soms kun je beter... enzovoorts. En “ik weet het niet meer” is in het Spaans “ya no le sé”.).

         En dan ben ik voor de vijftiende keer al weer toe aan mijn uitlui. Jullie kunnen mijn volgende brief verwachten op de verjaardag van Trudie, 30 januari, of een dag later, als Rik aan de beurt is. Maar eerst ga ik zondag, helaas per telefoon en niet in het echt, Lux toezingen op haar derde verjaardag. Het wordt me het weekje wel, echt eentje van cadeautjes uitdelen. Voor wie nog steeds geen genoeg van me heeft, ik zie jullie graag terug over een weekje, ga maar uit van net voor februari. Doe intussen eens de cryptogram van de Limburger of schreeuw MVV eens naar een volgende overwinning. Veer zien us, we zien ons, tot ziens maar weer, hasta luego, PaulK.
        
BOEKHOEK

         Ik ben alweer aan een volgend boek bezig, eveneens van een Allan, wel met twee LL, en een hoofdpersoon met Nicholas als voornaam. Echter, jullie kennen mijn principe, daarover vertel ik pas (zie boven), als ik het uit heb; ik ben halverwege. Vooralsnog moeten jullie het doen met één ander boek: “Kingdom of shadows” van de nu 71-jaige Alan Furst, uit New York. Het kwam uit in 2000, hij was toen dus 59, als zevende boek van hem. De Nederlands-Vlaamse vertaling die ik las, verscheen in 2002.
         Het boek speelt in Parijs, andere plaatsen in Frankrijk, België en Engeland en daarbij in Hongarije en zijn omringende landen. Kunnen jullie die landen uit het hoofd voor mij opnoemen? Hier zijn ze: in het noorden (Tsjecho-Slowakije en Oekraïne, in het oosten Roemenië, in het zuiden Servië (Joegoslavië) en Kroatië en tenslotte in het westen Slovenië en Oostenrijk (dat ten zuiden van Tsjechië ligt). Ik ben blij dat vooraan in het boek een kaart is afgedrukt waar het allemaal op staat; dat zou m.i. vaker mogen gebeuren. Via die kaart kom ik tevens aan de weet waar precies Sudetenland is, de Karpaten liggen en Roethenië zijn plek had. Wat is een mens zonder deugdelijke atlas?
         Hoofdpersoon in het boek is ene Nicholas Morath, 44 jaar, van oorsprong Hongaar, maar hij woont in Parijs. Een fan van Hitler en zijn trawanten kun je hem bepaald niet noemen. Naast zijn werk als reclameman verricht hij hand- en spandiensten voor zijn oom graaf Janos von Polyani de Nemeszvar, kortweg Polyani, van het Hongaarse gezantschap in Parijs; helemaal kosjer is het allemaal niet. En we leven in 1938 en 1039, dus de Duitsers zitten al in Oostenrijk, lopen later Tsjechië onder de voet en de opmars naar Polen is in de maak.
         In de eerste helft van het boek is de rijke Cara Dionello de vriendin van Nicholas en als die uit het zicht verdwijnt, kiest hij voor zijn collega van het reclamebureau Mary Day. Er gebeurt verder van alles in Parijs, met hemzelf, hij moet zich bijv. een aantal keren bij de politie melden, in de Hongaarse gemeenschap, o.a. rond barones Frei en haar honden, en daarbuiten. Ook gaat Nicholas Morath een aantal keren op pad naar andere landen in vooral Midden-Europa als helper van oom Polyani. O.a. zorgt hij ervoor dat ene Pavlo (Stefan Gujac) Frankrijk binnenkomt, komt hij in Roemenië in aanraking met de Siguranza en vraagt hij zich in Parijs zelf af, in hoeverre de Russische overloper, Ilya, te vertrouwen is. Op het einde verschijnt zo waar muzikant Kolovitzky op het toneel die hij een reddende hand toesteekt.
         Wie het boek begint met de achterflap te lezen, krijgt direct mee wat er op blz. 253 en daarna aan de hand is (zoals Hans van Willigenburg vroeger voor de KRO een film aankondigde met zinnen als: “En let op, na anderhalf uur wordt de vrouw van de hoofdpersoon om zeep geholpen.¨ Daar denk je dan de hele film aan.)  Er is daarnaast een aantal bladzijden ingeruimd om mij er bij voorbaat van te overtuigen dat ik het welzeker een prachtboek moet vinden, met klinkende citaten uit topkranten.
         Mag ik misschien nog een eigen oordeel hebben? Ik begin met te constateren dat de indeling in hoofdstukken heel ver afstaat van wat ik me daar bij voorstel en dat een aantal tussenkopjes niet had misstaan. Daarbij vind ik het hele boek eigenlijk een beetje een rommeltje. Er zijn allerlei verhaallijnen in het boek, sommige gaan door, andere niet en ik kom in de problemen als ik er één of enkele repen chocola van probeer te maken. Kort en helder: ik zie geen echt verhaal verschijnen, alleen stukjes geschiedenis van vlak voor WO2 in Parijs en in Hongarije en zo. “Het rijk der schaduwen”, rare titel trouwens, valt mij dus tegen, erg tegen zelfs. Met een 6- als recensiecijfer van mij komt Alan Furst dus nog goed weg. Ik sla hem voorlopig even over, als ergens een tweedehandse boekenkast geplunderd moet worden.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten