maandag 28 december 2015

Weblogbrief 11.10, 28 december 2015

Weblogbrief 11.10, 28 december 2015

Zoals iedere winter heb ik het voornemen om jullie in mijn Palmese periode van zes maanden met een dertigtal brieven op te zadelen, voordat ik in mei weer Maastrichtwaarts ga/kom. Het is intussen bijna 1 januari, ik heb hier nu bijna twee maanden in de benen en dus is hier mijn tiende brief, keurig op schema.
“Estimados lectores”, geachte lezers (op de Nederlandse universiteiten zijn dat hoogleraren A), laat ik beginnen met het woord dat ik de vorige keer niet wist: rollator. In het Spaans heet een dergelijk apparaat een “andador”, hoewel dat meer van een looprek weg heeft. (Met de handel in rollators is hier volgens mij nog een hoop geld te verdienen, heb ik eerder eens vermeld.) Afgelopen dinsdag op weg naar mijn werkplek op de universiteit hier kwam ik met bus 12 zoals steeds langs de ORTOPEDIA winkel en toen schoot me het woord rollator moeiteloos te binnen. Ik had natuurlijk vervolgens mijn vorige brief aan jullie nog even kunnen aanpassen net voordat ik hem verzond, maar daar had ik geen zin in.

Een muziekje maar weer “zum Anfang”, daar zit ik nooit om verlegen. Als jullie deze brief te lezen krijgen, is de kerst meer dan voorbij, dus ook “Blue Christmas” van Elvis Presley of “Een eenzame kerst” van André Hazes. Ik schrijf echter dit alineaatje nog net vóór Zijn geboorte.
Toch ben ik wat blij dat de kerstmuziek samen met de stal weer naar de zolder kan. Laat ik eens kijken of ik iets profaans voor jullie heb, in de sfeer van de minder donkere dagen na kerstmis. Zo kom ik Richard Thompson. Wie is dat nou weer, zullen sommigen van jullie vragen? Hij was het uithangbord van Fairport Convention, een groep die actief was vanaf 1968 en dat nog steeds is. Richard Thompson begon daarnaast vanaf 1972 platen als soloartiest te maken.
Door toedoen van Marij’s neef Peter heb ik intussen een hele serie Cd’s van de man op mijn computer staan. Ik heb niet al zijn werk paraat, van de studioalbums mis ik er elf, denk ik. Aan de andere kant, ik heb er wel veel meer wel dan niet: 27 studio Cd’s, 1 compilatie, 8 Cd’s van live optredens plus nog een vijftal dat op rubricering wacht. Bij elkaar gaat het om een vracht die zo groot is dat ik die jullie zal besparen. Zoek Fairport Convention en eersteklas gitarist en zanger Richard Thompson zelf maar eens op langs de digitale snelweg. Zijn allerlaatste solo-Cd is van 2015 – kan het recenter? – en heet “Still”. Eigenlijk zijn het er twee, want naast de twaalf nummers op de eerste heb ik er nog eens vijf bij op Cd 2. Hier zijn de zeventien nummers:
01.She never could resist a winding road
02.Beatnik walking
03.Patty, don’t you put me down
04.Broken doll
05.All battered up
06.Josephine
07.Long John Silver
08.Pony in the stable
09.Where’s yoyr heart?
10.No peace, no end
11.Dungeons for eyes
12.Guitar heroes
21.Fork in the road
22.Wounding myself
23.The May queen
24.Don’t take it lying down
25.Fergus Laing
Ik heb wel eens minder gehoord. Toch kan ik het niet nalaten om hem net als bijv. Eric Clapton en Mark Knopfler te adviseren om de eerste zangpartij aan anderen over te laten en vooral zijn gitaar te laten schitteren. Nummers op deze Cd die ik boven het maaiveld vind uitsteken, zijn bijv. “Patty, don’t you put me down”, “All battered up”, “Long John Silver”, “No peace, no end” en “Fergus Laing”. Richard Thompson’s Cd “Still” vind ik echt een de-moeite-waard-plaat.

Ik was de afgelopen vele jaren zo begaan met mijn palmboom voor de deur dat ik eraan moet wennen dat hij weg is. De tent die afgelopen dinsdag opgezet werd, toen de boom was afgevoerd, heeft overigens met de boom niets te maken. In mijn stuk straat was die dag een marktje of liever gezegd stond er een tent of tien, vijftien om allerlei regionale producten te verkopen. Direct onder mijn balkon ging het om brood, maar dan anders, en wijn van het eiland.

Intussen heb ik wel een aardigheidje voor jullie: het verschil tussen “palmeras” en “palmares”. In het Spaans zeg je tegen palmbomen “palmeras” en “palmares” staat voor een lijst van overwinnaars, ook een curriculum vitae als het één persoon betreft. En hoe zeg je: met zijn hoofd in de wolken lopen? Dat is hier: “estar en la palmeras”. Op het strand heeft iemand een zandsculptuur gemaakt met de naam “Palmeras en la nieve”. Mooi kan ik die overigens niet vinden.

Op weg naar mijn zoveelste optreden van de Banda Municipal de Música dinsdagavond kwam ik langs een kapper die zijn prijzen netjes op de ruit had staan. Zo hoort dat! Daar stond ook “mechar” bij en ik had geen idee wat dat betekent. Een “mechero” is een aansteker, een “mechón” een haarlok (“Une mèche de cheveux”, Trudie’s favoriete Adamo nummer), maar wat bedoelt de knipschaar met “mechar”? Ik denk vooral aan watergolven is, hoewel mijn woordenboek daar eerder het woord “marcar” voor in petto heeft. Een watergolf-kapsel, dat is iets waar mijn moeder vroeger trots mee thuiskwam, als ze bij de kapster had gezeten. Ik heb niet te indruk dat ze er nu nog hoge ogen mee zou gooien.

Wat doet een bejaarde man alleen in de grote stad behalve de mensen uitkijken? Dinsdagavond begon om 8 uur vlakbij mijn favoriete leesparkje bij het Castillo de la Luz een concert van de Banda Municipal de Música van de stad. Deze keer had de 30-koppige harmonie zich opgesteld voorin een kerk: de Iglesia De (Nuestra Señora De) La Luz, voor haar jaarlijkse kerstconcert. Omdat ik ruim op tijd was, had ik een mooi plekje precies naast het orkest, ter hoogte van de lessenaar van de dirigent. Vanaf dat het uur 8 geslagen had, was de grote kerk helemaal vol. Dat is wel eens veel minder, als er een mis is, denk ik daar dan bij.
De dirigent, hoe aimabel ook, is en blijft te dik, maar hij hoort wel bij ieder nummer aanhoudend met zijn lichaam en stokje te zwaaien. Al na enkele nummers liep hem het zweet in straaltjes van zijn gezicht en dus kwam hij, tussen de nummers door, steeds mijn kant op om met zijn katoenen zakdoek zijn gezicht te “kuisen”. De man zou in Maastricht uitstekend in een “zate hermenie” gepast hebben met een tuba of zo.
Zonder enige pauze kregen we deze keer acht nummers achter elkaar voorgeschoteld. Als ik het wel heb, waren er drie religieuze evergreens bij: “Gloria in excelsis deo”, “Adeste fidelis (venite adoremus)” en uiteraard “Noche de paz, noche de amor”, in de lage-landen-contreien beter bekend als “Stille nacht, heilige nacht”. De andere vijf nummers, wel minder lang dan het religieuze werk, waren Amerikaanse kerstkrakers zoals “I’m dreaming of a white Christmas” en “Rudolph the rednose reindeer”. Mijn favoriete meezinger “Jingle bells” stond deze keer helaas niet op het programma. Pas na vijftig minuten haast onafgebroken muzikaal geweld mochten we onze banken, met voor je een plek voor je missaal, weer verlaten.
Ik weet het: als ik te kiezen heb tussen laten we zeggen een concert van enkele folkmuziekartiesten of dat van een klassiek symfonieorkest op de kersttoer, is mijn keuze snel gemaakt. Geef mij dan maar de folkmuziek, met stip. Ik ben sowieso maar uiterst beperkt gecharmeerd van de Kerk met een hoofdletter en (nogal) klassieke muziek, laat staan als die ook nog een godsdienstig tintje heeft. Aan de andere kant, zo krijg je als heiden tenminste nog iets mee van een kerkelijk hoogtepunt. Hoewel, ik zie ook hier haast niemand meer ter kerke gaan, ook niet in het weekend en zelfs niet met kerstmis. Ik vrees dat de aankomende eucharistieviering op 25 december in de kerk, ter ere van de “sagrada familia”, veel minder bezoekers heeft getrokken dan het optreden van de Banda.

Woensdagavond rondde ik de boulevard weer eens naar rechts en ging voorbij “de punt”, waar de zee tegen de kant klotst, op een bank zitten om daar mijn boek te lezen. Het is daar meestal vrij tot doodstil. Zag ik ineens over de tegels een rat voorbijkomen. Hij was donkerbruin, zag er goed geconserveerd uit en had er een behoorlijke pas in. Voordat ik hem of haar goed en wel in de gaten had, was hij alweer verdwenen in een gat in de muur naar het water, op weg naar zijn behuizing tussen de stenen daar ergens, neem ik aan. Er is iets met ratten dat maakt dat je ze akelig moet vinden, maar eerlijk is eerlijk, ik vond deze er best appetijtelijk uitzien.
Op je terugweg naar Las Canteras kwam ik langs een muur op het einde van calle Caleta, die ik in deze brief maar eens enig krediet moet geven. Eerder was het echt een muur van niks, met daarachter een grote puinzooi. Er zaten wel steeds een of enkele katten om voer te bedelen. Nu is het sinds dit voorjaar één grote muurschildering. Van links naar rechts zie ik eerst een tekening van een “cambuyonero”, zwarthandelaar, dan een surfer met bijbehorende plank en een meisje dat zich in de golven amuseert, vervolgens “el último salinero”, de laatste zouthandelaar. Dan kom ik bij een gedichtje, met daarnaast een deur met kennelijk het “punto de encuentro”, verzamelpunt. Helemaal rechts is er een levensgrote tekening van de jonge Mary Sánchez, de plaatselijke zangheldin, en tenslotte nog een herenfiets en de woorden: “el mundo necesita gente que ame lo que hace”, de wereld heeft mensen nodig die tevreden zijn met wat ze doen.
Het mooiste aan de muur is m.i. het gedichtje dat ik eerder expres even heb overgeslagen. Hier is het. Het is van Carmen Jiménez en gaat als volgt: “Nacimos aquí, vivimos aquí y pienso quedarme aquí hasta que cierre los ojos”, we zijn hier geboren, we wonen hier en ik denk dat ik hier blijf tot ik mijn ogen sluit. Dat is nog eens liefde voor je eigen stad. Ik vraag me af of ik eenzelfde gevoel voor mij geboortestad Maastricht, en dan vooral Wijck, het oude Maastricht-Oost, kan opbrengen.

De Britse buren van Nederland staan erom bekend. In de dagen, weken vóór kerstmis zijn daar op straathoeken en dergelijke diverse groepjes zangers en zangeressen in de weer om de voorbijgangers met kerstliedjes te charmeren. Er staat me iets van bij dat dat ook in Duitsland het geval is en ik geloof dat in Amerika ook zo iets bestaat of in ieder geval bestond; denk maar aan de Doo-wop-cultuur in de jaren vijftig en de diverse zangkoortjes van studenten nu. Bij mijn weten hebben we dat niet in Nederland en ook hier in Las Palmas staat de teller op nul. Is het nou niet een aardig idee om dat gezang te introduceren? Het eerste a capella clubje dat zich hier met kerstmuziek aandient en niet al te vals zingt, krijgt van mij een euro de man of vrouw (met een maximum van vier euro, het moet natuurlijk niet te gek worden).
Met gezang van (bijna) enkelingen op straathoeken of op de boulevard met kerstmis heb ik overigens veel meer dan met van die officiële concerten van bijv. de Gran Canarische Los Gofiones, de tegenhanger van Los Sabandeños van Tenerife. Mega-groepen als Los Gofiones zijn mij te immens en dus heb ik hun optreden op Santa Ana afgelopen woensdagavond met plezier aan me voorbij laten gaan.

En toen was het eerste kerstdag in Nederland. Hier is het vooral de dag na de gezamenlijke kerstmaaltijd met de familie op 24 december. Ik heb voor de ochtend een dichtbundel klaar liggen dat ik beneden in mijn boekenbijlage onder het fileermes ga houden. Een van de eerste gedichten in het boek is van Armand, die volgens Harry net overleden is. Heb ik van die sinjeur niet nog een splinternieuwe plaat? Jullie kennen hem hopelijk nog wel van vijftig jaar geleden: “Ben ik te min” en misschien ook nog bijv. “Want er is niemand”, “Dat is juist de pest”, “Een van hen ben ik” en “Blommenkinders”. Dit jaar kwam de eeuwige hashroker met zijn oranje kapsel zo waar met een nieuwe Cd, samen met The Kik. Ze heet – hoe komt men erop - “Armand en The Kik”, hier zijn de dertien nummers:
01.Comeback
02.Giglied
03.Te veel werelden
04.Fuck the bles
05.Een beetje vriendelijkheid
06.Gemeengoed
07.Waar is je glimlach
08.Een mens is wat ‘ie geeft
09.Iemand
10.Snelle jongens
11.Waterfiets
12.Ik heb het gevonden
13.De weg naar Isfahan
Armand, het was een rare knakker, maar toch doet het me plezier om hem nog ten laatste aan te horen. Luister eens met me mee naar “Comeback”, “Giglied” (een gig is een optreden), “Gemeengoed”, “Iemand” of “De weg naar Isfahan”, Hollands glorie allemaal. Het nummer “Fuck the blues” (“kleurenblinde kutmuziek”) kende ik al van Cd 3, liedje 11, van zijn verzameling “Singles A’s en B’s” uit 2003, maar goed blijft het. Nee, met die Armand, daar is nog steeds niks mis mee.
(Terzijde, wisten jullie toch wel dat Bob Dylan in 2009 een kerstplaat het licht heeft doen zien: “Christmas in the heart”. Er staan vijftien bekende liedjes nummers op, voor bij de boom en de kribbe, geen eigen nummers, en ik geef er echt geen cent voor. “Winter wonderland” en/of “Little drummer boy” van Bob Dylan, volkomen waardeloos! Dat kost hem nog eens de Nobelprijs.)

Op de late donderdagmiddag al kwam ik eindelijk weer eens de dorpsidioot tegen, op de Guanarteme. Vrijdag stond hij mij ten tweeden male te besnuffelen, dus moet hij er hier maar eens aan geloven. Ik heb hem denk ik nog niet eerder aan jullie voorgesteld. Het betreft een man van een jaar of 40, 50 die gekleed gaat als (of op zijn minst a la) Sherlock Holmes. Hij heeft een lange beige regenjas aan, heeft een groene hoed met slappe rand op zijn kanis en meestal steekt er ook een pijp uit zijn hoofd. De man mompelt – niet al te zacht – voor zich uit en hier is zijn gimmick: in zijn vorsende hand heeft hij een vergrootglas, waarmee hij aanhoudend de omgeving afspeurt. Volgens mij - maar wie ben ik? - is hij stapelgek, “completamente loco, chiflado, como una cabra”. Ton zou hem al jaren geleden met enige aandrang getransporteerd hebben naar een warm plekje op Vijverdal.
In eerdere jaren kwam hij altijd pas in mijn beeld bij de optocht van Driekoningen om vervolgens zijn definitieve opwachting te maken bij de carnavalsfestiviteiten hier. Hij is dan een van de vreemde figuren bij de Pregón, de opening van de “Vastenaovend” hier in Las Palmas en bij de voorrrondes van de murgas op Santa Catalina. Maar goed, kennelijk is de Palmese Sherlock Holmes zich nu alvast aan het opwarmen.

Niet alleen mensen hebben hun bijzonderheden, dat geldt ook voor gebouwen. Ik herinner me dat het grote NH hotel aan Las Canteras bij de calle Ferreras zich vorig jaar in plaats van in het blauw tussen het hoogfeest van driekoningen en carnaval hier in het rood-geel-groen presenteerde in de avond- en nachtelijke uren. Deze winter begint haar geëmmer met kleuren kennelijk al op eerste kerstdag. Achtereenvolgens krijg ik in een tijd van niks donkerblauw, blauwrood, witrood, rood, groengeel, groen, lichtblauw en weer donkerblauw voorgeschoteld.

Op de terugweg naar de Luis Morote ga ik nog even op een bank vooraan aan het begin van de Tomas Miller zitten. Vlak voor mij staat (om 8 uur ’s avonds, het zijn lange werkdagen) een vrouw haar waren aan te prijzen en te verkopen. In haar geval gaat het om bloemetjesjurken en sjaaltjes met daarnaast een tafel met o.a. armbandjes, sleutelhangers en goedkope ringen. Er staan ook enkele houten katten opgesteld, zo foeilelijk als maar kan en zeg 15 cm hoog, maar wat is ze blij, als ze er weer een voor vijf euro verkocht heeft.
Ik zal ook haar hier ook maar eens beschrijven. De dame van lokale komaf, uit La(s) Palma(s), is een jaar of 40, 50 oud, ze is blond of geblondeerd met een zonnebril op het voorhoofd en een paardenstaart. Het mens gaat gekleed in een groot zwart vest met daaronder een zelfgemaakte blauwe broek, waarvan het kruis haar op de knieën hangt. En wat is ze reusachtig dik met een gigantisch uitpuilende buik, cortisonkop en dubbele kin. Maar nou komt het: daar trekt ze zich echt geen fluit van aan. Ik mag haar wel; bij mij kan ze een potje breken.

Op de zaterdag geniet ik weer eens ouderwets van mijn uitzicht, sinds de palmboom voor mijn deur geveld is. Mijn directe overbuurman, de zoon van de oude man op nummertje 19 twee hoog, die tot voor kort half verborgen zat, groet mij nu dagelijks door zijn hand op te steken. Dat doe ik dan ook maar. Zijn vader zie ik zo vlug niet, wel een andere man van dezelfde leeftijd als de zoon. Die heeft een witte bril op zijn neus en ik begin te vermoeden dat de zoon en die man homo zijn en de herenliefde met elkaar bedrijven. Mijn zegen hebben ze, zo lang als ik er maar niet bij hoef te kruipen. Naar mijn idee zijn we allemaal bisexueel, maar de meeste mensen zitten aan de hetero-kant en maar een klein deel (5%?) zit nogal definitief aan de homo-kant. Ikzelf vind me bijna 100% hetero, op ook maar één homosexueel erotisch contact in al mijn levensjaren kan ik niet bogen. Wel heb ik best ook wel homo’s van beiderlei kunne in mijn Maastrichtse kennissenkring zitten.
Beneden heb ik nu ook extra uitzicht op nog andere flats met winkels eronder in mijn stukje straat. Op nummertje 17 is op de begane grond de zoveelste “Perfumeria – cosmeticien”. Dat staat trots op de gevel geschreven, met ernaast links en rechts een engeltje met pijl en boog. Het is één van de winkels van kleine keten Arkay, waarvan er ook al een paar hier in de buurt zijn net als van Topaz. Mij valt op dat één van de winkeldames geregeld aan de deuringang staat en niet vies is van een praatje. Ze heeft meestal iets zwarts aan, heeft ook een zwarte bos haar; eigenlijk ziet ze er best acceptabel uit. Misschien moet ik voor mijn volgende eau de toilette (voor Eva’s verjaardag?) daar maar eens vervoegen. De kale ober van Carlos beneden gaat er geregeld een praatje maken.
(Je kan een stad niet zo groot bedenken of je leeft toch vooral in je eigen buurt. In Las Palmas wonen bijna 400.000 mensen, maar mijn buurt en dan vooral mijn stukje straat krijgt extra aandacht. Dat is de plek waar ik hier meestentijds ben. Als jullie mijn alinea’s daarover bij elkaar zetten, heb je echt een buurtroman.)

Armand heeft Eerste Kerstdag met the Gig, sorry the Kik, zijn beurt gehad en dus is het op de zaterdagmiddag nog net tijd voor een laatste Cd bij deze brief. Ik kom deze keer uit bij Canadees Neil Young. Dat is een artiest van wie ik echt alles in huis heb, tientallen Cd’s, vanaf de jaren zestig tot nu. Vorig jaar - dat kan ik nog net zeggen een paar dagen vóór oudejaarsavond, Nochevieja - kwam zijn Cd “Storytone” uit. Hier zijn de tien nummers:
01.Plastic flowers
02.Who’s gonna stand up?
03.I want to drive my car>BR> 04.Glimmer
05.Say hello to Chicago
06.Tumbleweed
07.Like you used to do
08.I‘m glad I found you
09.When I watch you sleeping
10.All those dreams
Op “Storytone” hoor ik onmiskenbaar de enigszins castraatstem van Neil Young, alleen, in plaats van zijn noeste gitaargetokkel of orgeltje als begeleiding krijg ik deze keer ouderwets orkestwerk voor mijn kiezen. Weer eens iets anders, denk ik dan eerst, maar vervolgens: wat moet Neil Young daar in godsnaam mee? Zingen met een orkest in je rug is iets voor mensen als Frank Sinatra of Robbie Williams, maar Neil Young met violen of – nog erger – een stel trompetten, dat gaat er bij mij niet goed in. Nummers als “I want to drive my car” en “Say hello to Chicago” op deze Cd wil ik het liefste nooit meer horen, serieus. De aardigste liedjes zijn voor mij “Plastic flowers”, “Tumbleweed” en “Like you used to do”, mede omdat het orkest zich op die nummers aardig weet in te houden. Zijn Cd hiervóór uit 2014, “A letter home” voor zijn moeder, vond ik ook al behelpen. Ik hoop maar dat Neil Young binnenkort weer ouderwets gaat klinken.

Zondag in de late morgen mag ik weer eens naar de rommelmarkt bij Santa Catalina. Op de hoek links in mijn straat is een van vele “pharmacias”. Hij is vandaag dicht, maar er hangen wel diverse aanprijzingen achter de ramen. Op eentje staat: “lo hacemos por ti”, we doen (maken) het voor jou. Dat had men nou beter niet kunnen doen, vind ik. Vroeger maakte men in de apotheek zelf allerlei recepten klaar, maar die tijd is al lang passé. Vandaag de dag zijn er (bijna) alleen maar voorverpakte doosjes medicamenten te koop van de bekende farmaceutisch firma’s. Het is dat er bij volledig vrijgeven misschien een toename van de verkoop zou optreden, met vooral meer bijwerkingen, wie weet, anders zouden de diverse tabletten en drankjes voor mij gewoon in de schappen van de supermarkt mogen liggen. Als je paracetamol, een maagzuurremmer en een anti-“voetschimmel”-middel vrijgeeft, waarom dan niet ook een hartfunctie-versterker, een SSRI en een middel tegen osteoporose?
Op de markt zelf is het weer overal “superoferta”, “bonito y barato”. Het aantal echte tweedehands spullenverkopers neemt helaas steeds meer af ten faveure van zigeunerachtige types die allerlei kleding, schoenen en sieraden verkopen, waar de spotgoedkope kwaliteit van afdruipt. Helaas, het is niet anders. Tussen de legio “foute kramen” tref ik er een waar nog ouderwets tweedehands Dvd’s van films worden aangeboden. Daar vind ik nog wel iets van mijn gading voor een euro: Stanley Kubrick’s “Born to kill”, la chaqueta metálica, uit 1987. Hij gaat over de brute sergeant (Lee Ermey) die nieuwe soldaten afbeult voordat ze om te vechten naar Vietnam mogen afreizen.
Na ruim een uur - en dan reken ik het bank zitten na de markt mee – begeef ik me weer huiswaarts, waar enkele tosti’s met kaas en gegrilde varkenspoot, “pata asada”, met daarbij mijn pittige salade, op me liggen te wachten. Ze zijn in tijd van niks op temperatuur en dan is het smullen geblazen.

Het elkaar gedag zeggen met “felices fiestas” is hier nog steeds usance, ook na kerstmis. Er zijn mensen die nu gewoon beginnen met “feliz Navidad”, “ne zaolige keersmes”, maar veel Palmezen zijn intussen overgestapt op “felicidades”. De natte (alcohol) dagen vóór en tijdens Oudejaarsavond en Nieuwjaar komen eraan.
Een slaapmutsje in de zin van een drankje voor het slapen gaan, “copita antes de acostarse”, staat niet in mijn Spaanse woordenboek. Wel zie ik op diverse plaatsen hier nog steeds mensen lopen zitten en staan met een slaapmuts op hun hoofd. Vooral de middenstand en de horeca schijnt zich ervan te moeten bedienen. Meestal gaat het om een egaal rood geval, maar wel met een witte band en een witte punt, maar ik ben ook al varianten tegengekomen, zoals met sterretjes, bolletjes en een groene. “Papa Noel” zelf is er niks bij. Het is een voorbijgaand verschijnsel, gelukkig; ik ben blij als het binnenkort afgelopen is.
En helaas, de eerste bommetjes heb ik de afgelopen weken ook al mogen verwerken. En dan heb ik het niet over een enkel onschuldig rotje, maar over het nieuwe spul dat meer iets van een echte bom heeft. Loeihard, oorverdovend, “un ruido atronador”, soms in duplo, de hondjes hier op straat hebben het er heel moeilijk mee. Ik neem aan dat die aanslag op ons gehoor nog een weekje blijft voortjakkeren.

En dan heb ik tenslotte nog een verhaaltje dat ik eigenlijk in mijn vorige brief had moeten vermelden. Tegenwoordig ga ik op zondagavond, even voor 6 uur, graag “de punt” voorbij om verder op naar levende muziek te gaan luisteren. Die is er kennelijk op de zaterdag en de zondag, maar op de zaterdag ben ik nooit geweest. Het stukje voorbij de calle Caleta (met Marij Sánchez) is de thuisbasis van drie café-restaurants: eerst Rinconcito de Kelly, dan Clipper en daar weer achter Los Piratas de Canarias. De muzikanten stellen zich steevast op in de inham naar de zee toe en de toeschouwers zitten op de terrassen, langs de muur van de flats en op de banken. Gisteren zag ik er een popgroepje dat er eerlijk gezegd niet veel van bakte. Na ruim een half uur, in totaal zes nummers, waren ze trouwens al uitgefietst en mijns inziens terecht.
Echter, de zondag ervoor was het wel heel erg prijs. Toen werd de muziek verzorgd door een drietal vreemde snoeshanen, die iets alternatiefs voor het voetlicht brachten dat zich moeilijk laat omschrijven. A la Pink Floyd? New age muziek? Wie het weet, mag het zeggen. Hoe dan ook, van de partij waren een nogal slome zanger, een kennelijke keyboardspeler en een vrolijke cellist, met strijkstok. Zij drieën wisten me echt te overtuigen en daar is wat voor nodig. Een Cd te koop hadden ze helaas niet na afloop, maar hun optreden van ongeveer drie kwartier was echt bijzonder.

Daarbij ga ik het voor deze brief bij laten. Of ik hem ook vandaag, maandag, nog gepost krijg, is een ander verhaal. Ik heb gisteren Lorena gemaild of dat bij haar kon, maar antwoord heb ik nog niet. Misschien moet ik het anders vanmiddag eens in het bibliotheekje of bij Juli proberen. Het is niet anders. Dat geldt ook een beetje voor mijn volgende, de elfde van de elfde, die ik hoop te versturen op maandag 4 januari vanuit de universiteit, maar als die dan nog dicht is, heb ik (alweer) een probleem.
Maak er wat van de komende dagen, drink eens een extra glas weg en laat de oliebollen niet koud worden a.s. donderdagavond. En Marja, veel succes met de erwten- en tomatensoep vrijdagmiddag. Ik spreek jullie pas weer, als hier de drie koningen in hun stoomboten onderweg zijn naar de aanlegsteiger naast El Muelle. Gezellig nieuwjaar en tot ziens, hasta luego, PaulKXX (met twee “muilkes”, op zijn Canarisch).

BOEKENBIJLAGE

Mijn eerste boek is er een van Henry Potter. Ook ik had nog niet van hem gehoord. Zijn boek “Brandenburg” uit 2005, zijn vierde, las ik in het oorspronkelijke Engels. Het zijn 561 bladzijden, dus ik heb er mijn werk aan gehad. Voor wie de plaats van handeling wil weten, die is m.i. niet primair Berlijn met zijn Brandenburger Tor, maar eerder Zuidoost-Duitsland, met name de steden Leipzig en Dresden. (Daar ben ik afgelopen zomer geweest, mooi meegenomen.) Een beter titel voor het boek zou voor mij “Stasi” of dergelijke zijn. Het speelt allemaal in het najaar van 1989, vlak voordat de Muur valt (die 28 jaar eerder, in 1961 is opgetrokken).
Hoofdpersoon is de 49-jarige kunstkenner Rudi Rosenharte. Hij heeft destijds ook een opleiding bij de Stasi gehad, de Oost-Duitse veiligheidsdienst, maar is intussen stiekem tot de westerse waarden bekeerd. Als dubbelspion moet hij documenten van een spion in het westen (“Anneliese Schering”, Jessie) aan de Stasi doorgeven. Eén ontmoeting met haar in Triëst, in het begin van het boek, loopt verkeerd af en bijna legt hij dan het loodje. Aan de kant van de Stasi krijgt Rudi van doen met o.a. Biermeier, Schwarzmeer en Zank. Vooral die Zank zit hem het hele boek door dwars. Aan de andere kant noem ik hier mensen zoals Harland en “the Bird” uit Engeland, Griswald uit de V.S. en voor wie dat kan waarderen, ook Vladimir (Putin) uit Rusland. Rudi blijft voor beide kampen actief, ook voor de Oost-Duitsers, omdat zijn identieke tweelingbroer Konrad (Konnie) in Berlijn gevangen zit op last van de Stasi.
Aan de Oost-Duitse kant duikt in Leipzig vervolgens Ulrike Klaar op, Kafka, die belangrijk is in de groeiende vrijheidsbeweging daar, evenals haar kennis Kurt Blast. Ze vertelt aan Rudi over haar werk voor de Arabische terrorist Abu Jamal (en diens Duitse contact Mielke), die volgens haar, de Engelsen, Amerikanen en ook Russen beter kan worden uitgeschakeld. Op de achtergrond speelt de hulp die Oost-Duitsland kennelijk aan hem en andere terroristen geeft. Rudie en Ulrike beginnen tevens een verhouding met elkaar, die er niet minder op wordt, als ze elkaar beter leren kennen. En voor alle duidelijkheid, de Muur valt op 9 november 1989 inderdaad.
Henry Porter’s “Brandenburg” is in ieder geval een dik boek. Als ik alleen dagelijks iedere avond in bed een hoofdstuk zou hebben gelezen, had ik het net voor carnaval uitgehad. Nu ging het boek er in vier dagen doorheen. Natuurlijk is het spannend en ook wordt de “human interest” niet vergeten. Aan de andere kant, het is me af en toe allemaal wat te breed uitgesponnen en ook soms wel een beetje verwarrend. Is dit het beste boek over spionnen en de Muur? Ja en nee, ik geef er een 8- als recensiecijfer voor. Henry Porter’s “Brandenburg” kan er zeker mee door, maar ik blijf vooralsnog sommige andere schrijvers van spionnenverhalen net ietsje beter vinden.

Mijn eerste boek heb ik op Eerste Kerstdag onderbroken door “Als een zwerfkei” te lezen. De samenstellers van de dichtbundel zijn Kees ’t Hart en John Schoorl en het is een ode aan Bob Dylan (Like a rolling stone) uit 2015. Eerder hebben de twee samenstellers iets soortgelijks uitgehaald met Elvis Presley; “Wees niet wreed” (Don’t be cruel). Tachtig dichters zijn bereid gevonden om een gedicht voor “Als een zwerfkei” af te scheiden. Het zou aardig om te weten wie allemaal heeft afgezegd.
Van Bob Dylan kun je veel zeggen, maar zijn teksten hangen van rijm aan elkaar. Dus vind ik - maar dat vind ik ook los van Dylan - dat de bijdragen over de man in ieder geval vol rijm moeten zitten. Nog los van verdere toevoegingen die een rijmpje tot een klinkend gedicht moeten maken, vallen dan de meeste bijdragen in dit boekje resoluut af. Als ik ook nog enige dichtkunst van de mensen verlang om mijn persoonlijke krediet af te geven, blijven er in het boekje maar bitter weinig gedichten overeind staan. Natuurlijk, Jan Kal is er met een mooi sonnet: “Bob Dylan Ahoy 2011”, ene Hans Kloos verrast me met “Op de wijze van de Bootleg Series III 3:14” en laat ik tenslotte Armand met “De muze roept” noemen. Voor de rest valt het me allemaal tegen, soms heel erg tegen. Om als voorbeeld de bijdrage van Jerry Hormone te noemen (blz. 64): “Wat zou je voor je verjaardag willen? Doe maar de nieuwe van Bob Dylan.” Dan had ik ook mee kunnen doen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten