dinsdag 8 november 2011

Brief 7.01

Weblogbrief 7.01, 18 oktober 2011

         Lieve mensen, querida gente en Holanda, daar heb je hem weer, jullie contact op afstand. Sinds een halve week zit ondergetekende weer ‘als vanouds’ in Las Palmas, bij een temperatuur overdag van 25 à 30 graden (in de schaduw) en ’s avonds laat nog steeds royaal in de 20. En waaien doet het niet. Het is hier voorlopig nog licht van ongeveer 8 tot 8 en ook daar is niks mis mee. Geloof het of niet, maar na een drukke laatste week in Maastricht geniet ik met volle teugen van mijn welverdiende rust hier.
         Mijn geliefde Trudie bracht me vrijdagochtend royaal op tijd naar het vliegveld van Düsseldorf, vlassend naar haar Starbucks koffie met chocolade muffin. Daarna mocht ik net iets te lang wachten voordat het vliegtuig opsteeg, maar als de wind gunstig staat, ben je dan toch keurig op tijd op Gran Canaria en op Santa Catalina hier. Aldus geschiedde.
         De vrijdagavond heb ik vooral besteed aan mijn flat inruimen en wat boodschapjes doen. Nieuwtje: bij winkels als De Spar dien ik nu voor mijn ‘bolsas’ te betalen, slechts een habbekrats, maar toch. Carrefour was kennelijk de trendzetter onder de plastic zakken aansmeerders en de rest, zelfs El Corte Inglés, is nu met enige schroom gevolgd.

         Ik keer nog even terug naar de afgelopen week in Maastricht. Samen met Toussaint Starrren en Jacques Houben, met zijn drieën goed voor 200 jaar, gaf ik afgelopen zondag, de 9de oktober, een feestje in café de Poort. We hadden zo’n 120 mensen uitgenodigd, 40 de man. En bijna iedereen was er ook nog (met voor mij als enige uitzondering Susanne, Peter en Renske, maar van die kreeg ik wel een mooi boek, dat ik volgende keer zal bespreken). Uiteraard stal mijn kleindochter en oogappel Lux de show, die liep zondagmiddag en -avond bij Rocky rond of ze persoonlijk het café had uitgevonden. En eerlijk is eerlijk, ik was ook zeer gecharmeerd van het duo Gigliola & Cinquetti (Piet & Marc) dat mij verraste met een karaokeversie van een van mijn favoriete Italiaanse nummers van vroeger, Non Ho L’Eta (Per Amarti). Ik heb intussen begrepen dat Piet zich daarvoor een complete jaren 60 Italiaanse outfit heeft aangeschaft om maar voldoende op GC te kunnen lijken. En Marc moet al in het Amsterdamse met Piet druk doende zijn geweest om de vele borden à la Bob Dylan’s Subterranean Homesick Blues in een kloppend rijtje te zetten.
         Hulde! En laat ik vooral het personeel van die middag nog eens memoreren: de mensen van de drank, Blanco, Caroline en Wim, en die van het eten, Marja en Trudie. Merci en bedaank allemaol!
         Tot overmaat van ramp toog ik dinsdagavond met een behoorlijk groot gezelschap per trein naar L’Autobus in Visé om aldaar een grote portie moules provençales te verwerken, met friet en bier, en ijs na. Een zomer in Maastricht is niet compleet zonder een of meer keren mosselen eten bij L’Autobus.

         Gaan we voor de variatie nu eens een aantal maandjes terug in de tijd. Al in juni, als ik het wel heb, ben ik door Ed Beuker op de Rechtstraat bijgepraat over Eric Dolphy. De begenadigde saxofonist en klarinettist blijkt echter echter niet helemaal mijn ding te zijn, helaas. Ik kreeg bij Ed en Linda thuis van alles van de man te horen, zijn beste, minst slechte albums waren voor mij “Out To Lunch” en “Last Recordings”, na urenlang muziek aanhoren. Die heb ik overigens niet in mijn bezit, wel “Last Date” en “At The Five Spot 1+2”, maar echt bekoren kan Eric Dolphy mij niet. Het kan niet altijd feest zijn. Ik was blij, toen Linda mij van Dolphy verloste met platen van Dinah Washington en Billie Holiday. En wat leuk dat Ed en Linda zondag op ‘mijn’ feestje verschenen.
         Datzelfde geldt ook voor Henk en Anneke. Rocky had me al eerder bedeeld met nogal wat Italiaanse muziek: enkele albums van Mina, waaronder de dubbelcd Minanthologia, en een hele serie van Matia Bazar, o.a. eentje met alle singles van de groep. En of het niet op kon, kreeg ik van hem ook nog een drietal cd’s van Fabrizio de André. Maar toen kwam Henk zondagmiddag aanzetten met het complete oeuvre van Fabrizio de André op een memory stick, uiteraard voor alleen persoonlijk gebruik.
         Als ik daarbij optel wat ik afgelopen zomer aan Italiaanse popmuziek bij Centre Ceramique heb opgehaald, kan Cristiana, die ik vorige winter hier leerde kennen en die inmiddels woonachtig/werkzaam is in Zuid-Afrika, dik tevreden zijn. Italië blaast oprecht zijn partijtje mee, moet ik nu schoorvoetend toegeven, met Fabrizio de André als kapitein op het schip.
        
         Om de Fabrizio uit Genua, de Italiaanse Bob Dylan volgens Cristiana, een veer in zijn kont te steken geef ik hier uit het niets de 12 nummers van een verzamelplaat (LP) van hem, wonderwel Blue Cover geheten, die een aardig eerste idee van zijn kunnen geven. De CD is uit 1981 en achtereenvolgens krijgen jullie daarop te horen: 
01. La Canzone Di Marinella
02. Andrea
03. La Guerra Di Piero
04. Carlo Martello Ritorna Dalla Battaglia Di Poitiers
05. Bocca Di Rosa
06. Il Pescatore
07. Creuza De Mä
08. Fiume Sand Creek
09. Il Testamento Di Tito
10. Via Del Campo
11. Quello Che Non Ho
12. Amigo Fragile.
         Wat een plaat! En dan te bedenken dat ik hier en nu over meer dan 25 cd’s van Fabrizio de André beschik. Hij ligt, met dank aan Henk en Rocky, met zijn hele hebben en houwen op mijn draaitafel als achtergrondmuziek bij deze eerste brief van dit jaar aan jullie.
         Als afsluiting van mijn muziekhoekje heb ik nog een raadseltje over Bob Dylan in allerlei buitenlanden. Als Fabrizio de André de Italiaanse Bob Dylan is, hoe zit het dan met andere landen? In Engeland kom ik uit op Donovan, in Nederland kies iik voor Boudewijn de Groot, in België en Frankrijk vult Jacques Brel het gat op, voor Spanje mik ik zonder reserve op Joaquín Sabina en voor het Portugese gebied vermeld ik (de Braziliaanse) Antonio Carlos Jobim. Maar, beste toehoorders, wie is de uitverkoren “one and only” Duitstalige Bob Dylan? Ik kan zo vlug geen enkele interessante Dylan uit Groot-Duitsland bedenken. Is Udo Jürgens een optie?
  
         Natuurlijk dien ik in deze eerste brief een alinea te wijden aan mijn recente bezoek met Trudie aan Myanmar (Burma), tussen India links en Thailand rechts in mijn Bosatlas. We waren er van (ongeveer) 22 september t/m 6 oktober, met vier anderen, drie dames uit Rottterdam en zo waar nog een Maastrichtenaar (Harry, een heel aardige man uit de Burgemeester van Oppenstraat). Rondtrekken deden we onder de bezielende leiding van een uit-de-kunst Myanmarse reisgids genaamd Mé (May). die naast Birmees vloeiend Engels sprak en ons werkelijk bij alles terzijde wilde staan.
         De reis werd een wat je noemt tocht door het meest Aziatische land dat Trudie en ik ooit gezien hebben, vol heren en dames in een lange jurk (longgyi) en de dames ook nog eens met schmink (tanaka) op hun wangen. In notendop deden we vier plekken aan, steeds per vliegtuig: Yangon (Rangoon), Bagan, Mandalay en Isle. Mijn persoonlijke voorkeur ging uit naar Mandalay en nog meer naar Yangon met zijn overvloed aan straten en straatjes met allerlei nering. Trudie was daarentegen meer gecharmeerd van Bagan en nog meer van de omgeving van Isle, het “kleine meer”. Daar ben ik trouwens een keer in alle vroegte zo kletsnat nat geworden bij het aanschouwen van een processie/optocht dat ik het nu nog een beetje voel. Ik heb me daar ter plekke in een restaurantje op het water tot op mijn onderbroek mogen uitkleden, en uitdossen in een T-shirt plus soepjurk, waarna het wassen en strijken van mijn kleren vele uren in beslag nam. De vrouw die dat voor me deed, was overigens ook later die dag goed voor de meest copieuze maaltijd tijdens ons verblijf in Myanmar, zo’n tien gangen met van alles wat.
         En wat waren de mensen overal in Myanmar aardig voor ons, steeds weer opnieuw. Was er dan helemaal niks mis? Ik kom hier met enige schroom met een enkel minpuntje, naast uiteraard het foute regime: in Myamnar heb ik in veertien dagen tijd net iets te veel kloosters, pagoden en boeddabeelden gezien. Gaandeweg bekroop me steeds meer het gevoel dat vooral het monnikengelispel in standaard bruin tenue zonder ondergoed, maar wel met bijpassende paraplu, net zo afstotend is als het geëmmer hier in het westen met zijn kerken en hele en halve paters, omringd door een (dat weer wel) uitdunnend aantal gelovigen.
         Maar een aanrader blijft het, Myanmar, een must! Wordt het niet voor jullie tijd om het land ook eens met een bliksembezoek te vereren? En wat is de overeenkomst tussen Toussaint, Jacques en ik? We zijn alle drie al in het land geweest.

         Zondagmiddag om een uur of zes, zeven liep ik langs Tasquita Cambullonera, een van mijn favoriete uitspanningen aan de boulevard hier. Daar begon net een rockbandje zijn liedjes te spelen. Precies erboven is een restaurant, Casa Carmelo, waar ik zeker nog eens ga eten, hoewel het inpandig is. Het schijnt er volgens de kenners goed toeven te zijn, vooral de vleesschotel staat bekend als “muy rico”. Misschien kan ik Noé daarvoor eens uitnodigen...

         Het is nog te vroeg voor een Spaans lesje ter afsluiting. Ik hoor Noé al bij zijn demonstratie zaterdagmiddag voor een Cambio Social roepen: “Estamos hasta la madre”, we zijn het zat.
         Terzijde, zaterdagavond zag ik op Las Canteras/Sagasta een optocht van een uur voorbijkomen met meer dan duizend Canariërs in locale klederdracht, met bijbehorend fruit en groente en diverse koeien en zo. Langs de kant waren eveneens hele meutes in outfit,van piepjong tot stokoud.

         En dat was hem dan weer, mijn eerste brief van een nieuwe winter in Las Palmas. Bij mij tegenover op één hoog zijn nog steeds beide flats onbezet, mede door het lawaai van het nachtcafé eronder. Kledingzaak Negonza ernaast krijgt momenteel een opknapbeurt, althans het dak, maar waar is de oude baas van de zaak gebleven? Op Santa Catalina zijn bij de bushaltes een aantal banken weggehaald; dat vind ik maar niks. En last but not least, de duiven bij mij op de hoek, in mei nog zijn twintigen, zijn er niet meer. Wie heeft ze gekild of zijn ze naar een ver oord verbannen?
         Hoe dan ook, jullie kunnen het me doen. Over een week of zo mogen jullie opnieuw naar een bericht van mij vissen. Voor nu, tot ziens, hasta luego, helemaal vanuit Spanje, wat zeg ik, vanaf de kust voor Afrika, jullie don Pablo.

BOEKENBIJLAGE

         Ik heb de afgelopen zomer weinig gelezen. Dat komt mede, omdat ik zo druk ben geweest met “bezigheden buitenshuis” daar en nog meer met een dagindeling die steevast begint met Dagblad De Limburger bij een pot koffie. Heb ik dan helemaal niets van boeken gelezen? Zo erg is het ook weer niet. Een mooi boek, met schitterende plaatjes, dat me van afgelopen zomer nog bijstaat, is “Lichamelijke Oefening” van Midas Dekkers uit 2006. Ik had het eerder Jan Willem cadeau gedaan, maar die zat er een beetje mee in zijn maag. En ik las het van de zomer in etappes uit en heb er best een positieve mening over. Sporten, het dient meestal tot niets, vindt met mij ook Midas Dekkers. Zo is het maar net.
         Een ander lezenswaardig boek, dat ik – hoe kan het anders - op mijn rondreis door Myanmar las, is “De Jaren In Birma” van George Orwell, volgens mij een boek uit de jaren 20. Het is een roman, bepaald geen nonfictie (wat een raar woord), over een Engelse ambtenaar in Noord-Myanmar, met wie het slecht afloopt... Als aanvulling op de Lonely Planet van Myanmar en Harry & Greetje’s uitgebreide reisverslag van hun reis naar Myanmar is het zeer te pruimen.
         Ten slotte kan ik me ook nog Dixie City Jam herinneren, van James Lee Burke uit 1994. Burke is een fenomeen die al zijn verhalen in de omgeving van New Orleans situeert. Dit boek gaat over een Duitse onderzeeër, waarnaar druk gehengeld wordt door een stelletje boeven. Voor de kenners, Streak en Clete lossen het zaakje met verve op.

         Enne, één boek heb ik al helemaal uitgelezen, van het begin tot het eind, tijdens mijn eerste dagen in Las Palmas: “De Onthechting” (“Dissolution”) van Christopher Sansom. Het is van 2003 en is zijn eerste boek. Vlak erna komt Sansom met Winter In Madrid, spelend in 1936, dat een onovertroffen bestseller is. Waarna hij niet met een opvolger van dat boek komt, maar met allerlei vervolgen op “Dissolution”.
         “ De Onthechting” speelt in Engeland in 1537, ten tijde van Hendrik 8 (VIII) en Cromwell. Zij willen de katholieke kerk definitief ontheiligen en in dat verband de diverse kloosters in Engeland sluiten. Een zo’n klooster, van de Benedictijnen bij Scarnsea aan de zuidkust, wordt mede om die reden bezocht door Matthew Shardlake, advocaat, bultenaar en gezant van het hof, met in zijn kielzog de jonge knappe Mark Poer. Shardlake meldt zich bij het klooster om een moord op te lossen, van de vorige gezant Robin Singleton. Echter, al snel krijgt hij van doen met nog veel meer ellende en verderf. Wie is daarvoor verantwoordelijk van de bazen, de ambtsdragers van het klooster: abt Fabian, prior Mortimus, broeders Gabriel, Edwig, Guy, eventueel ook Jude , Hugh. Of moeten we de moordenaar(s) onder het lagere personeel zoeken, zoals broeder Septimus, Guy’s hulp Alice, kartuizer Jerome of buiten het klooster, zoals vrouw Stumpe of rechter Copynger? Terzijde worden er schatten en relikwieën ontvreemd (De hand van de Goede Moordenaar, gekruisigd op Calvarieberg) en blijkt er het nodige geld zoek te zijn.
         Nogal wat zinnen in het boek beginnen met “Gods wonden”, “Gods dood”, “Gods vlees” of zelfs “Gods spijkers”. Zo leer je nog eens wat bij over het (net niet meer) middeleeuwse Engels. Maar vooruit, jullie willen mijn oordeel over het boek. Ik vind het zeker niet het spannendste boek dat ik het laatste jaar gelezen heb, maar het kan er wel mee door, probleemloos. De sfeertekening in het klooster aan de zuidkust en verderop in Londen kan mijn goedkeuring wegdragen. “De onthechting” (Zou “De Ontbinding” niet een passender titel zijn?) gaat terug in mijn koffer met een 8-. En Sansom’s latere boeken, ook spelend in de tijd van Hendrik 8, zal ik niet ongelezen laten.     
Weblogbrief 7.01, 18 oktober 2011

         Lieve mensen, querida gente en Holanda, daar heb je hem weer, jullie contact op afstand. Sinds een halve week zit ondergetekende weer ‘als vanouds’ in Las Palmas, bij een temperatuur overdag van 25 à 30 graden (in de schaduw) en ’s avonds laat nog steeds royaal in de 20. En waaien doet het niet. Het is hier voorlopig nog licht van ongeveer 8 tot 8 en ook daar is niks mis mee. Geloof het of niet, maar na een drukke laatste week in Maastricht geniet ik met volle teugen van mijn welverdiende rust hier.
         Mijn geliefde Trudie bracht me vrijdagochtend royaal op tijd naar het vliegveld van Düsseldorf, vlassend naar haar Starbucks koffie met chocolade muffin. Daarna mocht ik net iets te lang wachten voordat het vliegtuig opsteeg, maar als de wind gunstig staat, ben je dan toch keurig op tijd op Gran Canaria en op Santa Catalina hier. Aldus geschiedde.
         De vrijdagavond heb ik vooral besteed aan mijn flat inruimen en wat boodschapjes doen. Nieuwtje: bij winkels als De Spar dien ik nu voor mijn ‘bolsas’ te betalen, slechts een habbekrats, maar toch. Carrefour was kennelijk de trendzetter onder de plastic zakken aansmeerders en de rest, zelfs El Corte Inglés, is nu met enige schroom gevolgd.

         Ik keer nog even terug naar de afgelopen week in Maastricht. Samen met Toussaint Starrren en Jacques Houben, met zijn drieën goed voor 200 jaar, gaf ik afgelopen zondag, de 9de oktober, een feestje in café de Poort. We hadden zo’n 120 mensen uitgenodigd, 40 de man. En bijna iedereen was er ook nog (met voor mij als enige uitzondering Susanne, Peter en Renske, maar van die kreeg ik wel een mooi boek, dat ik volgende keer zal bespreken). Uiteraard stal mijn kleindochter en oogappel Lux de show, die liep zondagmiddag en -avond bij Rocky rond of ze persoonlijk het café had uitgevonden. En eerlijk is eerlijk, ik was ook zeer gecharmeerd van het duo Gigliola & Cinquetti (Piet & Marc) dat mij verraste met een karaokeversie van een van mijn favoriete Italiaanse nummers van vroeger, Non Ho L’Eta (Per Amarti). Ik heb intussen begrepen dat Piet zich daarvoor een complete jaren 60 Italiaanse outfit heeft aangeschaft om maar voldoende op GC te kunnen lijken. En Marc moet al in het Amsterdamse met Piet druk doende zijn geweest om de vele borden à la Bob Dylan’s Subterranean Homesick Blues in een kloppend rijtje te zetten.
         Hulde! En laat ik vooral het personeel van die middag nog eens memoreren: de mensen van de drank, Blanco, Caroline en Wim, en die van het eten, Marja en Trudie. Merci en bedaank allemaol!
         Tot overmaat van ramp toog ik dinsdagavond met een behoorlijk groot gezelschap per trein naar L’Autobus in Visé om aldaar een grote portie moules provençales te verwerken, met friet en bier, en ijs na. Een zomer in Maastricht is niet compleet zonder een of meer keren mosselen eten bij L’Autobus.

         Gaan we voor de variatie nu eens een aantal maandjes terug in de tijd. Al in juni, als ik het wel heb, ben ik door Ed Beuker op de Rechtstraat bijgepraat over Eric Dolphy. De begenadigde saxofonist en klarinettist blijkt echter echter niet helemaal mijn ding te zijn, helaas. Ik kreeg bij Ed en Linda thuis van alles van de man te horen, zijn beste, minst slechte albums waren voor mij “Out To Lunch” en “Last Recordings”, na urenlang muziek aanhoren. Die heb ik overigens niet in mijn bezit, wel “Last Date” en “At The Five Spot 1+2”, maar echt bekoren kan Eric Dolphy mij niet. Het kan niet altijd feest zijn. Ik was blij, toen Linda mij van Dolphy verloste met platen van Dinah Washington en Billie Holiday. En wat leuk dat Ed en Linda zondag op ‘mijn’ feestje verschenen.
         Datzelfde geldt ook voor Henk en Anneke. Rocky had me al eerder bedeeld met nogal wat Italiaanse muziek: enkele albums van Mina, waaronder de dubbelcd Minanthologia, en een hele serie van Matia Bazar, o.a. eentje met alle singles van de groep. En of het niet op kon, kreeg ik van hem ook nog een drietal cd’s van Fabrizio de André. Maar toen kwam Henk zondagmiddag aanzetten met het complete oeuvre van Fabrizio de André op een memory stick, uiteraard voor alleen persoonlijk gebruik.
         Als ik daarbij optel wat ik afgelopen zomer aan Italiaanse popmuziek bij Centre Ceramique heb opgehaald, kan Cristiana, die ik vorige winter hier leerde kennen en die inmiddels woonachtig/werkzaam is in Zuid-Afrika, dik tevreden zijn. Italië blaast oprecht zijn partijtje mee, moet ik nu schoorvoetend toegeven, met Fabrizio de André als kapitein op het schip.
        
         Om de Fabrizio uit Genua, de Italiaanse Bob Dylan volgens Cristiana, een veer in zijn kont te steken geef ik hier uit het niets de 12 nummers van een verzamelplaat (LP) van hem, wonderwel Blue Cover geheten, die een aardig eerste idee van zijn kunnen geven. De CD is uit 1981 en achtereenvolgens krijgen jullie daarop te horen: 
01. La Canzone Di Marinella
02. Andrea
03. La Guerra Di Piero
04. Carlo Martello Ritorna Dalla Battaglia Di Poitiers
05. Bocca Di Rosa
06. Il Pescatore
07. Creuza De Mä
08. Fiume Sand Creek
09. Il Testamento Di Tito
10. Via Del Campo
11. Quello Che Non Ho
12. Amigo Fragile.
         Wat een plaat! En dan te bedenken dat ik hier en nu over meer dan 25 cd’s van Fabrizio de André beschik. Hij ligt, met dank aan Henk en Rocky, met zijn hele hebben en houwen op mijn draaitafel als achtergrondmuziek bij deze eerste brief van dit jaar aan jullie.
         Als afsluiting van mijn muziekhoekje heb ik nog een raadseltje over Bob Dylan in allerlei buitenlanden. Als Fabrizio de André de Italiaanse Bob Dylan is, hoe zit het dan met andere landen? In Engeland kom ik uit op Donovan, in Nederland kies iik voor Boudewijn de Groot, in België en Frankrijk vult Jacques Brel het gat op, voor Spanje mik ik zonder reserve op Joaquín Sabina en voor het Portugese gebied vermeld ik (de Braziliaanse) Antonio Carlos Jobim. Maar, beste toehoorders, wie is de uitverkoren “one and only” Duitstalige Bob Dylan? Ik kan zo vlug geen enkele interessante Dylan uit Groot-Duitsland bedenken. Is Udo Jürgens een optie?
  
         Natuurlijk dien ik in deze eerste brief een alinea te wijden aan mijn recente bezoek met Trudie aan Myanmar (Burma), tussen India links en Thailand rechts in mijn Bosatlas. We waren er van (ongeveer) 22 september t/m 6 oktober, met vier anderen, drie dames uit Rottterdam en zo waar nog een Maastrichtenaar (Harry, een heel aardige man uit de Burgemeester van Oppenstraat). Rondtrekken deden we onder de bezielende leiding van een uit-de-kunst Myanmarse reisgids genaamd Mé (May). die naast Birmees vloeiend Engels sprak en ons werkelijk bij alles terzijde wilde staan.
         De reis werd een wat je noemt tocht door het meest Aziatische land dat Trudie en ik ooit gezien hebben, vol heren en dames in een lange jurk (longgyi) en de dames ook nog eens met schmink (tanaka) op hun wangen. In notendop deden we vier plekken aan, steeds per vliegtuig: Yangon (Rangoon), Bagan, Mandalay en Isle. Mijn persoonlijke voorkeur ging uit naar Mandalay en nog meer naar Yangon met zijn overvloed aan straten en straatjes met allerlei nering. Trudie was daarentegen meer gecharmeerd van Bagan en nog meer van de omgeving van Isle, het “kleine meer”. Daar ben ik trouwens een keer in alle vroegte zo kletsnat nat geworden bij het aanschouwen van een processie/optocht dat ik het nu nog een beetje voel. Ik heb me daar ter plekke in een restaurantje op het water tot op mijn onderbroek mogen uitkleden, en uitdossen in een T-shirt plus soepjurk, waarna het wassen en strijken van mijn kleren vele uren in beslag nam. De vrouw die dat voor me deed, was overigens ook later die dag goed voor de meest copieuze maaltijd tijdens ons verblijf in Myanmar, zo’n tien gangen met van alles wat.
         En wat waren de mensen overal in Myanmar aardig voor ons, steeds weer opnieuw. Was er dan helemaal niks mis? Ik kom hier met enige schroom met een enkel minpuntje, naast uiteraard het foute regime: in Myamnar heb ik in veertien dagen tijd net iets te veel kloosters, pagoden en boeddabeelden gezien. Gaandeweg bekroop me steeds meer het gevoel dat vooral het monnikengelispel in standaard bruin tenue zonder ondergoed, maar wel met bijpassende paraplu, net zo afstotend is als het geëmmer hier in het westen met zijn kerken en hele en halve paters, omringd door een (dat weer wel) uitdunnend aantal gelovigen.
         Maar een aanrader blijft het, Myanmar, een must! Wordt het niet voor jullie tijd om het land ook eens met een bliksembezoek te vereren? En wat is de overeenkomst tussen Toussaint, Jacques en ik? We zijn alle drie al in het land geweest.

         Zondagmiddag om een uur of zes, zeven liep ik langs Tasquita Cambullonera, een van mijn favoriete uitspanningen aan de boulevard hier. Daar begon net een rockbandje zijn liedjes te spelen. Precies erboven is een restaurant, Casa Carmelo, waar ik zeker nog eens ga eten, hoewel het inpandig is. Het schijnt er volgens de kenners goed toeven te zijn, vooral de vleesschotel staat bekend als “muy rico”. Misschien kan ik Noé daarvoor eens uitnodigen...

         Het is nog te vroeg voor een Spaans lesje ter afsluiting. Ik hoor Noé al bij zijn demonstratie zaterdagmiddag voor een Cambio Social roepen: “Estamos hasta la madre”, we zijn het zat.
         Terzijde, zaterdagavond zag ik op Las Canteras/Sagasta een optocht van een uur voorbijkomen met meer dan duizend Canariërs in locale klederdracht, met bijbehorend fruit en groente en diverse koeien en zo. Langs de kant waren eveneens hele meutes in outfit,van piepjong tot stokoud.

         En dat was hem dan weer, mijn eerste brief van een nieuwe winter in Las Palmas. Bij mij tegenover op één hoog zijn nog steeds beide flats onbezet, mede door het lawaai van het nachtcafé eronder. Kledingzaak Negonza ernaast krijgt momenteel een opknapbeurt, althans het dak, maar waar is de oude baas van de zaak gebleven? Op Santa Catalina zijn bij de bushaltes een aantal banken weggehaald; dat vind ik maar niks. En last but not least, de duiven bij mij op de hoek, in mei nog zijn twintigen, zijn er niet meer. Wie heeft ze gekild of zijn ze naar een ver oord verbannen?
         Hoe dan ook, jullie kunnen het me doen. Over een week of zo mogen jullie opnieuw naar een bericht van mij vissen. Voor nu, tot ziens, hasta luego, helemaal vanuit Spanje, wat zeg ik, vanaf de kust voor Afrika, jullie don Pablo.

BOEKENBIJLAGE

         Ik heb de afgelopen zomer weinig gelezen. Dat komt mede, omdat ik zo druk ben geweest met “bezigheden buitenshuis” daar en nog meer met een dagindeling die steevast begint met Dagblad De Limburger bij een pot koffie. Heb ik dan helemaal niets van boeken gelezen? Zo erg is het ook weer niet. Een mooi boek, met schitterende plaatjes, dat me van afgelopen zomer nog bijstaat, is “Lichamelijke Oefening” van Midas Dekkers uit 2006. Ik had het eerder Jan Willem cadeau gedaan, maar die zat er een beetje mee in zijn maag. En ik las het van de zomer in etappes uit en heb er best een positieve mening over. Sporten, het dient meestal tot niets, vindt met mij ook Midas Dekkers. Zo is het maar net.
         Een ander lezenswaardig boek, dat ik – hoe kan het anders - op mijn rondreis door Myanmar las, is “De Jaren In Birma” van George Orwell, volgens mij een boek uit de jaren 20. Het is een roman, bepaald geen nonfictie (wat een raar woord), over een Engelse ambtenaar in Noord-Myanmar, met wie het slecht afloopt... Als aanvulling op de Lonely Planet van Myanmar en Harry & Greetje’s uitgebreide reisverslag van hun reis naar Myanmar is het zeer te pruimen.
         Ten slotte kan ik me ook nog Dixie City Jam herinneren, van James Lee Burke uit 1994. Burke is een fenomeen die al zijn verhalen in de omgeving van New Orleans situeert. Dit boek gaat over een Duitse onderzeeër, waarnaar druk gehengeld wordt door een stelletje boeven. Voor de kenners, Streak en Clete lossen het zaakje met verve op.

         Enne, één boek heb ik al helemaal uitgelezen, van het begin tot het eind, tijdens mijn eerste dagen in Las Palmas: “De Onthechting” (“Dissolution”) van Christopher Sansom. Het is van 2003 en is zijn eerste boek. Vlak erna komt Sansom met Winter In Madrid, spelend in 1936, dat een onovertroffen bestseller is. Waarna hij niet met een opvolger van dat boek komt, maar met allerlei vervolgen op “Dissolution”.
         “ De Onthechting” speelt in Engeland in 1537, ten tijde van Hendrik 8 (VIII) en Cromwell. Zij willen de katholieke kerk definitief ontheiligen en in dat verband de diverse kloosters in Engeland sluiten. Een zo’n klooster, van de Benedictijnen bij Scarnsea aan de zuidkust, wordt mede om die reden bezocht door Matthew Shardlake, advocaat, bultenaar en gezant van het hof, met in zijn kielzog de jonge knappe Mark Poer. Shardlake meldt zich bij het klooster om een moord op te lossen, van de vorige gezant Robin Singleton. Echter, al snel krijgt hij van doen met nog veel meer ellende en verderf. Wie is daarvoor verantwoordelijk van de bazen, de ambtsdragers van het klooster: abt Fabian, prior Mortimus, broeders Gabriel, Edwig, Guy, eventueel ook Jude , Hugh. Of moeten we de moordenaar(s) onder het lagere personeel zoeken, zoals broeder Septimus, Guy’s hulp Alice, kartuizer Jerome of buiten het klooster, zoals vrouw Stumpe of rechter Copynger? Terzijde worden er schatten en relikwieën ontvreemd (De hand van de Goede Moordenaar, gekruisigd op Calvarieberg) en blijkt er het nodige geld zoek te zijn.
         Nogal wat zinnen in het boek beginnen met “Gods wonden”, “Gods dood”, “Gods vlees” of zelfs “Gods spijkers”. Zo leer je nog eens wat bij over het (net niet meer) middeleeuwse Engels. Maar vooruit, jullie willen mijn oordeel over het boek. Ik vind het zeker niet het spannendste boek dat ik het laatste jaar gelezen heb, maar het kan er wel mee door, probleemloos. De sfeertekening in het klooster aan de zuidkust en verderop in Londen kan mijn goedkeuring wegdragen. “De onthechting” (Zou “De Ontbinding” niet een passender titel zijn?) gaat terug in mijn koffer met een 8-. En Sansom’s latere boeken, ook spelend in de tijd van Hendrik 8, zal ik niet ongelezen laten.     
Weblogbrief 7.01, 18 oktober 2011

         Lieve mensen, querida gente en Holanda, daar heb je hem weer, jullie contact op afstand. Sinds een halve week zit ondergetekende weer ‘als vanouds’ in Las Palmas, bij een temperatuur overdag van 25 à 30 graden (in de schaduw) en ’s avonds laat nog steeds royaal in de 20. En waaien doet het niet. Het is hier voorlopig nog licht van ongeveer 8 tot 8 en ook daar is niks mis mee. Geloof het of niet, maar na een drukke laatste week in Maastricht geniet ik met volle teugen van mijn welverdiende rust hier.
         Mijn geliefde Trudie bracht me vrijdagochtend royaal op tijd naar het vliegveld van Düsseldorf, vlassend naar haar Starbucks koffie met chocolade muffin. Daarna mocht ik net iets te lang wachten voordat het vliegtuig opsteeg, maar als de wind gunstig staat, ben je dan toch keurig op tijd op Gran Canaria en op Santa Catalina hier. Aldus geschiedde.
         De vrijdagavond heb ik vooral besteed aan mijn flat inruimen en wat boodschapjes doen. Nieuwtje: bij winkels als De Spar dien ik nu voor mijn ‘bolsas’ te betalen, slechts een habbekrats, maar toch. Carrefour was kennelijk de trendzetter onder de plastic zakken aansmeerders en de rest, zelfs El Corte Inglés, is nu met enige schroom gevolgd.

         Ik keer nog even terug naar de afgelopen week in Maastricht. Samen met Toussaint Starrren en Jacques Houben, met zijn drieën goed voor 200 jaar, gaf ik afgelopen zondag, de 9de oktober, een feestje in café de Poort. We hadden zo’n 120 mensen uitgenodigd, 40 de man. En bijna iedereen was er ook nog (met voor mij als enige uitzondering Susanne, Peter en Renske, maar van die kreeg ik wel een mooi boek, dat ik volgende keer zal bespreken). Uiteraard stal mijn kleindochter en oogappel Lux de show, die liep zondagmiddag en -avond bij Rocky rond of ze persoonlijk het café had uitgevonden. En eerlijk is eerlijk, ik was ook zeer gecharmeerd van het duo Gigliola & Cinquetti (Piet & Marc) dat mij verraste met een karaokeversie van een van mijn favoriete Italiaanse nummers van vroeger, Non Ho L’Eta (Per Amarti). Ik heb intussen begrepen dat Piet zich daarvoor een complete jaren 60 Italiaanse outfit heeft aangeschaft om maar voldoende op GC te kunnen lijken. En Marc moet al in het Amsterdamse met Piet druk doende zijn geweest om de vele borden à la Bob Dylan’s Subterranean Homesick Blues in een kloppend rijtje te zetten.
         Hulde! En laat ik vooral het personeel van die middag nog eens memoreren: de mensen van de drank, Blanco, Caroline en Wim, en die van het eten, Marja en Trudie. Merci en bedaank allemaol!
         Tot overmaat van ramp toog ik dinsdagavond met een behoorlijk groot gezelschap per trein naar L’Autobus in Visé om aldaar een grote portie moules provençales te verwerken, met friet en bier, en ijs na. Een zomer in Maastricht is niet compleet zonder een of meer keren mosselen eten bij L’Autobus.

         Gaan we voor de variatie nu eens een aantal maandjes terug in de tijd. Al in juni, als ik het wel heb, ben ik door Ed Beuker op de Rechtstraat bijgepraat over Eric Dolphy. De begenadigde saxofonist en klarinettist blijkt echter echter niet helemaal mijn ding te zijn, helaas. Ik kreeg bij Ed en Linda thuis van alles van de man te horen, zijn beste, minst slechte albums waren voor mij “Out To Lunch” en “Last Recordings”, na urenlang muziek aanhoren. Die heb ik overigens niet in mijn bezit, wel “Last Date” en “At The Five Spot 1+2”, maar echt bekoren kan Eric Dolphy mij niet. Het kan niet altijd feest zijn. Ik was blij, toen Linda mij van Dolphy verloste met platen van Dinah Washington en Billie Holiday. En wat leuk dat Ed en Linda zondag op ‘mijn’ feestje verschenen.
         Datzelfde geldt ook voor Henk en Anneke. Rocky had me al eerder bedeeld met nogal wat Italiaanse muziek: enkele albums van Mina, waaronder de dubbelcd Minanthologia, en een hele serie van Matia Bazar, o.a. eentje met alle singles van de groep. En of het niet op kon, kreeg ik van hem ook nog een drietal cd’s van Fabrizio de André. Maar toen kwam Henk zondagmiddag aanzetten met het complete oeuvre van Fabrizio de André op een memory stick, uiteraard voor alleen persoonlijk gebruik.
         Als ik daarbij optel wat ik afgelopen zomer aan Italiaanse popmuziek bij Centre Ceramique heb opgehaald, kan Cristiana, die ik vorige winter hier leerde kennen en die inmiddels woonachtig/werkzaam is in Zuid-Afrika, dik tevreden zijn. Italië blaast oprecht zijn partijtje mee, moet ik nu schoorvoetend toegeven, met Fabrizio de André als kapitein op het schip.
        
         Om de Fabrizio uit Genua, de Italiaanse Bob Dylan volgens Cristiana, een veer in zijn kont te steken geef ik hier uit het niets de 12 nummers van een verzamelplaat (LP) van hem, wonderwel Blue Cover geheten, die een aardig eerste idee van zijn kunnen geven. De CD is uit 1981 en achtereenvolgens krijgen jullie daarop te horen: 
01. La Canzone Di Marinella
02. Andrea
03. La Guerra Di Piero
04. Carlo Martello Ritorna Dalla Battaglia Di Poitiers
05. Bocca Di Rosa
06. Il Pescatore
07. Creuza De Mä
08. Fiume Sand Creek
09. Il Testamento Di Tito
10. Via Del Campo
11. Quello Che Non Ho
12. Amigo Fragile.
         Wat een plaat! En dan te bedenken dat ik hier en nu over meer dan 25 cd’s van Fabrizio de André beschik. Hij ligt, met dank aan Henk en Rocky, met zijn hele hebben en houwen op mijn draaitafel als achtergrondmuziek bij deze eerste brief van dit jaar aan jullie.
         Als afsluiting van mijn muziekhoekje heb ik nog een raadseltje over Bob Dylan in allerlei buitenlanden. Als Fabrizio de André de Italiaanse Bob Dylan is, hoe zit het dan met andere landen? In Engeland kom ik uit op Donovan, in Nederland kies iik voor Boudewijn de Groot, in België en Frankrijk vult Jacques Brel het gat op, voor Spanje mik ik zonder reserve op Joaquín Sabina en voor het Portugese gebied vermeld ik (de Braziliaanse) Antonio Carlos Jobim. Maar, beste toehoorders, wie is de uitverkoren “one and only” Duitstalige Bob Dylan? Ik kan zo vlug geen enkele interessante Dylan uit Groot-Duitsland bedenken. Is Udo Jürgens een optie?
  
         Natuurlijk dien ik in deze eerste brief een alinea te wijden aan mijn recente bezoek met Trudie aan Myanmar (Burma), tussen India links en Thailand rechts in mijn Bosatlas. We waren er van (ongeveer) 22 september t/m 6 oktober, met vier anderen, drie dames uit Rottterdam en zo waar nog een Maastrichtenaar (Harry, een heel aardige man uit de Burgemeester van Oppenstraat). Rondtrekken deden we onder de bezielende leiding van een uit-de-kunst Myanmarse reisgids genaamd Mé (May). die naast Birmees vloeiend Engels sprak en ons werkelijk bij alles terzijde wilde staan.
         De reis werd een wat je noemt tocht door het meest Aziatische land dat Trudie en ik ooit gezien hebben, vol heren en dames in een lange jurk (longgyi) en de dames ook nog eens met schmink (tanaka) op hun wangen. In notendop deden we vier plekken aan, steeds per vliegtuig: Yangon (Rangoon), Bagan, Mandalay en Isle. Mijn persoonlijke voorkeur ging uit naar Mandalay en nog meer naar Yangon met zijn overvloed aan straten en straatjes met allerlei nering. Trudie was daarentegen meer gecharmeerd van Bagan en nog meer van de omgeving van Isle, het “kleine meer”. Daar ben ik trouwens een keer in alle vroegte zo kletsnat nat geworden bij het aanschouwen van een processie/optocht dat ik het nu nog een beetje voel. Ik heb me daar ter plekke in een restaurantje op het water tot op mijn onderbroek mogen uitkleden, en uitdossen in een T-shirt plus soepjurk, waarna het wassen en strijken van mijn kleren vele uren in beslag nam. De vrouw die dat voor me deed, was overigens ook later die dag goed voor de meest copieuze maaltijd tijdens ons verblijf in Myanmar, zo’n tien gangen met van alles wat.
         En wat waren de mensen overal in Myanmar aardig voor ons, steeds weer opnieuw. Was er dan helemaal niks mis? Ik kom hier met enige schroom met een enkel minpuntje, naast uiteraard het foute regime: in Myamnar heb ik in veertien dagen tijd net iets te veel kloosters, pagoden en boeddabeelden gezien. Gaandeweg bekroop me steeds meer het gevoel dat vooral het monnikengelispel in standaard bruin tenue zonder ondergoed, maar wel met bijpassende paraplu, net zo afstotend is als het geëmmer hier in het westen met zijn kerken en hele en halve paters, omringd door een (dat weer wel) uitdunnend aantal gelovigen.
         Maar een aanrader blijft het, Myanmar, een must! Wordt het niet voor jullie tijd om het land ook eens met een bliksembezoek te vereren? En wat is de overeenkomst tussen Toussaint, Jacques en ik? We zijn alle drie al in het land geweest.

         Zondagmiddag om een uur of zes, zeven liep ik langs Tasquita Cambullonera, een van mijn favoriete uitspanningen aan de boulevard hier. Daar begon net een rockbandje zijn liedjes te spelen. Precies erboven is een restaurant, Casa Carmelo, waar ik zeker nog eens ga eten, hoewel het inpandig is. Het schijnt er volgens de kenners goed toeven te zijn, vooral de vleesschotel staat bekend als “muy rico”. Misschien kan ik Noé daarvoor eens uitnodigen...

         Het is nog te vroeg voor een Spaans lesje ter afsluiting. Ik hoor Noé al bij zijn demonstratie zaterdagmiddag voor een Cambio Social roepen: “Estamos hasta la madre”, we zijn het zat.
         Terzijde, zaterdagavond zag ik op Las Canteras/Sagasta een optocht van een uur voorbijkomen met meer dan duizend Canariërs in locale klederdracht, met bijbehorend fruit en groente en diverse koeien en zo. Langs de kant waren eveneens hele meutes in outfit,van piepjong tot stokoud.

         En dat was hem dan weer, mijn eerste brief van een nieuwe winter in Las Palmas. Bij mij tegenover op één hoog zijn nog steeds beide flats onbezet, mede door het lawaai van het nachtcafé eronder. Kledingzaak Negonza ernaast krijgt momenteel een opknapbeurt, althans het dak, maar waar is de oude baas van de zaak gebleven? Op Santa Catalina zijn bij de bushaltes een aantal banken weggehaald; dat vind ik maar niks. En last but not least, de duiven bij mij op de hoek, in mei nog zijn twintigen, zijn er niet meer. Wie heeft ze gekild of zijn ze naar een ver oord verbannen?
         Hoe dan ook, jullie kunnen het me doen. Over een week of zo mogen jullie opnieuw naar een bericht van mij vissen. Voor nu, tot ziens, hasta luego, helemaal vanuit Spanje, wat zeg ik, vanaf de kust voor Afrika, jullie don Pablo.

BOEKENBIJLAGE

         Ik heb de afgelopen zomer weinig gelezen. Dat komt mede, omdat ik zo druk ben geweest met “bezigheden buitenshuis” daar en nog meer met een dagindeling die steevast begint met Dagblad De Limburger bij een pot koffie. Heb ik dan helemaal niets van boeken gelezen? Zo erg is het ook weer niet. Een mooi boek, met schitterende plaatjes, dat me van afgelopen zomer nog bijstaat, is “Lichamelijke Oefening” van Midas Dekkers uit 2006. Ik had het eerder Jan Willem cadeau gedaan, maar die zat er een beetje mee in zijn maag. En ik las het van de zomer in etappes uit en heb er best een positieve mening over. Sporten, het dient meestal tot niets, vindt met mij ook Midas Dekkers. Zo is het maar net.
         Een ander lezenswaardig boek, dat ik – hoe kan het anders - op mijn rondreis door Myanmar las, is “De Jaren In Birma” van George Orwell, volgens mij een boek uit de jaren 20. Het is een roman, bepaald geen nonfictie (wat een raar woord), over een Engelse ambtenaar in Noord-Myanmar, met wie het slecht afloopt... Als aanvulling op de Lonely Planet van Myanmar en Harry & Greetje’s uitgebreide reisverslag van hun reis naar Myanmar is het zeer te pruimen.
         Ten slotte kan ik me ook nog Dixie City Jam herinneren, van James Lee Burke uit 1994. Burke is een fenomeen die al zijn verhalen in de omgeving van New Orleans situeert. Dit boek gaat over een Duitse onderzeeër, waarnaar druk gehengeld wordt door een stelletje boeven. Voor de kenners, Streak en Clete lossen het zaakje met verve op.

         Enne, één boek heb ik al helemaal uitgelezen, van het begin tot het eind, tijdens mijn eerste dagen in Las Palmas: “De Onthechting” (“Dissolution”) van Christopher Sansom. Het is van 2003 en is zijn eerste boek. Vlak erna komt Sansom met Winter In Madrid, spelend in 1936, dat een onovertroffen bestseller is. Waarna hij niet met een opvolger van dat boek komt, maar met allerlei vervolgen op “Dissolution”.
         “ De Onthechting” speelt in Engeland in 1537, ten tijde van Hendrik 8 (VIII) en Cromwell. Zij willen de katholieke kerk definitief ontheiligen en in dat verband de diverse kloosters in Engeland sluiten. Een zo’n klooster, van de Benedictijnen bij Scarnsea aan de zuidkust, wordt mede om die reden bezocht door Matthew Shardlake, advocaat, bultenaar en gezant van het hof, met in zijn kielzog de jonge knappe Mark Poer. Shardlake meldt zich bij het klooster om een moord op te lossen, van de vorige gezant Robin Singleton. Echter, al snel krijgt hij van doen met nog veel meer ellende en verderf. Wie is daarvoor verantwoordelijk van de bazen, de ambtsdragers van het klooster: abt Fabian, prior Mortimus, broeders Gabriel, Edwig, Guy, eventueel ook Jude , Hugh. Of moeten we de moordenaar(s) onder het lagere personeel zoeken, zoals broeder Septimus, Guy’s hulp Alice, kartuizer Jerome of buiten het klooster, zoals vrouw Stumpe of rechter Copynger? Terzijde worden er schatten en relikwieën ontvreemd (De hand van de Goede Moordenaar, gekruisigd op Calvarieberg) en blijkt er het nodige geld zoek te zijn.
         Nogal wat zinnen in het boek beginnen met “Gods wonden”, “Gods dood”, “Gods vlees” of zelfs “Gods spijkers”. Zo leer je nog eens wat bij over het (net niet meer) middeleeuwse Engels. Maar vooruit, jullie willen mijn oordeel over het boek. Ik vind het zeker niet het spannendste boek dat ik het laatste jaar gelezen heb, maar het kan er wel mee door, probleemloos. De sfeertekening in het klooster aan de zuidkust en verderop in Londen kan mijn goedkeuring wegdragen. “De onthechting” (Zou “De Ontbinding” niet een passender titel zijn?) gaat terug in mijn koffer met een 8-. En Sansom’s latere boeken, ook spelend in de tijd van Hendrik 8, zal ik niet ongelezen laten.     
Weblogbrief 7.01, 18 oktober 2011

         Lieve mensen, querida gente en Holanda, daar heb je hem weer, jullie contact op afstand. Sinds een halve week zit ondergetekende weer ‘als vanouds’ in Las Palmas, bij een temperatuur overdag van 25 à 30 graden (in de schaduw) en ’s avonds laat nog steeds royaal in de 20. En waaien doet het niet. Het is hier voorlopig nog licht van ongeveer 8 tot 8 en ook daar is niks mis mee. Geloof het of niet, maar na een drukke laatste week in Maastricht geniet ik met volle teugen van mijn welverdiende rust hier.
         Mijn geliefde Trudie bracht me vrijdagochtend royaal op tijd naar het vliegveld van Düsseldorf, vlassend naar haar Starbucks koffie met chocolade muffin. Daarna mocht ik net iets te lang wachten voordat het vliegtuig opsteeg, maar als de wind gunstig staat, ben je dan toch keurig op tijd op Gran Canaria en op Santa Catalina hier. Aldus geschiedde.
         De vrijdagavond heb ik vooral besteed aan mijn flat inruimen en wat boodschapjes doen. Nieuwtje: bij winkels als De Spar dien ik nu voor mijn ‘bolsas’ te betalen, slechts een habbekrats, maar toch. Carrefour was kennelijk de trendzetter onder de plastic zakken aansmeerders en de rest, zelfs El Corte Inglés, is nu met enige schroom gevolgd.

         Ik keer nog even terug naar de afgelopen week in Maastricht. Samen met Toussaint Starrren en Jacques Houben, met zijn drieën goed voor 200 jaar, gaf ik afgelopen zondag, de 9de oktober, een feestje in café de Poort. We hadden zo’n 120 mensen uitgenodigd, 40 de man. En bijna iedereen was er ook nog (met voor mij als enige uitzondering Susanne, Peter en Renske, maar van die kreeg ik wel een mooi boek, dat ik volgende keer zal bespreken). Uiteraard stal mijn kleindochter en oogappel Lux de show, die liep zondagmiddag en -avond bij Rocky rond of ze persoonlijk het café had uitgevonden. En eerlijk is eerlijk, ik was ook zeer gecharmeerd van het duo Gigliola & Cinquetti (Piet & Marc) dat mij verraste met een karaokeversie van een van mijn favoriete Italiaanse nummers van vroeger, Non Ho L’Eta (Per Amarti). Ik heb intussen begrepen dat Piet zich daarvoor een complete jaren 60 Italiaanse outfit heeft aangeschaft om maar voldoende op GC te kunnen lijken. En Marc moet al in het Amsterdamse met Piet druk doende zijn geweest om de vele borden à la Bob Dylan’s Subterranean Homesick Blues in een kloppend rijtje te zetten.
         Hulde! En laat ik vooral het personeel van die middag nog eens memoreren: de mensen van de drank, Blanco, Caroline en Wim, en die van het eten, Marja en Trudie. Merci en bedaank allemaol!
         Tot overmaat van ramp toog ik dinsdagavond met een behoorlijk groot gezelschap per trein naar L’Autobus in Visé om aldaar een grote portie moules provençales te verwerken, met friet en bier, en ijs na. Een zomer in Maastricht is niet compleet zonder een of meer keren mosselen eten bij L’Autobus.

         Gaan we voor de variatie nu eens een aantal maandjes terug in de tijd. Al in juni, als ik het wel heb, ben ik door Ed Beuker op de Rechtstraat bijgepraat over Eric Dolphy. De begenadigde saxofonist en klarinettist blijkt echter echter niet helemaal mijn ding te zijn, helaas. Ik kreeg bij Ed en Linda thuis van alles van de man te horen, zijn beste, minst slechte albums waren voor mij “Out To Lunch” en “Last Recordings”, na urenlang muziek aanhoren. Die heb ik overigens niet in mijn bezit, wel “Last Date” en “At The Five Spot 1+2”, maar echt bekoren kan Eric Dolphy mij niet. Het kan niet altijd feest zijn. Ik was blij, toen Linda mij van Dolphy verloste met platen van Dinah Washington en Billie Holiday. En wat leuk dat Ed en Linda zondag op ‘mijn’ feestje verschenen.
         Datzelfde geldt ook voor Henk en Anneke. Rocky had me al eerder bedeeld met nogal wat Italiaanse muziek: enkele albums van Mina, waaronder de dubbelcd Minanthologia, en een hele serie van Matia Bazar, o.a. eentje met alle singles van de groep. En of het niet op kon, kreeg ik van hem ook nog een drietal cd’s van Fabrizio de André. Maar toen kwam Henk zondagmiddag aanzetten met het complete oeuvre van Fabrizio de André op een memory stick, uiteraard voor alleen persoonlijk gebruik.
         Als ik daarbij optel wat ik afgelopen zomer aan Italiaanse popmuziek bij Centre Ceramique heb opgehaald, kan Cristiana, die ik vorige winter hier leerde kennen en die inmiddels woonachtig/werkzaam is in Zuid-Afrika, dik tevreden zijn. Italië blaast oprecht zijn partijtje mee, moet ik nu schoorvoetend toegeven, met Fabrizio de André als kapitein op het schip.
        
         Om de Fabrizio uit Genua, de Italiaanse Bob Dylan volgens Cristiana, een veer in zijn kont te steken geef ik hier uit het niets de 12 nummers van een verzamelplaat (LP) van hem, wonderwel Blue Cover geheten, die een aardig eerste idee van zijn kunnen geven. De CD is uit 1981 en achtereenvolgens krijgen jullie daarop te horen: 
01. La Canzone Di Marinella
02. Andrea
03. La Guerra Di Piero
04. Carlo Martello Ritorna Dalla Battaglia Di Poitiers
05. Bocca Di Rosa
06. Il Pescatore
07. Creuza De Mä
08. Fiume Sand Creek
09. Il Testamento Di Tito
10. Via Del Campo
11. Quello Che Non Ho
12. Amigo Fragile.
         Wat een plaat! En dan te bedenken dat ik hier en nu over meer dan 25 cd’s van Fabrizio de André beschik. Hij ligt, met dank aan Henk en Rocky, met zijn hele hebben en houwen op mijn draaitafel als achtergrondmuziek bij deze eerste brief van dit jaar aan jullie.
         Als afsluiting van mijn muziekhoekje heb ik nog een raadseltje over Bob Dylan in allerlei buitenlanden. Als Fabrizio de André de Italiaanse Bob Dylan is, hoe zit het dan met andere landen? In Engeland kom ik uit op Donovan, in Nederland kies iik voor Boudewijn de Groot, in België en Frankrijk vult Jacques Brel het gat op, voor Spanje mik ik zonder reserve op Joaquín Sabina en voor het Portugese gebied vermeld ik (de Braziliaanse) Antonio Carlos Jobim. Maar, beste toehoorders, wie is de uitverkoren “one and only” Duitstalige Bob Dylan? Ik kan zo vlug geen enkele interessante Dylan uit Groot-Duitsland bedenken. Is Udo Jürgens een optie?
  
         Natuurlijk dien ik in deze eerste brief een alinea te wijden aan mijn recente bezoek met Trudie aan Myanmar (Burma), tussen India links en Thailand rechts in mijn Bosatlas. We waren er van (ongeveer) 22 september t/m 6 oktober, met vier anderen, drie dames uit Rottterdam en zo waar nog een Maastrichtenaar (Harry, een heel aardige man uit de Burgemeester van Oppenstraat). Rondtrekken deden we onder de bezielende leiding van een uit-de-kunst Myanmarse reisgids genaamd Mé (May). die naast Birmees vloeiend Engels sprak en ons werkelijk bij alles terzijde wilde staan.
         De reis werd een wat je noemt tocht door het meest Aziatische land dat Trudie en ik ooit gezien hebben, vol heren en dames in een lange jurk (longgyi) en de dames ook nog eens met schmink (tanaka) op hun wangen. In notendop deden we vier plekken aan, steeds per vliegtuig: Yangon (Rangoon), Bagan, Mandalay en Isle. Mijn persoonlijke voorkeur ging uit naar Mandalay en nog meer naar Yangon met zijn overvloed aan straten en straatjes met allerlei nering. Trudie was daarentegen meer gecharmeerd van Bagan en nog meer van de omgeving van Isle, het “kleine meer”. Daar ben ik trouwens een keer in alle vroegte zo kletsnat nat geworden bij het aanschouwen van een processie/optocht dat ik het nu nog een beetje voel. Ik heb me daar ter plekke in een restaurantje op het water tot op mijn onderbroek mogen uitkleden, en uitdossen in een T-shirt plus soepjurk, waarna het wassen en strijken van mijn kleren vele uren in beslag nam. De vrouw die dat voor me deed, was overigens ook later die dag goed voor de meest copieuze maaltijd tijdens ons verblijf in Myanmar, zo’n tien gangen met van alles wat.
         En wat waren de mensen overal in Myanmar aardig voor ons, steeds weer opnieuw. Was er dan helemaal niks mis? Ik kom hier met enige schroom met een enkel minpuntje, naast uiteraard het foute regime: in Myamnar heb ik in veertien dagen tijd net iets te veel kloosters, pagoden en boeddabeelden gezien. Gaandeweg bekroop me steeds meer het gevoel dat vooral het monnikengelispel in standaard bruin tenue zonder ondergoed, maar wel met bijpassende paraplu, net zo afstotend is als het geëmmer hier in het westen met zijn kerken en hele en halve paters, omringd door een (dat weer wel) uitdunnend aantal gelovigen.
         Maar een aanrader blijft het, Myanmar, een must! Wordt het niet voor jullie tijd om het land ook eens met een bliksembezoek te vereren? En wat is de overeenkomst tussen Toussaint, Jacques en ik? We zijn alle drie al in het land geweest.

         Zondagmiddag om een uur of zes, zeven liep ik langs Tasquita Cambullonera, een van mijn favoriete uitspanningen aan de boulevard hier. Daar begon net een rockbandje zijn liedjes te spelen. Precies erboven is een restaurant, Casa Carmelo, waar ik zeker nog eens ga eten, hoewel het inpandig is. Het schijnt er volgens de kenners goed toeven te zijn, vooral de vleesschotel staat bekend als “muy rico”. Misschien kan ik Noé daarvoor eens uitnodigen...

         Het is nog te vroeg voor een Spaans lesje ter afsluiting. Ik hoor Noé al bij zijn demonstratie zaterdagmiddag voor een Cambio Social roepen: “Estamos hasta la madre”, we zijn het zat.
         Terzijde, zaterdagavond zag ik op Las Canteras/Sagasta een optocht van een uur voorbijkomen met meer dan duizend Canariërs in locale klederdracht, met bijbehorend fruit en groente en diverse koeien en zo. Langs de kant waren eveneens hele meutes in outfit,van piepjong tot stokoud.

         En dat was hem dan weer, mijn eerste brief van een nieuwe winter in Las Palmas. Bij mij tegenover op één hoog zijn nog steeds beide flats onbezet, mede door het lawaai van het nachtcafé eronder. Kledingzaak Negonza ernaast krijgt momenteel een opknapbeurt, althans het dak, maar waar is de oude baas van de zaak gebleven? Op Santa Catalina zijn bij de bushaltes een aantal banken weggehaald; dat vind ik maar niks. En last but not least, de duiven bij mij op de hoek, in mei nog zijn twintigen, zijn er niet meer. Wie heeft ze gekild of zijn ze naar een ver oord verbannen?
         Hoe dan ook, jullie kunnen het me doen. Over een week of zo mogen jullie opnieuw naar een bericht van mij vissen. Voor nu, tot ziens, hasta luego, helemaal vanuit Spanje, wat zeg ik, vanaf de kust voor Afrika, jullie don Pablo.

BOEKENBIJLAGE

         Ik heb de afgelopen zomer weinig gelezen. Dat komt mede, omdat ik zo druk ben geweest met “bezigheden buitenshuis” daar en nog meer met een dagindeling die steevast begint met Dagblad De Limburger bij een pot koffie. Heb ik dan helemaal niets van boeken gelezen? Zo erg is het ook weer niet. Een mooi boek, met schitterende plaatjes, dat me van afgelopen zomer nog bijstaat, is “Lichamelijke Oefening” van Midas Dekkers uit 2006. Ik had het eerder Jan Willem cadeau gedaan, maar die zat er een beetje mee in zijn maag. En ik las het van de zomer in etappes uit en heb er best een positieve mening over. Sporten, het dient meestal tot niets, vindt met mij ook Midas Dekkers. Zo is het maar net.
         Een ander lezenswaardig boek, dat ik – hoe kan het anders - op mijn rondreis door Myanmar las, is “De Jaren In Birma” van George Orwell, volgens mij een boek uit de jaren 20. Het is een roman, bepaald geen nonfictie (wat een raar woord), over een Engelse ambtenaar in Noord-Myanmar, met wie het slecht afloopt... Als aanvulling op de Lonely Planet van Myanmar en Harry & Greetje’s uitgebreide reisverslag van hun reis naar Myanmar is het zeer te pruimen.
         Ten slotte kan ik me ook nog Dixie City Jam herinneren, van James Lee Burke uit 1994. Burke is een fenomeen die al zijn verhalen in de omgeving van New Orleans situeert. Dit boek gaat over een Duitse onderzeeër, waarnaar druk gehengeld wordt door een stelletje boeven. Voor de kenners, Streak en Clete lossen het zaakje met verve op.

         Enne, één boek heb ik al helemaal uitgelezen, van het begin tot het eind, tijdens mijn eerste dagen in Las Palmas: “De Onthechting” (“Dissolution”) van Christopher Sansom. Het is van 2003 en is zijn eerste boek. Vlak erna komt Sansom met Winter In Madrid, spelend in 1936, dat een onovertroffen bestseller is. Waarna hij niet met een opvolger van dat boek komt, maar met allerlei vervolgen op “Dissolution”.
         “ De Onthechting” speelt in Engeland in 1537, ten tijde van Hendrik 8 (VIII) en Cromwell. Zij willen de katholieke kerk definitief ontheiligen en in dat verband de diverse kloosters in Engeland sluiten. Een zo’n klooster, van de Benedictijnen bij Scarnsea aan de zuidkust, wordt mede om die reden bezocht door Matthew Shardlake, advocaat, bultenaar en gezant van het hof, met in zijn kielzog de jonge knappe Mark Poer. Shardlake meldt zich bij het klooster om een moord op te lossen, van de vorige gezant Robin Singleton. Echter, al snel krijgt hij van doen met nog veel meer ellende en verderf. Wie is daarvoor verantwoordelijk van de bazen, de ambtsdragers van het klooster: abt Fabian, prior Mortimus, broeders Gabriel, Edwig, Guy, eventueel ook Jude , Hugh. Of moeten we de moordenaar(s) onder het lagere personeel zoeken, zoals broeder Septimus, Guy’s hulp Alice, kartuizer Jerome of buiten het klooster, zoals vrouw Stumpe of rechter Copynger? Terzijde worden er schatten en relikwieën ontvreemd (De hand van de Goede Moordenaar, gekruisigd op Calvarieberg) en blijkt er het nodige geld zoek te zijn.
         Nogal wat zinnen in het boek beginnen met “Gods wonden”, “Gods dood”, “Gods vlees” of zelfs “Gods spijkers”. Zo leer je nog eens wat bij over het (net niet meer) middeleeuwse Engels. Maar vooruit, jullie willen mijn oordeel over het boek. Ik vind het zeker niet het spannendste boek dat ik het laatste jaar gelezen heb, maar het kan er wel mee door, probleemloos. De sfeertekening in het klooster aan de zuidkust en verderop in Londen kan mijn goedkeuring wegdragen. “De onthechting” (Zou “De Ontbinding” niet een passender titel zijn?) gaat terug in mijn koffer met een 8-. En Sansom’s latere boeken, ook spelend in de tijd van Hendrik 8, zal ik niet ongelezen laten.     

Geen opmerkingen:

Een reactie posten