dinsdag 15 november 2011

weblogbrief 7.05, 15 november 2011


Weblogbrief 7.05, 15 november 2011

         Queridos amigos y familia, bienvenidos, laat ik deze nieuwe brief eens beginnen met een Spaans stukje – variatie moet er immers zijn. Bij het oude faculteitsgebouw, waar ik iedere week braaf heenga, is een groot aanplakbord vlak achter de ingang. Op dat grote bord heb ik werkelijk al van alles aangetroffen, van de gekste cursussen via het voorstel tot het delen van een woning tot het aanbod om een aftandse auto te kopen. Hieronder geef ik een annonce die ik wel wat vond. Ik heb het blaadje papier er zelfs even voor van het bord gehaald.
         Jullie weten dat Gran Canaria het eiland is van de grote honden. Daar horen kennelijk ook bullterriers bij. Daar gaan we:
         Se vende camada de bullterriër con buena línea de descendiente. Dan zou je als eerste vragen: wie zijn de papa en mama van de kroost? Maar zo zit het leven niet in elkaar, als je beroemde opa’s en oma’s hebt, zelfs een wereldkampioen als overgrootvader. “Abuelo: campeón de España Washington del monasterio de piedra. Bisabuelo: campeón de España, Europa y del mundo. Bobo Gerdal (Criadero). Bisabuela: campeona Kilacabar Kiss me kate at zonet. Buenos cachorros con bastante hueso, buena curva y una complexión fuerte. El precio es de 400 E.”
         Een koopje, toch? Is het niks voor Lux, denk ik, zo’n kindje van een echte bulterrier in haar schoentje als eerste sinterklaascadeautje? Ze zien er op de foto’s die zijn bijgevoegd, nog nietig uit, maar tevens afschrikwekkend genoeg.

         Gaan we naar mijn eerste muziekuitstapje deze week, niemand minder dan Stevie Winwood. Wie kent hem niet van het fabuleuze Blind Faith nummer Well...all right. Hij blies aldus het Buddy Holly lied splinternieuw leven in. Steveie Winwood was actief in allerlei popgroepen, naast Blind Faith ook bijv.  Powerhouse en vooral Traffic, maar solo kon hij ook uit de voeten.
         Hier ga ik hem en zijn maten uit de begintijd van zijn loopbaan eens in het zonnetje zetten, toe hij in de Spencer Davis Group speelde (wat een rare naam eigenlijk). Uit die begintijd, rond 1965, laat ik jullie opnieuw kennismaken met hits als Every little bit hurts, Gimme some lovin’, I’m a man, Keep on running, Somebody help me, When I come home. Ze staan allemaal overzichtelijk op een MP3tje - eigenlijk een LP. want het is van 1967 - dat ik via Jorge wist te bemachtigen. Op dezelfde plaat staat ook “This hammer”, altijd mooi, in allerlei versies; mijn favoriete Take this hammer is die van Leadbelly. En om nog even door te gaan, ik liet me bij het afdraaien van de Spencer Davis Group nummers verrassen door twee instrumentale: Trampoline en meer nog Waltz for Lumumba. En voor wie het kwijt is: Lumumba was de eerste president van het sinds 1960 onafhankelijke Congo. Hij werd vrij snel na zijn aantreden vermoord.
         (Ik had al muziek van de Spencer Davis Group. Op een andere plaat staat een onbekend nummertje waarmee ik persoonlijk kan lezen en schrijven; het heet Crossfire,. Zoek het maar op, kijk het maar na.)

         Nummertje 2 is van precies 50 jaar geleden: de muziek van West Side Story, van niemand minder dan Leonard Bernstein. De teksten zijn van ene Stephen Sondheim; wisten jullie dat? En kennen jullie nog namen van de belangrijkste mensen die in de film zaten; wie speelden bijv. Tony en Maria? Wat vond ik het mooi, dat New Yorkse spektakelstuk, de vete tussen de Jets en de Sharks. Ik zag de film (voor het eerst) in de Royal bioscoop in de Maastrichtse Grote Staat, als ik het wel heb. En gecharmeerd was ik toen en ben ik er nog steeds van. (En Tony en Maria waren Richard Beymer, nooit meer van gehoord, en Nathalie Wood.)
         Gaan we naar de lp van de film, die nu op mijn draaitafel ligt. Ze is al heel lang in mijn bezit, eerlijk. Ik kan jullie hier en nu alle nummers van West Side Story een voor een gaan opsommen, maar kijk zelf maar op alllmusic, daar staan ze. Mijn favorieten, daar gaat het om. Wat vinden jullie van de oorspronkelijke versie van “America” (met Rita Moreno, geef ik nog een naam)? Van het meisjesnummer “I feel pretty”, zowel in de gezongen versie met vernietigend commentaar als in de instrumentale? En dan is er een liedje dat ik nog steeds kan meezingen: “Gee, officer Krupke”. Ik citeer uit mijn hoofd: “We are no delinquents, we’re misunderstood!” “Psychologically disturbed, sociologically sick!” “And no one wants a fellow with a social disease!” Die Stephen Sondheim, die wist een halve eeuw terug al hoe jij een liedjestekst moest schrijven.
        
         En voordat ik het vergeet, ik heb als derde blok aan mijn been ook nog een soloartiest in de muziekaanbieding. Als ik zeg dat zijn stem op die van Dean Martin  lijkt en hij op de Nederlandse TV een show had eind jaren 50 (?), weten jullie dan al wie het is? Dat kan niet missen: good old Perry Como, de man die eigenlijk kapper had willen worden, maar met wie het anders ging. Hij was decennia lang een waar boegbeeld van RCA. Vooral in de vijftiger jaren - hij was toen al wat bedaagder - was hij allemans vriend.
         Ik had pas een paar nummers van hem op mijn schijf, waaronder wel Don’t let the stars get in your eyes. Echter, afgelopen zomer had ik het voorrecht een mooie overzichtscd, genaamd Het beste van Perry Como, Nederlands fabrikaat dus, te mogen kopiëren. Ik leende hem eventjes van Centre Ceramique “en toen had ik hem”. Er staan 18 nummers op die er zonder uitzondering zijn mogen. Hier zijn de vijf die er volgens mij bovenuit steken: And I love you so, Catch a falling star. It’s impossible, Magic moments en vanzelfsprekend Mandolins in the moonlight.
         Vergeet ik er een die minstens zo goed is? Wat vinden jullie van de meezinger Hot diggity? Is dat niet coiffeur Perry Como op zijn allerbest? Ik heb nog proberen op te zoeken waar dat diggity precies voor staat, maar nop, mijn Engels-Nederlandse van Dale gaat digging over op dight. Is diggity een Amerikaans stopwoordje van vroeger dat weer uit de gratie is? Hot diggity! Dog ziggity! Hot dog!

         Vorige week had ik het over alweer verkiezingen in Spanje. Dat blijken niet de minste te zijn, deze keer, maar de keuze voor een nieuw parlement. Ik zie nu werkelijk op de gekste plaatsten affiches opduiken. Heel populair zijn de lantaarnpalen hier. Die hangen helemaal vol met grootheden van de PSOE (de socialisten), de PP (Partida Popular) en een aantal kleinere partijen. Van de afdeling Public Health op de universiteit weet al iedereen bij voorbaat de uitslag; de Partida Popular gaat met gemak de verkiezing winnen. Ze heeft zich de afgelopen tijd rustig gehouden, alleen uitgebreid gemopperd, terwijl de PSOE met Zapatero voortdurend bezuinigingen moest aankondigen, Hoewel de afdeling duidelijk meer PSOE is, gaan de conservatieven/christelijken op 20 november de macht overnemen. Wie weet, gebeurt er de komende week nog iets dramatisch ten nadele van de PP. Ik zal kijken of ik jullie de volgende week de uitslag kan geven.
         Overigens, het aantal stemmers is hier bepaald laag, niet veel meer dan 60%, is de verwachting ook voor de komende race. Het lijkt wel de Verenigde Staten!

         Afgelopen donderdagmiddag kwam Marc mij ten tweeden male opzoeken. We hebben de hele middag op het terras gezeten en heel wat afgekletst. Ik wil jullie echter met name op het eten ’s avonds opmerkzaam maken. Daarvoor togen we getweeën naar Restaurante Grill Casa Carmelo, boven Tasquita Cambullonera. Verscheidene mensen hier hadden mij al uitgelegd dat je daar moet zijn voor een appetijtelijke vleesmaaltijd.
         We begonnen met een drankje en kregen als entree twee royale sausjes van het huis, knoflook- en pepersaus, voorgeschoteld met brood erbij. Daarna werd voor Marc een grilspies van de haas op tafel gezet, una brocheta de solomillo, terwijl mij un churrasco especial, een rosbiefsteak op zijn Argentijns, werd geserveerd, allebei met aardappel en paprika. We kregen ons vlees nauwelijks (Marc) of niet (ik) op, maar lekker! Er is nog maar net ruimte over voor een koffie en een likeurtje “van het huis”. Marc en ik hebben er een favoriete zaak bij. En als Trudie en Marij hier zijn, ga ik ze eens op Casa Carmelo trakteren.

         Aanhoudend word ik geconfronteerd met allerlei dingen die ik perse moet doen of moet laten om mijn gezondheid op peil te houden, op mijn leeftijd het aftakelingsproces enigszins te vertragen. Van de diverse goedbedoelde adviezen trek ik me meestal niks aan; gelukkig maar. Daarbij komt dat ze meestal geen of nauwelijks zoden aan de dijk zetten.
         Jullie willen een uitzondering? Ik heb van de mensen die het kunnen weten, begrepen dat al dat joggen, fitnessen, sporten e.d. van amateurs als ik soms wel aardig kan zijn, maar verder voor mijn lichaam van weinig nut is. Misschien doet het qua lichamelijke gezondheid zelfs wel meer goed dan kwaad. Voor wie mij maar niet wil geloven, kijk eens naar de ziekteverzuimstatistieken of het recente boek van Midas Dekkers uit 2010. Echter, “we” dienen wel, liefst dagelijks, onze gewrichten te smeren, wordt gezegd en dus een stukje te lopen en/of te fietsen. In alle jaren dat ik nog werkte, fietste ik trouw iedere dag naar mijn stuk van de universiteit, tegenwoordig MUMS+ geheten. En ter plekke maakte ik - al was het maar vanwege het vergaderen - ook nog heel wat meters.
         Sinds september 2005 is mijn betaalde werk finito en de bijbehorende lichamelijke oefening idem dito. Ik heb mezelf beloofd dat ik wel (nagenoeg) dagelijks moet blijven bewegen. Volgens de deskundigen is een klein uurtje per dag voldoende en dat doe ik dan ook, meestal met de lol in mijn lijf. In Maastricht maak ik mijn ommetjes naar interessante winkels, supermarkten en andere uitspanningen, breng ik ook mijn bezoekjes aan Centre Ceramique, o.a. om oude cd’s terug te brengen en nieuwe te lenen, en maak ik daarnaast kriskras rondjes in en buiten het centrum. Enkele keren per week word ik uitgenodigd om te komen eten bij Trudie in Randwijck en ook daarvoor gebruik ik mijn fiets dan wel de benenwagen. Ik zit bepaald niet zonder lichamelijke oefening.
         Hoe doe ik dat hier? Ik heb het nu even niet over de noodzakelijke boodschappen en mijn wekelijks bezoek aan de afdeling van Lluis en zijn maten, helemaal in het zuiden van Las Palmas. Op een dag dat ik verder niks te doen heb, maak ik heel af en toe een voettocht naar de andere kant van de stad, Triana/Vegueta, dat is een uur lopen, en kom na mijn uitstapje en daar rondkijken wel met de guagua terug.
         Meestal echter hoef ik niet zo nodig een heel end weg. Dan ga ik standaard wel om een uur of 5, 6 de deur uit voor een wandeling. Die kan naar de omgeving van El Corte Inglés zijn of de kant op van Las Arenas, met ter plekke winkeltje kijken en een (lees)bank voordat ik aan mijn route terug begin. Echter, mijn gebruikelijke voetenwerk is vanaf de boulevard naar rechts. Ik loop dan langs de vele terrassen naar een halfrond pleintje in het laatste deel van Las Canteras, waar de “Pasaje pescadores de la puntilla” begint. Er hangt een wit bordje (niet blauw) dat het aanduidt als plaza de la cantante Maria Merida. (Wie die zangeres precies is, ik heb geen idee.) Voor mij had het pleintje beter vernoemd kunnen worden naar de voetballer wiens kop daar met een standbeeldje vereeuwigd is, Pepe Conçalves. Terzijde, die is tevens de oprichter van de Real Club Victoria ernaast. La plaza del futbolista Pepe Conçalves, het is een prachtplek om te zittenen en de mensen uit te kijken, al zeg ik het zelf.
         Soms ga ik van daaruit via de calle Ferreras op weg naar het parkje bij het Castillo de la Luz, maar veel vaker komt het voor dat ik nog een stukje doorloop naar de wijk achter la Puntilla (voor wie het nog begrijpt). Daar is het eveneens prima verkeren, je kunt er de golven nog echt horen ruisen, Wie aan de boulevard daar om een uur of 7 ’s avonds voorbij komt, moet mij intussen als een deel van het meubilair herkennen.

         Nou ik toch bezig ben, mijn wandelingen langs de boulevard eindigen af en toe wel eens ongebruikelijk. Gangbaar is dat ik op de terugweg naar huis vers brood koop, barra gallega (extra knapperig) of barra matalahuva (met anijs), om dat thuis te beleggen en op mijn balkon te verorberen. Afgelopen vrijdagavond - en dat was niet de eerste keer - kocht ik braaf mijn stokbrood op de terugweg, een barra bij La Barra aan de barra, maar vervolgens bleef ik op de ruime bank er vlakbij hangen. En dan neem je alvast een stukje brood, “om het uit te proberen”. En van het een komt het ander: het stokbrood hier smaakt soms zo lekker dat het in een mum van tijd op is. Thuis hoef je dan niet nog eens te eten, je hebt je portie immers al gehad. Kun je direct aan de drank, eventueel met wat hazelnoten erbij.

         Vorige week kondigde ik de WOMAD aan, een muziekfestival dat hier in Las Palmas steeds halverwege november plaats heeft, in parque Santa Catalina bij mij om de hoek. De portemonne van Spanje, van Gran Canaria en van Las Palmas is echter nagenoeg leeg en in dat kader is het voorheen vierdaagse “gebeuren” nu teruggebracht tot een dag, afgelopen zaterdag. Het begon om 5 uur ’s middags en ging - dat weer wel - door tot 4 uur ’s nachts, op afwisselend twee podia.
         Ben ik 11 uur lang gaan kijken? Nee, zo zit ik niet meer in elkaar, dat is me te veel van het goede. Ik beperkte me dit jaar tot drie optredens van alledrie een uur, om half 7, om half 8 en om half 9. Het tweede optreden was van een punkgroep uit Australië, die me niet kon bekoren. Het derde was van een viertal zwarten uit de Belgische Congo, zie boven, met daaraan toegevoegd een blank en frêle meisje uit België. De boomlange leider en zanger van het clubje had een felrose pak aan en zijn rappen kon ermee door, maar meer ook niet.
         Gaan we naar de eerste groep van de drie: “17 Hippies” uit Berlijn; ze waren overigens met zijn twaalven, niet met zijn zeventienen. Die stalen een uur lang de show en niet zo’n beetje! Qua genre leek hun muziek wat op die van de Ierse Chieftains (zonder Van Morrison). En bij zo ongeveer ieder nieuw nummer mocht een ander lid van de “17 Hippies” op de voorgrond treden, van trompettisten en violisten tot gitaristen. Mij bevielen de twee accordeonisten zeer, een jongen en een meisje, maar de rest mocht er ook zijn. En de nummers die ze speelden, in het Duits, Engels en Frans, ik kende ze geen van alle, maar mooi!

         En daarmee kom ik aan het einde van mijn brief. En doen we dan geen Spaans lesje meer? Nee, want daarmee opende ik de brief. Nou, vooruit, een miniverhaaltje kan er nog wel af.
         Ik geloof eerlijk gezegd niet zo in al dat tanden poetsen dat we in opdracht van de tandartsen, hun personeel en de industrie eromheen behoren te doen. Natuurlijk, ik heb een elektrische tandenborstel en die verlost me dagelijks van het vuil dat ik met gewoon slikken en zo nodig “palillos” niet verwijderd krijg. Los daarvan, wie wil niet met een frisse adem rondlopen? Maar voor dat laatste, een frisse adem, is de toevoeging van enige tandpasta handig; het merk dondert niet. Vaker dan eens per dag elektrisch poetsen - en uiteraard niet met een ouderwetse borstel - aan mij is dat niet besteed.
         Helaas, de beschrijving van mijn elektrische tandenborstel heb ik lang geleden weggekiept; bovendien was die in het Nederlands. Maar ik heb nu wel een tube Spaanse Colgate  Triple Cool Stripe voor me liggen, met Spaanse “Instrucciones de uso: Niños de seis años o menores: Utilizar una cantidad del tamaño de un guisante  bajo la supervisión de un adulto a fin de minimizar  el riesgo de ingestión. (Vooral niet teveel dus, niet meer dan een erwt.) En caso de recibir aportes supplementarios de flúor a través de otras fuentes, consulte a su odontólogo o su medico de cabecera. (Er zit fluor in de tandpasta, dat spul werkt, maar overdaad schaadt.)
         En nou komt het: op de tube, toch duidelijk ook bedoeld voor adultos en zelfs pensionados, staat helemaal niets over gebruik en hoeveelheden voor grote mensen als ik. Wel vind ik er informatie op over hoe goed het met mij gaat, als ik maar blijf poetsen met het spul. “Colgate Triple Cool Stripe está clinicamente  probado que fortalece los dientes y proportiona el aliento fresco de un gel.”. “El aliento fresco”, die uitdrukking zocht ik: een frisse adem.

         En daarmee is een einde gekomen aan mijn alweer vijfde brief. Jullie worden bedankt voor de aandacht en mogen je vanaf nu weer gaan wijden aan nuttiger bezigheden. Ik zie jullie graag weer terug over een week, tot ziens, hasta luego, pistola Pablito oftewel pistolen Paultje.    

BOEKENBIJLAGE

         We beginnen de boekenbijlage deze week met IJsland, om precies te zijn met zo ongeveer de eerste IJslandse literatuur. Uit de 13de eeuw stamt een boekje, de Enna, het Koningsboek, met sprekende gedichten over oude goden. Daaraan toegevoegd zijn een aantal heldendichten. waaronder de ballade van Atli. Op het eind van die ballade wordt ene Gunnar in een slangenkuil gegooid, maar eerst moet hij toezien hoe ene Högli geslachtofferd wordt. Ik citeer: “Högli lachte, toen zij zijn hart eruit sneden. De kloeke wondensmid, klagen kwam niet in hem op. Bloedend legden ze het op een schaal, brachten het Gunnar.” De Enna, het Koningsboek, is voor IJslanders, wat de bijbel is voor een dominee van de oude soort.
         “Het Koningsboek” is tevens de titel van een boek waarmee Arnaldur Indridason in 2006 kwam aanzetten en dat ik nog niet had gelezen. Dat gebeurde dus wel onlangs. Jullie weten het: Indridason is een van mijn favoriete schrijvers, dus hier komt mijn ophemeling van het boek.
         In tegenstelling tot de diverse andere boeken van hem is de hoofdpersoon nu eens geen rechercheur, maar een student, Valdemar, en speelt het boek niet nu, maar in 1955, en niet in IJsland, maar vooral in Kopenhagen (en elders in Europa). Student Valdemar gaat naar Kopenhagen om daar zijn oudijslands bij te schaven onder supervisie van “de professor”, zonder verder naamaanduiding. Die professor heeft het Koningsboek, in Kopenhagen in de bibliotheek, vlak voor het einde van de tweede wereldoorlog moeten afgeven aan de een of andere Duitse proleet, een “wagneriaan”, genaamd Erich von Orlepp. Von Orlepp heeft het boek vervolgens in Berlijn in allerijl verkocht, of proberen te verkopen, om daarmee zijn vlucht naar Zuid-Amerika te bekostigen. Tien jaar later, in 1955, gaat de professor met Valdemar langs verschillende plaatsen in Europa om het boekje terug te krijgen. Tegelijkertijd gaan ze achter een achttal pagina’s van het boekje aan, die eruit gehaald zijn. Het verhaal eindigt op een schip dat van Denemarken naar IJsland vaart, met aan boord, naast Valdemar en de professor, een aantal boeven en niemand minder dan Halldór Laxness, de IJslander aan wie net de Nobelprijs voor literatuur is toegekend.
         En uiteraard, “Het Koningsboek” moge meer een “faction-thriller” (ik heb het woord niet bedacht, het staat op de kaft) zijn dan de andere boeken van Arnaldur Indridason, mooi blijft het. Zo waar verneem ik zelfs iets van allerlei vroege IJslandse literaire werken. En de zoektocht naar de Edda van de professor met Valdemar in zijn kielzog is boeiend genoeg om mij als lezer te charmeren van de eerste tot de laatste bladzijde. Al is het boek misschien niet het allerbeste van Indridason, “Het Koningsboek” gaat toch met een volle 8 terug in de kast.

         Mijn tweede boek is van iemand die mij tot dusver helemaal nieuw was: Andrew Vachss. Zijn moordboek heet “Strega” en is uit 1987. Het jaar erop won hij met het boek de Grand Prix van Frankrijk, niet van de autoracerij, maar van de thrillers. Voor alle duidelijkheid, het speelt nergens in Frankrijk, maar louter en alleen in New York City.
         Burke is de naam van een soort van privé detective, een beetje aan de zelfkant. Hij heeft jarenlang vastgezeten, mede om zijn maten te ontzien, met wie hij nu nog steeds optrekt. Dat zijn vooral mongool Max met diens huidige vriendin Mac, de zwarte Prof(essor), de Mole met zijn colaglaasjesbril en travestiet/hoer Michelle. Overleggen met hen doet Burke het liefste bij Mama (Wong) met een soepje erbij en laten we zijn hond Pansy niet vergeten, een Napolitaan van het zuiverste water.
         In het boek krijgt Burke van doen met Strega, eigenlijk Gina, die terzijde ook best van sexuele wanten weet. Het zoontje van een vriendin van haar, Scotty, is in een compromitterende pose gefotografeerd - pedofilie! - en of Burke de unieke foto die van hem gemaakt is, maar wil opduiken tegen een vorstelijke beloning. Na de nodige aarzeling verklaart hij zich ertoe bereid en volgt er een gang door de pedofiliewereld eindigend bij Bonnie en een dikke clown, die “het” gedaan hebben.
         Ik kan het niet helpen, maar er zijn nogal wat losse eindjes in het boek. Die ga ik hier niet allemaal noemen; zoek ze zelf maar. Aan de andere kant, je kunt in het boek ook af en toe terecht voor prachtzinnen. Voor een voorbeeld daarvan ga ik naar blz. 157 onderaan, waar aan Burke gevraagd wordt of God misschien de veroorzaker van AIDS is. Nee, zegt hij, denk je soms dat “God’s been on vacation for fifty years from New York. You try Dial-a-Prayer here, all you get is a busy signal. It’s not God’s punishment because little kids have it too. If God is punishing babies, we should have new elections.” Blijft staan dat “Strega” best een aardig boek is, soms heel aardig, maar laten we vooral niet overdrijven. Ik heb voor het boek van Andrwe Vachss een 7 over, een zeven.

         Heb ik nog een derde boek voor jullie? Naturalmente. Philp Kerr kennen jullie hopelijk als schrijver van betere thrillers, waaronder “Als de doden niet herrijzen” (“If the dead rise not”) uit 2009. Dat boek, dat hier deze winter zeker nog aan de beurt komt, werd in Nederland bekroond met de prijs van de beste thriller van 2010. Alles heeft echter zijn tijd. Ik las deze week eerst “Een concept voor moord” (A philosophical investigation”) en dat is uit 1992. Het verhaal speelt zich af in Londen en nou komt het, in het jaar 2013, 21 jaar na het jaar van publiceren. Iets futuristisch heeft het nog net.
         De Dick Swaabs hebben in 2013 hun intrede definitief gedaan en een van hun verworvenheden is dat ze een stukje hersenen hebben ontdekt dat met name mannen bijzonder agressief maakt. Gelukkig is er bij hen ook een VMK, een ventromediale kern, die het agressiegebied in toom houdt. Maar helaas, per miljoen mannen zijn er zo’n 30 die geen VMK hebben. Zijn dat niet potentiële seriemoordenaars? Het Lombroso-project wordt in Engeland opgestart om deze mannen op te sporen en onder de duim te houden.
         En dan mag ik nu naar de hoofdpersonen in het boek. Jake (Jakowitz) is een vrouwelijke rechercheur, die het opneemt tegen een man zonder VMK die geen therapie wil, maar zichzelf wel uit de lijst van VMK-negatieven heeft gewist. De smiecht is alleen nog bekend onder zijn filosofische schuilnaam Ludwig Wittgenstein. En - daar komen we gaande het verhaal achter - hij heeft zich tot taak gesteld om andere VMK-negatieven te elimineren, wat hem gaande het verhaal aardig lijkt te lukken. Rechercheur Jake wordt bijgestaan door vooral Chung, Chen, Stanley en Jones, maar wordt ook tegengewerkt door o.a. Waring, Woodward en later ook Lang; voor details zie het boek. Terzijde wordt door Jake en haar collega Crawshaw nog jacht gemaakt op de Lippenstiftman, een andere seriemoordenaar die het op dames heeft voorzien. En eindigt de VMK-negatieve Wittgenstein in een levenslang strafcoma, een nieuw soort straf tussen levenslang en de doodstraf in? Ik weet het al en jullie pas, als je het boek gelezen hebt.
         Philip Kerr weet steeds weer weet te scoren, vanaf zijn Berlijnse trilogie tot aan zijn allernieuwste boeken. Dat doet hij ook met “Een concept voor moord”. Het verhaal is van grote originaliteit en uitermate spannend. Je begint eraan en wilt eigenlijk pas ophouden, als je het uit hebt. Ik heb maar één klein minpuntje: af en toe zijn mij de filosofische ontboezemingen van de seriemoordenaar tussendoor net iets teveel van het goede. (Ik ben daarin nou eenmaal niet zo deskundig als bijv. mijn buurvrouw Jenny in de Waldeck Pyrmontstraat.) Wat heel goed is, dient ook als zodanig beloond te worden. Ik geef “Een concept voor moord” van Philip Kerr met plezier een 8+, vooruit een 8⅓. Een aanrader!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten