dinsdag 28 maart 2017

Weblogbrief 12.25, 28 maart 2017

Weblogbrief 12.25, 28 maart 2017

Queridos amigos y familia, als ik afgelopen donderdag op de universiteit ben, is dat niet alleen om een mooie foto van Trudie en Marij te downloaden - hij hangt nu te prijken op mijn prikbord, maar ook om weer eens over de gang te lopen en rond te kijken. Met Lluis gaat het nog steeds voor de wind, hij zit op zijn kamer in een witte polo die mij best zou passen en is de vrolijkheid zelve. Jorge en Patricia zijn druk bezig, maar Almudena komt even later nog even buurten. Mariela, Jacqueline en Cristina zijn er niet, maar Adriana zit wel op haar plek, uiteraard met haar computer binnen handbereik. Van haar krijg ik de presentatie van de Madrileense Rosa Maria Ortega, althans de 47 dia’s van haar verhaal tijdens het hydratatiecongres, toegestuurd per e-mail (op de Día Mundial Del Agua, de wereld waterdag).
Adriana leert me ook een nieuw Spaans woordje, als ze een appeltje schilt en daarvan begint te eten. Het is “tentempié” en heel vaag staat me er wel iets van bij. Heb ik het hier niet eens genoemd? Het is wat wij in Nederland een tussendoortje zouden noemen. Op mijn vraag of het zo iets is als een “tapa”, vindt ze dat bij tapas drank hoort en daar is ze zo vroeg op de middag nog niet aan toe.
Nou ik toch bezig ben, met het woordenboek bij de hand, een “tentempié” is ook een duikelaar, het speelgoed wel te verstaan, net als trouwens “tentemozo”, dat staat voor steunpaal en ook weer duikelaar. Is dat “pié” een voet en is dat “ozo” eigenlijk “oso”, Spaans voor beer? En wat vinden jullie van “tentetieso”, nog weer een ander woord voor duikelaar? Zijn die dingen, die duikelaars, nog te krijgen ergens? Ik bedenk dat ik voor de Knipschilddag in juni best een duikelaar zou kunnen kopen voor Luno en voor Julien.En wie weet, kunnen Tigo en Raúl er ook nog eentje gebruiken. (Enne, voor wie het naadje van de kous wil weten: een slome duikelaar is in het Spaans een “huevazos”, “muermo” of “lelo”).

Op de terugweg met de bus 12 zie ik een nieuwe reclame van Coca-Cola, altijd de moeite waard. Op de affiche staan en jonge man en vrouw afgebeeld, het voorhoofd vlakbij elkaar met tussen hen in een flesje Coca-Cola. Het bijbehorende zinnetje is “Esto-es-entre-tú-y-yo”, dit is iets tussen jou en mij. Ik weet het: meestal zijn reclame-aankondigingen niet aan mij besteed, maar deze vind ik wel leuk. Ik kan het ook niet helpen.

Als ik naar de uitgang van de bus stap, bij het Castillo de la Luz, maak ik bijna een schuiver. Tegen een oudere man die mij dan aanspreekt met iets als “quidado”, zeg ik “ya vivo”, wat een misser! “Ya” staat voor ons woordje al (maar “ya, ya” is wel ons ja, ja) en ik leef al slaat echt nergens op. Ik had moeten zeggen: “Todavia vivo”, ik leef nog. Mijn woordenboek geeft het voorbeeld: “¿Todavia sigues aqui?”, ben je er nog steeds? Je kunt ook “aún” gebruiken, zoals in: “¿Aún estas aqui?”, wat mijn woordenboek vertaalt met: ben je er nou nog? Het blijft behelpen met Romaanse talen, zoals Spaans. Met het Maastrichts heb ik veel minder moeite.

Ik heb iets met fado. Mijn belangstelling voor dat muziekgenre bestaat al vele jaren en het wordt alleen maar erger. De meeste van mijn favoriete fadozangers en -zangeressen zijn intussen oud en versleten, nogal eens dood zelfs, maar ook de jongere garde kan mij op zijn tijd best bekoren. Tot de betere fadozangeressen van nu reken ik Mariza. Van haar heb ik zeven studio-albums en twee opnames van concerten (eentje met ook de video ervan). De meest recente studio-cd van haar is volgens mij uit 2015 en heet “Mundo”. Ik heb wel eens mensen met minder alles omvattende titels zien aankomen, maar laat ik maar eens luisteren naar wat Mariza op de cd te verhapstukken heeft. Hier zijn de veertien nummers:
01.Rio de Mágoa
02.Melhor de mim
03.Alma
04.Sandade solta
05.Sem ti
06.Maldicão
07.Padoce de céu azul
08.Caprichosa
09.Paixão
10.Anda o sol na minha rua
11.Adeus
12,Missangas
13.Sombra
14.Meu amor pequenino
Wat vinden jullie van “Mundo” van Mariza? Ik persoonlijk vind hem ietsje minder dan sommige van haar eerdere albums, maar mooie nummers staan zeker op deze cd. Speciaal beveel ik bij jullie “Rio de Mágoa”, “Sem ti”, “Maldicão”, “Anda o sol na minha ma” en (met pianobegeleiding) “Meu amor paquenino” aan. De Portugese volksmuziek, sorry fado van Mariza, de “lang Lies” met het korte, spierwitte haar en een jurk tot op de grond, kan er nog steeds mee door. “Obrigado, Lisboa.”

Donderdagmiddag staat Laura ten tweeden male voor de deur, mijn nieuwverworven “pótsvrow” uit Cuba, vertelt ze me. Ze zou er graag weer eens op vakantie gaan, maar wonen in de armoede daar, nee, dat wil ze absoluut niet meer. Ik vertel haar over de rondreis die ik met Trudie door Cuba gemaakt heb, een jaar of vijf terug. Hoe leuk ze mijn verhaal ook vindt, even later is het volgens haar wel echt tijd om te gaan poetsten.
In mijn woning hier zijn overal vloertegels, vaste vloerbedekking of iets van dien aard heb ik niet. Ook is er geen stofzuiger in huis; de stofzuiger is Laura zelf met haar stofdoeken, waterballet en bezems. Als ze zich na bijna drie uur even terugtrekt om haar stofkleren te verwisselen voor iets vrolijkers, mag ik constateren dat ik mijn flat zelf nooit zo schoon had kunnen krijgen. Ik vertel haar dat ik eind april weer naar Nederland vertrek. Over ruim twee weken komt ze hernieuwd haar opwachting maken.
Intussen ben ik een aantal keren gebeld door een onbekend nummer. Als ik opneem, blijft de beller onduidelijk. Later begrijp ik uit een voicemail dat mijn vorige werkster Etel mij vertelt dat het nog steeds niet goed met haar gaat. Ze heeft het over o.a. een sterk verhoogde bezinkingssnelheid, maar het fijne krijg ik er niet van mee. Ik hoop maar dat het weer beter met haar zal gaan.

Terwijl Laura druk in de weer is in mijn woning, kom ik op het (minder) pientere idee dat de inhoud van hersenen kwalitatief tussen mensen uitgebreid zal verschillen, maar dat de omvang toch ook een rol moet spelen. Ik vraag me op het balkon af of kleine mensen met een groot hoofd, en dus waarschijnlijk relatief meer omvang aan hersenen, in het algemeen wat slimmer zijn. Daar moet toch wel eens iemand op gepromoveerd zijn, neem ik aan.
Bij dieren zie ik echt grote verschillen tussen dieren onderling in de verhouding kop-rest van het lichaam. In het zoogdierenrijk bijv. vind ik die verhouding best in orde bij honden en katten. Dat zal niet veel schelen met de mens. Ik ga er dan ook van uit dat die beesten er best een intelligentie leven op nahouden, maar dat wij mensen daar geen weet van hebben. Wie kan voor mij een paar zoogdieren bedenken die veel minder hersenen hebben? Gaan we een etage omlaag in het dierenrijk, dan vind ik het niet meer dan logisch dat bijv. onder de vogels uilen relatief slim gevonden worden. Ze hebben (niet voor niks) een grote kop vergeleken met hun lijf. Ik denk dan: dat zal mede de reden zijn dat ze veel meer in hun mars hebben dan bijv. ooievaars. Waarom steken ik bijv. mussen en merels uit boven kippen, als het op relatieve kopgrootte aankomt? Zijn die ook veel meer bij de les?
Het dieptepunt is voor mij al vele jaren de steeds uitdijende duivenpopulatie, zowel mannetjes als vrouwtjes. Die hebben best een behoorlijk lijf, maar veel meer dan een vingerhoedje kan ik van hun kop niet maken. En dan ook nog voortdurend ermee op en neer bewegen, als ze vooruit stappen om de zoveelste broodkorrels op te duiken. Dat lijk me nog weer eens een extra handicap. Duiven, geachte toehoorders, daar kan niks goeds uit voortkomen. Die beesten mogen blij zijn, als ze de lagere dierenschool kunnen afmaken.

En dan sla ik een paar dagen over en is het maandagochtend, de dag nadat ik weer een weekend bij Noé op bezoek geweest ben. Laat ik daar met terugwerkende kracht toch de hoofdmoot van deze brief van maken, maar daarvóór hebben jullie wel eerst recht op nog een nieuwe plaat. Ik heb me die op de rommelmarkt van Santa Cruz aangeschaft op de zondagmorgen. Achtergrond: zo’n rommelmarkt kun je niet zo maar links laten liggen zonder jezelf op een cd’tje of iets anders te trakteren. Het is “Killer: The Mercury Years 1963-1968)” van good old Jerry Lee Lewis geworden, de destijds hippe zanger en uiteraard tevens gevorderd pianist. Ik presenteer jullie hier een serie liedjes die hij zo’n vijftig jaar terug heeft opgenomen, als ik een jaar of 20 ben (en hij trouwens niet veel ouder). Het is een hele bedoeling aan tikwerk, maar hier zijn alle 24 nummers:
01.Corrie, Corrina
02.The hole he said he’d dig for me
03.She was my baby (he was my friend)
04.Got you on my mind
05.Mathilda
06.Memphis beat (alternate take)
07.Don’t let go
08.Skid row
09.I believe in you
10.Baby, hold me close
11.Funny how time slips away
12.This must be the place
13.Who will the next fool be?
14.Rockin’ Jerry Lee
15.Dream baby
16.Louisiana man
17.Today I started loving you again
18.I’m on fire
19.The wild side of life
20.Walking the floor over you
21.Another place, another time
22.Break my mind
23.Swinging doors
24.What’s made Milwaukee famous
Wat een vracht aan liedjes die ik bijna zonder uitzondering niet ken! De man van hits zoals “Great balls of fire” en “Whole lotta shaking going on” heeft kennelijk veel meer in zijn mars dan war we kennen als zijn klassiekers. Die heb ik destijds uiteraard wel meegeblèrd (als niemand in de buurt was). Laat ik deze keer beginnen met de de grote hits van anderen, zoals “Corrine, Corrrina” van Ray Peterson en “Dream baby” van Roy Orbison, weg te laten uit het rijtje nummers dat ik jullie speciaal aan beveel. Uit de berg nummers die ik dan overhoud, noem ik hier vijf langzame en vijf snelle. Als langzame zet ik een plus bij de nummertjes 2, 5, 8, 10 en 23 en bij de snelle gaat bij de nummertjes 9, 12, 14, 16 en 18. Dat laatste nummer, “I’m on fire”, kan m.i. de concurrentie met “Great balls of fire” best doorstaan.
Er is absoluut niks mis met Jerry Lee Lewis halverwege de jaren zestig.

En dan is het nu hoog tijd voor mijn belevenissen van het afgelopen weekend. Die beginnen op de vrijdagmorgen, als ik fris gewassen en aangekleed een congrestas van Huisartsgeneeskunde van de UM inpak en me – uiteraard aan de vroege kant – naar mijn Fred. Olsenbus begeef. Mij is eerder op het kantoor van de Noorse (?) firma verteld dat ik me om 10.35 uur bij de bus naar Agaete moet aandienen en dan sta ik er om half 11, als allereerste, op het plein bij de lege bus. Ze staat er al, maar de chauffeur – een op zijn kruin compleet kale man, maar voor de gelegenheid best aardig - komt pas vijf minuten later aanzetten. Nadat hij mijn identiteitskaart heeft ingevoerd op een machientje, mag ik als eerste de bus in en ga braafjes vooraan zitten op de beste plek. De andere klanten druppelen na mij mondjesmaat binnen, de laatste om even over 11 uur.
De afstand tot de aanlegplaats van de boot in Agaete is ruim 30 kilometer en om tien over half 12 zijn we er. Dan is het helaas nog weer een ruim half uur wachten tot de boot uit Santa Cruz aanlegt, alle passagiers en auto’s van boord zijn, voordat wij erop mogen. Kennelijk gaat vandaag niet alles van een leien dakje en het duurt tot tien over half 1, voordat we vertrekken. Even later blijkt dat er best hoge golven zijn. Om mij heen aan boord zie ik diverse mensen naar hun kotszakje grijpen. Ik daarentegen begin met smaak aan de twee tosti’s, met kaas en gekookte ham, die ik ‘s ochtends op mijn flat heb klaargemaakt, geen centje pijn. Maar toch, ergens halverwege de overtocht naar Santa Cruz moet ook ik mijn kotszakje gebruiken. Dat krijg je ervan, als je op een erg schommelende boot doet of er niks aan het handje is en twee tosti’s wegwerkt. Na het beetje spugen in het kotszakje ben ik wel van alle last af.

Om vijf over 2 heb ik weer vaste voet onder mijn voeten. Wel vallen er een paar regendruppels, niet echt de moeite waard. Te beginnen bij de plaat de Espada annex plaat de la Candelaria (met de klemtoon op de tweede a), pal aan de zee, mag ik het leven om mij heen gaan verkennen. Voor mijn ogen is een immense ronde vijver. Naast mijn bank is de standplaats van de Hop On Hop Off bus van de stad. Ik overweeg om die bus eens te nemen, maar zie er om onduidelijke reden toch weer van af.
Vlakbij in de winkelstraat, ietsje omhoog, is een McDonald’s waar ik vorig jaar een ijsje heb genomen, geloof ik. Nu wordt het een “café americano”, die ik op het buitenterras daar opdrink. Ik leen van iemand de krant om me ervan te vergewissen wat er nou precies in Londen is gebeurd de afgelopen woensdagmiddag, twee dagen eerder. Ik begrijp uit de krant dat een Arabier uit Birmingham, geen onbekende van de politie, op de Westminster Bridge met een auto op de mensenmassa is ingereden, met tot gevolg drie doden en 29 gewonden. Zo’n gebeurtenis is tegenwoordig wereldnieuws, nu zoveel mensen, ook hier en in Nederland, als de dood zijn voor IS-aanslagen. (Er mogen dagelijks ettelijke doden vallen in Syrië of dergelijke in het Midden-Oosten – dat interesseert ons maar matig, maar het gevaar mag natuurlijk niet bij ons in de buurt komen…).
Ik besluit om maar eens een museum te gaan bezoeken en loop op mijn gemak naar het Museo Municipal De Bellas Artes in een straat opzij van de calle del Castillo. Eerlijk is eerlijk, het museum valt me erg tegen. Het is geen aanrader, ondanks de omstandige aanprijzing in mijn gids van Tenerife (“una sorprendente colección de obras de artistas tinerfeños (van Tenerife) y de las otras islas del pasado”). Het parkje ertegenover en de terrassen in de buurt zijn mij stukken liever. Laat ik maar eens naar de andere kant lopen, richting de bekende markt van de stad. Heel mooi blijf ik het bronzen beeld vinden van een “aguadora”, van beeldhouwer Medin Martín. De dames waren destijds belangrijk bij de strijd tegen de Engelse Nelson en zijn mannen, die het eiland eventjes wilden veroveren in de verzengende hitte. Niet dus, door de gestage aanvoer van water voor de Canarische troepen bleef de bevolking van Santa Cruz (en de rest van de Canarische eilanden) dat lot bespaard. Helaas, de markt is al dicht, die wil ik, als er tijd voor is, dan wel nog met Noé opnieuw bezoeken. Ik loop terug naar de hoofdstraat en vandaar omhoog naar Plaza de Weyler, bovenaan de straat. Het is weer een beetje gaan regenen en het overdekte terras bij de kiosk is de plek waar ik vervolgens de mensen ga uitkijken.

Om half 8 daal ik rustigjes weer af, omdat ik om 8 uur beneden bij de plaza de la Candelaria met Noé heb afgesproken. Ik kijk onderweg vooral interessante etalages en dan is hij al aan de mobiele telefoon. We spreken halverwege de de straat af en vlak daarop komt hij al in zicht.
Het bijpraten begint direct, op weg naar eerst een glas bier op een terras. Ik mag daarna kiezen uit een maaltijd in een Argentijnse nering dan wel een Philippijns-Japanse bedoeling. Het wordt de laatste, genaamd “Dareshasu”, met Phillippijns personeel. Volgens Noé is de Japanse keuken later toegevoegd om extra klandizie te trekken. Willen jullie nog weten wat we tot ons namen, behalve de rode wijn uit de Philippijnen? Het zijn eerst “empanadillas de carne” (stukjes vlees) met een sojasaus, dan een rijstschotel met groente en kip en tenslotte een tweede rijstschotel, nu met grote garnalen. We eindigen de avondmaaltijd met enige sake.
Voor een afzakkertje gaan we vervolgens terug naar de haven beneden, de Avenida Anaga (?), en daar treffen we – tot Noé’s verrassing – de dames die we de avond erop. op de zaterdag zouden gaan ontmoeten, op het verjaardagsfeest van een van hen: Sonya. Dezelfde Sonya is in het gezelschap van een vroegere vriendin van Noé: Nayra, en ook nog Gladys plus verpleegkundige: Juan Carlos. De drie meiden zijn redelijk dronken, dat moet op zijn tijd kunnen. Noé weet me er echter van te doordringen dat ze wel alle drie een universitaire studie af hebben en door de week druk aan het werk zijn (als hydrologe, tandarts respectievelijk accountant). Om 11 uur stappen Noé en ik in een taxi naar Noé’s nieuwe woning. Terwijl ik al snel in dromenland verkeer, gaat hij nog eens op stap.

Als intermezzo vertel ik jullie nu dat zijn vorige woning met een huur van 500 euro per maand best mooi was, maar dat zijn huidige onderkomen, dat hij gekocht heeft, minstens zo geschikt is en bovendien iets dichter bij het centrum. In notendop gaat het om 72 vierkante meter woonoppervlak, inclusief twee behoorlijke slaapkamers, plus nog eens een overdekt terras van 20 vierkante meter. Dat laatste is vooral de reden dat hij erheen verhuisd is; het grote terras is echt prachtig met grote openstaande ramen. Daarbij komt nog eens dat Noé nu nog maar 250 euro per maand betaalt. Het enige nadeel, volgens hem, is dat het wel vier hoog is zonder lift. Ik kan niet anders dan hem met zijn nieuwe woning complimenteren. (Voor mij zou het enige euvel de douche in de grote badkamer zijn. Die zou ik, als ik hem was, nog eens verruilen voor een grote inloopdouche, zo eentje als ik in mijn huis in Maastricht heb.)

Gaan we naar de zaterdag. Noé heeft me een complete rondrit door Tenerife toegezegd en dan gaan we die volgens hem maken ook (terwijl hij N.B. maar vijf uur geslapen heeft). Ik zou dat niet een hele dag volhouden, maar dat zal ons verschil in leeftijd zijn (39 en 70 jaar). Als we in de auto zitten, constateert Noé dat de rechter achterband van de auto (die hij van zijn moeder geleend heeft) lek is. We gaan om die reden met dezelfde auto met een platte band naar een garage vlakbij waar zijn oom en tante wonen, op de grens van Santa Cruz en La Laguna. Bij de familie krijgen we daarna wel onze eerste koffie. Een man van de garage (garagist?) belt even later dat ze er het beste twee nieuwe achterbanden op kunnen zetten, omdat ze allebei aan vervanging toe zijn. Wij gaan verder met onze rondrit in Noé’s oude karretje, 17 jaar oud, dat bij de flat van zijn familie bij de flat geparkeerd staat.

Op naar de eerste rit en daarna stop: La Orotava. Het plaatsje ligt een beetje in het binnenland bij Puerto de la Cruz, is niet groot, maar ziet er wel echt ouderwets uit met koloniale architectuur, o.a. de “casa de los balcones”. Vele eeuwen terug was La Orotava een belangrijke stad, met Puerto de la Cruz als haven. Mijn gids van Tenerife heeft er twee bladzijden voor over om de pracht te beschrijven. Wij doen geen enkel monument uit de gids; die zijn in de woorden van Noé vooral bestemd om “guiris” (toeristen, buitenlanders) te vermaken en de middenstand een belegde boterham te bezorgen. Wij posteren ons op een terras in de “jardines Victoria” voor een consumptie (en Noé ook een broodje). Omdat het er volgens een vriend van Noé uit het stadje bijhoort, maken we ook de klim naar het mausoleum in de tuin, vier lagen omhoog. Niettemin, we zijn het er snel over eens dat dat mausoleum niks voorstelt.
Op het tuinterras vraag ik Noé waar het woord “gilipollas” vandaan komt, het Spaanse woord voor dommerik. “Gili” zou voor dom staan , ook verwaand, en “polla” is uiteraard Spaans voor pik, dat wist ik al. “Hacer el gilipollas” is voor lul staan. Een ander woord met dezelfde strekking is “pollaboba”, dat mijn woordenboek vertaalt met eikel.
Ik heb er nog een, maar dat is er een die ik hem eerder ook al eens gevraagd heb en ongetwijfeld toen in een brief besproken heb. Wat is een “barraquito”? Dart is koffie met echte en gecondenseerde melk, een scheutje rum, kaneel en een schijfje citroen en wie weet, vergeet ik nog iets. Het koffiedrankje wordt alleen geserveerd, bij mijn weten, op Tenerife. Als je in Noord-Tenerife nog minder als een “guiri” wilt overkomen, zeg je daar niet “barraquito”, maar “saperoque”. (Dat zijn dus woorden die ik mijn mijn Spaanse dictionaire, hoe dik ook, niet tegenkom.)

Laat ik maar weer eens aan een nieuwe alinea beginnen. Vanuit La Orotava rijden we – met muziek in de auto van Charlie Parker, Bill Withers en later Ray Charles – in de richting van Buenavista del Norte. Onderweg passeren we o.a. Puerto de la Cruz, Icod de los Vinos met zijn Drago Milenario (de duizenden jaren oude drakenboom) en Garachico, waar we de vorig jaar zijn gestopt.
In Buenavista del Norte krijgen we een prachtige plek toegewezen in openluchtrestaurant El Burgado, Spaans voor een kleine zeeslak. Ten overvloede gaat Noé er beneden bij het water eentje zoeken om mij wegwijs te maken. We zitten op het terras echt aan de zee, met vóór ons rotsen, waartegen de golven aanhoudend klotsen. Dan zie ik de ene na de andere “lagarto tizón” opduiken, een hagedis met de kleur van verbrand hout. Voor de liefhebber: de hagedissen kunnen merkwaardig genoeg hun eigen staart weer aanmaken. Verderop tegen de berg aan is volgens Noé de habitat van de “lagartos gigantes de Teno”, een grote hagedis die alleen in dit gebied voorkomt. Ze zouden wel 50 tot 80 cm lang kunnen worden.
Ons eten is allereerst een schoteltje “lapas”. Noé maakt daar een kleine mossel van, maar mijn woordenboek kiest voor het woord napjesslak. We krijgen er samen tien en ze liggen op een schelpje, hebben een groene kleur. Ik wijs Noé erop dat wij in Nederland veel grote mossels gewend zijn. Die blijken echter ook hier onderdeel van het menu te zijn, als onderdeel van ons tweede gerecht: een grote schotel “arroz caldoso”. Die rijstschotel zou qua substantie en smaak het midden houden tussen een paella van zeevruchten en een vissoep (bouillon). De “arroz caldoso” is echt “lek vinger, lek doum”. Als Noé na twee keer toegetast te hebben vertelt dat hij nu echt helemaal vol zit, buig ik me nog eens over nog weer een laatste portie “arroz caldoso”, tot de pan helemaal leeg is.

De tocht van Buenavista del Norte naar het zuiden en zuidoosten is een lange ruk. Eerst nemen we een niet gemakkelijk te berijden berggebied met o.a. Masca, dat wel een prima de luxe uitzicht heeft. Dan gaat het richting La Caleta, waar we aan de baai een half uurtje stoppen voor een tussendoortje, een vloeibare tentempié. Daarna passeren we over de snelweg Playa de las Americas en Los Cristianos en komen om half 7 aan op het strand van El Médano. Daar is het eerder aangekondigde verjaardagsfeest in volle gang, met zo’n dertig aanwezigen, op één kind na allemaal mensen in Noé’s leeftijd en niet te vergeten een vijftal honden. Iedereen hangt het feestbeest uit, maar mij valt ook op hoeveel mensen nog (sigaretten) roken, bijna iedereen. Onze fles bruine rum (van “Arehucas”) die we voor Sonya hebben meegebracht, is al snel goed voor de nodige chupitas, waarbij de dop steeds als glaasje wordt ingezet. Sonya is heel blij dat we er zijn en als ik niet uitkijk, zit ik zo dadelijk de hele meute van twee kusjes te voorzien. Wc's zijn er niet, je gaat maar gewoon ietsje verderop tussen de struiken staan of tegen een muurtje bij de zee plassen. Stoelen zijn er helaas ook niet, dus ben ik blij dat ik af en toe even op een stukje bank kan bijkomen. Wel is er allerlei wijn en bier alsmede chips, afkomstig van de andere aanwezigen. Twee keer zie ik ook een heel grote paella aangevoerd worden, met alles erop en eraan.
Wat zal ik nog meer over het verjaardagspartijtje zeggen? Mij wordt uitgelegd dat je het nooit moet hebben over je laatste glas. Altijd is het het voorlaatste, “la arrancadilla”. (Mijn woordenboek komt hierbij niet verder dan de start of de snelheid van een schip.) Muziek uit een cd-speler of dergelijke is evenmin aanwezig, maar een aantal aanwezigen is niet te beroerd om zelf muziek te maken op de gitaar. Het muziekgenre is voor mij iets tussen popmuziek en flamenco in. Er wordt zonder reserve gedanst, vooral door een aantal aanwezige dames, die daarbij niet schromen om uitgebreid met hun armen te zwaaien. De grote hit van de avond is een nummer van een Catalaanse groep uit de jaren zeventig met de naam “Peret”. Het gaat om een liedje met als refrein iets van ”No estaba muerto, estaba de parranda”, hij was niet dood, maar aan de boemel. Als ik die zinnen de dag erop bij Noé’s moeder thuis herhaal, blijkt dat ook de ouderen deze “rumba Catalana” vlekkeloos kunnen zingen. Ik krijg zowaar ongeveer de hele tekst voorgeschoteld.
Om 9 uur ‘s avonds, maar dat is de dag erop 10 uur, vertrekken Noé en ik voor onze laatste rit van de avond, deze keer huiswaarts. We passeren o.a. de stad Güímar en zijn om 11 uur zomertijd weer in de flat in Santa Cruz. Even later kruip ik onder een dun dekentje en Noé ook in de kamer erachter.

Terwijl Noé op zondagmorgen nog aan het uitslapen is, lees ik die dag vanaf 8 uur mijn boek van Patricia Cornwell verder uit. Voor details, zie verder beneden. Om 10 uur is ook hij weer helemaal bij de les en kunnen we met zijn auto naar de markt voor zijn ontbijt en mijn “americano”. Waar komt de naam van de markt vandaan: Mercado de Nuestra Señora de Africa? Volgens Noé is in de late negentiende eeuw ene Cerrador de baas van de stad. Hij wil de stad graag verder uitbreiden voorbij de “barranco”, ravijn, droge bedding, en laat over de “barranco” een brug bouwen, de puente Cerrador, die er nog steeds mooi bijligt. Aan de andere kant van de brug komt er een markt, genoemd naar zijn eega Africa.
Nu doet Noé zich op een terras op de markt te goed aan een Catalaanse tosti, met rauwe ham, kaas en tomaat. Daarbij neemt hij zijn espressokoffie met melk en suiker plus een flesje water, waar ik volsta met een bakje zwarte koffie. Op de rastro daarna koop ik mijn plaat van Jerry Lee Lewis, zie boven en krijgt Noé van mij een Spaans exemplaar van The Peter Principle. Hij zegt mij toe dat hij het zal lezen en mij daarover zal mailen. Zelf koopt hij ook nog een ouderwetse ketel om popcorn in te maken.
Dan gaan we terug naar de markt voor de “kemissies”. Die van Noé laat ik hier maar even voor wat ze zijn. Zelf koop ik eerst een behoorlijk stuk zeer oude Teneriefse kaas in een door Noé aanbevolen “quesería”. Vervolgens doe ik er in een ander kaaswinkeltje een stuk nog oudere kaas uit La Palma bij plus twee porties “almogrote”. Dat is een kaaspasta in een bakje, die ik in de variant “picante” (rood) en “ajo negro” (zwarte knoflook) insla. Bij een wijnzaak op de markt koop ik voor Noé’s moeder en voor het Maastrichtse duo Trudie en Marij een mooie fles rode wijn uit Tenerife. Mijn “nietas” Lux & Dalí en hun ouders moeten het deze keer met alleen een ansichtkaart van het auditorio uit 2002 van Santiago Calatrava doen, die ik op een bank bij het immense gebouw van hun Amsterdamse adres voorzie. Naast het auditorio ligt het aloude “Castillo Negro”, zwarte kasteel, uit ongeveer 1500 en daar weer naast begint het “palmetum”, de grootste palmtuin van de wereld, als ik Noé mag geloven. Hij kent de directeur goed en de volgende keer als ik op bezoek kom, regelt hij voor ons een rondleiding.
We posten de kaart pas, nadat we in Güímar aankomen voor de lunch met Noé’s moeder Begoña en haar vriend Ramón. Even later komen ook Noé’s oom , tante en neefje (van de autobanden) aanschuiven. Er wordt eerst omstandig wijn en bier gedronken (behalve door mij en het neefje!) met daarbij royale porties twee soorten rauwe ham en Manchegokaas plus stokbrood. Het lijkt wel een herhaling van Noé’s tosti op de markt ‘s ochtends. Ook is er (Marokkaanse) hummus (of is het humus?) met brood voor de liefhebbers. Dan gaan we met zijn zevenen aan tafel voor kip, worstjes en aardappelen, met een grote schaal gemengde groente (met fruit).

Om 3 uur nemen Noé en ik afscheid, terwijl de anderen nog aan het tafelen zijn, omdat ik wel graag mijn boot terug naar Gran Canaria wil halen om 4 uur. Ruim op tijd stap ik, na twee dagen Tenerife, weer aan boord. We hebben nu een kalme zee, gelukkig, en dan duurt de overtocht ook minder lang, niet veel meer dan een uur. In Agaete kruip ik wederom op de voorbank in de bus, met dezelfde chauffeur als vrijdag, en om 6 uur sta ik weer op Santa Catalina. Een half uurtje later zit ik op mijn balkon hier met een nieuw boek en later op de avond ook “queso curadisimo” en “almogrote ajo negro”.
Zo’n weekend Tenerife gaat je niet in de koude kleren zitten. Het is me de belevenis wel.

Op de maandag ben ik vooral bezig met het opschrijven van wat ik in het weekend heb meegemaakt. Interessant, toch? Tegelijkertijd word ik verondersteld wel mijn dagelijkse rondje te lopen. Dat is niet primair bedoeld om af te vallen; daarvoor is een veel straffer tempo vereist. Ik zie hier op de boulevard geregeld mensen oeverloos snelwandelen om maar op het juiste gewicht te blijven, maar daar hoor ik gelukkig niet bij. Ik ben meer iemand van: je moet wel je diverse gewrichten een beetje soepel houden; anders kom je al te vroeg in aanmerking voor allerlei hulpstukken wegens artrose of zelfs nieuwe kunstgewrichten.
Op Las Canteras is het maandagavond best druk, zeker voor een maandag. Het is mooi weer en daarbovenop komt natuurlijk dat het nu een uur langer licht is. Pas ergens tussen half 9 en 9 uur, afhankelijk hoe je ernaar kijkt, is het hier nu echt donker. Op mijn bank bij Ferreras heb ik een prima plek, met de juiste buren op de bank deze keer, en ga pas om (bijna) half 10 terug naar mijn woning.

En dan is het dinsdagmorgen en mag ik een puntje zuigen aan deze brief. Voor wie iedere dag kijkt of er al een nieuwe is – geloof het of niet, maar die mensen zijn er – mijn volgende ziet “deo dorante” het licht over zes dagen, op maandag 3 april. “Ya es primavera”, kopt El Corte Inglés. Ik neem aan dat het voorjaar ook een beetje in jullie kop zit. Houd het daarin, zou ik zeggen, en val mij er alsjeblieft niet lastig mee. Ik wens het jullie, “con el corazón desgarrado” (zoek die maar eens op). Jullie kunnen het me doen, tot ziens maar weer, hasta luego, PaulK.

BOEKBIJLAGE

Op mijn nieuwe e-reader tref ik diverse boeken aan van schrijvers die op de een of andere manier in mijn vergetelheid zijn geraakt. Ik heb vroeger gedweept met de boeken van Patricia Cornwell, maar ineens was het op. Om de een of andere reden is patholoog-anatoom Kay Scarpetta, ik denk in het nieuwe millennium, van mijn radar verdwenen. Er zijn mensen die het daar absoluut niet mee eens zijn en die mij er graag op willen wijzen dat de thrillerschrijfster nog steeds een van de best verkochte ter wereld is. Dat gezegd hebbend ben ik blij dat ik weer eens een boek van haar kan proberen. In 2015 komt haar boek “Depraved Heart” uit, verderfelijk hart, de 23ste Kay Scarpetta. De Nederlandse uitgever maakt daar (raar genoeg) “Gewetenloos” van, als het op mijn e-reader verschijnt. Het verhaal speelt in het Amerikaanse Massachusetts, in Cambridge in de buurt van Boston en Harvard University.
Toppathologe Kay Scarpetta krijgt, samen met vriend en politieman Pete Marino, van doen met de moord op diepzeeduikster en onderwaterfotografe Chanel Gilbert, 37 jaar. Even verderop in het boek blijkt dat Chanel bevriend is met Kay’s nichtje en immens rijke (vanwege haar computerkunde) Lucy Farinelli. Dan blijkt Lucy’s en Kay’s aartsvijandin Carrie Grethen aan diverse touwtjes te trekken, de vrouw die eerder bijv. de dood van politicus Bob Rosado op haar geweten heeft. Carrie heeft Kay Scarpetta twee maanden terug nog geharpoeneerd, toen ze in Florida met haar vriend en FBI-man Benton Wesley naar een oud vergaan Duits schip aan het duiken was, waardoor ze nu nog steeds een beetje mank loopt.
De FBI doet op de dag dat Chanel gevonden wordt, een inval in de villa van Lucy en haar vriendin Janet, o.a. om haar de vele wapens afhandig te maken, die Lucy thuis heeft liggen. De huiszoeking wordt geleid door een vroegere collega van Lucy en Carrie: Erin Loria. Er zijn daarnaast nog de nodige andere betrokkenen. Wat is bijv. de rol van advocate Jill Donaghue in het geheel? Is Elsa Mulligan wel echt de huishoudster van Chanel Gilbert? Heeft Carrie Grethen, ook wel Koperkop genoemd, misschien een akelige ziekte? En doet hond Jef Ranger van Lucy nog een duit in het zakje? Laat ik hier alvast verklappen dat op het einde de nodige nieuwe slachtoffers vallen, in de kelder van Chanel’s huis, die heel vroeger een beestenstal was.
Wat vind ik van “Gewetenloos”, nadat ik de 450 bladzijden allemaal verwerkt heb? Oprecht, ik kan het niet helpen, houd ik vol dat ik de vroege boeken van Patricia Cornwell beter vind dan bijv. dit 23ste met Kay Scartpetta in de glansrol. Een paar keer in het boek heb ik bovendien het gevoel gehad dat ik eerst een eerder boek gelezen had moeten hebben (hoewel dat nergens staat aangegeven). Het verhaal verzandt voor mij op het einde trouwens een beetje; de clou ontbreekt enigszins. Het spijt me voor Patricia Cornwell, maar ondanks haar grote faam sinds vele decennia geef ik voor dit boek “Depraved Heart” niet meer dan een 6½ als recensiecijfer.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten