dinsdag 5 februari 2013

Weblogbrief 8.17, 5 februari 2013

Weblogbrief 8.17, 5 februari 2013

         ¡Eh! ¡Querido clan! Op de valreep, “a últma hora”, schrijf ik jullie nog een kattenbelletje, “un cascabel”, voordat ik mijn winterverblijf verwissel, voor het tijdelijke, niet het eeuwige. Morgenavond kom ik afzakken naar Düsseldorf, waar Trudie op me staat te wachten om me in Maastricht af te leveren voor anderhalve week. Daar verwacht ik de nodige van jullie te ontmoeten, bij mij thuis, in de stad, “in de kaffee” en wie zal het zeggen, zelfs “in de groeten optoch” a.s. zondagmiddag. Zal ik eens in de “boonte störrem” opgaan, zoals ik lang geleden wel eens gedaan heb? Ben ik daar intussen als carnavalsvierder niet te oud voor?
         De afgelopen dagen heb ik voor jullie wel nog een brief in elkaar moeten zetten. Of die wat geworden is, terwijl hier in LPGC de eerste máscara schermutselingen hun aanvang hadden, laat zich enigszins raden. Ik ga jullie in deze brief al iets vertellen over het begin van carnaval hier. Ik weet het: in mijn ‘guía de usos y costumbres de España” staan bij carnaval speciaal Cádiz en Tenerife genoemd als de plekken waar het gebeurt. Maar wat is er tegen ons, Palmariërs; wij vinden ons ook best in orde.

         Voor mijn muziek voor deze week val ik vanzelfsprekend terug op onvervalste carnavalsmuziek. In Las Palmas is er één nummer dat er mijns inziens zo bovenuit steekt dat ik het hier als eerste noem: “Invitación al carnaval”, geschreven door Sindo Saavedra, hier wel als “himno del carnaval” bestempeld. Wat een nummer! Ik heb het in Maastricht in twee verschillende versies en wie het eens wil horen, komt a.s. dinsdagmiddag maar langs op de Waldeck Pyrmontstraat. “¡Una canción muy famosa!”
         In Maastricht zal “Eindelik” dit jaar hoge ogen gaat gooien. Het is niet voor niks uitgekozen als winnende liedje van de Tempeleers. (Hier is het ontbrekende stukje van het lied; de rest heb ik al in min vorige brieven vermeld. Eindelik bin iech de Romein dee Mestreech heet gestiech. Beppie, Sint Servaos, Rieu of Sinterklaos, ’t maak niks oet wat iech verzin. Minckelers met vlam, Lang Lies of kakmedam, ’t Is vastelaovend, alles kin.) Belangrijke kapers op de kust zijn mij dit jaar nog niet geworden. Echter, dat kan zo maar veranderen, als ineens Fabrizio of een andere “mouljaan” van zich laat horen. Een carnavalsgek die zich warm staat te lopen in de coulissen, kan uit het niets de show komen stelen; wie zal het zeggen? Waar blijft de opvolger van “Hakke, takke”?
         Bij gebrek aan veel nieuws onder de Maastrichtse zon denk ik met enige weemoed terug aan het overlijden van Lenie Menten (“Hei had ze niks, daor had ze niks, alles vaan achtere, vaan väöre had ze niks.”, op een operamelodie.) En nou ik toch bezig ben, zelfs Louis van den Bogaart kon voor mij de oorspronkelijke plaat van “Nao väöre” niet meer optrommelen vorig jaar. (Nao väöre, nao väöre, daor kin us niks gebäöre.) Moet het trouwens niet Naor väöre zijn, met een R erbij?  Dat nummer van Annie Haaken en Pie Bex, gezongen door, ik neem aan, Thei Menten, zou toch uit alle luidsprekers moeten klinken, als MVV over een maand of drie weer de eredivisie ingaat. Uiteraard heb ik wel een aantal andere krakers voor jullie, die ik bij dezen wil memoreren: “D’n Appelesenewals”, “Sjeel is me zuster”, “’t Nissjeke”, “Sjeng de Moneka”, “Merie, dat is e woonder”, “De kattebak”, “De tamboermeiter vaan de hermenie”, “Geef miech nog get water”, “De unnesajs”. En voor de Hollanders doe ik er “En jij moet niet zo draaien”, “Geef mij maar Amsterdam” en “Ik heb maling aan geld. Ping, ping” met liefde bij.

         Ik wist het al, zeker zelfs, maar nu ga ik het jullie ook vertellen. De belangrijkste concurrent van De Spar (en uiteraard de kelder van El Corte Inglés) hier was de HiperDino. Onlangs is die samengegaan met Supersol, nog zo’n keten. De winkels noemen zich sindsdien allemaal SuperDino. Wat verandert er eigenlijk nog in de wereld?

         Vooruit maar, dan ga ik jullie nu vertellen over mijn vrijdagavond. Het “Gala De La Reina” zou om 9 uur beginnen, dus zit ik een half uur eerder op mijn stoel gereed; ik ben altijd en eeuwig te vroeg. Het begint kwartier over 9, een “Mestreechs keteerke” later, en als ik vooraf in een tv-gidsje had gekeken, was ik daarvan op de hoogte geweest. Het wordt immers vanaf kwart over 9 “live” uitgezonden op zowel TV2 van heel Spanje als op de regionale Canarische zender. Ik heb een allerbeste plek. Vlak naast mij, op nog geen tien meter in dezelfde rij, zit de burgemeester, Juan José Cardona, van de Partida Popular, dus een goede vriend zal hij niet van mij worden. Hij knikt zelfs naar me, als ik zijn kant op kijk. Sowieso ben ik vrijdagavond echt omringd door bobo’s, hoe bestaat het, en ook nog op een kiezelsteenworp van het podium.
         De opening is een mannenstem met de slagzin “¡Pone la máscara!”, zet je masker op, niet mis te verstaan, maar dat heb ik helaas niet bij me. De diverse genodigden in mijn buurt dragen wel allemaal een klein maskertje, aan hun revers, als vreemde broche of vastgeknoopt aan een bh-bandje. Sommige hebben ook nog zo’n ding op hun neus of kanis. En hier is voor jullie de officiële Spaanse tekst van de opening, tevens mijn Spaans lesje. Daar ben ik dus al van verlost op het einde van deze brief. “Desde el origen de la humanidad el hombre ha utilizado la máscara para expresar sus emociones, sus miedos y sus alegrías. El hombre ha creado máscaras para el amor y máscaras para la guerra, máscaras para danzar y máscaras para soñar. De África a Europa, en todas las culturas y épocas, la máscara ha sido símbolo de celebración, de encuentro y fiesta. Esta gran plaza se llena de música en la noche de la Reina para danzar. Bienvenidos  al Gran Baille de Máscaras.”
         Dan volgen er 16 volle minuten spektakel pal voor mijn neus, met Guanches achter een scherm en later wel honderd dansende “maskes” voor mijn ogen, “la gran mascarada”. Met enige bravoure zie ik daarop Lili en Yanelli verschijnen, twee dames, die mij uitleggen dat het nou toch echt begonnen is, het carnaval van Las Palmas De La Gran Canaria. Ze doen het bepaald niet slecht en worden in hun presentatie af en toe geholpen door popster David Bustamente. (Moet die zijn achternaam niet eens wijzigen?). Zijn optreden op het einde mag er echter zijn, werkelijk. In de uren daarvóór zie ik aan muziek een damesgroep, genaamd “En-Cantadoras”, niet veel soeps, een viermeidengroep “Ladys”, de Spaanse versie van de Spice Girls, wel aardig, en tenor José Antonio Betancor (met “Lascia” voor de operakenners onder jullie), die de hernieuwde opkomst van de kandidaat koninginnen muzikaal begeleidde.           En dan zijn er nog de niet van het podium te branden “Nietos de Kika”, de allereerste murga van de stad, als ik het wel heb. En één misser van jewelste mag ik jullie niet onthouden: het optreden van drie dansparen, die er met hun moeizame passen echt niks van bakken. Een keer op je gezicht gaan, dat kan de beste gebeuren, maar als op een gegeven moment een dame niet alleen onderuit gaat, maar ook nog haar linker arm uit de kom is, vindt Santa Catalina het wel oké, als het dansen verder wordt afgeblazen.
         Heb ik daarmee alles en iedereen gehad? Dan vertel ik jullie nu dat ik er voor de keuze van de koningin uit tien kandidaten voor de zoveelste keer helemaal naast zat. Ik mikte vrijdagavond op, in volgorde van eindigen, de dame van Alcampo op ABBA’s “Dancing Queen” (motto: Sueña conmigo), die van Las Terrazas Y El Mirador in Jinámar (motto: Tángara Rosé) en als nummertje drie die van Antártico Vecindario (motto: Enigma). De laatste dame werd uiteindelijk tweede, terwijl die van Restaurante Italiano Riccadonna (negerse, motto: La Venus de ébano) derde werd. (Die was bij mij vierde.) En wie ging met de hoogste eer strijken, wie werd gekroond tot de enige echte koningin van het Gran Canarische carnaval? Daarvoor moeten we naar Giovanna Lee Alfonso, met een Chinees trekje, van Terraza Kopa in Las Palmas, in een volkomen witte creatie, met een groot mombakkes in top. De designer van haar creatie heet Willie Díaz en zij trad ons tegemoet met het (tranentrekkende) motto: “Lágrimas por ti”. Vanaf ongeveer middernacht stond alleen zij nog in het centrum van de belangstelling bij de pers.
         (Mijn nummertje twee, Patricia Montesdeoca, zag ik aan de zijkant op de melodie van Invitación al carnaval meedeinen; dat is mijn type.)

         Geloof het of niet, maar op Santa Catalina is het aantal restaurants met een uitgebreid. Er staan sinds afgelopen vrijdag twee stuks op het plein, broederlijk naast elkaar, met het opschrift: “Mesón Conejo”. Het tweede verkoopt uiteraard ook konijn, maar is daarnaast geroemd om zijn andere vlees: “Carnes a la brasa”, op houtskool, voor minder doen ze het niet. Op ouderwetse schoolborden naast de tent staan de diverse gerechten opgesomd. Ik beperk me voor deze brief tot een viertal voorbeelden van de “gastronomía”: “Salchichas de ½ metro”, waar laat je al die worst, “Pimientos de patrón”, ik denk Riks favoriet, “Chorizos parrilleros”, gegrilde chorizo, dat zou iets voor mij kunnen zijn, en ten slotte “Pinchitos morunos”, moorse hapjes, geheel naar mijn hart.

         Op zijn oude dag kan Robert Redford het nog steeds. De man is nog steeds een van mijn favoriete acteurs. Wat schittert hij in films als “The Sting”, “Butch Cassidy And The Sundance Kid”, The Great Gatsby”, “All The President’s Men” en, speciaal voor Trudie, “The Horse Whisperer”. Zaterdagavond zie ik hem op een DVD van “The Clearing”, de vereffening, op zijn oude dag, een film uit 2004 van regisseur Pieter Jan Brugge, oorspronkelijk uit Deventer. De belangrijke andere acteurs behalve Robert Redford, Wayne Hayes in de film, zijn Willem Dafoe, Arnold Mack, als hulp van de ontvoerders en Wayne’s vrouw Helen Mirren, Eileen. In een van de bijrollen, die van agent Fuller, herken ik Matt Craven.
         Het verhaal is eigenlijk zo simpel als wat. Wayne is in goeden doen, naast zijn standaard huwelijk met Eileen houdt hij er een vriendin op na en zijn twee kinderen zijn al de deur uit. Dan wordt hij, NB voor de deur van zijn huis, gekidnapt door Arnold. Die neemt hem mee naar een bos om hem daar ergens af te leveren bij zijn opdrachtgevers. Intussen wordt Eileen vriendelijk, doch dringend verzocht om een tas met in totaal 10 miljoen dollar onder een viaduct te deponeren. Na 90 minuten weet ik de afloop, maar jullie zullen ernaar moeten gissen tot je de DVD zelf gezien hebt.
         Redford doet het bij mij altijd, ook in “The Clearing” en de andere hoofdrolspelers kunnen er navenant het nodige van. Als dan ook nog het verhaal bijzonder is, is mijn anderhalf uur film welbesteed. “Goed”, dat is het woord dat ik de film meegeef.

         Als mijn huidige fiets in Maastricht het begeeft of bruutweg gestolen wordt, ga ik mij een brommer aanschaffen, heb ik voor mezelf uitgemaakt. Wel wil ik er eentje waarvoor ik geen helm hoef te dragen, waar ik gewoon op kan kruipen met mijn haar in de wind. Vooralsnog gaat mijn voorkeur daarbij uit naar zo’n exemplaar dat Vic Dubois zaliger van Huisartsgeneeskunde bezat, een onvervalste Solex, met zo’n motortje van niks aan het voorwiel. En zuinig als ik ben (zeggen ze), misschien koop ik hem wel tweedehands, van zo’n vrijer als Håkan Nesser, die op de achterkaft van mijn tweede boek van deze week, “De vrouw met de moedervlek”, heel betrouwbaar overkomt.
         In hetzelfde boek verzucht commissaris Van Veeteren op blz. 186: “Laten we hopen dat we een kleinere gemene deler vinden dan die hele groep (ruim dertig onderofficieren op een foto uit 1965).” En ik denk dan: kleinst gemene deler evenals grootst gemene veelheid, dat zijn termijn die ik niet helemaal meer paraat heb. Het moet iets zijn dat je op het eind van de lager school leert of in het begin van de middelbare school. Ken ik iemand van die leeftijd? Dat is vreemd genoeg maar beperkt het geval, dus zal ik het aan Trudie of een andere volwassene moeten vragen. Of, waarom niet, aan zo maar een willekeurige scholier, verkleed en wel, met carnaval? Dat lijkt me minstens zo’n goed idee.

         Zaterdag had ik het niet zo op carnaval, Santa Catalina stond die dag in het teken van dansgroepen van kinderen en dan zie ik al die vervelende ouders al voor me, die hun kind oppeppen tot het erbij neer valt. En ‘s avonds laat was er een body painting wedstrijd, met een keur aan zeer blote deelnemers, “tampoco”  mijn kijkspel.
         Nee, wat betreft carnaval was het wachten op de zondag om 12 uur ’s middags, het “carnaval canino”. Daar was ik vorige winter voor het eerst naar toe geweest en wat had ik me geamuseerd. De openluchtzaal, met enkele duizenden mensen, zinderde zondagmorgen, toen de jongen met de kuif (naam?), onder de 30, vol hondenliefde, opkwam om ons te vertellen dat hij het maar fris vond, het waaide ook nog een beetje, maar dat we er maar het beste van moesten maken. Binnen een paar minuten at hij uit iedereens hand en toen konden de deelnemers met hun baasjes een voor een worden aangekondigd.
         Het eiland heeft niet voor niks Gran Canaria, hoewel, als je naar de “mascotas” keek, had het misschien beter Pequeña Canaria kunnen heten, het eiland van de kleine hondjes; de ene was nog petieteriger dan de andere. En daar kwamen ze aangemarcheerd, verkleed en wel, eerst over het podium links en rechts, dan over de “pasarela” en weer terug, om te eindigen voor het oog van de jury. En hij maar roepen van “ay, mi madre” en “por Diós” en wij maar lachen en klappen. De eerste negen kregen een telwoord mee (primera, segunda, tercera, cuarta, quinta, sexta, séptima, octava, novena candidato/a) en daarboven ging het gewoon van numero diez, once , doze, trece. En dat was het, want er waren maar 13 kandidaten.
         Was daarmee tevens het “carnaval canino” opgehouden? Hij en wij hadden natuurlijk al gezien dat er legio mensen in het publiek aanwezig waren met hun eveneens uitgedoste kameraadje. En wat deed mijn kuifje? Hij nodigde er eerst een paar en vervolgens ook de rest uit om eens over de loopplank te lopen. Ik heb ze niet geteld, maar meer dan vijftig kreeg hij gemakkelijk zo ver dat ze in optocht langs mij trokken. Een goeie tien minuten later stond het hele podium vol met tweetallen, hondjes en begeleiders, die ons allemaal een “feliz carnaval” toewensten.
         Willen jullie nog weten wie de wedstrijd won? Op 3 eindigde een hond, verkleed als zwartwit beertje met bijpassend baasje in dezelfde outfit, op 2 werd plaats ingeruimd voor de kerstman, Papá Noel, met een piepklein beestje, maar met heel veel pakjes op zijn rug en 1 was een grote hond, dus toch, net als zijn bazin verkleed als schone dame uit Venetië met masker. Net buiten de prijzen vielen o.a. Elvis, el rey de la casa met zijn baasje, bruidje Hachis met haar snotterende begeleider en Torero met zijn torero. Maar bovenal gaat mijn “fuerte aplauso” naar de man die onder het roepen van koosnaampjes voor alle honden de zaak aan elkaar praatte. Een natuurtalent!

         Afgelopen weekeinde, vooral zaterdagavond en de hele zondag, was het maar frisjes hier, “tengo fresco” en ”hace fresco” zijn de Spaanse uitdrukkingen, en dus zit ik zondagavond aan mijn computer een tweetal DVDtjes met muziek te bekijken. Allereerst vraag ik jullie aandacht voor “Frank Sinatra Singing With Friends”. Dat was drie kwartier muziek met vooral Dean Martin, Sammy Davis Jr (The Rat Pack) en Bing Crosby. Andere artiesten die voorbij kwamen, waren o.a. Ella Fitzgerald (een mooi duet met FS), Louis Armstrong, Rosemary Clooney (opvallend goed), Lena Horne, ene Ethel Merman en zo waar even Johnny Carson. De DVD is een opname van “clips” (avant la lettre) uit laten we zeggen 1957. Zo waar doet Twanky Franky nog een korte imitatie van Hound Dog van Elvis Presley. Heel aardig allemaal, maar als iemand hem van me wil hebben, kan hij of zij zich melden.
         Mijn andere muziekDVD duurt bijna twee uur en is een registratie van de tour  “Mad Dogs And Englishmen”  met Joe Cocker en ook een beetje gitarist en pianist Leon Russell. Om hen heen hangen voortdurend allerlei bijfiguren op de DVD: het management, de band, het koortje, de roadies, hun aanhang met kinderen. Word je bekend, heb je in een mum van tijd 20, 30 man aan je slippen hangen. Het vliegtuigje waarmee men op tour gaat door de VS in 1971, heeft tde naam Cocker Power op de romp staan. We schrijven 1971 en luister met mij nog eens mee naar onuitwisbare nummers zoals “Delta lady”, “Darling, be home soon”, “She came in through the bathroom window” en “With a little help from my friends”, En kennen jullie “Something” nog, nu eens niet van George Harrison, maar van Joe Cocker? Daar doen we het allemaal voor, prachtig!

          Mijn overburen hier kennen jullie, als jullie mijn brieven bijhouden, van haver tot gort. Het flatgebouw op nummertje 19 ligt er, eigenlijk al van dat ik hier terug ben, een beetje verzopen bij. De buitenkant heeft, tussen de balkons, voor zover ze er nog zijn, een vuilroze kleur, egaal is anders. Waarschijnlijk is het begonnen afgelopen zomer met een stuk buitenkant dat omlaag is gekomen. En daarop is een “deskundige” gekomen, die op allerlei plaatsen op alle verdiepingen stukken steen verwijderd heeft. Echter, aan een degelijke restauratie is “men”, het is nu februari, nog niet toegekomen. Ontbreekt het geld daarvoor?
         Hoe dan ook, op één hoog aan de linkerkant (van mij uit) is nog steeds zelden of nooit iemand te bespeuren. Daarentegen is de andere flat op één hoog wel in bewoonde staat. Eerder meldde ik jullie de aanwezigheid van een vrouw met enkele tieners, maar die is weer weg. Ik vermoed dat de flat nu aan toeristen verhuurd wordt, steeds voor enkele weken of zo. Nu zie ik er dagelijks om 8 uur, half 9 een vrouw van ongeveer 50 rondscharrelen, blond uit een flesje, en wat later ook steeds een man in een hemmetje. Waar ze vandaan komen, mij is het een raadsel, maar na een uitgebreid ontbijt en soms ook enig gerammel op een laptop zie ik ze in de loop van de ochtend steeds richting Las Canteras trekken. Volgens mij zijn het best aardige mensen.

         Iedere stad kent zijn uiterst eigenaardige types, mensen die (in goed Nederlands) thuis horen in paviljoen 3, Vijverdal of Venray, al naar gelang de streek. Om mij foute reden zijn ze echter een aantal jaren terug definitief op de maatschappij losgelaten en vallen ze ons nu aanhoudend met hun miskleunen lastig.
         Van de gekken van Las Palmas vraag ik deze week jullie aandacht voor een volkomen geschifte figuur, een man van zeg 35 jaar, die ik vooral in deze tijd van het jaar in het straatbeeld zie opduiken. Hij is 100% gekleed als Sherlock Holmes, maar dan in het vaalgrijs. Voor een van zijn ogen hangt permanent een loep, waarmee hij zijn omgeving gadeslaat, Af en toe maakt hij van die schelle geluiden, ook dat nog, die je werkelijk door merg en been gaan. Hij liep vorige maand al ongegeneerd voor de Driekoningenoptocht uit, maar zijn hoogtijdagen zijn toch nu, in de carnavalstijd.
         Ik stel voor, als dokter, om hem zo snel mogelijk op te pakken en nooit meer los te laten. Kan een van de vele ambulances, die mij hier met hun zwaailichten vervelen, hem voor me uit het zicht halen?!

         Half december waren Trudie en Marij hier en die hadden een boek voor me meegebracht: “Ontspoorde wetenschap” van Frank van Kolfschooten. Hij had me in november gemaild, omdat hij zoveel jaar na dato ineens grote belangstelling bleek te hebben voor mijn afscheidsrede op de universiteit, in 2005. Ik heb hem vroeger wel eens aan de telefoon gehad, maar iets van gelezen had ik nog niet. Zijn boek, met de ondertitel: “Over fraude, plagiaat en academische mores”, moest ik maar eens doornemen. Ik heb dat in stukjes gedaan, maar nu is het af en zal ik kort mijn mening erover geven. Overigens, het is het vervolg, een update, van zijn eerdere boek uit 1993: “Valse vooruitgang, Bedrog in de Nederlandse wetenschap.”
         Het boek van Frank van Kolfschooten is meer dan wat ook een aaneenschakeling van voorbeelden van hoe men de zaak naar zijn hand zet, opblaast, flest. In de drie middenhoofdstukken gaat het over “andermans veren”, “in de publicatiezeepbel” en - verreweg het grootste hoofdstuk - “valse kennis”. Bij “andermans veren” komen o.a. Desiderius Erasmus, Herman Colenbrander, Herman van Praag en vooral René Diekstra voorbij. “In de publicatiezeepbel”, veel korter, vind ik aardig, omdat het meer over de theorie achter de “zeepbel” gaat, o.a. over coauteurschappen, het terugtrekken van artikelen. Dan volgt het al te lange hoofdstuk over fraude en aantasting van de wetenschappelijke integriteit. Dat deel begint welk met een interessante inleiding, maar al snel zit ik tot over mijn oren in de voorbeelden, zoals Hanni Erleben, Anthonie Stolk, Henk Buck (& Jaap Goudsmit), Ronald Grossarth-Maticek, Yigal Pinto en uiteraard Diederik Stapel. In een laatste hoofdstuk vertelt van Kolfschooten wat er terecht gekomen is van zijn aanbeveling in 1993 om een fraudeonderzoekscommissie in te stellen. De schrijver vindt anno 2012 dat er in Nederland nog heel wat te verbeteren valt.
                   Als ik persoonlijk een boek over fouten in de wetenschap zou schrijven, zou ik me allereerst beperken tot de gezondheidszorg, mede omdat dat mijn terrein is. Een onderzoek naar bijv. de effectiviteit van een nieuw middel tegen psoriasis zie ik als iets anders dan dat naar de invloed van kleuren op het gedrag van mensen of een stuk over het ontwikkelen van een nieuwe chip. Daarbij zou mijn verhaal veel uitgebreider over de theorie achter het foutencircus gaan: over de publicatiedruk, de macht van de subsidiegever, de rol van de begeleider enz. In mijn afscheidsrede op de Universiteit Maastricht en bijv. ook eerder in een Engels artikel over de foutpositieve trial heb ik daar al zinnige dingen over proberen te zeggen. De diverse onderwerpen van mijn boek zou ik uiteraard wel toelichten met interessante voorbeelden uit de Nederlands/Vlaamse en eventueel ook buitenlandse praktijk. Van Kolfschooten doet mij te weinig aan de theorie en waarom het heden ten dage uit de hand aan het lopen is. Ik vind zijn boek vooral het lezen  waard, waar het om de soms zeer sprekende voorbeelden gaat. Echter, ik zou het dus niet zo geschreven hebben.

         Gisteravond was het zo ver, kon ik naar de eerste van drie voorrondes van de wedstrijd van de murgas hier gaan kijken. Het is een waar spektakel van de verschillende stadswijken; zo iets zou toch eigenlijk in Maastricht vlak voor carnaval ook georganiseerd moeten worden. Dit jaar zijn er 23 deelnemende murgas, die gisteren, vandaag of morgen hun kunsten mogen vertonen. Iedere murga, vreemd genoeg alleen mannen of alleen vrouwen, krijgt precies een half uur en dan is zaterdag de finale met de beste negen op een rijtje. Nu die finale op carnavalszaterdag is gezet, vraag ik mij af hoe weinig druk de cafés het dan zullen krijgen. Santa Catalina staat immers bom- en bomvol om de jongens en meisjes van de murgas een hart onder de riem te steken. Het is jammer dat ik de finale dit jaar niet kan bijwonen.
         Terzijde valt het mij op dat vooral de jeugd gisteravond (en op andere avonden) zeer royaal vertegenwoordigd is. Van de meer dan duizend aanwezigen was ik gisteravond niet de oudste kijker, maar ik rekende mij wel tot een echte minderheidsgroepering. De meeste aanwezigen waren en zijn in de leeftijd 15-35 jaar, denk ik.
         Goed, dat gezegd hebbend had ik de eer om te mogen kijken naar zeven murgas: de Susulitas, de Serenquenquias, de Trastoradoros, de Twittys, de Suspechosos, de (naam kwijt) en de Trajadores. Vertalen van de namen is een probleem dat ik maar eens uit de weg ga. De eerste vijf heb ik op het plein zelf gezien, de zesde op mijn balkon en de laatste, terwijl ik al onder mijn dekentje lag, tot kwart voor 1. Van de maandag staat mij vooral het optreden van de Twittys, nummertje 4, zeer bij. Zij waren met 70 man, dat zijn er een boel, en brachten een show zoals je het maar zelden ziet, uit de kunst. Die gaan zaterdag hoge ogen gooien, voorspel ik. En vanavond pak ik de tweede voorronde wel nog even mee.

         Het is nu dinsdag tussen de middag. Ik weet het, er is nog een dag te gaan voordat ik de lucht in mag. Echter, vanmiddag al word ik verondersteld om op de faculteit tijdelijk afscheid te nemen van Lluis, vervolgens op Cristina’s kamer mijn e-mail door te pluizen en te beantwoorden en niet te vergeten deze brief nummertje 8.17 aan jullie op de elektronische bus te doen. Wat rest me daarna nog? Voor morgen staat mijn brunch, “callos” (tripes provençales) nog op de rol en daarna mag ik met streekbus 60 naar het vliegveld hier tuffen, voor een vlucht van 4½ uur of daaromtrent (het hangt van de windsnelheid en -richting af; eerlijk waar) naar “Alemania” en vervolgens een autorit met chauffeur naar “mi querida ciudad en Holanda”.
         Mijn setje met schaartje, mesje en nagelschaartje laat ik hier. Ik heb net mijn nagels alle twintig gekortwiekt, dus ik kan voor de komende weken vooruit. Mijn voorraadje mosterd van de Lidl is compleet op, dus wordt het wel tijd om in Maastricht een nieuwe rij tubes in te slaan. Wie weet, kan dat ook hier bij de Lidl, maar dan zal ik Noé met auto en al eens moeten charteren, want de winkel ligt buiten de stad en ik weet niet welke bus daarheen gaat.
         Genoeg gekletst, ik ga er hier en nu mee ophouden. Zeventien brieven hebben jullie de afgelopen drie maanden van me gehad, na mijn carnavalsreces mogen jullie er nog dertien bij verwachten, de eerste rond 20 februari. Voor nu, haal de rommelkist met carnavalskleren maar vast van de zolder, begin met het zuurvlees in “d’n azien met kroetnegel en lavvelleerblajer” te zetten, dat kan niet vroeg genoeg, en neem alvast een of meer glaasjes op de goeie afloop, is mijn aanbeveling. Wie weet, komen we elkaar een dezer dagen tegen, in de Poort, ’t Häönsje, de Poshoorn, de Tribunal of uitgezakt in een frituur. Tot binnenkort in Maastricht, hasta la próxima, vuestro dedicado firmante PaulK.

BOEKENBIJLAGE

         James Patterson is een grote jongen, als het om zeer succesrijke thrillerschrijvers uit Amerika gaat. Hij is intussen 65 jaar en echt een ster vanwege zijn boeken met de zwarte psycholoog Alex Cross in de hoofdrol. Zijn negende in die reeks is het eerste met Alex Cross in de rol van FBI-agent. Het boek kreeg de afgelopen jaren zoveel prijzen dat ik er niet onder uit kon om het te lezen. Hier is mijn recensie van “The Big Bad Wolf” uit 2003, een verhaal dat op diverse plaatsen in de VS speelt, maar vooral in de buurt van Washington D.C., waar o.a. het Hoovergebouw en Quantico liggen.
         In het boek neemt Alex Cross het niet alleen op tegen de Wolf en diens vazallen, maar zijdelings ook tegen zijn laatste ex-vrouw Christina, die hem zijn zoontje Little Alex wil afnemen. Deze zijlijn laat ik hier liggen en concentreer me op het verhaal over veelvraat de Wolf. Er verdwijnen diverse mooie blonde dames, zoals Lizzie en Audrey, die door de Wolf verkocht worden aan freakerige heren. Soms gaan ook mooie mannen voor de bijl, zoals Benjamin en Francis (en ene Paul?), om in handen te vallen van mispunt als Mr. Potter. Met iets teveel machtsvertoon en een lading bureaucratie maakt de FBI er een zaak van, die niet steeds fantastisch loopt. Alex Cross, zeg maar James Patterson,  laat op blz. 301 noteren: “I’d made a mistake in coming over to the FBI. They did things very differently from anything I was used to. They were by-the-book, by-the-numbers, and then suddenly they weren’t. They had tremendous resources and staggering amounts of information, but they were often amateurs on the street.”
         Dat genoteerd hebbend zijn er naast Alex Cross best ook mensen, o.a. Ned Mahoney, Monnie Donnelley,  Stacy Pollack en Ron Burns, die wel van wanten weten en de Wolf en diens handlangers proberen te grijpen. Aan de kant van de boeven geef ik hier hoog op van Pasha Sorokin van de Red Mafiya (uit Rusland). En minkukel Gordon Nooney van de FBI krijgt van Patterson en mij een eerloze vermelding.
         Daarmee heb ik genoeg verteld over de inhoud van “The Big Bad Wolf”. Voorin gaat het zes bladzijden lang over hoe goed James Patterson wel niet is en waarom het boek mijlen ver uitsteekt boven welke andere thriller ook. Daar krijg ik de kriebels van, zo erg zelfs dat ik “met een negatieve attitude” aan het echte verhaal ben beginnen te lezen. De indeling in korte hoofdstukken, 118 voor 400 bladzijden, vind ik wel wat hebben; “the Big Bad Wolf” krijgt daarmee iets van een feuilleton. En uiteraard hoef ik James Patterson niet uit te leggen hoe je een boek leesbaar maakt, spannend ook. Aan de andere kant bevalt mij het einde van het boek maar matig, ik kan het niet helpen. Waarom zoveel omwegen en zijwegen, James Patterson, kan het niet gewoon aflopen, zoals een thriller hoort af te lopen, met de ondergang van de smeerlap? Een vreemde afloop kost bij mij punten! Mijn recensiecijfer blijft steken bij een 7, meer zit er helaas voor “The Big Bad Wolf” niet in.
        
         Over boek 2 heb ik het eerder in deze brief al even gehad, maar hier is mijn officiële bespreking, vers van de pers. Het is er een van Håkan Nesser, een van de vele succesrijke schrijvers van politieverhalen uit Scandinavië. Het boek van deze week heet “Kvinna med födelsemärke“, dat is Zweeds voor “De vrouw met de moedervlek”. Het origineel is van 1996 en het speelt vooral in Maardam. Als die stad al bestaat, heb ik geen idee waar in Zweden ze ligt.
         Een man van 52 jaar, Ryszard Malik, krijgt een aantal vreemde telefoontjes; steeds hoort hij alleen het nummer “The rise and fall of Flingel Bunt” van The Shadows. Dan wordt hij vermoord, reden voor commissaris Van Veeteren en zijn team om achter de dader(s) aan te gaan. Namen in het politieteam zijn o.a. Reinhardt, Münster, Ewa Moreno en Heineman. De laatste heeft wel iets van Jorge hier weg, maar dat terzijde. Dan valt een tweede slachtoffer te betreuren, Richard Maasleitner, en de link zou volgens Heineman een onderofficiersopleiding in Maardam van vroeger zijn, 35 jonge mannen in 1965. Dat idee wordt bevestigd met moord nummertje drie, Karel Innings, die op eenzelfde afstudeerfoto staat, maar of de drie het begin zijn van een moordpartij op meer dan dertig mensen van nu 50-56 jaar, laat ik hier in m=het midden. Ik ga door met wat in de proloog al aan de orde was en wat maar niet ophoudt.
         Ik vind “De vrouw met de moedervlek” best een mooi boek. Het heeft genoeg spanning, o.a. de tandenstokers en het sigaretten bietsen van Van Veeteren en de pijp van Reinhardt zorgen voor af en toe rust in de tent en je kunt van Heineman veel zeggen, maar wie bracht de slachtoffers onder één noemer? Dit is niet het allerallerbeste boek van deze winter tot dusver, maar het kan er royaal mee door. Een 8 geef ik Håkan Nesser ervoor en wie weet, schaf ik mee komende zomer weer een of meer nieuwe boeken van hem aan.

         En de DVD van Frank Sinatra gaat het tussen hem, Dean Martin en Bing Crosby over het getal drie. Zingt een van hen, ik weet niet meer wie: “Tea for three and three for tea”, leuk toch? Hier is de bespreking van mijn boek 3, “Uncommon danger” uit 1937. Veertig jaar later heet het, in het Nederlands vertaald, “Dodelijk gevaar”; het is een Zwart Beertje, nummer 1735.
         Voor WOII al was schrijver Eric Ambler druk in de weer met het in elkaar zetten van spionageverhalen. Engelse thrillercoryfeeën als Graham Greene en John LeCarré maakten daar later driftig gebruik van. Opvallend bij Ambler is dat hij in de dertiger jaren nogal op de hand van de Russen is en vooral de Duitsers als een gevaar ziet. “Dodelijk gevaar” speelt in Berlijn, Linz (van de chocolade, Oostenrijk) en Praag en omgeving.
         Hoofdpersoon is Engelsman en freelance journalist Desmond Kenton. Hij zit in Berlijn weer eens zonder geld en begeeft zich naar een vriend in Wenen. In de trein krijgt hij een aanbod van een medepassagier om tegen beloning een pakketje over de grens naar Oostenrijk te transporteren naar Linz. Vlak daarop wordt de man, Borovansky, in die stad vermoord. Het heeft te maken met Roemeense olie en Russische militaire geheimen, die wel of niet naar Roemenië moeten uitlekken. Vraag is wie erachter steekt. Zijn het de Duitsers, die Roemenië tot het nazidom willen bekeren dan wel de Russen die vinden dat het land een communistische staat hoort te zijn. Tot de eerste groep horen in het boek Saridza (alias o.a. kolonel Robinson), zijn rechterhand kapitein Mailler en misschien ook wel huurmoordenaar Ramon Ortega. In de veel sympathiekere tweede groep gaat het om Andreas Zaleshov, zijn zus en autocoureur Tamara, daarnaast ene Rashenko en slagroomtaart Olga Smedov (Olga, Olga, Olga! Als jij niet van me houdt, dan spring ik in de Wolga.). Wie van beide groepen trekt aan het langste eind? En komt Kenton nog op de koffie?
         Ik weet het, Eric Ambler’s boeken ademen vergane glorie. Aan de andere kant, in de jaren 30 al wist hij een gevoelige thrillersnaar te raken. Zijn “Dodelijk gevaar” is natuurlijk enigszins gedateerd, maar op de keper beschouwd is er weinig tot niks mis met het verhaal. Wat let me om hem dus ook het bijpassende krediet te geven. Voor zijn “Uncommon danger” krijgt Eric Ambler van mij een 8 in de schoot geworpen. Ik ga niet zo ver dat ik nu met voorrang aan al zijn andere boeken ga beginnen, maar een volgende Ambler op zijn tijd, dat moet kunnen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten