dinsdag 10 februari 2015

Weblogbrief 10.19, 10 februari 2015

Weblogbrief 10.19, 10 februari 2015

“Queridos hermanos y paganos”, beminde gelovigen en heidenen, daar zitten we dan, nog even van elkaar gescheiden, maar vanaf morgenavond verenigd, als jullie tenminste in Maastricht zijn. Woensdagmiddag, morgen dus, land ik om 5 uur in Düsseldorf, waar Trudie staat te smachten, in ieder geval te wachten, om mij en mijn hebben en houwen naar Mokum-Zuid en Parijs-Noord af te voeren.
Op de donderdagmorgen ga ik in alle vroegte kennismaken met de man die mijn nieuwe meterkast geïnstalleerd en onder stroom heeft gezet. Dan meldt zich ook een Volta-heer of (-dame, waarom niet?) om mijn boiler te repareren en niemand minder dan Chinese Peixia komt de pótsvrow spelen. ’s Middags word ik verondersteld naar mijn computerzaak te gaan om mijn extra harde schijf te laten keuren, is Karl de tandarts hopelijk voornemens om mijn losse tand vast te plakken en om 5 uur schuif ik aan bij Ton & Marion voor hutspot met een kuiltje jus. Dezelfde middag ben ik hopelijk ook nog onderweg naar mijn warme bakker op Plein 1992, slager Dresen, gehaktballenman Huijdts en viszaak Emons, en wie weet, doe ik ook nog een of twee supermarkten. Wat ik donderdag niet gedaan krijg, is vrijdagochtend aan de beurt. En voor wie het graag weten wil, dezelfde vrijdagmiddag om een uur of 5 sta ik in café de Poort, alsof ik daar niet weggeweest ben. Het pad van een “abuelo” in ruste gaat niet (altijd) over rozen.

Als ik in de bus naar de universiteit zit, kijk ik altijd om me heen om een alineaatje tekst te bemachtigen. Afgelopen woensdag kwam een vrouw tegenover me zitten met een boodschappentas van Nescafé. Voor alle zekerheid stond er bij dat de koffie van Nescafé een “dolce gusto” had. Ik maar denken dat je het spul ’s ochtends vooral opslurpt om de nacht af te spoelen. Daar zit ik faliekant naast; “el café puede serun viaje”. Koffie drinken is of je op reis gaat. Die heb ik onthouden. Op mijn reis morgen, met al dat wachten op het vliegveld hier, het in een te krappe stoel hangen van Gran Canaria naar Düsseldorf en in Trudie’s mini-autootje naar Maastricht, moet ik niet vergeten om de nodige koffie tot me te nemen. Anders kom ik geestelijk nooit aan op de WaldeckPieringestraat.

Terug naar woensdagavond, vrienden. Natuurlijk liet ik ook de laatste van de drie voorrondes van de murga-wedstrijd niet schieten. Om klokslag half 9 zat ik op Santa Catalina en wat was het weer druk. Vorig jaar hadden we dat ook, dat het op de laatste van de drie avonden van de voorrondes het drukste was. Het zal misschien te maken hebben met de uitslag, om een uur of 2 ’s nachts, wie uitverkoren wordt om zaterdagavond in de finale te mogen aantreden.
Ik heb me woensdagavond alweer beperkt tot vier groepen: Los Silensiosos uit Aldea, goed voor 54 man, Los Chacho Tu met zijn tachtigen, Los Nietos de Sary Mánche met 73 Teldenaren en de eerste damesgroep van de avond, Las Traviesas, goed voor nog eens 50 keer meedoen.
De laatste drie van de avond heb ik vanuit mijn bed mogen bewonderen, voor zo ver ik niet al onder zeil was. Aardig: op de terugweg naar mijn flat hadden een paar andere “bijstanders” het over “los 40 ladrones de Ali Baba y más”. En voor de derde keer had ik wel gezoem in mijn oren van de luide muziek, toen ik ze en de rest van mijn lijf te ruste legde. Een TTS, temporary threshold shift, tijdelijke gehoor vermindering, is geloof ik het adequate woord. En nou komt het: om 2 uur werd ik wakker, toen Pepe Martín onder het nodige gejuich en geschreeuw aankondigde wie in de finale zaterdag zat. Ik controleerde het donderdagmorgen bij de man van het toeristenbureau die de honneurs waarneemt op Las Canteras. Hier zijn ze, de negen finalisten in de volgorde zoals ze hem zaterdag van jetje zullen geven:
- Los Twitty’s
- Las Golisniosas
- Los Nietos De Sary Mánche
- Los Legañosos
- Los Chimosos
- Las CrazyTrotas
- Los Serenquenquenes
- Los Trabasones
- Los Chancletas
Van de negen murgas zijn er zeven een mannenaangelegenheid en twee bestaan uit vrouwen.Vorig jaar was dat acht en een, de dames gaan erop vooruit. Verderop in mijn brief, als ik de complete murga-finale achter mijn kiezen heb en het zondagmorgen is, ga ik jullie vertellen wie een, twee en drie geworden zijn.

De reden dat ik op de donderdagmorgen de straat op ging, was om een sleutel van Cristina te kopiëren. He is de sleutel van de buitenbinnendeur op de zesde etage van het oude faculteitsgebouw. Bij Don Tacón (van de hakkenbar) werd me een ijzergeslepen kopietje overhandigd voor € 1.10, een euro tien. Dat zou in Maastricht een stuk duurder zijn, denk ik er dan bij. (De benzine, loodvrij 95, is doet deze week bij de Disa 92 cent.)

Meziek! Ik denk, zonder dat ik er gedegen onderzoek naar gedaan heb, dat de populariteit van de Maastrichtse carnavalsliedjes in de jaren 50 een beetje te vergelijken is met die van de Amsterdamse hits uit de Jordaan, uit dezelfde periode. Intussen hoef ik jullie niet meer uit te leggen hoe “Mijn wieggie was een stijfselkissie” en later “Amsterdam huilt” meegezongen moeten worden. Om Tonnie (van Piet) een plezier te doen noem ik hier ook “Aan de Amsterdamse grachten” van Tante Leen, terwijl ik zelf, voor zover ik überhaupt iets met Tante Leen heb, de voorkeur geef aan “Oh Johnny”.
Boven alles gaat, als het om Jordanese muziek gaat, uiteraard niemand minder dan Johnny Jordaan. Ik heb zijn muziek op mijn oude dag nog altijd heel hoog zitten. Hier is mijn top 15 van de man, alfabetisch:
01.Aan de voet van de mooie Wester>BR> 02.Bedankt lieve mensen
03.Bij ons in de Jordaan (met fluitje)
04.De afgekeurde woning
05.De parel van de Jordaan
06.Een pikketanussie
07.Geef mij maar Amsterdam (van Epidemiologie)
08.Het carillon
09.Ik heb maling aan de buren
10.Ik heb mooie bloemen
11.Jordaanwals (mijn favoriet)
12.Lach als je die wagen ziet staan
13.Omdat ik zoveel van je hou
14.Op de oude Lindengracht
15.Pruimenpap
Nou gaan jullie me vertellen: ik mis dit nummer en waarom heb je dat liedje er niet bijstaan. Welnu, een mens moet op zijn tijd kiezen en dit is, na ampel overwegen, mijn favoriet lijstje. Alleen “Oh Sabberajosidee”, of hoe het heet, ontbreekt, maar dat ga ik nog eens een keer toevoegen, vrees ik. Ik heb het niet op mijn computer staan, behalve dan een heel klein stukje op een nummer met van alles wat, dus houd nog even van mij te goed.
Overigens, op geen enkele nummer hoor ik Johnny Jordaan een ode brengen aan de trekzak (bijv. die van Johnny Meijer). Wel heeft hij iets met het carillon (althans van de Westerkerk) en nog meer het pierement, het (draai-)orgel. “Johnny Jordaan, al is ‘t ‘nen Hollender, iech vin tot dee mèt de carnevalgedrejd maag weure”.

Ander onderwerp: in mijn stukje straat is weer van alles te doen. Ik vertelde jullie al dat geurwinkel Topaz in de steigers staat, met een groen net ervoor. Sinds afgelopen maandag lopen daar nu nog maar een paar mensen te banjeren, bepaald niet aanhoudend, twee met een rode en ik heb ook iemand met iets geels op zijn kop gezien. Ze nemen ministukjes gele muur weg en her en der brengen ze er een flinke laag plamuursel op aan. Intussen is er op de gevel reclame te over! Naast een embleem van Bibiano is hangt nu ook eentje van Jusamar: “servicios y contratos”. Eronder staat, in ongeveer dezelfde grootte: “construcciones, reformas, fachadas y mantenimientos”. Nou willen jullie natuurlijk weten wat “fachadas” is. Volgens mijn woordenboek zijn dat puien, voorgevels en dat had ik natuurlijk al kunnen weten: het Hollandse façades. Dat het opknappen van de buitenmuur, zeker als er ook nog geschilderd gaat worden, meer dan een paar weken gaat duren, wordt met de dag zekerder. (Nagekomen bericht: afgelopen vrijdag zag ik er helemaal niemand. Zijn de plamuurders en schilders leden van murgas die de finale gehaald hebben? Dan is het terecht stilte voor de storm.)
Terug naar mijn straat. Op nummertje 19, één hoog, staat een van de twee flats zeg maar permanent leeg. De eigenaar is een jongeman die kennelijk goed in de slappe was zit en alleen bij heel bijzondere gelegenheden van het pand gebruikt maakt. Ik heb hem ruim een jaar terug eens met oudejaarsavond een heel regiment vrienden en vriendinnen van drank en spijs zien voorzien. Op nieuwjaarsdag zag ik hem toen ook aan de koffie met een vriendin, met kindje, maar daarna was het weer afgelopen. Tot nu: ik zag hem zo maar met een vriend binnen in de kamer zitten, met buiten op het balkon een groene lamp. De dag erop waren ze alle twee weer foetsie. Het heeft iets van een mysterie.
Ook op Luis Morote 17 is de nodige bedrijvigheid, op het dak wel te verstaan. Daar was de voorkant van de bovenste etage tot voor kort één grote plantenbak, maar die tijd is geweest. It is time for a change! Een mannetje of twee, drie is daar de zaak aan het dichtmaken. Ik zie diverse raamlijsten verschijnen en er wordt, ietsje meer naar binnen, zelfs aan een deur getimmerd. Helaas, ook hier gaat het werk bepaald niet van een leien dakje. Wie iets goed wil doen, heeft daar zijn tijd voor nodig.
Last but not least, ik vertelde jullie eerder met gepaste trots dat er in de stad, ook in mijn straat een aantal kerstbomen isopgetuigd, of is het opgetogen. Per stuk bestaat zo’n gevaarte, twee meter hoog, uit zo’n honderd rode kerststerren in een aantal horizontale rijen, die naar boven toe iets smaller worden. Ik begrijp best dat men met het weer weghalen van de kerststerren gewacht heeft tot na Driekoningen. Echter, het is intussen bijna carnaval en ze staan er nog steeds. Een kerstster heet in het Spaans een “flor de Pascua”, paasbloem. Ze willen de gevaartes toch niet tot aan Pasen laten staan. Opgemieterd ermee!

En dan ga ik nu naar de vrijdag. De ochtend stelde, althans om jullie over te vertellen, weinig voor. Ik deed enkele boodschappen en haalde een colbertje uit de stomerij. Eten deed ik niet, want om half 3 was ik door de afdeling van Lluis uitgenodigd in restaurant “El conejo alegre”, het vrolijke konijn.Het uitje van de afdeling! We hadden er een jaartje of drie terug ook al eens gegeten.
Zoals steeds bij bijeenkomsten was ik de eerste, om even voor half 3. Daarvóór had ik zelfs nog vijf minuten op een bankje vlakbij gezeten om het niet te gek te maken. Keurig om half 3 kwamen Almudena en Marta aanzetten. Met zijn drieën namen we buiten op het terras plaats voor een eerste drankje. Ik heb hier eens verteld dat ik vind dat Almudena te weinig op het werk is, haar bezigheden ietsje te veel binnenshuis heeft. Op het terras vertelde ze me doodleuk dat ze haar man onlangs de deur had uitgedaan. N.B., haar tweede kind is nog geen jaar oud. Haar verhaal dat hij bij nader inzien niet meer dan een klaploper was, die te lui was om te werken, kon ik echter wel volgen. Ik heb ze eens bij de Daily Price gezien en toen dacht ik al voorzichtig: dat zou die van mij niet zijn! Nu was het kennelijk zo ver dat hij vriendelijk, doch dringend verzocht was om op te hoepelen. Gelukkig was de gemeenschappelijke woning van haar, dus daar was geen probleem. Almudena’s familie woont in de “peninsula”, dus nu is ze hier moeder alleen met twee hele kleintjes. Niettemin: als je partner je echt de keel uit gaat komen, kun je maar het beste van hem of haar scheiden. Almudena, alaaf!
Om even voor 3 kwam de rest van de afdeling aangemarcheerd: Lluis, Jacqueline, Itandehui (zeg maar Dehui), Raquel, Mariela en even later ook Cristina. Terzijde, Raquel was voor mij een nieuweling; ze werkt als assistente mee aan de nieuwe Mediterrane dieetstudie. De afwezigen waren Elena, Jorge en Patricia; Patricia was afwezig, omdat ze al wekenlang een zeer akelige griep onder de leden heeft. Ik sprak haar op het werk even, afgelopen woensdag, en toen zag ze er echt uit als een lijk. Vlak daarop was ze trouwens weer huiswaarts vertrokken. Ik vroeg Lluis nog naar Adriana die inhet kader van de crisis afscheid van de groep heeft moeten nemen, maar erg veel wijzer werd ik niet van hem. Ze neemt kennelijk zelfs een telefoontje van hem niet meer aan.
Bij “El gallo feliz”, de gelukkige haan, heb ik al verscheidenen keren kip gegeten, bij “El cerdo que rie”, het lachende varken, staat voor mij varken op het menu en bij “El novillo precoz”, de vroegrijpe jonge stier, maar die zaak uit Uruguay hoort niet bij de keten, mag ik graag een stuk mannelijke koe proberen. Dus wist ik al van tevoren dat ik bij “El conejo alegre” het konijn zou nemen, om zijn Canarisch klaargemaakt. Wat schetst mijn verbazing dat konijn niet op de kaart stond. Ik heb er natuurlijk, wel op een komische manier, over geklaagd bij de bazen van de zaak. Wisten jullie al dat Vanessa, de vrouw van Lluis, intussen huisarts, een volle nicht is van de eigenares, Isodora. Desgevraagd vertelde Lluis me dat hij haarvoor het eerst niet op de universiteit is tegengekomen, maar in “El conejoalegre”.
Het werd vrijdagmiddag wat je noemt een gezellige bedoeling. De drank vloeide rijkelijk, zodanig dat ik me op het einde serieus afvroeg of Lluis en sommige anderen nog wel in hun auto mochten stappen. Eerst waren er vooral stukjes haring in de azijn en iets wat lijkt op heel veel bitterballen van allerlei soort plus toast en knoflookbrood. Daarna kwamen enkele “sombrero’s” op de tafel, grote naar boven toelopende gevallen, van onderen verhit, waarop wij verondersteld werden ons vlees, stukjes magere “solemillo” (biefstuk) en varkensvlees met een vetrandje (van zwarte varkentjes), tegen aan te plakken. Voor nitwits als ik zaten er ook een aantal minispijkertjes op de hoeden. Het vlees werd dan vrij snel gegrild en we konden het eten met vijf sausjes die op tafel stonden. Als een bakje vlees of een bakje saus bijna leeg was, werd het prompt aangevuld. Er werden in overmaat ook Franse frietjes bij geserveerd. Mij viel in dat ik die “sombrero” destijds ook gehad heb in “El conejo alegre”, maar lekker blijft het. Daarna kwam er voor mij nog een chocoladepuddinkje en als uitsmijter koffie met sterke drank ernaast.
Ik ga hier de diverse vrolijke en spannende verhalen tijdens het eten niet herhalen, maar maak een uitzondering. Weten jullie wie “El pequeño Nicolas” is? Ik had zijn naam al een paar keer gehoord bij de voorrondes van de murgas; iedereen behalve ik begon dan te gniffelen. Het blijkt een jongeman te zijn die zich steeds op de voorgrond weet te werken, als er iets belangrijks in Spanje gebeurt en dat op de TV wordt uitgezonden. Een minister houdt een toespraak, de koning knipt een lint door, de burgemeester van Madrid spoedt zich naar een demonstratie en wie staat zo ongeveer naast hem: “El pequeño Nicolas”. Hij weet zich met allerlei trucs steeds opnieuw in de kijker te zetten. Onze Sinterklaas, die over de daken trippeltrappelt met zijn schimmel, is er niks bij.
Om ongeveer 6 uur werd er voor de deur van “El conejo alegre” nog wat afgezoend en toen mocht ik geheel verzadigd terug naar mijn flat. Ik was blij dat ik even kon gaan liggen en daarna heb ik mijn (eerste) boek van deze brief uitgelezen.

’s Avonds om half 10 kon ik, als ik dat wilde, naar een nieuwe vreetpartij. Bij “El Rincón De Velasquez” ging kennis en amateurkok Juli de ketel aanmaken voor een gezelschap waar Noé prominent deel van uitmaakt. Ik was ook uitgenodigd, maar nog eens aanschuiven voor een “cena” op maar enkele uren van een copieuze “almuerzo” was me een beetje te veel van het goede. Ik had daarom eerder al braafjes afgezegd. Wel kon ik daarom met goed fatsoen naar parque de Santa Catalina, waar het gala was van de Gran Dama en de (volwassen) disfraces, Op weg erheen mocht ik nog eens constateren dat Terraza Bar Central, naast tabakszaak “La Esfinge”, inderdaad helemaal uit de glorie is. Er staan al maanden geen stoeltjes en tafeltjes meer en eerder heb ik gezien dat binnen, helemaal leeg, een cementmolen stond te draaien.
Het was heel druk op de open ruimte van het carnaval. Net op tijd kon ik mij achter de immense rijen stoelen beneden posteren voor een “avondje uit”. Eerst kregen we een achttal individuele disfraces te aanschouwen. Ze kwamen een voor een op met de volle muziek op de achtergrond om daar een dansje van enkeleminuten te maken. De meesten waren uitgedost op zijn “Ali Baba’s” of “Sherezade’s”, best aardig allemaal. Mijn persoonlijke voorkeur ging uit naar een zeer Arabische fietser die op het podium rondzeilde op de muziek van “Mustafa, Oh Mustafa”, kennen jullie dat nummer nog? (In de Sahara tussen de kamelen…, maar dan op zijn Spaans).
Na een korte “publicitario” kwamen vervolgens drie kandidaat Gran Damas achter elkaar op. Meer dan drie had men er kennelijk niet kunnen strikken om de heldin van de avond te worden. Echt gecharmeerd kon ik niet van ze raken, de dames van mijn leeftijd verkleed als kerstboom (paasboom). Daarna waren de groepen disfraces aan de beurt, een stuk of tien groepen. Die bestonden uit een mannetje en vooral vrouwtje tussen de 15 en de 75, om het eens royaal te zeggen. De eerste, 50 bijna alleen meisjes, eindigde met een mooie “selfie”, allemaal tegen elkaar aangeplakt voor een zogenaamd megamobieltje. Ook bij de groepen was het een en al Arabische en Indiase muziek dat de klok sloeg. Allah kwam in diverse muziekstukken voorbij; mag dat wel van Mohammed? Ik koos, met enige moeite, voor het gezelschap dat het podium vulde met het nummer “ChucuChucu” als achtergrondmuziek.
Als klapper op de vuurpijl trad daarna nog een zanggroep op, twee afgetrainde jongens en meisjes, die ik helemaal niks vond, maar voor wie het publiek echt uit zijn dak ging. Uit volle borst klonk het “Yo viveré” mee, dat ik van Gloria Gayner ken als “I will survive”. En ik was zo ongeveer de enige die niet meedeed, toen het viertal op het einde de Spaanse variant van “Those were the days, my friend” van Mary Hopkin inzette, “Que tiempo tan feliz”. Ik neem maar aan dat ze daarmee heel hoog in de hitparade stonden.
Ten slotte kwamen alle deelnemers, individueel en groepen, plus de kandidaat Gran Damas, tegelijk op het “escenario”. Bomvol was het nu ook daar. Deze jongen besloot echter om de uitslagen niet ter plekke af te wachten. Verderop op het plein kreeg ik net nog mee dat bijde individuele disfraces mijn fietsende Mustafa niet tot winnaar was uitgeroepen, maar een als Indiase god verkleed persoon. Thuis gekomen om half 1 kroop ik direct mijn bed in.

Afgelopen zaterdagmiddag dacht ik: zo’n reflecterend geel hesje met carnaval, dat zou me wel passen bij mijn hoed en schmink. In het Spaans heet zo iets een “chaleco reflectante”. Van Trudie begrijp ik dat je het verplicht in de kofferbak van je auto moet hebben met een gevarendriehoek, voor als je op de snelweg met pech langs de kant komt te staan.
Ik heb er mijn woordenboek nog eens bijgehaald: er blijkt uiteraard dat er veel meer ”chalecos” zijn. Een “chaleco antibalas” is een kogelvrij vest, een “chaleco de fuerza” een dwangbuis en een “chaleco salvavivas” een reddingsvest, zwemvest. Meer algemeen staat het woord “chaleco”, denk ik, voor een vest zonder mouwen, een “spencer” om het eens op zijn Engels te zeggen.

De zaterdagavond was natuurlijk voor de murgas. Het terrein gaat om een uur of 5, half 6 open en dat is mij echt te vroeg. Ik kwam aanzetten om even over 7, een uur te vroeg, en kon nog een mooie staanplaats bemachtigen aan de (vanaf het podium gezien) rechte zijkant, vlakbij de doventolk en het TV-beeld in het paarse paleis. Je moet er iets voor over hebben!
Om klokslag 8 uur kwam humorist en presentator Daniel Calero naar de microfoon om ons een vrolijke avond en nacht te wensen. Eerst werden de Nietos de Kika uit Arucas verondersteld ons op te warmen. Dat is een groep oude zeuren, min of meer het equivalent van “De Zaate Hermenie” van John Hoenen, die in Maastricht destijds de boel al in de jaren 60 aan de gang kreeg. Rocky Courtens, die mij de muziek van Johnny Jordaan bezorgd heeft, waarvoor mijn oprechte dank, speelde in die harmonie tuba.
Daarna begon de echte finale van de negen “lámparas magicas”, om ongeveer kwart voor 9. Alle negen murgas kregen precies een half uur om ons bezig te houden, ons een carnavalsgevoel te bezorgen. Moet ik ze een voor een de revue laten passeren? Als ik het al; zou willen, lukt me dat niet echt, omdat – ik kan het ook niet helpen – ik na vier en een halve murga zo moe aan mijn benen was dat ik het voor gezien hield. Op een bankje verderop op Santa Catalina overdacht ik mijn zonde, maar besloot om me niet opnieuw in het feestgedruis te storten. Het was intussen wel al over 12 uur.
Hier is mijn indruk van de eerste 4½ deelnemer. Nummertje 1, Los Twitty’s, was best aardig, maar zag ik niet als kanshebber voor een medaille. De tweede murga, Las Goliosniosas, viel mij zwaar tegen. Ik zei het jullie al eerder: scoren bij de murgas is een herenbezigheid. Toen kwam nummertje 3: Los Nietos de Sary Mánche, die ik echt uit de kunst vond. Met zo’n club mannen zou ik best op stap willen met carnaval, een en al charme en vrolijkheid. De vierde murga, Los Legañosos, was m.i. ietsje minder carnavalesk, maar als het op kritiseren aankwam nog beter. Hun stuk over de bootvluchtelingen en arme sloebers uit Afrika die hun heil op de Canarische eilanden zochten, was op en top. “Todos somos iguales” stond op een groot spandoek dat ze op het einde lieten zien en op het plein, zo’n 7000 toeschouwers (volgens de politie iets minder),was het toen muisje stil. Ik ben blij dat ik niet in de jury zat en daarmee tussen murga 3 en 4 hoefde te kiezen. De vijfde deelnemer, nieuwlichter Los Chimosos, had ik eerder al eens een positieve beoordeling gegeven en het was nu vooral meer van hetzelfde.
Vanuit mijn bed dacht ik de overige vier: Las Crazy Trotas, Los Serenquenquenes, Los Trabasones en Los Chancletos, prima te kunnen volgen, maar begenadigd slaper als ik ben, dat was helaas niet zo. Ik vermoed dat de Crazy Trotas me al de das om deden. Om half 5 schrok ik even en toen was het al stil op het plein. In mijn straat stal een eenzame zanger de show.
Dus mocht ik op de zondag de definitieve uitslag op de boulevard vernemen. En op de maandag kon ik het nog eens uitgebreid nalezen in de kranten. De dames hebben het inderdaad wederom niet gemaakt. En ik heb geluk gehad met mijn eerste herenmurgas: als winnaar kwamen Los Nietos de Sary Mánche uit de bus met Los Legañosos waren een goede tweede. De bronzen medaille ging dit jaar naar Los Serenquenquenes. Daarmee was wel ook een andere mijlpaal gezet: alle top drie murgas waren niet van LasPalmas, maar uit de Gran Canaria regio: respectievelijk van Telde, Ingenio en Aguïmes.De Limburger van de eilanden, Canarias7, opende maandag met:“Los Sary Mánchestocan las nubes”.

Zondagen zijn rustdagen en niet alleen voor de Here Here. Ik kom voor deze brief niet veel verder dan een slagzin van Mapfre die ik op de Ripoche hier vond: “Paque la funeraria de una sola vez”. Ik wist eerlijk gezegd niet dat je de kosten van een begrafenis ook in termijnen kon voldoen.
En allee, ik ben ’s avonds nog twee uurtjes gaan kijken naar de “comparsas”, verklede dansgroepen, die toen het Parque de Santa Catalina onveilig mochten maken. Met name Lorena had me op het hart gedrukt dat ik daar ook eens heen moest. Wat zal ik ervan zeggen? De dame die de presentatie deed, journaliste Carolina Pérez, was helemaal mijn type. Daarbij zag ik de eerste vier “comparsas”, (vooral) 20 à 30 dames, hun dansjes deden met bijpassende muziek, steeds gedurende twintig minuten. Tussendoor was er ook nu weer het “en breves momentescontinuará el espectaculo”.
Veel variatie tussen de groepen kon ik eerlijk gezegd niet gewaar worden. Het waren alle keren leden van dansscholen van het eiland die reclame voor zichzelf en hun school moesten maken, met de rest van de familie in de zaal, ik bedoel: op het plein. Zonder uitzondering was het thema Midden-Oosten schonen gekozen, best aardig allemaal, maar geef mij maar wat vettiger vertier met carnaval. Van de vier vond ik de derde, uit Aguïmes, nog het meest afwijkend en daarmee rijp voor een vetleren medaille.
Na de vierde, toen ik huiswaarts keerde, kwamen nog een stuk of vier het podium op. Ik herinner me vaag dat ik van het geboenker nog een keer wakker geworden ben. En ook had ik et geluk om de winnaar wel mogen aanschouwen. Inderdaad, mijn comparsas uit Aguïmes.

Ik ben bijna bij het gaatje van deze brief. Zal ik op de valreep toch maar afsluiten met Maastrichtse, of in ieder geval Limburgse carnavalsmuziek? Dan kies ik eens vooreen album van het duo Jean Kraft en Jaap Menten, twee prominente “Mestreechse monekaspäölders” van vroeger, met zestien instrumentale nummers die me als apotheose wel geschikt lijken. Limburgse souvenirs heet hun plaat en “hei koume ze”:
01.Limburgs volksleed
02.Als de sterredaobovestraole
03.Ich kin ’n aordigmaedje
04.Limburg allein, ’t Huiske, Zefke Mols
05,Gluck auf
06.Ich haj van Limburg
07.Mestreech is neet breid
08.Van Eijsde tot de Mokerhei
09.Mestreechs volksleed
10.Die bis mie maedje
11.Och was ich maar
12.Tant Neske
13.Loeënde klokke
14. Wie sjoonoos Limburg is
15.Kirchraotje medsjes, ’t Sjoenste op de welt, Doe erme pappa, Geleen waggelt
16.Tralalala, De zaate hermenie, D’r lange Jan, De beste sjot
Limburgse souvenirs, dat is echt muziek voor in de “carnevalskaffee”. Je kunt als je wilt, er een potje bij gaan staan zingen (Loeënde klokke, van Limburg mie land) (Wie sjoon oos Limburg is, dat wet toch geine) (De zaate hermenie, die trek altied mer weijer ouch al kinne ze neet mie). Als je jong van geest bent, is dansen ook een optie, om het eens op zijn Huillands te zeggen. Verwaterde kerels als ondergetekende staan aan de “toog” met de trekzakmuziek op de achtergrond en zitten zo maar midden in een goed gesprek met een pot bier erbij.

Op de maandag mocht ik voor het eerst nog het borstbeeld van Sinda Saavedra bewonderen dat onlangs is neergezet bij de bank van flatgebouw “Aguas verdes” aan de boulevard, aan de Plaza de la artista Plinito de Oro. De compositor van o.a. de meezinger Himno Del Carnaval - dat zou nog eens een nummer voor onze Fabricio zijn - is geboren in 1949 en gestorven in 2005. Echt oud, 65-66, is de man dus niet geworden; ik heb hem al een paar jaar overleefd. Onder zijn kop in brons (of iets dergelijks) heeft men een hele vracht muziekpapier gedeponeerd. Heeft de man, naar wie al een stukje straat van Las Canteras in een uithoek was vernoemd, eindelijk ook zijn standbeeld.Wisten jullie trouwens dat de boulevard in zijn huidige vorm volgens een plakkaat van het jaar 1981 is? Zo leer je steeds weer bij, als je erover heen loopt.

En dan was hem dan, mijn laatste brief aan jullie voordat ik morgen naar Maastricht afreis om mij aldaar met Trudie en anderen in het feestgedruis te storten. Ik mis hier de komende anderhalve week o.a. het “gala de la reina” (13 februari), de “gran cabalgata” (14 februari), het “gala drag queen” (20 februari) en de “entierro de la sardina” (21 februari). Hopelijk krijg ik daarvoor in Maastricht enige compensatie. Op zondag 22 februari kom of ga ik weer terug naar Las Palmas en ga jullie nog eens van een brief of 11 voorzien, want de dertig wil ik ook deze winter volmaken. Tot kijk, hasta luego, “en wee wèt, koume veer us nog hei of daotege”, PaulK.

BOEKBIJLAGE

Laat ik beginnen met een verzuchting. Waarom gaan mijn boeken steeds vergezeld van weet ik hoeveel aanprijzingen? Ongeveer uit iedere recht hebbende krant pikt de uitgever wel een paar woordjes om zijn waar aan de man te brengen. En daarmee houdt het niet op; er zijn nog andere misselijkmakende aanduidingen. Kan iemand mij uitleggen waarom aan het woord thriller in Nederlandse detectives vaak het woord “literaire” is toegevoegd? Is dat in de hoop dat kinderen het boek moge lezen voor hun eindexamenlijst? En wat voor zin heeft het om bij Engelstalige boeken en schrijvers steevast te spreken van “the number one bestseller”? Kan de goegemeente eens met die flauwekul ophouden, graag?

Dat gezegd hebbend - knoop het in je oren, uitgevers – mag ik naar mijn enige boek van zeg maar het uitgebreide weekend vóór carnaval, mijn alternatieve “goede week”. Ian Rankin hoort intussen bij de thrillerschrijvers van wie ik alles wil weten. Zijn allerlaatste (of is het zijn voorlaatste) uit 2013 heet “Saints of the shadow bible”. Het speelt uiteraard (vooral) in Edinburgh en hier is mijn bespreking. Maar voordat ik dat doe, meld ik dat Malcolm Fox van The Complaints eerder in ere is hersteld in een van Rankin’s laatste boeken. In dit boek gaat Rankin nog ietsje verder, speelt de man naast John Rebus en Siobhan Clarke een aimabele hoofdrol. Ik zie Rebus nog eens van het toneel verdwijnen, met Malcolm Fox, ex-alcoholist en geestiger dan ik dacht, als nieuwe ster aan het Schotse firmament.
John Rebus begon dertig jaar terug, in november 1982, als broekie detective bij de politie in Edinburgh. Hij werd ingedeeld bij het groepje rechercheurs met de bijnaam “Saints of the shadow bible” in Summerhill, en daar ging het er behoorlijk ruw aan toe. De baas van het team was Stefan Gilmour en de andere detectives waren George “Dod” Blantyre, Eamonn “Porkbelly” Paterson, Frazer Spence en Billy Saunders. Hun motto was simpel: de boeven moeten van de straat en wij zijn er om ze ervandaan te halen. Er gebeurden daarmee op het politiebureau dingen die het daglicht niet konden velen. Er vielen zelfs doden bij. Teamleider Stefan Gilmour werd verplicht om de politie te verlaten.
We gaan naar het heden. Siobhan Clarke en John Rebus worden opgeroepen bij een auto-ongeluk. De enige (?) passagier is Jessica Traynor, studente en dochter van Owen Traynor, een botte en schatrijke man. Ze wordt naar het ziekenhuis afgevoerd. Haar vriendin en flatgenote heet Alice Bell, wiens oom is een echte boef is, Rory Bell. Het vriendje van Alice is Forbes McCuskey. Hij blijkt degene te zijn die sommige studenten van drugs voorziet, terwijl N.B. zijn vader de Schotse minister van Justitie is. Als vader McCuskey even verderop in het boek thuis dood (vermoord?) wordt aangetroffen, gaat het verhaal rollen. Er vallen meer doden en zowel Siobhan Clarke als de al genoemde Malcolm Fox krijgen een onderzoek toegeworpen, met John Rebus als voormalig lid van de “Saints of the shadow bible” in de bijrol. Op de achtergrond speelt de kwestie of Schotland wel deel moet blijven uitmaken van het United Kingdom.
Ik ben een ware fan van het taalgebruik van John Rebus en Siobhan (“Shiv”) Clarke. Hier zijn weer enkele uitspaken om mijn gelijk te bewijzen (maar het boek staat er vol mee): “Page would have kittens” (Shiv: Page krijgt de kriebels), “Can I toss another tiny grenade into your foxhole? ” (John heeft een idee), “Want me to bring anything for them – an ear trumpet or a bag of pan drops?” (John over hoogbejaarden),“Apparently a lot ofthem went walkies afterthe Falkland War” (Shiv over wapens), “At some point in the story the gun stops being a character“ (Shiv: idem).
Is alles hiervoor vooral bedoeld om mijn oordeel over “Saints of the shadow bible” van Ian Rankin uit te stellen?Hier is mijn oordeel. Natuurlijk, Rankin’s stijl van schrijven is en blijft bijzonder, ook in dit boek. Echter, het is niet anders, niet alles aan dit boek bevalt me. Het begin al: waarom zouden twee topdetectives, eentje zelfs best hoog in rang (Shiobhan Clarke), een kijkje gaan nemen bij een auto die tegen een boom is gebotst, waarna de jonge bestuurder naar het ziekenhuis wordt afgevoerd? Ook verderop in het boek kom ik verscheidene eindjes tegen die misschien niet los zijn, maar toch minstens een beetje met de haren erbij gesleept. Kort gezegd, “Saints of the shadow bible” is best te doen, maar Ian Rankin heeft me wel eens voor grotere verrassingen geplaatst. In een cijfer uitgedrukt, kom ik voor dit verhaal niet verder dan een 7+ als recensiecijfer.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten