maandag 19 februari 2018

Weblogbrief 13.16, 19 februari 2018

Weblogbrief 13.16, 19 februari 2018

Querid@as amig@s y familia, hier ben ik weer, deze keer met een brief die van Las Palmas naar Maastricht gaat en dan weer terug.

Ik kom allereerst nog even terug op de korte periode vóórdat ik hier op het vliegveld beland en van daaruit afreis naar de Waldeck Pyrmontstraat. Cristina leert me op de afdeling een nieuw woord, in ieder geval eentje dat ik niet (meer) ken: chiringuito. Dat is een stalletje, snackbarretje voor je bier. Hier in Las Palmas zijn ze meestal groen, de kleur van het regionale bier Tropical (en Bandido). Er wordt me, ook door Lluis, een zalige carnaval toegewenst en daarna ben ik helemaal op mezelf aangewezen.
Harry heeft deel 2 voor me over Van Morrison in zijn jonge jaren, nu vooral met Them. Ik heb het misschien al eens eerder gemeld, maar topartiesten zijn nogal eens lastige schepsels. Dat geldt, begrijp ik tussen de regels door, ook voor Van the Man, met zijn – dan nog – woeste rode krullenkop. En toch, als ik bijv. “Mystic Eyes” weer eens tot me hoor komen, ben ik wel weer een beetje verkocht.

Van de universiteit zak ik zoals dat hoort, af naar het Castillo de la Luz, voor een forse hap in mijn boek, en daarna het bibliotheekje daar vlakbij. Om half 9 is Santa Catalina aan de beurt voor (eindelijk!) de eerste voorronde van de “murgas”. Op een redelijk gevuld Santa Catalina is presentator Dani Calero (aanhanger van UD Las Palmas) weer als vanouds, vanaf zijn eerste zinnen naar het publiek. Ik kijk op de maandagavond, om enigszins mee te krijgen waarom het te doen is, vier murgas af. Daarvan vind ik nummertje 3: “Los Trapasones” veruit het beste. Die murga komt m.i. zeker in de finale en wie weet, heb ik zelfs een van de winnaars van dit jaar al mogen bekijken.
Aardige zijstap: tot ongeveer kwart voor 10 speelt UD Las Palmas zijn thuiswedstrijd tegen Málaga, een zespuntenwedstrijd, omdat de verliezer van de twee het verder wel kan schudden, haast zeker zal gaan degraderen. Zegt Dani Calero vlak na het einde van de wedstrijd, vlak vóór de aankondiging van “Los Trapasones”: “En wie maakt in minuut 90 de 1-0, Halilovic van UD Las Palmas!” Er gaat luid gejuich op onder de vele aanwezigen op het plein. De stand onderaan is nu: Avalés 22, Levante 20, Deportivo 17, UD Las Palmas 17. Málaga 13. Er is nog hoop...
In Nederland gloort ook weer enige voetbalhoop, nu Ronald Koeman is aangesteld als bondscoach, t/m de WK van 2022. Heel goed vind ik hem niet als trainer, maar hij heeft wel een aantal palmares op zijn naam staan, die hem als trainer acceptabel maken. Ten opzichte van mensen als Guus Hiddink, Danny Blind en Fred Grim (en ook een beetje Dick Advocaat) zie ik hem als een verbetering, maar of hij redt wat onder Bert van Marwijk en Louis van Gaal al verloren is gegaan, is de vraag. Zoals we bij MVV al riepen in de jaren 50 en 60: “Nao väöre”!
De winnares kinderkoningin, Jennifer de Filippis (oorspronkelijk Italiaans) met haar creatie “Bella Durmiente”, schone slaapster, is inderdaad pas 6 jaar. Daar zat ik dus niet naast in mijn vorige brief.

Op de dinsdag kost mijn koffertje inpakken me nog geen half uur. Klaar om versleept te worden ziet het er prima uit. Wel heb er enige moeite mee om het totale gewicht op maximaal 10 kilo te houden.
Mijn lunch is een ‘ropa vieja”, restjes uit de ijskast, “aaid voel” zouden we in Maastricht zeggen. Speciaal voor vandaag heb ik nog een bodempje zuurvlees bewaard plus een half potje olijven. Daar doe ik mijn overgebleven hardgekookte eieren bij en warm het mengsel heel eventjes op. Met overgebleven bruin brood erbij ben ik helemaal het mannetje. Als toetje heb ik nog wat Philadelphia kaas met knäckebröd. Het gaat allemaal schoon op en mijn ijskast is op wat blikjes na nu helemaal leeg.
Daarna zit ik monter op mijn balkon met mijn vrij dunne boek (van Don Winslow), dat ik vandaag nog uit hoop te hebben. Zie verder beneden. 's Avonds maak ik wel een ommetje, maar als het begint te druppelen en ik ook nog gewaar word dat de eerste drie murgas van de dinsdag damesgroepen zijn – een klasse minder dan de heren, ik kan het ook niet helpen – besluit ik dapper om nog eens een film op te zetten. Ik kies voor “Tin Cup” met Kevin Kostner als een golfer die enigszins buiten de orde is. Hij is best aardig, de film ook.

Op woensdag maak ik de oeverloze rit van op tijd opstaan, koffie drinken, de Globalbus, wachten op het vliegveld, met Transavia naar Eindhoven, stadsbus 401 naar het station daar, met de trein naar Maastricht en de bitterkoude weg naar mijn huis. Van opstaan tot in de WPstraat heb ik het over zo'n 12 uur (terwijl de vliegtijd maar 4¼ uur is).
“s Avonds bel ik Trudie, die op weg is naar het station. Ik heb haar net misgelopen op mijn weg van het station naar huis. Ze blijkt bij de Lidl op weg naar het station door drie Marokkaanse jongens uitgebreid bekogeld te zijn met spekjes (van Jamin?) en steentjes (van de straat). In de trein doet ze zelfs aangifte bij de politie, zo grijpt het haar aan.

Op de donderdag zit ik in de morgen mijn post van de afgelopen maanden door te nemen. Daarna doe vooral boodschappen bij mijn visboer (Emons) en slager (Huydts). Terug in de “barak” blijkt Ton te zijn langs geweest met een royale portie “zoermoos mèt weurs”. Om 4 uur dien ik me bij hem & Marion aan met mijn slof sigaretten en twee gehaktballen.
Later vind ik het tijd voor een avondje televisie. Ik zie o.a. een mooie documentaire over het carnaval in Venlo: “Naor 't zuuje”. Ik kijk ook naar “Jinek”, maar blijf vinden dat Jeroen Pauw toch echt een klasse beter is.

Vrijdag vóór carnaval is al vele jaren mijn eerste carnavalsdag. 's Morgens krijg ik een app van Eva dat ze er op het einde van de middag aankomt en zal blijven tot maandag. “Hollender” Jan Willem is overgehaald – in de woorden van Eva: de kogel is door de kerk – om de kinderen toch ook een dag naar het donkere zuiden te dirigeren. Het drietal komt zaterdagmiddag en gaat zondag op het einde van de middag weer terug. (In Amsterdam is trouwens gewoon school op maandag.) Trudie komt vrijdag om 12 uur poolshoogte nemen en we spreken voor later die dag bij café de Poort af. Om 2 uur staat Peixia op de stoep om het huis een beurt te geven. En dan, om kwart voor 5, als ik ook nog eens Eva heb welkom geheten, ga ik “de stad” in voor oranje schmink en dan mijn eerste glas bier.
Het worden er best veel, in de Poort, de Tribunal en daarna nog even in cafés in het Jekerkwartier. Om 10 uur vinden Trudie en ik het welletjes en gaan over de “Hoeg Brögk” op huis aan. Ben ik toch weer op tijd voor “Jinek” op de tv, maar krijg niet alles meer mee. Om 12 uur – Eva is dan ook net weer thuis – zoek ik mijn bed op. De eerste vijf uur carnaval zitten erop.

Op de zaterdag zie ik mijn Lux & Dalí weer eens, die met Jan Willem komen aanzetten voor één dagje “zuiden”. Om vijf uur staan we met zijn allen in de Pieter, maar het Amsterdamse gezelschap, Eva uitgezonderd, heeft er niet echt zin in. Ze zijn snel weer vertrokken voor een eetbezoek aan de Chinees, terwijl ik met Pie Bartholomeus in het café achterblijf.
Met hem ga ik vervolgens naar de Poort, waar we op een kruk aan de bar gezeten een paar uur diverse herinneringen ophalen over onze tijd als studenten geneeskunde. Op de achtergrond laat Wim, de beste ober van Maastricht, de ene na de andere carnavalskraker passeren. Als Pie eindelijk naar elders gaat, heb ik eerst aangenaam gezelschap aan een mij onbekende dame naast me op een kruk. Dan komen Marc & Floor het café binnen, nog wel op zoek naar mij. Dat wordt hernieuwd een paar uur kletsen en drinken. Daarna, als zij naar de markt afzakken, probeer ik nog even de Tribunal, maar als het daar leegloopt, ga ik via het Jekerkwartier de Hoeg Brögk over en vandaar naar “mijn hutje”. De zaterdag is goed voor 5½ uur carnaval.

Er staan me op zondag de nodige carnavaluren te wachten. Eva, Jan Willem, Lux & Dalí zijn vanaf half twaalf op pad, eerst voor “de 11 sjeut en 't optrekke vaan 't mooswief” en daarna de optocht en weer terug naar het hoge noorden (behalve Eva). Ik sta om 10 voor half 3 in de Wieker Brögkstraat, helemaal in mijn eentje, en zie de optocht vanaf de wagen van de Keemeleers (het begin van de optocht zie ik maandag op TV Maastricht terug). Al snel daarna eindig ik in café The Duke. Het bier wordt er in plastic glazen geschonken – dat is niet helemaal wat ik bij carnaval in gedachte heb – maar de muziek van eigenaar Gabi, zelf achter de knoppen is bovenmatig goed. Het is een mix van carnavalsliedjes, vooral uit de jaren 50 en 60, en pop- en andere muziek. Ik hoor er “Hotel California” van Los Lobos en die plaat wil ik per se nog eens aan mijn collectie toevoegen. Ik heb van alles van Los Lobos, maar niet dus dat nummer. In The Duke heb ik veel lol, vooral met mensen die ik (nog) niet ken.
Na diverse uren The Duke ga ik op weg naar de Tribunal, maar kom halverwege Pie met dochter Julie tegen, die met John Hameleers in Forum hebben afgesproken. Ik ga met ze mee en loop in Forum zowaar ook mijn buurvrouw Jenny tegen het lijf. Dat wordt bijpraten over haar inaugurele praatje. Daarna staat de Pieter nog even op het programma, maar daar is het mij echt te druk; ik word haast fijngeknepen. Ik ben blij, als ik om zeg 11 uur de thuisreis mag aanvaarden. Als ik mijn gekijk naar “de groete cortège” meereken, kom ik uit op mijn volgende negen uur carnaval.

Op de maandag vertrekt Eva in alle vroegte en kan ik op mijn gemak naar het eerste stuk van de optocht kijken en daarna naar diverse stukken Veldeke kabberet 2018. Ik zie ook nog iets van “'t insjete” op de tv en begin net aan de uitzending over “de machseuvername” op zaterdagmiddag, als Tonnie en later ook Piet zich aandienen. Vooral Piet kost het immense moeite om een paar strepen op zijn gezicht te zetten en dus duurt het tot bijna 5 uur, voordat we de stoute carnavalsschoenen hebben aangetrokken. Intussen heb ik zo ongeveer de hele “machseuverdrach” met één oog kunnen bekijken en het moet gezegd: zowel burgemeester Annemarie Penn als oeretoeker René Persoon vallen mij tegen, helaas.
Bij Café Swaree van Kien staan, als we met zijn drieën binnenkomen, nog geen tien mensen in de zaak, en dan reken ik het personeel mee. “Es veer al mer de brögk euver zien” eindigt vervolgens in de Stadssleutel, “Le Clé”. Daarna worden het café Ottenheim en de Poort. Helaas, in de Poort is het alweer behelpen, te weinig mensen. Ik raak er in gesprek met een dikke man (mijn postuur) die zich als sneeuwwitje heeft verkleed. Op zijn borst prijkt een “#me too” embleem met daaronder een fotootje van de zeven dwergen. Hij bekent eerlijk dat hij (zij) ze alle zeven genomen heeft op één dag, aimabel.
Pas in de Tribunal houdt Piet echt stil, omdat het hem daar druk genoeg is, en mogen we gewoon aan de rondjes bier. Als P&T na een paar uur overmatige belangstelling voor hamburgers en saté in de Pieterstraat aan de dag leggen, haak ik af en blijf in het café tegenover het voormalige gerechtsgebouw c.q. gevangenis. Het wordt nog gezellig met kennissen van vroeger die nu in Monnikendam wonen (Jan van Bersch en co). De moeite waard om hier te vermelden vind ik ook twee lassers die diverse onderdelen van de Tribunal, onder meer een tap, onder handen nemen, omdat die niet stevig genoeg om zijn pootjes zou staan. De vonken vliegen ervan af.
Om half 10 taai ik af naar het Jekerkwartier, maar daar is het alweer zo barstensvol, met buiten ook nog eens een hele trits “karnevalskare” met oorverdovende muziek, dat ik het een beetje genoeg begin te vinden. Ik vecht me richting The Duke, maar ook daar is het een complete mensenzee voor de deur plus een “decibelle-kaar”. Dus “how iech de pin d'rin” en om 10 uur ben ik weer thuis. Laat ik deze dag noteren voor niet meer dan 4½ carnaval.

Dat zorgt er wel voor dat ik dinsdagmorgen monter en wel aan de koffie zit. Van een kater of iets wat daar op lijkt, is geen sprake. Ik kijk oude afleveringen van “Zondag met Lubach” af en werk deze brief bij, tot het Piet & Tonnie behaagt om mij gezelschap te komen houden. We werken een behoorlijke lunch weg, maar zonder “zoervleis”, omdat dat buiten hun tegenwoordige eetpatroon valt. Daarna wordt er een potje “gevreigeld”, o.a. over popmuziek. Piet haalt vervolgens zijn verzameling carnavalsplaten uit een schoenendoosje en ik krijg o.a. “In Mestreech, mèt vastelaovend” te horen, een verloren gegaan nummer van Thei Menten. Op mijn verzoek draait hij ook nog eens de Stramprooyse Esther Snijders met “Iech wel mèt diech danse”, best mooi.
Tonnie is (vrij) snel klaar met haar outfit voor carnavalsdinsdag. Piet daarentegen moet nog een paar strepen op zijn gezicht zetten en dus wordt het toch 5 uur, voordat we de Hoeg Brögk over kunnen om naar de Pieter te gaan. De zaak heeft alle ingrediënten van een reünie van het bejaardenhuis. Ik ken maar heel weinig mensen persoonlijk, maar het feest is er niet minder om. Daarna is Forum weer aan de beurt, deze keer met zowel John als Tinie Hameleers. (Zij maken me erop attent dat ik eens met Djoser naar Madagaskar op vakantie moet – een idee.) Piet & Tonnie gaan weer eten, maar ik tref ze later wel in de Tribunal, met Pie en Julie. Om ongeveer 9 uur zakken we weer af naar de Pieter, waar het nu bomvol is. Een uur later ben ik eindelijk zelf ook eens toe aan een hamburger in de open tent vlakbij de Pieter en dan besluit ik dat het genoeg is. Ik vind dat ik aan mijn uren carnaval 2018 er nog vijf mag toevoegen.
Om kwart voor 11 zit ik voor de buis en constateer enkele minuten later dat Piet & Tonnie het nu ook voor gezien hebben gehouden. Om 11 uur kijken we met zijn drieën naar “Jinek”. Politiek hoogtepunt van de week: Halbe Zijlstra is moeten aftreden, omdat hij in het verleden evidente onwaarheden over Poetin heeft verteld. Het gaat om wat hij (ten onrechte) in 2006 gehoord zou hebben, maar zelfs nog op een VVD-congres in 2016 heeft herhaald. Ik heb die Halbe Zijlstra altijd een foute politicus gevonden, dus doet zijn aftreden me eerlijk gezegd wel deugd.

Woensdag zit ik vanaf zeg 10 uur paraat voor (niet achter) mijn laptop en met koffie tot mijn gasten hun bed uit willen komen. Om 11 uur kies ik eieren voor mijn geld en ga solo naar Albert Heijn om tomaten, jonge kaas, extra eieren en ander ongerief te kopen. Ik vergeet brood en vuilniszakken in te slaan, dus heb ik donderdag ook nog iets te doen. Om 12 uur (het wordt kwart voor 1) komt Trudie eraan en om 1 uur, als Piet & Tonnie definitief boven water zijn, kan er uitgebreid geluncht en nagepraat worden.
Om 3 uur zit ik met Trudie in het Douwe Egberts koffiehuis tegenover het station, samen met Els Peters met wie ze eerder heeft afgesproken. Els is een Waldeck Pyrmontstraat kennis van mij uit vervlogen tijden, nog voordat ik in Amsterdam ben gaan studeren en wonen. Ruim vijftig jaar later kunnen Els en ik het nog steeds prima met elkaar vinden. Trudie kent haar van de eerste jaren op de middelbare school, tot Els afhaakte, omdat ze niet wou leren. Was ze niet slim genoeg of tegendraads t.o.v. haar al te strenge, uiterst conservatieve vader? Die had een bordje met “leraar Fransch” (met sch) aan de gevel van hun huis op WP 49 bevestigd en ook daarin zag Els niks. Het gaat, als ik het zo aanhoor, best goed met haar, die ook al weer 68 is. Wie weet, krijgt haar hernieuwde contact met Trudie een vervolg.
Om half 6 (het wordt 6 uur) rijdt Trudie me in haar rode autootje naar Marij. Als extra eter schuift daar zoon René van Marij aan, die nu toch definitief van Tanja gaat echtscheiden. Het gedoe eromheen geeft hem de nodige kopzorgen, terwijl hij vóór de zomer nog een groot werkstuk voor zijn studie moet maken. Trudie gaat hem een handje erbij helpen. Bij Marij krijgen we een passend voorgerecht, te weten een rolmops in de mayonaise, lekker. Daarna volgen zelf bereide frieten en “zoervleis op ze Mestreechs” met een gemengde sla, met ijs na, heel lekker. Als René weggaat (nachtdienst bij de Mosa), blijf ik met Marij en Trudie uitgebreid natafelen, Nog weer later op de avond heeft Trudie weinig zin meer om nog naar café de Pieter te verkasten, waar Piet vanaf 5 uur carnavalsplaatjes aan het draaien is. Ik geef toe en om half 11 zet ze me thuis in de Waldeck Pyrmontstraat af.
Ik kijk naar maar eens naar “Jinek” en daarna een stukje “De Wereld Draait Door”. Ruud Lubbers blijkt op 78-jarige leeftijd net te zijn overleden. Hij was de jongste minister die ik ken: al op zijn 32ste werd hij minister van Economische Zaken (in het kabinet den Uyl). Om half 1 zoek ik mijn bed op en vaag staat me bij dat Piet & Tonnie om 1 uur zijn thuisgekomen. Dat zal ik op de donderdag nog moeten checken.

Als ik donderdag om half 10 uit mijn bed stap, besef ik dat carnaval 2018 nu echt voorbij is. Hier is mijn optelling van de uren: 5+5½+9+4½+5+0=29 uur. Er zijn ongetwijfeld diverse jaren dat ik met carnaval meer uren “in de stad” ben geweest, maar ik doe het er maar voor. Bovendien heb ik nog wat uren carnaval in Las Palmas te gaan, a.s. zaterdag- en eventueel ook zondagavond. Als ik niet uitkijk, haal ik de veertig uren alsnog.

Muziek! Het nummer “Hotel California” in een Spaanse mix blijkt niet van Los Lobos te zijn, maar van de Gipsy Kings (heb ik zelf ontdekt door op YouTube “Hotel California” in te typen). Ze komen uit Zuid-Frankrijk, zijn leden van twee zigeunerfamilies (Reyes, Baliardo). Vanaf de jaren 80 maken de Gipsy Kings furore (eerder speelde vader José Reyes bij Manitas de Plata). Hun bekendste nummer is vermoed ik “Bandoléo”, in ieder geval met carnaval. Het nummer “Hotel California” van de Gipsy Kings is van de soundtrack van de film “The Big Lebowski” uit 1998 van de broers Joel & Ethan Coen, met in de hoofdrol “The Dude” Jeff Bridges.
Laat ik eens “The Very Best Of“ van de Gipsy Kings opzetten, hun verzamelCD uit 2005, want daarop vind ik “Hotel California” als laatste van twintig nummers terug:
01.Bandoléo
02.Volare (Nel blu di pinto di blu)
03.Baila me (favoriet van Yves)
04.Solo por ti (Aniwawa)
05.Vamos a bailar
06.A mi manera (Comme d'habitude)
07.Tu quieres volver
08.Bem, bem María
09.Soy
10.Moorea
11.Sin ella (Live)
12.Djobi, djoba
13.Hit mix '99
14.La quiero
15.Oh éh, oh éh
16.Pida me la
17.Petite Noya
18.Como ayer
19.Como siento yo
20.Hotel California (Spanish mix)
Ik ben niet veel op met zigeunermuziek, al is het bij de Gipsy Kings wel “pop flamenco” (ook wel als “rumba catalán” benoemd). Toch kan de overzichtsCD mij redelijk bekoren. Mijn uitschieters zijn wel een beetje atypisch. (Maar wie is de baas van deze weblog? Ikke en niemand anders.) Dus beken ik me hier, naast de bekende nummers, vooral tot “Vamos a bailar”, “Moorea”, “Petite Noya”, “Como ayer” en vanzelfsprekend “Hotel California” met zijn typisch Spaanse sausje.

De donderdag is verder een rustige dag. Aan het begin van de middag kijk ik naar de Olympische Spelen, de laatste drie ritten van de 10 km schaatsen – iets van de Spelen behoor ik toch live zien. De gedoodverfde winnaar Sven Kramer komt niet uit de verf, om me eens aan een woordspeling te bezondigen. De andere Nederlandse coryfee: Jorrit Bergsma, N.B. olympisch kampioen op de 10 km vier jaar terug, wordt tweede, maar wordt daarvoor nauwelijks gecomplimenteerd door de Nederlandse pers. (De gouden medaille gaat naar (de genaturaliseerde) Canadees Ted-Jan Bloemen.) Verder op de dag zie ik Sven Kramer, de man van de verkeerde wissel acht jaar terug op de Olympische Spelen, een keertje of tien uitleggen hoe hij al na een paar rondjes verkrampt in zijn linker been.
's Avonds krijgt een seks schandaal bij Oxfam in een aantal landen de nodige pers. Eerder heeft ene Linda Polman een boek geschreven over allerlei misstanden die haast onvermijdelijk optreden, als bekende hulpverleningsorganisaties liefst binnen 24 uur na het euvel een ramp- of crisisgebied invliegen. De titel van Linda Polman’s boek is ”De crisiskaravaan” en misschien moet ik dat maar eens gaan lezen.
Een eerder akkefietje van de huidige coach van Jorrit Bergsma, Jillert Adema, vier jaar terug coach bij de Fransen, komt door een publicatie in de Volkskrant vandaag ook royaal aan bod. De Nederlandse renners bij de groepsachtervolging is toen gevraagd om zich tegen de Fransen een beetje in te houden, omdat de Fransen anders hun sponsor zouden kwijtraken. De Nederlandse schaatsbond is destijds niet ingegaan “op het verzoek tot misleiding”, maar heeft de zaak toen afgedaan met een schriftelijke berisping aan Jillert Adema en niet meer.

Op vrijdagmorgen, als ik druk bezig ben met mijn was, mijn tas en andere ambras, komt Ton poolshoogte nemen. Ik vertel hem over mijn dagen in het café en hij hoort het gelaten aan. Marc is nu grieperig, weet Ton o.a. over hem te vertellen, maar de koorts is intussen geweken. Juulke, vandaag jarig, houdt morgen zijn feestje als kersverse eenjarige. Daarvoor zijn veel mensen uitgenodigd en “ama & ampa oet Mestreech” zullen zeker present zijn.
Als Ton weg is, ga ik naar Albert Heijn , o.a. om nou eens eindelijk mijn “drektuten”, vuilniszakken te kopen. Daarna heb ik net mijn spek en eieren op, als Peixia op binnenlaten staat. Mijn huis krijgt zijn tweede poetsbeurt. Om half 5 zwaai ik haar uit met de belofte dat, als ik vanaf 19 mei weer in Maastricht terug ben, ze zeker weer een appje van me krijgen zal om de draad op te pakken.
Dan ga ik gewapend met de meeste van mijn resterende eetwaren en mijn haarsnijmachine naar Trudie en haar neefje Tygo (die met zijn anderhalf jaar nog te jong is om te gaan skiën). Ik vergeet mijn handschoenen en dat merk je wel. Trudie heeft lekker gekookt: zalm, aardappelkoekjes en gemengde groente met ijs toe. Als tweede toetje kijken we samen, Trudie voor de tweede keer, naar de oudejaarsavond conference 2017 van Youp van ‘t Hek. Die mag er voor de zoveelste keer best zijn, vooral het eerste deel, zeg ik met terugwerkende kracht. Daarna volgt op de buis nog een stukje “Een tegen honderd”, voordat ik om half 11 het pand verlaat. Thuis gekomen lig ik om half 12 in bed.

Zaterdag overdag is vooral een reisdag. Het wordt trein, bus, vliegtuig, bus en om kwart over 6 (Canarische tijd) kan ik hier thuis mijn minikoffertje gaan uitpakken en met blikjes op het balkon zitten. Om 7 uur ben ik weer op straat, net op tijd voor de “gran cabalgata” die vanuit Vegueta/Triana naar het Castillo de la Luz trekt. Bijna iedereen is verkleed. Men is hier bonter en omstandiger uitgedost dan in Maastricht, laat ik dat ook maar weer eens toegeven. Misschien speelt het veel betere weer – een kleine twintig graden verschil – daarbij een rol. De nodige toeristen herken ik aan het hoedje van niks op hun hoofd.
Op Santa Catalina, bij mij om de hoek, staat op het podium een disc jockey constant te blèren, terwijl hij oorverdovende foute muziek draait. Daar moet ik dus niet zijn. Ik ga ietsje meer in de richting van El Corte Inglés staan, achter een grote zuil. Daar heb ik langs de kant op de tweede rij prima zicht op de aanhoudend voorbij komende meute. Enige hinderpaal: schuin voor mij op de straat staan enkele mensen van de “protección civil” in hun oranje hesjes en die laten zich hun uitzicht op de optocht bepaald niet afnemen. Als een al te frivole dame - wel een heel mooie – over de hekken klimt om met mensen in de optocht een dansje te maken is ook “policia local canaria” paraat om haar weer aan de juiste kant van de hekken te krijgen.
De optocht zelf bestaat grofweg uit twee delen. In de eerste veertig minuten (bij mij van 10 over 7 tot 10 voor 8) komen alle kampioenen van de evenementen voorbij: de winnende koninginnen, de beste dansgroepen, een vijftal drag queens samen op een plateau en een hele serie “murgas”, buurtgroepen. Tussendoor zie ik een keur van trommelharmonieën voorbijkomen, zonder enig koper, op zijn Braziliaans? Langs de kant is het een geknipper van jewelste op de mobieltjes om de diverse helden op de gevoelige plaat te zetten. Ook wordt er geregeld applaus uitgedeeld.
Wil er nog iemand weten wie in 2018 de murgawedstrijd gewonnen heeft? Dat zijn Los Serenquenquenes , allemaal met een vooroorlogse auto op hun hoofd om hun zaak ook visueel te bepleiten. Op enige afstand (ook in de optocht, “e look” van vijf minuten) volgen als tweede Los Nietos de Sary Mánchez en als derde de door mij al eerder hoog ingeschatte Los Trapasones.
Daarna zie ik een werkelijk niet aflatende stoet van “carrozas” voorbij komen, met tussendoor zoveel “boonte störm” dat wij daar in Maastricht een puntje aan kunnen zuigen. Wat een overdaad aan carnavalsvierders, niet te geloven, en de een nog gekker gekleed dan de ander. Het motto dit jaar is (met dank aan rumfabrikant Arehucas): “Pa’ la calle, todos los días”, de straat op, alle dagen. Terzijde voor wie het nog niet weet: een “carroza” is een grote vrachtwagen of open bus waarop schat ik per wagen zo’n 50 tot 100 “verkleiders” het publiek langs de kant staan te animeren en bekruipen. Alle “carrozas” hebben hun eigen muziek bij zich. Zo hoor je nog eens wat (als je niet in de buurt van de Santa Catalina disc jockey staat). Hoeveel handkusjes mij door bevallige en minder bevallige dames vanuit de “carrozas” zijn toegeworpen zaterdagavond, Trudie zou er jaloers van kunnen worden.
Om ongeveer 10 uur houd ik het niettemin voor gezien. Dan komt net “carroza 75” met uitgebreide aanhang voorbij. Ik heb kennelijk Cristina gemist, die op ongeveer wagen 70 zou hebben gezeten. Hoeveel “megakarren” er in totaal in de optocht zitten, weet ik niet – zijn het zo’n 200? Ik ga vervolgens thuis nog een een half uurtje op het balkon zitten met een groot glas Ricard met spa. Om half 11 of zo duik ik mijn bed maar eens in. Als ik heel even wakker wordt om kwart voor 2, is het nog steeds kermis in mijn straat, met name op het stuk in de richting van Santa Catalina, maar als ik om half 6 uur voor het eerst eens ga plassen, is de rust nagenoeg helemaal weergekeerd.

Op de zondag word ik om 8 uur wakker gemaakt door de grote wagens van de stadsreiniging (“limpieza”) die niet rusten voordat ze van de Luis Morote weer een spiegelbaan hebben gemaakt. Steeds als ze achteruit gaan – en dat doen ze aanhoudend – komen ze daarbij met een onaangenaam piepje aanzetten, alsof mijn wekker op het balkon afloopt. Wat kan me verder gebeuren? Ik zet een grote pot koffie en ga op het balkon verder in mijn boek.
Er is veel goeds over het carnaval van hier te vertellen. Als ik al een manco mag noemen, is het het compleet ontbreken van “zate hermeniekes”. En toch… Ik zit op de late zondagmorgen aan deze brief te sleutelen en dan krijgt café Don Mathé bij mij aan de overkant ineens bezoek van een blaasorkest, dat de sterren van de hemel speelt. Het gaat om een mannetje of vijftien, allemaal met een rode trui aan, die min of meer in een kring staan, midden op straat en er vol tegenaan gaan. Vanaf mijn balkon kijk ik toe, in korte broek en met een zomers truitje aan, en hoor diverse nummers aan, o.a. “Tequila” (dat jullie van de Champs horen te kennen). Het straatbeeld van massa’s “verkleiders” zie ik niet meer onder me, maar er staan in een mum van tijd wel zo’n honderd Palmezen en toeristen in hun gewone kloffie te kijken en te klappen.
Als ik ‘s avonds voor de “entierro de la sardina”, het ten grave dragen van de sardine, naar de boulevard loop, is er wel weer een (beperkt) aantal mensen met een carnavalshoed op of in soms de vreemdsoortigste kostuums. Zelfs zie ik enkele mannen over Las Canteras lopen met alleen een zwembroek aan, bij een temperatuur van 17 graden. Zoals ook gangbaar is bij de Pregón, de aftrap van het carnaval, zijn er naast de jongeren nu ook veel ouderen van de partij. Het is om 8 uur best druk op de terrassen; zelfs restaurant Carpe Diem tegenover het NH hotel Imperial is aardig bezet. Ik ben blij dat er op mijn bank aan de boulevard nog een lege plek over is.
Ietsje aan de late kant, om 10 over 9 komt de vijf meter lange sardine (waarom een sardine als uitsmijter?) over de calle Gran Canaria op een staketsel aangehobbeld, met in zijn kielzog hele hordes treurende carnavalisten. Een dweilorkest begeleidt het spektakel onder het spelen van “Glorie, glorie, MVVke”, maar dan op zijn Spaans. Het vissebeest gaat linea recta over het strand naar de zee, terwijl duizenden Canariërs en toeristen vanaf de kant en van op het strand toekijken. Dan gaat er op een bootje de fik in. Voor wie het kan verdragen – ik vind het een beetje uit de tijd – is er tenslotte nog tien à vijftien minuten vuurwerk. Einde carnaval!

Op de maandagmorgen krijgt mijn tweede boek alle aandacht van me, maar uit is het nog niet, dus het recenseren laat nog even op zich wachten. Vanmiddag ga ik naar de universiteit om deze carnavalsbrief aan jullie te versturen. De volgende komt a.s. vrijdag 23 februari en mocht er iets tussenkomen, maandag 26 februari.
Adviezen voor de komende dagen heb ik niet voor jullie. Vooruit, eentje, blijf ‘s avonds eens lekker binnen, met een goed boek of een betere film. Mij staat nog bij hoe koud ik het kreeg, toen ik op woensdag vóór carnaval ‘s avonds – zonder jas helaas – van het station naar huis liep, een afstand van nog geen tien minuten. En hoe ik redelijk verkleumde, toen ik afgelopen vrijdagavond van Trudie naar mijn woning terugfietste – zonder handschoenen, dat wel. Het ga jullie goed en tot ziens maar weer, hasta luego, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Wat is een wintervakantie zonder een boek van Don Winslow? Hij is van 1953, uit New York City, maar nooit voor een gat te vangen geweest. In de VS heeft hij op verscheidene plekken gewoond, ook in Afrika (met name Kenia) en China is hij geweest en vanaf ongeveer de tijd van mijn boek heeft hij zijn woonadres in Zuid-Californië. Via Rocky kom ik in het bezit van twee van de vier boeken met Neal Carey in de hoofdrol. Zijn “While drowning in the desert”, dat ik hier bespreek, is van 1996. Het is maar 120 bladzijden en speelt vooral in de buurt van Las Vegas.
Private Eye Neal Carey wordt gevraagd om een 86-jarige komiek, Nathan Silverstein (aka Natty Silver) thuis af te leveren, maar de moppentapper (ook van “who’s on first?”) heeft een probleem. Het huis naast het zijne bij Las Vegas is afgebrand, opzettelijk, door huurder Sami Abdullah en advocaat Heinz Muller en geloof het of niet, Nathan heeft het zien gebeuren. Dus moet hij voorgoed van het toneel verdwijnen, anders kan de zwendel, met ook de beroemde advocaat Eugene Petkovitch, niet geëffectueerd worden. Pamela Holdstrum van de verzekeringsmaatschappij verzet zich ertegen en samen met haar ook advocaat Craig Schaeffer. En dan komt het verhaal pas goed op gang, met in de glanzende bijrollen Neal’s vriendin Karen Hawley en de 62-jarige pianiste Hope White met haar forse voorgevel. Gaan er echt slachtoffers vallen?
Ik vind “While drowning in the desert” van Don Winslow niet echt een spannend boek, maar wel heel vermakelijk. Pas later vindt de schrijver over boeven en drugshandelaren pas echt zijn plek met diverse prachtboeken. Daarbij is zijn Neal Carey-boek ook nog eens aan de dunne kant. Ik kom daarom niet hoger uit dan een 7, vooruit 7+ met een blik op de toekomst. Jullie gaan nog opnieuw van mij horen over Don Winslow.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten