dinsdag 27 november 2012

Weblogbrief 8.04, 27 november 2012

    Hola, amigos, ¿ké tal? (voor dat  “ké”, zie mijn stukje in deze brief over Kalise). We gaan langzaam, maar zeker op december aan, de donkere dagen voor kerstmis. Echter, ik heb een indrukwekkende brief in elkaar gestoken om de pijn te verzachten. En ik neem maar aan dat jullie mijn nummertje 8.04 niet hebben geopend om hem ongelezen te deleten, niks Engels is mij vreemd, te verwijderen. Dus: ga er maar voor zitten achter je laptopje of iPad en tast toe. En avant!

    Ik begin deze week met mijn neef Marc uitgebreid te complimenteren. Het gaat om mijn thermometer op het balkon. Vele jaren terug kreeg ik van hem een buitenthermometertje, waar ik - zeker hier in Las Palmas - alle winters mijn dagelijkse plezier aan heb beleefd. Echter, vorig jaar begaf hij het, kan gebeuren. Trudie en Marij kochten vervolgens een nieuwe voor me op de zondagmarkt hier, maar die heeft het helaas maar een jaartje uitgehouden. Mocht ik nog eens op de goedmoedigheid van Marc rekenen? Toen hij onlangs had gelezen over mijn “klein leed”, stapte hij op zijn werk, RS in Haarlem,  linea recta naar het magazijn en diepte voor mij een gloednieuwe op. (RS, voor wie daar meer over wil weten, staat voor Radio Spares. De BeNeLux-afdeling is van 1998, het oorspronkelijke internationale bedrijf van 1937. En net zoals Philips niet alleen meer in gloeilampen doet. gaat RS tegenwoordig niet alleen meer over radio-onderdelen, maar allerlei computer-, kabeltjes en aanverwante waren.)
    Afgelopen dinsdagmiddag, toen ik op de faculteit was om o.a. mijn vorige weblogbrief aan jullie te versturen, stond Marc op de Luis Morote op de stoep, met in zijn kielzog Rik en aanhang, om mij persoonlijk een nieuwe thermometer te komen overhandigen. Ik was er niet en dus werd hij mij afgelopen donderdag aangereikt, toen ik bij de Knipschildjes in Playa del Inglés op bezoek was. Het apparaatje was al helemaal ingesteld, het klokje, het alarm, de aftelfunctie, de datum en uiteraard ontbrak de temperatuur niet, in Celsius en Fahrenheit. En hij past keurig op de richel van mijn balkonraam. ¡Muchas gracias, Marc! 

    Terug naar de dinsdag, want daar begint deze briefweek. Na mijn bezoek aan het oude gebouw van de medische faculteit hier ging ik, voordat ik thuis weer op mijn balkon mocht plaatsnemen, eerst langs “El Muelle”. Dat is een winkelcentrum vlakbij Santa Catalina van zo’n etage of drie. Mijn favoriete gebouw is het niet; ik vind de eetzaak “100 montaditos”, “honderd kleine sandwiches”, opzij van het gebouw alsmede de bioscoop op de derde etage nog wel gaan, maar daar houdt het wel zo’n beetje mee op. Iedere van de drie etages is een grote cirkel met winkels aan de binnen- en buitenkant. De royale tussenruimtes tussen binnen en buiten bestaat uit looppaden met banken plus een flink aantal reclameborden. In al zijn eenvoud zijn er op dit moment maar drie verschillende boodschappen zichtbaar op de reclameborden, wel in veelvoud. Eentje is van de Engelse drankfirma Beafeater en een andere vertelt me dat ik met vliegtuigmaatschappij Iberia vanaf 975 euro naar “Nueva York” kan, inclusief drie overnachtingen.
     In dit stukje gaat het me om de derde reclame, een ideële. Een behoorlijk aantal keren krijg ik in El Muelle een van een vijftal cartoons voorgeschoteld. Daarin is de vrouw steeds opnieuw de underdog, met de laagste status, terwijl de man het ervan neemt, thuis in de woonkamer, in de keuken, op het werk. Op de m.i. leukste cartoon is Sneeuwwitje een gigantische afwas aan het wegwerken, terwijl de Zeven Dwergen aan het uitbuiken zijn.  
    De onderste helft van de affiches heeft steeds dezelfde aansprekende tekst: “Esto no es un chispe. Representa una larga historia de desigualidad en el hogar, de dicriminación laboral y salarial. Esta es la verdad. De ti depende que podamos dibujar otra.” De laatste zin in vertaling: “Van jou hangt het af of we eens een andere cartoon kunnen tekenen”. En zo is het maar net. Getrouwde en samenlevende mannen, jullie kunnen en mogen best eens wat meer doen in het huishouden dan heel af en toe een vuilniszak buiten zetten. (Als je alleen woont, zoals ik, moet dat haast vanzelf.) En discriminatie op het werk zou bestraft moeten worden en wie hetzelfde werk doet, dient hetzelfde salaris te krijgen. Vind ik oprecht.

    En dan ga ik nu, enigszins verlaat, naar mijn muziek. Als inleiding moet ik eerst een verhaaltje vertellen. Ik heb het afgelopen jaar de nodige muziek gekopieerd van bibliotheek Centre Ceramique in Maastricht. Toen ik in de nazomer geïnteresseerd raakte in traditionele muziek uit Mali, bleek tot mijn verrassing dat de bibliotheek daar best wel wat van in huis heeft. Dus zocht en vond ik diverse cd’s van Malinezen zoals van gitarist en zanger Ali Farka Touré, koraspeler Toumani Diabaté, diva Oumou Sangaré, Mory Konté en Habib Koité & Bamada. (Er eindigen nogal wat Malinese achternamen op een é, het zij zo.) (En terzijde, Ry Cooder heeft zowel met Taj Mahal als met Ali Farka Touré een mooie cd gemaakt. Wisten jullie ook dat er ook een album is van Taj Mahal en Ali Farka Touré samen?)
    Een vriend van Jean Dols van café (alweer een é) de Poort, een Algerijn van geboorte, van wie ik de naam even kwijt ben, maakte mij attent op nog een bekende Malinese zanger, Salif Keita. En vlak voordat ik terug (of weer) naar Las Palmas ging, kopieerde ik vijf cd’s van die man, wiens platen niet in de Derde-Wereldbak zaten, maar tussen de popmuziek. Ze staan uiteraard allemaal op mijn Lacie, die nog steeds in de reparatie is (Fran, waar blijf je?). Echter, de cd’s van Salif Keita waren gelukkig ook nog te vinden, in WMA voor de kenners, in mijn prullenbak. Dus hoefde ik ze maar even terug te halen naar mijn D-schijf en om te zetten in MP3 om ze aan de vergetelheid te ontrukken. Hier zijn ze, de vijf cd’s van Kalif Keita die ik heb:
    Folon...The Past    (1995)
    Papa            (1999)
    Sosie            (2001)
    M’Bemba        (2005)
    La Différence    (2009)
    Potverdriedubbeltjes, het is alweer muziek die zeer de moeite waard is. En ik weet het, Malinees Salif Keita heeft nog veel meer albums gemaakt. De Engelse Wikipedia komt op 19 cd’s over de periode 1982-2009. Ik mis o.a. de  klassieker Moffou uit 2002 en achter die en ander werk van Salif Keita ga ik zeker nog aan. Niettemin, het begin is er. Met enige schroom en ook wel enthousiasme laat ik jullie, althans in mijn gedachten, meegenieten van de muziek op de cd’s die ik al heb. Ik ga geen keuze maken welke cd ik de beste vind en jullie krijgen deze keer ook geen top 10 van beste nummers. Luister en geniet!
    (Voor wie iets meer van de man wil weten: Salif Keita is albino, een witte neger, geboren in 1949. Sundiata Keita, de stichter van het Mali-rijk, is familie van hem. Als jongeman van 18 jaar vertrok hij naar hoofdstad Bamako en werd lid van de Super Rail Band; vanaf 1973 zat hij bij de Ambassadors. Bekend geworden verhuisde Salif Keita in 1984 naar Parijs, waar hij tot 2000 woonde. Toen keerde hij terug naar Bamako om daar nog de nodige nieuwe cd’s op te nemen. Bij een van zijn albums in Centre Ceramique zit een dvd, waarop je hem ook kunt zien zingen, wit en wel en met Afrikaanse schonen om zich heen.
    En om jullie echt eens te overbluffen, ik heb ook nog een cd van het Seckou Keita Quartet. Ze heet: “Afro-Mandinka Soul - Tama Silo” en ik weet niet zeker of het er een van Salif Keita en vrienden is of van iemand anders met Keita als achternaam. Als iemand dat voor mij kan nakijken, graag.)

    Als ik de bus neem, zie ik gaandeweg het een en ander aan me voorbij trekken. Best leuk, in zo’n bus zitten, zowel de streekbus als de stadsbus. Ik heb iets met aardige en onaardige reclame langs de weg en reclames zie je volop, als je uit het raampje kijkt. Hier is er een die ik vlakbij El Corte Inglés tegenkwam. Het betreft een groot plakkaat van een boeddha boven een snuisterijenwinkel. De zaak blijkt “Parada de la fortuna” te heten, “stopplaats van het geluk”. Of staat het woord “parada” hier voor “defilé”? Ik houd het maar op het eerste, zoals ook in de bus: “parada solicitada”, “halteplaats op verzoek”.
    De stadsbus kost vandaag de dag hier 7½ euro per tienrittenkaartje, een “bono”. Zo’n kaart stop je in de automaat, die vervolgens “toet toet toet” doet en je aantal geldige ritjes met één verlaagt. Een enkeltje bij de chauffeur kost 1 euro 30. Als zuinige Nederlander begrijp ik er niks van dat diverse Palmezen steeds weer met los geld komen aanzetten voor een enkeltje. En ze mogen ook nog maar eens met maximaal een tientje betalen, “cambio máximo autorizado 10 €”. Dus is het van: “procure cambio”, “zorg dat je kleingeld hebt” of nog liever: ga nooit de deur uit zonder “bono”.

    Gaan we naar de woensdagavond. Om 5 uur deed ik nog een paar boodschappen in de buurt en daarna was het tijd voor mijn dagelijkse promenade, met een eventuele stop om in mijn boek (van ene Roger Jon, zie beneden) verder te lezen. Ik herinner me nog dat ik een hele tijd mensen heb zitten kijken, een van mijn favoriete bezigheden, bij de halfronde bank aan het eind van Las Canteras rechts. Daarna liep ik nog een stukje door tot aan visrestaurant La Marinera en toen weer terug. En opeens begon het me toch te gieten! Echt een plensbui en het ging maar door. Ik wist niet hoe gauw ik terug moest naar mijn flatje. Even voor 8 uur zat ik op mijn balkon en dacht: zelfs hier is een ongenadige herfstbui mogelijk.
    En toen kwam ik op het idee om mezelf eens op het kijken van een film te trakteren, op mijn laptopje. Vorige week had ik bij Daily Price in de calle Tomas Miller voor een zeer zacht prijsje The Rose bemachtigd, van regisseur Mark Rydell uit 1979. De show wordt gestolen door Bette Midler, (Mary-)Rose Foster, kortweg The Rose, onmiskenbaar “Pearl is a singer” Janice Joplin. In de belangrijkste tegenrollen spelen Alan Bates als manager Rudge Campbell en Frederic Forrest als het vriendje van Rose, Houston Dyer. Het begin van de film zie ik nog helemaal voor me, een opening die er zijn mag. Rose komt op in New York City, nadat ze nog eens te horen heeft gekregen dat ze zich wel moet gedragen. Zijgt (?) ze op haar knieën en schreeuwt naar het stadion: “Hi, motherfuckers!”
    Het pad van een diva gaat niet over rozen (woordgrapje). Rose is meer dan toe aan een lange onderbreking, maar haar manager Rudge wil daar niets van weten. Haar nieuwe vriendje Houston wel; die probeert haar een beetje uit het “drank en drugs”-circuit te halen, vermaakt zich wel kostelijk met haar in een travestie nachtclub. Niettemin, de geplande tour van The Rose gaat gewoon door. Ze treedt eerst op in St. Louis, dan in Memphis, waar Houston en Rose hun eerste ruzie krijgen. Dan verplaatst het circus zich naar N.B. de geboortestad van Rose voor het volgende optreden. WELCOME HOME ROSE, staat op een groot billboard daar, en dan gaat het definitief mis. Rudge ontslaat Rose, als ze voor de zoveelste keer begint over een tijd ermee stoppen, Houston krijgt opnieuw ruzie met haar in een locaal café en vertrekt met de horizon. Rose belt vervolgens met haar ouders, neemt drugs en te zelfder tijd wordt Rudge overgehaald om haar weer in genade aan te nemen. Voor een vol huis gaat Rose die avond dus toch weer de bühne op, begint met een fonkelend “Stay with me, baby” en zakt dan in elkaar. The End.
    Wat een mooie film!      

    Ik ben geen fan van Barcelona middenvelder Andrés Iniesta. Hij is m.i. een nogal egoïst op het voetbalveld, laat zich ook al te gemakkelijk vallen en dan maar kermen van de pijn. Daarbij geeft niet zo maar een medespeler die er beter voor staat, een kans om een doelpunt te maken, als hij zelf op doel kan schieten. Intussen, zo is het ook weer, heeft hij wel de nodige briljantjes op zijn naam staan. Mede vanwege zijn doelpunt tegen Nederland in de laatste WK-finale, denk ik, zie je zijn tronie al een aantal jaren in zo ongeveer alle straten als vlaggenschip voor Kalise.
    En Kalise, jongens en meisjes, is een ijsjesfirma die niet te stoppen is, zo veel verschillende ijsjes hebben ze in de aanbieding. En tegenwoordig prijzen ze die aan met “helados ke ilusionan”, “ijsjes die verwachtingen wekken”. Bijzonder aan deze reclame vind ik het woordje “ke”. In het Spaans komen woorden die met een K beginnen,  haast niet voor behalve in rariteiten zoals “kilo”, “kiosko” en “karaoke”. Kalise, met een K, introduceert bij ons met zijn schrijfwijze “ke” kennelijk een nieuwe schrijfwijze van “que”, best aardig. “Ke” komt daarmee in het aparte lijstje terecht van “kefir, Kenia, keniano, kepis, kermesse, kerosén, ketchup, keynesiano”. Dat zijn alle KE-woorden zonder uitzondering die in mijn Spaans-Nederlandse woordenboek staan.

    Mijn donderdag stond in het teken van een bezoek aan Ton & Marion plus Marc (zonder Floortje) plus Rik & Paulien plus vrienden van Rik, Hidde & Noortje. Als ik 1250 en 630 zeg, weten mijn trouwe bezoekers van het eiland intussen hopelijk wat ik bedoel. Dat is de lengte van de twee tunnelstukken direct onder Las Palmas op weg naar het zuiden. Jarenlange bombarie rond de aanleg van de A2 in Maastricht is hier onbekend; de een-richting tunnels zijn destijds gewoon aangelegd en dat was het dan. In de streekbus op weg naar het zuiden hing trouwens een aansprekende affiche met een kind en daaronder: “pensamos en todos, primero en ti”.
    Bij de Yumbo stond een Maastrichtse delegatie mij al op te wachten en even daarna zaten we aan de belegde stokbroodjes. Vervolgens mocht er gewandeld worden, deze keer naar San Fernando (het plaatsje staat ook op de CD Arrival van ABBA), Ton voorop en Marion, Marc en ik er achter aan. Ter plaatse werd door Ton de nodige aardappelsalade ingeslagen bij een mega De Spar en daarna nog “quatro pollos asados” bij een speciaalzaak. Tussendoor en erna zaten we gevieren op een terras, waar best wel leuke grappen door kwamen; zie hieronder. Om ongeveer 4 uur waren we weer bij hun huisje en kon ik met Rik aan het zwembad de stand van de jeugdpsychiatrie in Enschedé doornemen. Marion werd er nog op uit gestuurd voor de ingrediënten van een gemengde groentesalade en Rik en Hidde moesten en zouden ook een pittige pasta op tafel zetten. Dat was smullen geblazen om half 6. Pikant detail: Rik kan in Nederland zijn favoriete Calvé-saus met groene pepers niet meer krijgen; volgens de importeur is ze uit de handel zijn genomen bij gebrek aan belangstelling. Blijkt de saus hier wel (nog) gewoon in de winkel te liggen. Om ongeveer 8 uur vertrok in welgedaan naar bus 30 om terug te keren naar mijn flat.

    Ton vertelde me over een drama in Maastricht, tijdens de glorieuze intocht van Sinterklaas. Toen die onder de “Aw Maobrögk” door gevaren was, waar het vergeven was van oppassende kinderen, ging de brug direct weer omlaag. Bleef een van de kleuters met een beentje tussen de brugdelen zitten: grote paniek. Zegt Ton: “En de ouders krijgen de kosten niet vergoed van de ziektekostenverzekeraar. Bruggen en kronen zitten in het aanvullende pakket.”

    Ander aardigheidje, om Trudie te stangen. Hidde en Noortje waren met prijsvechter Ryan Air naar Gran Canaria gevlogen, via Weeze. Had me die Hidde op zijn geprinte E-ticket niet Hidde Egbers geschreven, maar H. Egbers. Dat gaf wat je noemt een heleboel gezever bij Ryan Air. Zijn naam als kleine crimineel staat bij Ryan Air genoteerd. Als hij het waagt om nog eens zijn voornaam niet voluit te schrijven, kost hem dat de volgende keer 168 euro.

    Een laatste vraag, in de stijl van de Michelinsterren bij restaurants: wat is het beste café van Nederland?  Ik had hem ineens goed: café Hoppe op het Spui in Amsterdam (met Amstelbier op de tap en de man van Reineke als eigenaar). Nummer twee in het rijtje is De Bonte Koe in Purmerend, op drie staat De Stee in Leeuwarden en vierde is Van Ruysdael in Heemskerk. En dan zijn we nu bij nummertje vijf, uit Maastricht: café De Kargol vooraan in de Stokstraat, schuin tegenover het voormalige logement, waar mijn opa Knipschild, tevens “peter”, opgroeide. Een kargol, is dat niet een slak? “Wie daan ouch, mèt de karneval gaon iech miech daor zeker eine drinke (of twie of drei)”. Marc, die met het verhaal over de top 100 beste Nederlandse “kaffees” op de proppen kwam, zei er met enige bravoure bij dat de favoriete uitspanning van zijn werkadres RS vanzelfsprekend ook op de lijst stond, café In den Uiver in Haarlem stond dertiende.

    Met werksters heb ik geen geluk. Komt het misschien omdat ik tegenover Maastrichtse vrienden graag het woord “potsvrow” gebruik, terwijl termen zoals hygiënisch medewerkster de verhouding tussen werkster en mij beter weergeeft? Hoe dan ook, mijn “potsvrow” Elly in Maastricht is mij ontvallen. De afspraak is al jaren dat ze eens in de twee weken mijn huis doet, maar zker in de maanden voor mijn vertrek naar Las Palmas kwam ze niet altijd opdagen, zonder tijdig af te bellen. Bij mij krijg je dan een gele kaart en als je daarna weer niet verschijnt, volgt een gesprek, eventueel ontslag. Dat gesprek heb ik met Elly niet meer hoeven voeren. Ze komt ook bij Trudie en Arno schoonmaken, maar ook daar komt ze tegenwoordig bij herhaling niet opdagen. En per telefoon aan Trudie, een voicemail midden in de nacht, liet ze vorige week weten o.a. bij mij niet meer te willen komen poetsen. En ik was nog wel zo aardig voor haar, zo behulpzaam ook. Ik vrees dat Elly al veel langer onder een psychisch probleem gebukt gaat, maar vooruit, dat is mijn zorg niet (meer).
    Afgelopen vrijdagavond zag ik Noé eindelijk weer eens, nadat hij mij eerder met mijn butagasflessen geholpen had. Hij was net die middag teruggekeerd van zijn werk, waarvoor hij op de Kaapverdische eilanden had gezeten, (las islas de) Cabo Verde, ten zuiden van “las Canarias”. Daar helpt hij met het opzetten van een nationaal alarmnummer, 112. Toen ik Noé zag, in café Tasquita Cambullonera, vroeg ik hem stante dede naar mijn “potsvrow” hier, de Argentijnse Bety; die moest hoog nodig weer eens mijn flat komen “oetstöbbe’ en dweilen. Blijkt die onlangs met haar net gepensioneerde man teruggekeerd te zijn naar haar geboorteland. Alweer zit ik er naast, buiten mijn schuld, maar Noé, die haar eveneens als werkster had, zou binnenkort voor een Argentijnse vervangster zorgen. Ik wacht het af...
    Trouwens, met Noé, Lorena en haar vrijer en nog eens twee vrienden en een vriendin belandde ik na het café in een eethuisje vlakbij Las Canteras, dat ik jullie allemaal met klem moet aanraden. In Las Palmas kan dat zo maar, eten om 11 uur ’s avonds, zeker in het weekend. De aangeefster, Lorena, zelf een keukenprinses, vertelde ons dat de prijs van een menu in Cafetería Restaurante Nuevo Gran Playa aan de calle Gran Canaria zo laag is en het eten zo goed dat zelf koken iets wordt dat je alleen nog maar voor de lol doet. (De calle Gran Canaria ligt dwars op Las Canteras met op de hoek een Libanese eetzaak die nu Avenida de Paris heet, met op het menu o.a. shawarma, kebab en kafta. Kafta?) Op tafel in Nuevo Gran Canaria, buiten uiteraard, kwam achtereenvolgens een grote schotel gebakken pulpo in de uienringen langs, toen een bak warme inktvisringen en dan nog een schaal met kleine stukjes kip in een sausje. De baas/eigenaar serveerde ons er knapperige broodjes en bier bij. Met name de pulpo (stukjes inktvisarm, van een andere inktvis dan die van de ringen) kon mij zeer bekoren. Eten in Nuevo Gran Playa is daarmee zeer vatbaar geworden voor herhaling. Om 1 uur lag ik in mijn bed nog na te genieten (terwijl de meute voor verder vertier naar plaza Farray toog).

    Vorig jaar kreeg ik een zeer lezenswaardig boek over Overdiagnostiek van Susanne en Peter. Ik vind dat de (eigenlijk iedere) rechtgeaarde klinisch epdemioloog het moet lezen. In een weblogbrief heb het een jaar geleden lovend besproken en daarna uitgeleend aan collega’s. Nu ligt het op het nachtkastje van Patty, die er ongetwijfeld van zal smullen.
    En het kan niet op, op 18 september of daaromtrent kwamen ze wederom met zo’n boek mijn kant op, deze keer “Placebo. Reflecties over een vreemde eend in de geneeskunde”. Het boek, uit 2012,  geeft de lezingen van een Nijmeegs congres van de Vereniging voor Filosofie en Geneeskunde in 2010. Als ik destijds van het congres geweten had, was ik er waarschijnlijk heengegaan. Daarbij vind ik dat ik als uitvoerder van een mooie placebotrial (samen met Arnoud Arnzt) best als spreker daar had kunnen worden uitgenodigd. (Voor de liefhebbers, de publicatie van onze studie heeft als titel: “Pain patients in a randomized trial did not show a significant effect of a positive consultation” en staat in J Clin Epidemiol 2005; 58: 708-713. Hoe zo placebo-effect van de dokter?) Aan de andere kant, als ik deskundig wil blijven, is het best goed om het eens van een ander te horen. Hier is mijn recensie van het boek.
    In het boek staan negen echte stukken, eentje van twee personen, Bensing en Verheul en acht van anderen. Dat van Bensing en Verheul is wel aardig, maar brengt mij weinig nieuws; ik lees het zoveelste pleidooi van twee gelovers om er eens serieus werk van te maken. Vijf andere bijdragen stellen m.i. weinig tot niks voor. Hier zijn de drie uitzonderingen, te beginnen met die van ouderengeneeskundige in opleiding Susanne de Kort, tevens een van de twee eindredacteuren van het boekje. Zij behandelt het onderwerp vanuit de klinische praktijk. En helemaal hopeloos bevooroordeeld kan ik haar niet vinden, als ik mag noteren: “De kritisch academicus wordt eindelijk in mij wakker. Wat vindt u van de onconventionele gedachte dat de placebowerking misschien wel helemaal niet bestaat, dat placebowerking in feite berust op het vanzelf overgaan van allerlei klachten, dat wij gewoon niet weten waarom klachten vanzelf overgaan?”
    Huisarts en ethicus Dick Willems heeft het in zijn bijdrage over het placebo in de wetenschap. Ook nu spreken enkele citaten voor zichzelf. “In de spreekkamer gaat het om de rol van vertrouwen als element van behandeling en zorg. (...) In het wetenschappelijk onderzoek (...) gebruik je placebo om het effect van vertrouwen uit te schakelen. (...) Bij wetenschappelijk onderzoek is het gebruik van placebo dus in zekere zin gebaseerd op wantrouwen van de kant van de onderzoeker”.
    En dan is er een artikel van voormalig oncologisch chirurg Theo Wobbes, ook mede-eindredacteur van het boekje. Dat artikel is m.i. echte leesstof, als  jullie het naadje van de kous willen. Hij kent zijn literatuur (maar helaas niet ook mijn artikel) en ik ga hem hier gewoon alleen maar een aantal keren citeren. Daar gaan we. “Het is niet uitgesloten dat het effect van een aantal van deze chirurgische ingrepen op een placebowerking berustte en dat ook nu nog technieken bestaan met een placebo-effect. (...) Bij snijdende specialisten gaat de verandering in het denken ten aanzien van de toepassing van nieuwe technieken relatief langzaam. (...) Het beginnen van een nieuwe techniek is in de praktijk een (te, PK) sterk argument er vooral mee door te gaan. (...) Het effect van een nieuwe chirurgische techniek hoeft niet per se beter te zijn dan een oude, zolang beide niet op een wetenschappelijke wijze zijn vergeleken. (...) De uiterste consequentie van deze opstelling is dat men het ook aandurft een placebogecontroleerde studie te doen. (...) Over de invoering van placebochirurgie in het wetenschappelijke onderzoek is er geen eensluidende mening en evenmin over de toelaatbaarheid ervan. (...) Een operatie kan een placebo-effect hebben, vooral als het om ingrepen gaat die pijn behandelen of trachten het subjectief welbevinden te verbeteren. (...) Het is duidelijk genoeg dat het moderne prospectieve door het lt bepaalde onderzoek de basis moet zijn van het klinisch handelen.”
    A.s. zomer ga ik die Theo Wobbes graag eens gaan opzoeken. Hij is van 1946, een goed jaar, en inmiddels emeritus. Het zal niet moeilijk zijn om zijn e-mailadres en/of telefoonnummer te achterhalen. Misschien heeft Susanne zin om dan met mij mee te gaan?
    En ten slotte, het woord placebo is fout gekozen, maar ik vermoed dat ik, en jullie nu ook, de enige ben die dat weet. Het woord komt uit de eerste zin uit de dodenvespers, psalm 116, in de vertaling van Hiëronymus: Placebo Domino in regione vivorum. Ik heb begrepen dat er bij de vertaling van het Hebreeuws naar het Grieks iets is misgegaan. De vertaling daarna naar het Latijn klopt weer wel, maar dan is het al te laat.
    Placebo’s in de praktijk, volgens mij zijn ze klein, als ze überhaupt al bestaan.

    En dan eindig ik mijn weblogbrief uiteraard weer met een Spaans lesje. Mijn shampoo (rare schrijfwijze overigens, met die dubbele o) was op en dus kocht ik in de kelder van El Corte Inglés waar ook mijn Schweppes-blikjes staan (cero azúcares añadidos), een nieuwe fles FLEX van de firma Revlon, “formato ahorro”, “lujo asequible”, “con keratina”, “cabellos normales”. Thuis gekomen, eigenlijk pas nadat ik er mijn haar al een keer mee gewassen had, blijkt dat het geen shampoo in engere zin is, maar een “crema suavizante”. En toch, mijn haar zag er zaterdagmorgen een stuk minder vet uit dan voor de wasbeurt.
    We gaan naar de achterkant van de grote fles, 650 ml, royaal meer dan een halve liter. “Nuevo Revlon Flex con keratina, para conseguir un toque de glamour y un cuidado más cosmético de tu cabello. ¿Sabías que? La keratina aporta multitud de beneficios al cabello: suavidad, protección, nutrición, vitalidad, textura, cuerpo. Revlon Flex, un lujo asequible.”
    Uiteraard staan de nodige letters, zelfs hele woorden in de tekst in hoofdletters, maar ik zal het hier niet te gek maken. “La crema suavizante para cabellos normales contiene PCA sódica, agente hidratante que forma parte del factor natural de hidración, cuya función es aumentar la suavidad y elasticidad de tu cabello. Su fórmula equilibrada, suaviza y desenreda instantáneamente tu cabello actuando dónde más lo necesita”. Zijn jullie inmiddels veel wijzer geworden? Ik niet, maar de “modo de empleo” laat ik niet schieten: “aplica la crema suavizante de la raíz a las puntas, une vez te hayas aclarado el champú. Espera 1 minuto y aclárala con abundante agua”.
    Het woord shampoo valt dus toch, gelukkig maar. De precieze ingrediënten zal ik jullie besparen, maar behalve natrium PCA zit er nog veel meer spul in mijn “crema suavizante”.  Voor verdere details verwijs ik naar www.thecolomergroup.com  in Zwitserland; de Spaanse hoofdvestiging is in Barcelona.

    En daar laat ik het bij. Ik complimenteer alleen degenen onder jullie die mijn brief tot hier hebben gelezen, helemaal tot het gaatje. Die mensen mogen ook kennisnemen van mijn weer overtuigende boekenbijlage. Zal ik die eens moordboekenbijlage gaan noemen, omdat ik mijn recensie van het placeboboek tussen de gewone tekst heb gestopt? Vooruit, in ieder geval deze week.
    Ik hoop oprecht dat jullie de komende dagen veel bezigheden binnenshuis hebben, met dat gure herfstweer. Hier is het onverminderd zomer en van achter mijn bureau zwaai ik jullie uit. Geef niet op, het kan nog goed komen, en tot ziens maar weer, hasta luego, van jullie Don Pablito.    

MOORDBOEKENBIJLAGE

    Beste leesbroeders en –zusters, hoe zal ik eens een mooie eerste zwiep geven aan boek 1 van deze week, “The anniversary man”, in Nederlandse vertaling “Een mooie dag om te sterven” van R.J. Ellory (in zijn paspoort is het Roger Jon)? Het boek is oorspronkelijk van 2009, speelt een bladzijde of 40 in Jersey City in 1989 en daarna zo’n 400 in New York in 2006. Overigens, in tegenstelling tot wat bijv. Het Parool en De Standaard op de achterflap van het boek beweren, gaat het verhaal in het geheel niet over de maffia. Wel is het een haast eeuwig, in ieder geval maandenlang gevecht van een politierechercheur met een seriemoordenaar. Bijzondere toevoeging: de laatste is een imitator, een nabootser van eerdere bekende moorden. Die doet hij na op de verjaardagen (The anniversary man) van die moorden.
    De bedoelde politierechercheur van het verhaal heet Ray Irving, 44 jaar. Hij krijgt te maken met de ene moord na de andere, te beginnen met die op Mia Grant, dan Ashley & Lisa, daarna James en vervolgens vallen er nog 13 slachtoffers en dan staat New York echt op zijn kop. Al vanaf de eerste moord krijgt hij van John Costello, nu 38, overlevende van een eerdere moordpartij in 1989, te horen dat iemand eerdere moordpartijen van bekende seriemoordenaars aan het kopiëren is. Maar daarmee heb je de dader(s) nog niet. Ray Irving krijgt ook misdaadjournaliste Karen Langley op zijn dak, zijn type, terwijl de politie hem moed inspreekt in de persoon van o.a. commissaris Bill Farraday, Jeff Turner, het duo Grifford en Hudson en natuurlijk vergeet ik dan een heel rijtje collega’s. Via John Costello komt Ray Irving bovendien in contact met echte freaks zoals Leonard Beck, Timothy Leycross en niet te vergeten met het groepje bijna vermoorden dat eens in de maand bij elkaar komt om er eens over te praten. Wat duurt het lang voordat er schot in de zaak komt.
    R.J. Ellory, roodharig met baardje, in de veertig, is uit het Engelse Birmingham. Je zou dan een in Engeland gesitueerd boek verwachten, maar er is kennelijk maar één Big Apple. Zijn boek “The anniversary man” is, beken ik hier, een van de moorddadigste moordboeken die ik in de laatste jaren gelezen heb. De Vrij Nederland Detective en Thrillergids geeft er vijf sterren voor en zes had voor mij ook gekund. “Dit boek verdient een plekje in de boekenkast van iedere thrillerfan”, schrijft Crimezone en ook dat is helemaal waar. Ik geef er als recensiecijfer een 9- voor, bijna een “zeer goed”. De min heeft te maken met de uiteindelijke identiteit van de dader, meer zeg ik daar hier niet over. De komende zomer in Nederland ga ik zeker op zoek naar nog meer boeken van R.J. Ellory. Zeker zijn volgende boek uit 2010, “De helden van New York”, dat bij VN ook vijf sterren krijgt, zal eraan moeten geloven. En wie weet, ook zijn trilogie daarna over een kindermoord uit 1956.
    (En dan lees ik op het internet nog over een akkefietje met hem. Zijn eerste boek kreeg niet al te beste kritieken en toen kwam de man zelf met een reactie in Amazon.com. Als pseudoniem gebruikte hij de naam Nicodemus Jones en hij noemde het boek een meesterwerk. Het slappe bedrog kwam uit en toen kon R.J. Ellory niet anders dan zich publiekelijk verontschuldigen.)

    En dan nu een tussenstukje. Wanneer wordt een moordenaar een seriemoordenaar? Is een tweede moord voldoende of moeten het er minstens drie zijn. En wat doe ik met iemand die eerst een persoon en later een tweetal om het leven brengt? Tellen kinderen zwaarder mee dan bejaarden? Het zal allemaal wel ergens opgeschreven zijn, maar ik weet het niet precies.
    Gaan we naar de volgende seriemoordenaar, in de debuutroman van Jess Walter, “Over tumbled graves” uit 2001. Ook dat boek heb ik voor jullie in het Nederlands; het heet dan “Riviermoorden”. Het speelt in Spokane, spreek uit Spoken, een middelgrote stad (450.000 inwoners) met een rivier van dezelfde naam in de staat Washington. Voor de mensen die enige aardrijkskunde willen meepakken: de staat Washington heeft met de stad Washington niks van doen. Ze ligt in het uiterste noordwesten van de Verenigde Staten, direct onder het Canadese British Columbia ten noorden van Oregon en dan Californië in het zuiden. Behalve Spokane zijn in de staat Washington vooral Seattle en Tacoma grote steden.
    Maar jullie zitten te wachten op een samenvatting. Eigenlijk gaat het boek over de liefde tussen twee politiemensen, brigadier Alan Dupree, 48, en zijn voormalige politieleerlinge Caroline Mabry, nu 36. Ze zijn al twaalf jaar verkikkerd op elkaar en hij heeft haar zes jaar terug geholpen bij het goedpraten van een slachtoffer dat zij min of meer op haar conto had. Nu is hij gescheiden en zij net van haar vriendje af en draaien ze nog steeds om elkaar heen. Echter, dit is een moordboekenbijlage; laat ik me daarom toch maar op diverse lijken concentreren. Aan de ene kant zijn dat dealer Burn, oom Albert en een pandjesbaas en aan de andere kant diverse hoertjes, uiteindelijk vijf in getal, steeds met twee 20 dollarbriefjes in hun hand/mond. De onmiskenbare dader is ene Lenny Ryan, met kakibroek, de Southbank Strangler. Mede op advies van maar liefst twee psychologische profielschetsers, McDaniel en Brandon, gaat eerst Dupree en later zijn vervanger Spivey achter die Lenny aan. Het duo Dupree en Caroline Mabry komen gaandeweg, zoals dat zo mooi heet, “tot andere inzichten”. Het boek eindigt in een min of meer shoot out, die ik hier niet zal verklappen.
    (Alan Dupree is een man van diverse theorieën. Een daarvan is dat je een crimineel herkent aan het voortuintje van zijn huis. Als dat onverzorgd is, wijst dat op een criminele inborst. Rijkere criminelen laten hun tuintje verzorgen door een tuinman. Gewone mensen houden hun voortuin zelf netjes bij.)
    Vind ik “Riviermoorden” alweer een mooi moordboek? Dat is dan maar zo, ik heb het haast in een ruk uitgelezen, dit debuut van Jess Walter. Heel interessant is het om te lezen over de liefde tussen Caroline en Alan tussen al het gemoord door. En ook de wending van een 100% dader naar (tevens) een andere dader met heel andere motieven mag er zijn. In notendop, dit boek dingt net als het vorige naar een prima recensiecijfer. Ik kom na ampel overwegen uit op een volle 9.
    Trudie en Marij hebben, als ze hier zijn over enkele weken, allebei een leesboek dat ze zullen waarderen. Met carnaval neem ik een en ander netjes mee terug naar Maastricht voor verdere liefhebbers.     

Geen opmerkingen:

Een reactie posten