maandag 9 december 2013

Weblogbrief 9.08, 9 december 2013

Weblogbrief 9.08, maandag 9 december 2013

“¡Buenos amigos, queridos días!” Goedendag, beste vrienden, maar dan op zijn toeristisch. Terzijde, goedendag als uitroep is “¡Pero bueno!” volgens mijn woordenboek. En wat is een goedendag nog meer? Een ouderwetse knots, in het Spaans “maza”! Conform mijn belofte van afgelopen dinsdag kom ik er opnieuw in met een vrolijke brief, dat spreekt. Ga er maar voor zitten.

Zijn jullie de Sinterklaas goed doorgekomen? Heeft hij voldoende “gereden”? Heeft Piet zich niet te racistisch opgesteld? En hebben jullie de pyjama die je in je verlanglijstje had gezet, ook gekregen? Oké, dan kan ik nu beginnen met mijn muziek van de week, want een plaatje hoort er m.i. nog altijd bij.
Afgelopen zomer leende ik in Centre Ceramique de laatste cd van Lucinda Williams, ook al weer 60 jaar jong. In 2011, twee jaar terug, kwam ze met “Blessed”, waarop volgens mijn bronnen Elvis Costello zijn partijtje meespeelt. Thuis bleek er nog een video bij te zitten ook, van een optreden ergens in de VS. Dat heb ik met plezier een keer afgespeeld. Het is en blijft een struise dame, die de nummers aan elkaar rijgt of het allemaal niks kost. Op lange pauzes kon ik haar niet betrappen. Hier zijn de twaalf nummers van “Blessed”:
01 Buttercup
02. I Don’t Know How You’re Livin’
03. Copenhagen
04. Born To Be Loved
05. Seeing Black
06. Soldier’s Song
07. Blessed
08. Sweet Love
09. Ugly Truth
10. Convince Me
11. Awakening
12. Kiss Like Your Kiss
Vind ik de cd wat? Zijn er nummers bij die een beetje kunnen tippen aan meesterwerkjes zoals “Essence”, “Blue” of zelfs “Lake Charles”? De dame is langzamerhand steeds meer een trekpaard; de nummers van deze cd moeten e cht word voor woord uit haar mond getrokken worden. Ik heb vier uitschieters: “I don’t know how you’re livin’”, “Copenhagen”, “Seeing black” en “Ugly truth”. Een aparte zangers blijft het, Lucinda Williams, ook met “Blessed”.

Ton ik afgelopen dinsdag naar het oude faculteitsgebouw ging, zag ik allereerst een nieuwe reclame op mijn gele bus staan: “Dejate ver. Esta guagua la ven 100.000 personas diaria.” Ze is zeker niet verkeerd. In goed Nederlands staat er: Laat je zien. Deze bus zien 100.000 personen iedere dag. Op het laatste stukje naar de faculteit kwam ik zoals altijd langs café La Polilla, de mot, en vroeg me toen af: wat is een mottenbal in het Spaans? Geen “balón” of “pelota de polilla” of zo. Ik heb het moeten opzoeken, een “bola de naftalina”.
Bij de hefboom buiten bij de universiteit dacht ik: hoe heet het grote gebouw precies tegenover de zijkant van het San José-ziekenhuis en mijn gebouw? Ik kwam helaas niet verder dan de naam op de poort daar: “Instituto E.S.”. Weet iemand van jullie waar dat E.S. voor staat? En nou ik toch bezig ben: wat is de officiële naam van het oude faculteitsgebouw? Daar kwam ik wel direct achter. De naam staat in grote hoofdletters gebeiteld in de muur bij de ingang: “Cabildo Insular De Gran Canaria. Patronato Del Colegio Universitario De Las Palmas”.
Ik ging monter het patronaat binnen, zag dat Lluis er op de tweede etage niet was en werd vervolgens ook op de zesde etage teleurgesteld. Om 2 uur, ik heb het gecontroleerd op de computer van Cristina, was ik de enige aanwezige van de afdeling van Lluis. Ik verstuurde op Cristina’s computer mijn brief 9.07 en daarna nam ik mijn e-mail door. Ton had een lezing voor me van Robbert Dijkgraaf, gehouden op 28 november. Dijkgraaf was helemaal van Princeton overgekomen naar De Wereld Draait Door op Nederland 3 om Albert Einstein uit de doeken te doen. Ik vond zijn praatje van drie kwartier zo stichtend dat ik jullie er graag iets over wil vertellen.
Albert Einstein, de bekendste wetenschapper van de vorige eeuw, met een snor en een weelderige bos haar op zijn hoofd, is geboren in 1879 in een Zwitserse joodse familie. Hij kon niet echt goed leren, was meer zijn eigen fantasie en verbeelding bezig dan met het van buiten leren van allerlei boeken. Na de middelbare school ging hij wis- en natuurkunde studeren en eindigde, wel met een diploma, als slechtste van zijn klas. Na de nodige sollicitatiebrieven geschreven te hebben kon hij als ambtenaartje in Zürich op een patentbureau aan het werk. Daar werd hem, dwars, eigenwijs en creatief als hij was, wel de rust gegund om over natuurkunde na te denken, met name over het begrip tijd. Volgens de jonge Einstein dachten we verkeerd over tijd; volgens hem wordt de tijd langzamer als we in beweging zijn. Hij is daarin later gesteund nog door zijn mentor Lorenz uit Nederland.
In 1912 verhuisde Einstein naar Berlijn, waar hij zich vooral met de zwaartekracht ging bezig houden. Hij kwam met nieuwe ideeën over ruimte en tijd, de derde en vierde dimensie en die maakten hem een bekendheid. In de jaren 20 was hij in het Duitse taalgebied een echte kamergeleerde, die in 1929 zelfs de Nobelprijs kreeg, voor zijn voortzetting van het werk van Niels Bohr ten aanzien van de kwantumtheorie. Uit die tijd stamt zijn beroemde formule E=mc2: de energie van iets is gelijk aan zijn massa maal zijn snelheid in het kwadraat. Einstein ontpopte zich daarnaast tot een spreekbuis van de antisemitische beweging. In 1933 werd de grond hem in Duitsland te heet onder zijn voeten en verkaste hij naar Amerika. Daar bleef hij in Princeton actief, tot hij in 1955, op 76-jarige leeftijd, overleed. Dijkgraaf noemt in zijn college tenslotte nog verscheidene andere wapenfeiten van Albert Einstein: zijn idee van “zwarte gaten” en van het uitdijende heelal.

Op de terugweg dinsdag met “guagua doce” naar het parkje bij Castillo de la Luz, waar ik me met mijn boek wilde nestelen, dacht ik: hoe zeg je in het Spaans eigenlijk “uitholling overdwars”? Net als in Nederland zie je hier nogal eens van die driehoekige borden met een rode rand om een wit vlak en in het midden een horizontale streep met een bult in het midden. Zo’n verkeersdrempel is een “badén” volgens mijn woordenboek. Zou de doorsnee Spanjaard weten wat dat is?

Bij mij tegenover in de Luis Morote staan naast elkaar twee grote flatgebouwen, allebei met op begane grond een winkel en daar bovenop zes etages met links en rechts appartementen. Links is beneden uitgerust met een parfumwinkel van Arkay en zijn alle twaalf appartementen voorzien van een glazen balustrade, of het nu om de zes dichte gaat dan wel om de zes open appartementen met een balkonnetje. In het rechter gebouw, met beneden snuisterijenwinkel Esardas en in de kelder voormalig café El Escudo, is dat anders. Niet alleen is de balustrade veel eenvoudiger uitgevoerd, wat stangen en niet meer, er zijn drie dichte appartementen, waar helemaal geen balustrade is. Van de andere negen zijn er vijf dicht met balustrade en vier met een balkonnetje. De laatste hebben uiteraard een balustrade, anders zou er zo maar iemand omlaag kunnen kegelen.

Een avondje met Noé is steeds een gebeurtenis. Afgelopen donderdagavond, voor de vrijdag, de Día de la Constitución, was het weer eens zo ver. We hadden om 8 uur afgesproken bij Tasquita Cambullonera en dus zat ik al ietsje eerder op de bank bij calle Ferreras, Kreeg ik een sms’je, twee zelfs, waarin hij me uitlegde dat het uiteindelijk het een uurtje later werd. Een klein stukje terug ben ik toen maar eens de kersverse kerstboom gaan bekijken. Ik schat hem ongeveer 15 à 20 meter hoog, vooruit 18 meter, stampvol met minuscule witte lampjes en aan de top geen piek, maar een vuurrode grote zespuntige ster. Zou ik ook alvast de “belén de arena” gaan bekijken, tussen de vele honderden mensen die op de eerste de beste dag al present wilden zijn. Nee, daar wacht ik nog even mee, thuisfront, tot de kerst zelf (en voor de komst van Los Reyes Magos zelfs tot vlak voor Driekoningen?). Ik liep daarna terug naar mijn bank bij de calle Ferreras. De versiering in die straat, net ontstoken, hing er eveneens prima bij.
Te vroeg zat ik aan het bier bij Tasquita Cambullonera. Om 9 uur kwam Noé dan toch aanzetten. Hij was verlaat, omdat hij ergens in het noorden van het eiland een laatste duikerstest had moeten afleggen, voordat hij zijn brevet van gediplomeerd duiker in ontvangst mocht nemen. En zoals dat gaat, de officiële bijeenkomst daarna liep uit, eindigde met een drankje en zo. Hij kon nu zonder probleem tot een metertje of achttien (het lijkt wel de kerstboom) duiken en zich beneden straffeloos tussen de flora en fauna bewegen met een zuurstoftankje op de rug. Ik vroeg hem, onbekend met duiken als ik ben, wat nou precies het verschil was tussen op behoorlijke diepte onder water verkeren en ernaar kijken in een aquarium of een plaatjesboek. Zijn antwoord was direct en evident: het is zo iets als het verschil tussen zelf vrijen en naar vieze pornoplaatjes kijken.
Zoals steeds had een rijtje vragen aan hem, over dingen die ik zo vlug niet zelf kan oplossen en hij biedt dan raad en daad. Bijv. zette hij op mijn verzoek de telefoon op een stand dat het ding bij een sms’je precies intypt wat je hem opgeeft, zonder dat het apparaat voortdurend zelf met (foute) aanvullingen komt. Ook legde hij mij geduldig uit, hoe je Worddocument tussendoor steeds automatisch kunt opslaan. En we hebben het over de slagzin van de vuilnisophaaldienst hier gehad: “Vuelve a latir”, voluit is het “Tu ciudad vuelve a latir gracias a tí”. Het is overdrachtelijk bedoeld volgens Noé, het zou letterlijk zijn: je stad klopt weer, als een hart, dankzij jou. En ik moet zeggen: als kloppen ook lawaai maken is, die wagens met hun schoonmaakapparatuur maken lawaai in overvloed.
Zeker toen er ook nog een vriendin van Noé kwam opdagen, Marta, 22, uit Calabrië, en hier studente “diseño”, kreeg ik weer het nodige “argot” mee, in het Spaans heet dat “jerga”. Hoe heet de nachtmis, met kerstmis, in het Spaans? Dat is de “misa del gallo”, de mis van de haan, maar je mag ook “misa del pastor” zeggen, de mis van de geitenhoeder. Terzijde, een Duitse herder is een “pastor alemán”. En een vuilnisbakkenras-hond heet hier een “chucho”; je mag ook “mantaraya” zeggen. (Volgens mijn woordenboek is een chucho gewoon spreektaal voor een “perro”, een hond, wel een mormel; het woord mantaraya kan ik niet vinden.) En nou ik toch met woorden bezig ben: een “perra” is niet alleen een teefje, een vrouwtjeshond, maar ook een “bitch”, een dame die je maar liever niet wilt tegenkomen. In dezelfde sfeer is een “gata” een poes, een vrouwtjeskat, bijv. in “gata de callejón”, een zwerfkat. Het verkleinwoord is “gatita”, maar dat is tevens de naam van een braaf meisje (dat je volgens Noé graag als huisvouw wilt hebben). Vooruit, ik doe er nog eentje, een laatste. Een “conejo” is behalve een konijn ook een poes, een kut (meestal zeg je: “coño”). En een “coneja” is naast een vrouwtjeskonijn ook een verwend meisje, een vrouw die teveel kinderen heeft en daarnaast een diepe snee met een mes in je vel.
En dan is er nog een film, een documentaire eigenlijk, die ik volgens Noé per se moet gaan bekijken: “Searching For Sugar Man”. Hij zou bij een videowinkel te leen zijn, maar Marta, die ook al voor mij naar de nieuwste dubbelcd van Maria Dolores Pradera op zoek gaat, “Gracias A Vosotros”, wil best in een moeite door de film van internet downloaden. Hij gaat over een Amerikaanse liedjesschrijver in de jaren 70 van de vorige eeuw, wie weet een kloon van Bob Dylan. Er zou in het verhaal ook een link met Zuid-Afrika zijn. Heb ik de film niet een aantal jaren geleden niet met Trudie in het Maastrichtse Lumière gezien? Er staat me vaag iets bij van een gitarist in het zuiden van de VS; die zoeken we op...zouden we op Twee Voor Twaalf zeggen.

Jullie dachten dat je – zie boven - met de cd van Lucinda Williams uit 2011, “Blessed”, van me af waren wat muziek betreft? Dat hebben jullie dan mooi mis. Ik vroeg Noé en Marta tussen neus en lippen door wat hun favoriete nummers van Joaquín Sabina waren. Die man, nog meer een dichter dan een zanger en gitaarspeler, kennen ze allebei ongeveer van buiten. Hier is hun top 10 van Sabina, iets meer van Noé dan van Marta, en ik heb er twee van mijn eigen favorieten tussen mogen stoppen om de tien vol te maken.
- Arenas Movedizas 2002
- Barbi Superstar 1999
- Calle Melancolia 1980
- Como Te Digo Una “Co” Te Diga La “O” 1999
- Eclipse De Mar 1990
- El Café De Nicanor 2002
- La Flor De La Canela 2012 (+ MDP)
- Noches De Boda 1999
- Pero Que Hermosas Eran 1999
- Wisky Sin Soda (Sekso Sin Boda) 1985
Horen jullie het eens van een ander, of liever gezegd: een stel anderen. Er is maar één Joaquín Sabina en het wordt meer dan tijd dat jullie met hem kennismaken. Bovenstaande tien nummers heb ik intussen op mijn iTunes staan “en wat zien ze sjoen!”.

Wie met Noé verkeert, kan er rekening mee houden dat hij ter plekke met iets nieuws komt dat ik de dag erop met hem “moet” doen. Op de vrijdag ging hij ’s ochtends met een zootje vrienden om Cucu in Cardones uit te helpen bij diens poging om enige orde in zijn onkruid te scheppen, dat welig tierde tussen zijn sinaasappel- en citroenbomen. Daarna zou Noé voor iedereen paella maken en bij dat laatste mocht ik volgens hem niet ontbreken.
Dus zat ik om kwart voor 2 in bus 210 en werd ik om half 3 bij het “estación de guaguas” in Arucas opgepikt met een kilootje Old Amsterdam om me bij de feestgangers te voegen. Hier is het complete rijtje, ik begin met de dames: Lorena (Loli), intussen een goede kennis die ik al langer ken, en de uit Frankrijk komende Rafaela. De laatste is een goede kok, getuige haar verhalen over bijv. “magret de canard”, eendenfilet, en de schaal tiramisu die ze als “postre”, nagerecht, had meegenomen (en die met die van Trudie en van Patty kan wedijveren). Weten jullie wat een “lange vinger” (het koekje) in het Frans is? Een “boudoir”, zo leer je bij.
Gaan we naar de “manslui”. Cucu, de vriend van Lorena, die alleen en nogal komisch in het Canarisch communiceert, kennen jullie intussen en Noé idem dito. Verder waren er nog twee: Carlos, de alternatieve man van Rafaela, en David. Die David weet echt alles van wijn op de Canarische eilanden; met hem gaan Noé en ik nog eens uitgebreid wijn proeven op Gran Canaria bij mensen thuis (in een bochinche; op Tenerife is het guachinche). Je krijgt dan bij die mensen thuis ook allerlei hapjes aangeboden in de hoop dat je een of meer flessen meer koopt dan je in gedachten had. En David had zijn zwartwitte hondje hond bij zich, Guini, die sinds ik hem een paar stukjes Old Amsterdam had gevoerd, mijn trouwe maatje werd. Guini heet eigenlijk Guineo, wat volgens David “huilend kind” betekent, maar in mijn woordenboek staat “negerdans” dan wel “banaan”. (Een inwoner van Equartoriaal Guinea is een guineano.)
Wat zal ik van de paella zeggen? Hij zag er patent uit, in zijn grote platte schaal, met vlees, vis en de nodige kruiden, ook knoflook. We hebben er in afwachting van de tiramisu uiterst royaal van gegeten, met water en witte en rode wijn erbij. Toen er wat overbleef, kreeg ik nog een “tupperware” bakje mee voor thuis. Bij de sterke koffie na afloop, al dan niet met een scheutje rum, “carajillo”, kon ik het niet laten om nog weer naar wat woordjes te vragen. Hoe noem je de drab onder in je kopje? Dat is “los posos” volgens mijn Spanjaarden. En een platte steen heet een “laja”; nou weet ik waar de naam “playa de las lajas” op slaat, op de platte stenen daar in San Cristóbal. Hoe zeg je in het Spaans dat het regent dat het giet? Ik kende al de uitdrukking “llover a cantaros”, maar je kunt ook zeggen “llover a mares” en “llover cayendo la del pulpo”. De laatste vind ik zo vlug niet in mijn woordenboek. Tenslotte, wist iemand van de aanwezigen waar het woord “siesta” vandaan komt? Een middagdutje doen is in het Spaans o.a. “dormir la siesta”, wat David ertoe bracht om te opperen dat het misschien van “Si está dormiendo” komt.
Om half 7 werd het donker en bracht Noé me terug naar Las Palmas met het autootje. Ik heb daarna weinig meer gedaan behalve wat lezen op het balkon. Hij moest toen nog met net overgekomen vrienden uit Tenerife uitgebreid op stap. Een beetje de oudere mens mogen spelen heeft ook zijn voordelen...

En dan nu een verhaaltje over tanden poetsen. Mijn vraag aan jullie is de volgende: hoe vaak per dag dien je dat voor je goede fatsoen te doen? Daar zou toch onderzoek naar gedaan moeten zijn, denk ik dan. Bij mijn weten zeggen de tandartsen en de bijbehorende industrie maar wat. In Nederland hoor je volgens hen ’s ochtends bij het opstaan en ’s avonds voor het slapen gaan je tanden een beurt te geven. Hier in Las Palmas is dat tanden poetsen zelfs drie keer per dag gewenst. Op de tube “gel dental” van de Spar lees ik: “Está recomendado cepillarse los dientes 3 veces al día, después de cada comida” en Noé en zijn vrienden bevestigen het voor me: na iedere maaltijd. Na de paella vrijdag was ik de uitzondering, die zijn tanden niet stond te poetsen.
Nou ben ik persoonlijk geen ontbijter, iemand die in de vroege ochtend al aan de boterhammen is, al sinds mensenheugenis niet. Hier beperk ik momenteel het aantal maaltijden zelfs tot maar eentje per dag, aan het begin van de middag, omdat ik niet al te veel wil uitdijen. Is één keer tanden poetsen per dag, met mijn elektrische tandenborstel uiteraard, dan genoeg?

Wij mannen plassen staand. Het moet me niet gebeuren dat ik door de andere sekse verplicht ga worden om het toilet te gaan zitten, voordat ik mijn water mag laten lopen; dat moge voor eens en altijd duidelijk zijn. Hier wou ik het eens over iets anders hebben. Ik merk, ik denk meer dan vroeger, eerder dat ik moet plassen, als ik sta. Zo lang ik op mijn kont zit of loop, hoef ik niet, maar even staan en op zijn tijd moet ik “naar de wc”.
In dezelfde sfeer, al langer ben ik ervan overtuigd dat ik ’s ochtends vaker naar de wc moet dan gedurende de rest van de dag. Vooruit, ’s ochtends vroeg, op mijn leeftijd zelfs ook een keer ’s nachts, moet je de plas kwijt die je in de nacht opspaart. Daarna ga ik in de loop van de morgen nog een paar keer, maar vanaf de middag is het bij mij veel minder (behalve als ik in het café aan het bier ben, maar zelfs dan). Ik zal het eens voor jullie bijhouden of het klopt of dat ik weer eens spoken zie.

Zo maar een spreuk bij een advertentie van een bank, ditmaal de Bankinter. Is dat trouwens een nieuwe bank hier? “¡Para qué quieras sartenes, si siempre te hago yo las croquetas!” De bank is er kennelijk een waar je koekenpannen goedkoop kunt aanschaffen. Er staat een omaatje bij de aankondiging die je vervolgens graag kroketten bereidt. Wie zei er dat kroketten hier niet te krijgen zijn? De Palmezen maken ze zelf, of anders hun oma wel.

En dan eindig maar weer met een Spaans lesje. Dat moet wel haast te maken hebben met mijn overdadige paellamaaltijd van afgelopen vrijdag. Ik val terug op mijn “guia de usos y costumbres”; die heeft het op blz. 166 over “comidas informales y formales”. Toen ik vrijdag bij Cucu in zijn tuintje stapte, was ik de enige aanwezige in een lange broek, dus ga ik in de gids maar linea recta naar “almuerzos y cenas informales”, informele middag- en avondetentjes. Ik wijs er alvast op dat mijn boek, zelfs als je met vrienden gezellig bij elkaar mag zitten, er toch heel wat akelige spelregels op na houdt, “existe mucha libertad, pero también se observan ciertas normas”:
-Si a uno lo invitan a casa de unos amigos o familiares y el invitado desea ir acompañado de alguien más, de considera que lo educado es consultar a los anfitriones (gastheer en –dame), a ser posible, con antelación.
-Cuando nos vistan unos amigos en casa, a no ser que vengan, precisamente, a ver la televisión (por ejemplo, un partido de fútbol), se considera de buen gusto apagar el televisor y prestarles atención a ellos. Por el contrario, si se considera una muestra de cortesía poner música de fondo.
-Los invitados no empiezan a comer hasta que no lo hacen los anfitriones.
-Al empezar, lo educado es decir al resto de los comensales:”Que aproveche”.
-Es normal coger ciertos alimentos como las aceitunas o la fruta con las manos.
-No se hacen ruidos con la boca. Así, no se sorbe la sopa ni se mastica con la boca abierta.
-Si la comida es en casa y los invitados han llevado vino o un pastel, a su debido tiempo los anfitriones comparten el regalo con los comensales.
Vertalen doen jullie bovenstaand stuk zelf maar. Misschien moet ik er maar eens mee ophouden met uit deze “guía” te citeren. Op de keper beschouwd kan hij, wat mij betreft, nu de prullenbak in. Dat doe ik bij dezen: hup!

En daarmee kom ik aan het eind van alweer een brief, de eerste na het hoogfeest van Sint Nicolaas. Hier staat intussen de mollige “papa Noel” in bijna iedere etalage, zelfs de geraniums van Negonza, pardon Dócil, zitten nu onder de lampjes en bij Carlos, pardon Nueve Murias, hangen zekfs een paar slingers. De donkere dagen voor kerstmis zijn hier meer dan begonnen. Is het in Los Países Bajos van hetzelfde laken een pak? Ik neem aan van wel. Gelukkig, over ruim twee weken kunnen we weer op 2014 aan.
Ik wens jullie zonder uitzondering een voedzame voortzetting van je feestmaand. Ze moeten nou eenmaal op, al die aangeschafte banketstaven, chocolade letters en taai taaipoppen, dus mijn voorstel is dat jullie dat met de nodige voortvarendheid gaan doen. De kerstkransjes en het kerstbrood met spijs staan al in de startblokken. Voor nu, laat het klokje thuis nog eens tikken, ik zie jullie over een dag of wat weer, waarschijnlijk vrijdag al. Tot ziens, hasta luego, senior PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Ik begin deze week mijn boekenbijlage met een alineaatje uit mijn afscheidsrede rede aan de Universiteit Maastricht in 2005. Daarin beweerde ik van alles, wat wel en niet deugde. Een zijstapje was de epidemie van HIV en AIDS in de derde wereld. Die zou niet met name veroorzaakt zijn door bovenmatige heteroseksuele promiscuïteit. Hij zou, in ieder geval deels, ook komen door de (toenmalige) onveilige medische zorg bij de zwarte bevolking, besmette injecties en dergelijke. In mijn praatje destijds gaf ik wel bijbehorende literatuur, maar meldde niet dat me die door bevriende collega Gerjo Kok van Gezondheidsvoorlichting was aangereikt. Bij dezen bedank ik hem er alsnog voor met terugwerkende kracht.

En dan ga ik nu naar een boek dat in 1998 verscheen. Het heet “Het geheim van de krokodil”, ook wel “De erfenis van vader Ramotswe”. Het is van ene Alexander McCall Smith en speelt in Botswana, vooral Gaborone. En waar het me als leesvoer is aanbevolen, weet ik niet meer. Hoe dan ook, de zwarte mannen komen er in het boek qua seks niet gunstig af en over besmette injecties lees ik geen woord.
In Gaborone begint Mma Ramotswe Het Beste Dames Detective Bureau, als ze 34 is, met het geld dat ze van haar vader geërfd heeft. (In Maastricht zouden we zeggen: georven.) Mma, mevrouw, geen voornaam, is kogelrond, godvruchtig en een uiterst actieve tante. Met haar kleine, witte bestelbusje trekt ze erop uit om tegen betaling allerlei kleine en minder kleine misdaden te ontrafelen. Daar zitten natuurlijk zaken over “zwakke mannen” bij, die niet van de dames af kunnen blijven, maar ander ongerief komt eveneens voorbij. Moet ik de diverse voorbeelden in het boek hier een voor een gaan opsommen? Nee, besluit ik, ik geef alleen een paar voorbeelden. Het zoontje van een onderwijzer uit Katsana wordt ontvoerd en zou vermoord zijn door een medicijnman om aldus botjes voor bij zijn muti, kruidendrank, te krijgen. De Nigeriaanse dokter Komoti doet zijn werk op de eerste hulp van het ziekenhuis soms heel goed en op andere dagen bakt hij er niets van. En om de titel van het boek te rechtvaardigen is er een verhaaltje over een man die door de rivier wordt opgeslokt en een maaltje blijkt te zijn geweest van een krododil.
Het boek van Alexander McCall Smith is m.i. best aardig. Ik heb de 178 bladzijden met plezier uitgelezen en ben zelfs iets wijzer geworden over het liefdes- en ander leven in Botswana. En ik herhaal: hoe kom ik aan dit boek, behalve dan dat het nu op mijn e-reader staat? Ik geef het zo maar een 7½ als recensiecijfer.

In boven genoemd boek drinkt de vrouwelijke detective aanhoudend rooibosthee. Dat zullen jullie mij niet zo snel zien doen, zelfs niet als ik diarree heb. Ik ben meer van de “americano”, koffie zonder suiker en melk, wel niet al te sterk. In boek twee drinkt de hoofdpersoon hele sloten koffie, als hij zich niet in de whisky verliest.
Van R.J. Ellory heb ik eerder al eens een boek gelezen, welk weet ik niet meer, maar een interessant boek vond ik het zeker. In 2012 kwam zijn “Saints of New York” uit, in Nederland enigszins foutief vertaald met “De helden van New York”. De plaats van handeling is vooral het zuiden van Brooklyn, New York.
Hoofdpersoon is rechercheur Frank Parrish, 44 jaar, gescheiden van Claire Baxter, met twee volwassen kinderen: Robert van 22 en Caitlin van 20. Frank is al vele jaren een prima politieman, maar is ook de oorzaal van allerlei ellende, ook in het recente verleden, die hem al bijna zijn baan gekost heeft. Tijdens dit boek, dat in 2008 speelt, heeft hij verplicht iedere morgen een gesprek met psychotherapeute Marie Griffin, over wat hij momenteel doet en over zijn verleden. Het leven van zijn bewierookte vader John Parrish, van o.a. het Organized Crime Control Bureau, en de dood van zijn collega Mike Vale zijn mede onderwerp van gesprek. Frank Parrish heeft een losvaste vriendin, Eve Challoners, een dure callgirl, en op het werk heeft hij vooral van doen met zijn nieuwe partner Jimmy Radick en hun chef Tony Valderas.
Dan nu de zaak waar het in het boek om draait. Een zestienjarig meisje, Rebecca, is gewurgd (en haar broer Danny, een junkie, gedood.) Later komt daar nog een ander meisje van dezelfde leeftijd, Kelly, bij en blijken er veel meer eerdere gevallen te zijn: Melissa, Jennifer, Nicole en Karen. Er zou misschien een link zijn met het circuit van de porno en snuffilms. De verdenking valt, na het nodige geharrewar, op een van de mensen, mannen eigenlijk, van het voormalige hoofdafdeling Gezinszaken Zuid, nu vooral adoptiebureau Zuid 2. Daarbinnen zou eventueel ene Richard McKee, die een liefhebber van tienerporno blijkt te zijn, als dader of indirecte dader in aanmerking komen. Richard is evenals Frank gescheiden; zijn ex-vrouw Carole Paretski is niet te beroerd om de politie en vooral Frank Parrish bij het werk behulpzaam te zijn. En de rest van het verhaal, dat verklap ik niet.
Vind ik het een mooi boek, net als de recensent voor Vrij Nederland, die het maar liefst vijf sterren gaf, het maximum? Ja, deze keer kan ik me er helemaal in vinden. Ik moet door 450 lange bladzijden heen, maar ze lezen lekker weg en spannend is het boek, om je vingers bij af te likken. Dat Frank de dag meestal eindigt met teveel whisky te drinken, neem ik voor lief, evenals zijn gesprekken ’s ochtends met de psychotherapeute. Het is gewoon een pracht van een boek, dat ik jullie allemaal ter lezing kan aanbevelen. Mijn recensiecijfer voor “De helden van New York” is een, denken, denken, een 8½. En ik ga zeker nog weer andere boeken van R.J. Ellory lezen; ik heb er trouwens nog een paar op mijn e-reader staan. De man is een echte aanwinst voor mijn thrillerliteratuur.

Wie veel leestijd heeft, kan over veel boeken zijn mening geven. Mijn e-reader leverde me nog een derde boek. Het is een dunnetje. maar 150 bladzijden, en de schrijfster is Alice Hoffman. Het is uit 2005 en heet, uit het Amerikaans vertaald, De ijskoningin. Het boek speelt een beetje in New Jersey en vooral in Orlon, een plaatsje in Florida.
Er zijn zeven hoofdstukken (net als dat van Connie Palmen vorige week): 1. Nimbus, 2. Vuurrood, 3. Stratus, 4. Verloren en gevonden, 6. Reisgids, 6. Schorpioen, 7. Het boek van de wolken. Veel wijzer word ik niet van die titels. Het verhaal gaat over een meisje, geen naam, dat door de bliksem getroffen wordt en sindsdien als halve invalide door het leven gaat. Tot tweederde van het boek kan ze de kleur rood niet meer zien, hetgeen breed uitgemeten wordt. In Florida komt ze in een medisch- wetenschappelijk project naar de gevolgen van blikseminslag terecht. Op die manier krijgt ze contact met diverse andere mensen die door de bliksem getroffen zijn en het hebben overleefd, maar niet helemaal. Ik noem hier dakdekker de Naakte Man, het meisje van twee verschillende sokken aan, de twee keer getroffen Draak, architectuurstudent Renny met zijn mismaakte handen en citrusfruitkweker Lazarus Jones vol bliksemafdrukken op zijn lijf. Vooral met de laatste twee heeft de ikpersoon goed contact, met Lazarus – even dood gewaand – krijgt ze zelfs een seksuele verhouding. En op het eind komt ook de broer van de ikpersoon nog eens uitgebreid in beeld, tussen duizenden koningsvlinders. Mag ik het daarbij laten? Wel wil ik na lezing bvan dit werkje wel eens iets meer over de chaostheorie vernemen.
Niet ieder boek is mij even lief. Hoe ik “De ijskoningin” op mijn verlanglijstje heb kunnen zetten, weet ik niet meer. Een thriller is het in ieder geval niet en als romannetje vond ik er niet veel aan. En dan druk ik me eufemistisch uit, eigenlijk was het boek niet de moeite van het lezen waard. Mijn recensiecijfers zitten meestal tussen de 7 en de 8½, maar dit boek van Alice Hoffman duikt er ver onder. Meer dan een 5 kan ik er niet voor over hebben. Er staat nog een boek van haar op mijn e-reader, maar dat verwijder ik bij dezen. Delete!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten