vrijdag 14 november 2014

Weblogbrief 10.03, 14 november 2014

Weblogbrief 10.03, 14 november 2014

Amados neerlandeses, het is alweer vrijdag en vanavond krijg ik Noë na ruim zes maanden onthouding weer eens te zien. Eerst ga ik deze brief aan jullie posten. Hup, daar is-ie. Ik hoop maar dat jullie er enige lering uit willen trekken of anders toch enig plezier aan willen beleven. ¡Vamos!

In mijn eerste brief van deze winter was ik zo vrij om bij voorbaat mijn voorkeur kenbaar te maken voor “Wee bringk nog ’n weurs nao Klara?” als carnavalsliedje 2015 in Maastricht. En natuurlijk heeft “Klara”gewonnen, de ode aan (kennelijk) een heilige uit het Italiaanse Assisi, waar ook Sint Franciscus met zijn vogeltjes furore heeft gemaakt. We gaan van Assisi naar Heugem; in een bomvolle zaal daar werden Jean & Jack (vader en zoon) Debruin afgelopen zondag gehuldigd als makers van de meezinger. Daarbij moet bovendien Eric Cruts niet vergeten worden als zanger. Ik heb wel eens minder gehoord, het is best een aardig nummer. Op het internet zag ik trouwens Marie-Ange, de dikste van de twee dames van XXL, ook nog over het podium dansen. Het moet in Heugemeen waar feest geweest zijn.
Had ik de uitverkiezing met terugwerkende kracht al in mijn vorige brief moeten opnemen? Nee, ik heb even gewacht tot nu, maar hier is wel de complete tekst van het nummer:
(Couplet 1)
Eus pekskes die zien veerdig. De prins is al bekind.
Nui glazer stoon in doeze. De cent zien al gepind.
Meh ei dingk is neet zeker. Dao is niks aon te doen.
Dus goon veer nao de slachter. En vraoge gans gewoen:
(Refrein)
Wee bringknog ’n weursnaoKlara?
Die beit daan veur good weer.
Wee bringk nog ’n weursnaoKlara?
Zoe stumpke heet zie toch zoe geer.
Kriege veer daan zon of rege?
Klara deit dat op häör meneer.
En höbbe veer die daoggood weer gehad
Bring iech ’t koumendjaor
Weer e weurskenaodeesjat.
(Couplet 2)
De sjmink ligk op d’n aonrek. En pruke zien gekoch.
Mestreech is d’r weer klaor veur. Get sjoens hingk in de loch.
Meh ei dink is neet zeker. Dao is niks aon te doen.
Dus goon veer nao de slachter. En vraogedaogewoen:
(Refrein)(2X)

Dat heb ik weer eens netjes afgehandeld, toch. En dan ga ik met permissie nu naar mijn eigen muziek. Kenners van Amerikaanse popmuziek zijn uiteraard bekend met Steve Earle. Die heeft zoveel mooisgemaakt dat ik hem hier zeker nog eens voor het voetlicht ga brengen. Ik heb op DVD ook een mooie documentaire over hem gezien, waarin hij o.a. door Manhattan-Zuid loopt en een eerbetoon brengt aan de jonge Bob Dylan.
Weten jullie dat Steve Earleeen zingende zus heeft? Ze heet Stacey, zingt eveneens folk en heeft in totaal, bij mijn weten, vier albums op haar naam staan, allemaal nog van redelijk recente datum. Haar broer was ruim tien jaar eerder al aan de weg aan het timmeren. De eerste twee albums maakte Stacey bij mijn wetenals soloartieste en daarna nog twee samen met ene Mark Stuart. Ik heb ze alle vier:
(1998) SimplyGearle
(1999) Dancin’ With ThemThatBrung Me
(2003) Never Gonna Let You Go
(2005) S & M CommunionBread
Moet ik een voorzichtige voorkeur uitspreken, dan geef ik, met dank aan de top 100 van Jan Donkers en ook omdat nou eenmaal iets met eerste platen heb, haar eerste een beetje extra krediet. Hier zijn de dertien nummers van de CD“SimplyGearle”:
01.Waiting
02.Wedding Night
03.Tears ThatSheCries
04.Next Door Down
05.Silly You (Sweet Peggy)
06.Simply Gearle
07.Losers Weep
08.Cried My Heart Out
09.Weekend Runaways
10.Show Me How
11.If It Weren’t For You
12.On My Way (For Frances)
13.Just Another Day
Mijn hele leven al denk ik dat aanleg eigenlijk veel belangrijker is dan omgeving. Het had niet veel gescheeld of ik was na mijn afstuderen als arts in 1973 doorgegaan met erfelijkheidsleer (d’r zit in geneticus in mij verstopt) en niet met milieugeneeskunde. Hier is mijn vraag: zou het ook voor muziek maken gelden, dat aanleg het belangrijkste is en dat die aanleg vooral in bepaalde families zit? Stacey Earlemag gelden als een sprekend voorbeeld: ze doet met haar muziek niet onder voor haar beroemde broer Steve, vind ik.

Hoogtepunt van deze doordeweekse week was misschien wel mijn gang naar het congres over voeding en volksgezondheid afgelopen woensdag. Lluis moge dan geen kampioen onderzoeksmethodiek zijn, aan de weg timmeren doet hij. Het hier gehouden congres, van zondagavond tot en met woensdag, bracht de nodige coryfeeën naar de stad. Ik zat op de woensdag eerst een serie van vier lezingen uit naar voeding en geestesziekten, onder leiding van Almudena en met Cristina als een van de sprekers.
Vandaag de dag heeft iedereen wel toegang tot het een of andere cohort, case-controlling is uit, en daaruit worden dan af en aan stukjes als nieuw werk gepresenteerd. Als je ziet hoeveel verschillende psychische factoren een rol kunnen spelen bij het ontstaan van depressies e.d., vraag je je in arren moede af, hoe je die onder controle moet houden in een niet-experimenteel voedingsverhaal. Geen van de vier sprekers had het serieus over residuele confounding; men vertrouwde op zijn logistische regressies als waren dat wondermiddelen.
Om half 1 was het debat met Harvard-professor Walter Willett, waarvoor ik me met name naar het congres had begeven. Het stond onder leiding van Miguel Ángel Martinez uit Navarra, toch niet de minste epidemioloog. Willettmocht als eerste spreken, maar hij had zijn verhaal als verdediger van cohortonderzoek slecht voorbereid, hij sloeg ook een hele rij dia’s in zijn praatje over en iets nieuwers dan “RCT’s zijn belangrijk, maar cohortonderzoek ook” kwam niet over zijn lippen. Zijn opponent was niet ik (helaas), maar ene Joan Sabaté uit een nogal alternatieve universiteit, Loma Linda, uit de buurt van Los Angeles. (ik ben er zelf eens geweest) Die had best wel een patent verhaal over de voordelen (en ook nadelen) van gecontroleerde experimenten, maar ook hij kwam tijd tekort. Vervolgens kregen zowel Willett als Sabaté nog vijf minuten om op elkaar te reageren, wat ze nauwelijks deden, en daarna was er nog maar tijd voor één enkele vraag uit de zaal (over collineariteit). Een echt debat was het dus niet en werd het ook niet.Eigenlijk vond ik het maar niks. Willett ging na afloop van het debat direct weg; ik heb hem woensdag op het congres niet meer gezien. Met Sabaté heb ik later nog bij de lunch een kwartiertje zitten praten, best een aardige gast.
’s Middags was ik eerst getuige van de beste vier zaaltjeslezingen van het congres, maar daar vond ik eerlijk gezegd maar weinig aan. Daarna kwam de slotsessie, met voor mij twee mooie verhalen (van de vijf). Eentje was van ene Martorell over vooral de Lancetserie verhalen van januari j.l. (die ik voor mijn praatje hier in april gebruikt heb). De andere van ene Binks uit Lubbock, Texas over de rol van de industrie en de soms onterechte aanvallen op onderzoekers (“ad hominem”) die wel mooi onderzoek doen, maar met geld van de industrie.
Om even over 5 stond ik weer buiten. Ik ben nog eerst naar de Carrefour in Las Arenasgeweest om enkele voedzame levensmiddelen in te slaan alvorens terug te keren naar de vertrouwde omgeving van Las Canteras en de Luis Morote.

Jullie weten hopelijk wat het Spaanse woord “playa” betekent: strand, in één keer goed. Ik woon op een steenworp van de “playa de Las Canteras”. Maar wat is “plaga”? Volgens mijn Spaanse dictionaire is dat een epidemie, een plaag. En zo kom ik vanzelf op een royale aankondiging van de firma Seranca, gespecialiseerd in “servicios antiplagas de Canarias”, “avanzados en higiene ambiental”. Vooral “infecciones de grandes espacios” moeten eraan geloven, als Serancazijn kans krijgt. De slagzin van de firma is: “¡Me chifla!”. Wat is dat nou weer? “Chiflar” is fluiten, maar “me chifla” denk ik staat meer voor: ik ben er gek op?
Een allochtoon blijf ik hier, zeker wat de taal betreft. Heel veel verder dan “me gusta” en “me encanta” kom ik nog steeds niet, als ik onder Canariërs ben.

Zoogdieren die min of meer van mijn grootte zijn, zoals kippen, konijnen, honden, kalfjes, paarden e.d., laat ik met plezier vrij rondlopen, zoveel vegetariër zit nog wel in me. En als ze dood moeten, eet ik ze het liefste zo compleet mogelijk op. Wat is er tegen een varkentje als huisdier of een of ander rund om dieven uit de tuin te houden? Echter, na de slacht is er m.i. niks op tegen om naast bijv. een gebakken poot (pataasada) of een kotelet (chuleta) ook eens je tanden te zetten in een stuk maag, wel schoon en opgewarmd graag.
Zo kom ik bij “callos”, een m.i. smakelijk Spaans gerecht (net als de Franse tripes Provençales). Ik persoonlijk vind de “callos” van de Hiperdino hier het lekkerste; die komt van een firma Frimacha uit Andalucië. De belangrijkste ingrediënten zijn “estomagos, morros y patas de vacuno”, magen, snuit en poten van het beest, klaargemaakt “estilo casera”. Terzijde, “morro” (van de Carrefour, de originele tête de veau) is evenmin te versmaden en horen in een “callos” niet ook dunne en dikke darmen thuis? Volgens de verpakking hoef je het spul maar even op te warmen en aanvallen maar.“¡Excelente!”

En dan zag ik, op diverse plaatsen, een mooie advertentie van alternatieve energie. “Creemos en la energía de este país”, lees ik, met op de achtergrond twee jonge mensen met rugzakken, duidelijk op weg naar een of meer geocaches. “Por eso endesa va a concentrar todo su esfuerzo en España”.Zit er toch weer een mega gas- en elektriciteitsfirma achter, Endesa. Hoe komt dat toch, dat - ook hier - de landelijke overheid zijn diverse energiebronnen, niet alleen olie, aan Shell e.d. verkwanselt?
In dezelfde stijl heb ik er nog een. De boot met platform van olieboer Repsol, een Spaanse Shell, komt vandaag in Las Palmas aan, bij de ingang van de haven, aan de rotonda de Belén Maria. In een pamflet van de groep “Canarias dice NO a las petroleras”, dat ik gisteren in handen kreeg, word ik vriendelijk, doch dringend opgeroepen om hem, de boot, een verkeerd welkom te geven. Helaas heb ik bezigheden elders, maar anders…

Nog weer een ander onderwerp. Alsof het expres is, vergeet ik altijd iets mee te nemen op mijn reis naar Las Palmas. Deze keer ben ik mijn woordenboekje Canarisch-Spaans vergeten. Dus kan ik jullie dan niet verrassen met enkele Canarische woordjes? Wel toch! Daarvoor hoef ik alleen maar op de bekende Ortega suikerzakjes te kijken. Ik heb er drie voor jullie:
Cambado. Dat is dialect voor: krom, hypocriet
Destupir.Dat staat voor ontstoppen, vrijmaken van de waterloop
Tanganazo. In één teug opdrinken, zegt mijn suikerzakje

En met deze Canarische verzuchtingen eindig ik mijn derde brief aan jullie. Van Lux &Dalí heb ik deze week een prachtige tekening per post gekregen, van twee eekhoorntjes met daarnaast een ijskast vol nootjes. Ga zo door, dames; de tekening hangt pontificaal op mijn prikbord. Ik wens jullie samen met je papa en mama een uiterst diervriendelijke vakantie toe in Zuid-Afrika de komende drie weken (en toch nog een sinterklaascadeautje, als jullie op 5 december, surprise avond, terugkomen in Nederland). Jullie, mijn andere neerlandeses mogen alvast uitzien naar mijn volgende brief, die waarschijnlijk over precies een week verschijnt. Tot t.z.t., a luego, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Ik weet niet of ik nog aan een tweede toekom, maar hier is “The seduction of water” van Carol Goodman. Hebben jullie nog niet van haar gehoord? Ze is Amerikaanse, geboren in 1959. Dit is haar tweede boek, na “The lake of dead languages”, en ze kreeg er zowaar een Hammettprijs voor, de beste literaire thriller van 2003. Het boek speelt in New York City.
Laat ik beginnen met iets te zeggen over sprookjesvertelster K.R. LaFleur in het boek, die eerst “The broken pearl” schrijft en daarna “The net of tears”. Het zijn allebei verhalen over een “selkie”, volgens mij is dat een zwaan, maar mijn woordenboek laat me compleet in de steek. Er zou nog een derde boek van K.L. LaFleur moeten volgen, “The selkie’sdaughter”, maar dat is er nooit van gekomen; iIn ieder geval is het nooit in druk verschenen. “The net of tears” is een halsketting met parels (teruggaand op Catarinadella Rosa?) die eveneens maar niet boven water wil komen. K.R. LaFleur, eigenlijk Kay Greenfeder, woont vele jaren tot haar vroegtijdige dood in hotel Equinox in Brooklyn. Daar werkt ze eerst als kamermeisje en daarna wordt ze de echtgenote van manager Ben.
Veel later, in het heden, gaat de dochter van de schrijfster, Iris, 36, lerares Engels en later de nieuwe manager van het hotel, op zoek naar het missende boek en de ketting. Als beginnende schrijfster krijgt Iris van doen met o.a. tante Sophie en tuinman Joseph, tijdschriftuitgeefster Phoebe Nix en haar ouders en oom Harry Kron, literair agente Hedda Wolfe, en de nodige van haar studenten Engels, zoals Amelie, Gretchen, Irao, Natalie en Paloma.Een speciale vermelding in “The seduction of water” heb ik voorex-gevangene AidanBarry, omdat Iris, na een jaren lange verhouding met kunstenaar Jack, op hem valt. Een laatste naam die niet onvermeld mag blijven, is die van Rose McGlynn, devriendin van LaFleur/Greenfeder, en haar broer John. En een thriller is een moordboek, dus vallen er de nodige doden te betreuren in de loop van het verhaal.
Als interludium verwijs ik naar Santa Catalina, een heilige die de vrouwen ervan moet behoeden om met de verkeerde man te trouwen. Ook wijs ik hier op de Mariakerk van de Sterre der Zee in Brooklyn. Ik vermoed dat mijn ex Wil toch ongelijk heeft, als ze schrijft dat het Stilla Maris, druppel der zee, moet zijn en niet Stella Maris.
Wat vind ik van “The seduction of water”? Het is in werkelijk schitterend Engels geschreven. Daarnaast is het ouderwets onderkoeld en is het er eentje waar de sfeertekening en spanning vanaf druipt. Ik geef er een 8+ voor, een hoog cijfer, jawel. Wie genoeg Engelse bagage in huis heeft, moet het zeker in het Engels lezen. Ik ga later zeker nog eens een boek van Carol Goodman proberen.

Op de valreep heb ik nog mijn mening klaar over een tweede boek, wel een kleintje (150 blz., grote letters). Tot de vaste klanten van café de Poort in Maastricht hoort ene Edwin. Hij iseen begenadigd dwarsfluitist en verdient zijn dagelkijks brood als radiotechnicus bij L1. Met hem heb ik op het terras afgelopen zomer een aantal keren over Americana muziek zitten praten, waar hij het een en ander van weet. Tussendoor raadde hij me op een avond aan om een boek van Herman Hesse te lezen: “Siddhartha”. Het boek is, als ik het wel heb, uit 1922, maar in Nederlandse vertaling van 1969. Ik kocht het tweedehands via Bol.com.
Het verhaal over het leven van Siddhartha, de zoon van een priester, speelt in India. De man is best slim en de vraag is wat hij met zijn leven doet. Eerst past hij keurig in zijn vaders opvoeding, maar als hij tiener af is, wordt hij een rondtrekkende asceet, een bedelende samana. Dan komt hij Gotama tegen, de Boeddha. Die vindt hij het toonbeeld van vrede, maar een volgeling van hem wordt hij niet (zijn vriend Govinda wel). Zelf kiest Siddhartha voor een veel aardser leven; hij wordt een rijke en hebzuchtige koopman, met een vriendin Kamala. Als ook dat leven hem na jaren niet meer bevalt, komt hij (opnieuw) bij een veerman terecht, Vasudeva, die hem leert om naar de rivier te luisteren en daar zijn wijsheid vandaan te halen. Op het eind blijkt Siddhartha van Kamala een zoon te hebben die dezelfde dwarse weg wil bewandelen, net zoals hijzelf vroeger zelf deed.
Heb ik aldus een eerlijke samenvatting van het boek gegeven? Het is anders doorspekt met raadgevingen en adviezen die ik maar moeilijk kan vatten. De laatste bladzijden blijf ik zelfs bij herlezing onbegrijpelijk te vinden. Tant pis! Enne… ik heb eerder met jullie afgesproken dat ik, als ik iets niet begrijp, dat vooral aan de schrijver wijt. Het boekje “Siddhartha” krijgt dus een onvoldoende van mij.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten