dinsdag 4 november 2014

Weblogbrief 10.01, 4 november 2014

Weblogbriefbrief 10.01, 4 november 2014

¿Qué tal? querid@sseguidor@s de mi blog, hier ben ik dan weer. Laat ik als binnenkomer vertellen dat er in Las Palmas het afgelopen half jaar weinig veranderd is. Of ik nou in mijn straat kijk, over de boulevard struin, richting El Corte Inglés marcheer of helemaal naar parque Santa Catalina en de haven afzak… Nou, vooruit, daar op Santa Catalina is wel iets veranderd. Café Central (niet mijn terras, naast Esfinge) is vreemd genoeg dicht en nog gekker: café Santa Catalina op het plein zelf is niet meer. De zaak moet eerst afgelopen zomer zijn omgedoopt tot La Alemana (verwijzend naar de twee dames die de zaak in 1950 openden), maar dat heeft kennelijk niet echt geholpen. De stoelen en tafeltjes zijn weg en binnen is evenmin enig leven te bespeuren. Hoe het mogelijk is, ik heb geen idee. Het terras was in het voorjaar nog een centrum van leven en activiteit. Het wachten is vandaag de dag op een doorstart, denk ik, want een café als café Santa Catalina mag uiteraard niet verloren gaan.

Jullie willen nog een voorafje? Wisten jullie al dat Halloween in het Spaans ook Halloween heet. Een passend Nederlands woord ervoor ben ik nog niet tegengekomen. Het geëmmer met monsters, spoken en dergelijke is dan kennelijk toch uit de VS komen overwaaien. Hier worden de zombies en bloedzuigers soms begeleid door groepen trommelaars, maar die zijn in alle eerlijkheid overbodig. Halloween, zegt mijn woordenboek, is een verkleedfeestje met snoepjes bedelen op de avond vóór Allerheiligen, Todos Los Santos. En hoe zeg je Allerzielen, dat afgelopen zondag was, ook al weer in het Spaans? Dat is de Día De Los Difuntos. (Difuntos zijn overledenen, maar wat is er tegen Día De Los Muertos?). Voor mij past Halloween veel beter bij Allerzielen, met verwijzing naar de Mexicaanse rituelen voor de doden.

En dan is het nu tijd voor mijn eerste blogplaat van deze winter. Daarvoor ga ik terug naar 1957, toen de omgeving van Porto (zie verder mijn reisverslag beneden) werd opgeschrikt door een fado-plaat van het Coimbra Quintet, een mannengroep. Hij heette Serenata De Coimbra en wie ben ik om hem niet aan jullie te presenteren. Hier zijn de twaalf nummers:01.Fado Do Estudiante 02.Aguarela Portuguesa 03.Mi Deseo (O Meu Desejo) 904. Toada Beira 05. Balada De Coimbra 06. Serra D’Arga 07. Fado Triste 08.Variacoes Em Re Menor 09.Cancao Acoreana 10.Variacoes Em La Menor 11.Cantares Do Penedo 12.Fado Hilario. Zij, de plaat, opgepimpt en wel, is echt de moeite waard! Mijn persoonlijke voorkeur gaat daarbij uit naar de instrumentale nummers (2, 5, 8 en 10). Ze doen me aan de sitarmuziek van Anton Karas denken. Maar als iemand voor de Fado Triste (Allerzielen) of Fado Hilario (Halloween) wil kiezen, heb ik daar vrede mee.

Tijdens de afgelopen zomermaanden wist ik voor de zoveelste keer mijn muziekcollectie royaal aan te vullen. Allereerst keek ik (al te) zorgvuldig naar de top 100 Cd’s van Jan Donkers uit 2006 en schafte me vervolgens via Centre Ceramique en vooral het Rotterdamse Muziekweb legio materiaal aan dat ik nog niet in mijn bezit had. Ik zal ze hier niet een voor en gaan opsommen. Tussen al het moois van Donkers zaten overigens ook een beperkt aantal Cd’s uit Cuba, zoals El Carretero van GuillermoPortabales en A UnaCoqueta van Cuarteto Patria, de groep van EliadesOchoa.
Via een tango-dj uit Cadier en Keer kreeg mijn verzameling tango-Cd’s met een stuk of dertig platen een “boost”. De kennis van Viviane van Kempen was niet iemand die mij zo maar zijn hele tango-carrousel ter beschikking wilde stellen, maar hij had voor mij niettemin van alles een beetje in petto.
Daarnaast mag de recente aanvulling op mijn fado-verzameling er zijn, met artiesten zoals het Coimbra Quintet (zie boven), Camané, Alfredo Marceneiro en Carlos de Carmo. En mijn TexMex-serie van FlacoJiménez kreeg eveneens een duw in de goede richting.
En dan was er nog mijn zoektocht naar Americana-muziek, vooral in de afgelopen paar maanden. Is dat niks anders dan Amerikaanse Country in een nieuw jasje, bij voorkeur van een singer-songwriter met gitaar? In ieder geval wil ik graag nog eens een recent boek over het onderwerp bemachtigen. Ik consulteerde Harry erover, maar die wist er zo vlug geen en ook Edwin (een kennis van café de Poort) niet. De laatste zou er voor mij als L1-technicus eens naar vragen bij Hubert van Hoof en Arnold Rijpens. En hij tipte mij (eerder al) Michelle Shocked als Americana-ster. Wim van hetzelfde café vond dat ik het eens bij Jan Donkers moest proberen. Zal ik die eens e-mailen over het onderwerp?
Intussen heb ik mijn Americana-verzameling wel al drastisch uitgebreid. Ik had al behoorlijk wat op met bijv. Townes van Zandt, Steve Earle, Mary Gauthier, Ryan Adams en Lucinda Williams, maar daaraan zijn nu legio andere Americana-artiesten toegevoegd, zoals (ik beperk me hier) Guy Clark, StacyEarle, Gretchen Peters, Tom Russell, Jimmy LaFave, Old Joe Clarks en Sam Baker. Zijn er ook zwarte Americana-sterren en Spaanstalige?

Wie een zeer uitgebreid muziekbestand op een harde schijf heeft staan, zou eigenlijk geregeld een kopietje moeten trekken, als reserve voor als er iets met de andere schijf misgaat. Jullie en ik weten dat ik een jaar of wat terug zo ongeveer helemaal opnieuw met mijn muziek verzamelen moest beginnen, nadat mijn beide extra harde schijven het tegelijkertijd hadden begeven. Toch ben ik best laks met het geregeld kopiëren van mijn muziek. Echter, begin september dacht ik opeens: als ik nu mijn 1 terabyte muziek niet kopieer, gebeurt me “direct” hetzelfde opnieuw. Mijn reserve harde schijf in huis bleek vervolgens kaduuk te zijn. Sterker nog, toen ik hem met enige moeite toch een paar keer probeerde aan te sluiten, deden twee van mijn USB-poorten, naast elkaar, het plotseling niet meer.
Ik naar mijn computerwinkel, Paradigit vlakbij Centre Ceramique, en daar ging een jonge whizzkid gratis voor mij aan de slag met mijn laptopje. Hij haalde allereerst de nodige malware, wat dat ook precies zijn mag, van mijn apparaat, poetste hem verder nog een beetje op en toen waren mijn USB-poorten aan de beurt. Daar kon hij helaas niet echt chocola meer van maken; alleen links zat nog een goede. Om het aantal poorten weer op te hogen tot een acceptabel aantal stelde hij mij toen doodleuk voor om een hub te kopen, voor 10 euro, en die op de overgebleven, wel nog functionerende USB-poort aan te sluiten. Een hub maakt van één poort weer een veelvoud daarvan; vergelijk het maar met een stekkerdoos. De hub geeft je a la minute weer veel meer toegangen tot het apparaat.
Een “hub”, dat is een nieuw Engels woord. Volgens mijn woordenboek is het een naaf, een middelpunt. “Up to the hub” staat voor “door en door”, bejaarde platenliefhebbers zouden zeggen: “tot aan het gaatje”.
Ik kocht begin september daarnaast een nieuwe externe harde schijf van 2 terabyte bij, van de firma Verbatim. Ze was best dun, maar zo groot als een sigarettenpakje en een aparte voeding hoefde niet. Ik sloot ze zonder probleem aan op mijn hub, de nu oude schijf op een andere ingang en daarna was in één dag een mooie kopie van mijn totale muziekbestand gemaakt. En Trudie heeft me later nog een kopie van mijn hoofdbestanden van de computer op het schijfje gezet.

Dan nu een ander onderwerp, maar wel over hetzelfde. Bij mijn keuze voor bepaalde muziek bespeur ik dat ik de dames beter vind dan de heren. Ik heb het dan wel alleen over zangeressen en zangers, niet over instrumentalisten. Als het bijv. over sologitaristen gaat, heb ik geen voorkeur, maar bij zingen kennelijk wel. Ik weet nog niet of het mij met name om Amerikaanse artiesten gaat dan wel dat ook bijv. Engeland, Spanje en Nederland meedoen. Niettemin, bij jazz denk ik met extra genoegen aan Billie Holiday, Dinah Washington en Sara Vaughan. En als het over Americana gaat, geef mij dan maar Mary Gauthier, Lucinda Williams en Stacey Earle. Bij popmuziek heb ik het minder; voor mij zijn Dean Martin en (de vroege) Elvis Presley minstens zo goed als bijv. Connie Francis en Brenda Lee. Bij nader inzien kan ik uiteraard ook vele uitzonderingen op de regel geven, zowel foute dames als bijzondere heren. En toch, het idee houd ik graag nog even staande.
Zou mijn verhaal, als hetero man, ook opgeld doen voor hetero vrouwen? Hebben die een voorkeur voor mannelijke artiesten boven dames?
Intussen kom ik genadeloos ook met Europese voorbeelden aanzetten. In het Spaanstalige gebied heb ik veel op met Maria DoloresPradera (meer nog dan met JoaquinSabina) en ChavelaVargas. En geef mij in het Franstalige gebied maar Edith Piaf en bij de Duitsers CaterinaValente.

En dan is het nu tijd voor enkele wetenswaardigheden uit mijn tweede Hollandse stad: Amsterdam. Ik heb er twee, te beginnen met een historische. Op de hoek van de Weteringschans (163) en de Vijzelstraat in Amsterdam is bruin café Mulder, met terras. Daar vlakbij op het Tweede Weteringplantsoen (een pleintje) was in de jaren 70 het kantoor van Milieudefensie, Vlak onder het dal van het rijtjeshuis stond een windmolentje van niks om stroom op te wekken. Wij van Milieudefensie kwamen ’s avonds laat bij Mulder om (vooral) bier te drinken, na de maandelijkse bestuursvergaderingen. Als voorzitter moest ik ook wel bij Milieudefensie zijn na overleg met de directeur of andere stafleden. Café met terras Mulder floreert nog steeds, kon ik deze zomer constateren.
Willen jullie er nog een, een meer eigentijdse? Op het Museumplein in Amsterdam zag ik half mei een tentoonstelling van posters over dierenleed. De organisator was een organisatie vergelijkbaar met Wakker Dier. Het opvallendst vond ik een plaat van vele honderden scharrelkippen, in drie lagen op elkaar en met een gangpad. Ze zagen er zeer verwaarloosd uit met het nodige rood op hun lijf. Volgens een bijschrift telt Nederland 22 miljoen scharrelkippen, die per jaar goed zijn voor zo’n 6 miljard eieren. Dat is 273 per kip, ongeveer het tienvoudige van een normale leg.

Met mijn kleinkinderen blijft het leuk kersen eten. Op 6 augustus was ik weer eens in Amsterdam en hoorde van Eva dat Dalí, een wildebras eerste klas, op een EHBO was beland. De elleboog van haar rechterarm was deze keer uit de kom. Pijn, zeker, veel pijn zelfs, maar nadat haar arm weer in het gareel was gebracht, hernam het leven zonder probleem zijn gang.
Of Lux &Dalí echt blij waren met door mij uit Cuba meegebrachte poppen in juli, staat nog te bezien. Lux wist overigens vliegensvlug haar pop met die van Dalí te ruilen, omdat daaraan meer van haar favoriete roze kleur zat. Mijn dagje Mokum was overigens die dag pas compleet, toen JW me na het avondeten in zijn BMW-S.U.V. naar het Amstelstation bracht voor een lange terugreis.
Bijzonder zijn altijd ook de bezoeken van Eva, Jan Willem, Lux &Dalí aan Maastricht. Tijdens het laatste, half oktober, waren naast Trudie en ik op de zaterdagavond ook Marcel, Damaris en Yves present. Bleek het WC-kraantje beneden te druppelen, waarmee diverse gasten, ik niet, zich gingen bemoeien, vooral de “manslui”, zonder ook maar één zode aan de dijk te zetten. Toen kwam Damaris in actie, die aan de onderkant van de kraan iets aandraaide, waarna het euvel direct ophield te bestaan. We hebben een aangetrouwde loodgieter in de familie! Amateur-deskundige René Nijs, die later op bezoek kwam, kon het alleen maar bevestigen.

Dan heb ik nu toe aan het miniverslag voor jullie van mijn reisjes van afgelopen zomer. In de dagen rond Pinksteren (5 t/m 9 juni) was ik met Trudie, Rim, Desiree en Tristan in Porto. We vlogen er heen en terug vanaf Brussel. Het appartement (in het Nederlands met twee p’s) was vlakbij metrostation Trindade, op enkele klimkilometers van de Douro-rivier (het gemakkelijkste vanaf de Douro te bereiken per goedkope taxi). Het weer was matig, met op de vrijdag veel regen. De stad is best leuk om heen te gaan voor een lang weekend, maar niet voor veel langer. Ik zag twee musea van binnen (met zeer moderne kunst en met mooie foto’s), was gecharmeerd van boekhandel Lello, maakte een boottochtje onder de bruggen door en naar de zee door. Niettemin had Ik het vooral naar mijn zin op de terrassen en in de restaurantjes aan de rivier. Een stadsrondleiding met Pancho-tours is aanbevelenswaardig; wij hadden ene Jorge als gids en die deed het goed. Alles bij elkaar vond ik het leuk toeven in Porto, maar niet overdreven leuk.

Hartje zomer, van 12 t/m 27 juli bevond ik me met Trudie op een eiland dat al jarenlang op mijn verlanglijstje staat: Cuba. Ik moest er de verjaardag van Dalí (2 op 16 juli) en Wil Gijsen (70 op 19 juli) voor missen, maar een mens kan niet alles (tegelijk) hebben. Het KLM-vliegtuig van Schiphol naar La Habana en terug legde twee keer bijna 8000 km af en op Cuba zelf kwamen daar nog eens 2000 km met de bus bij, van Havana en Viñales in het westen naar Santiago de Cuba in het oosten en vice versa, heen over het zuiden en terug meer naar het noorden. Onze reisbus bestond uit chauffeur Miguel, geestige reisleider Agustin en 25 Nederlanders plus 4 Belgen. Ik was met mijn ruim 67 jaar net de oudste van de bus. We konden het met zijn allen onderweg, in de diverse hotels en bij het eten prima met elkaar vinden (maar één koppel wilde en ging in de bus wel steeds vooraan zitten). Trudie en ik hadden vooral contact met Fred en Jolanda uit Nuenen, Ank en Gonny uit Arnhem/Nijmegen en Ad en Bernadette uit Oss.
Zo’n 14 dagen rondrijden op Cuba, met zijn 12,5 miljoen inwoners, is echt een aanrader. Met Fox zie je de belangrijkste steden, Havana (2,5 miljoen) en Santiago (bijna 1 miljoen), tussendoor diverse minder grote plaatsen plus het nodige groen vanuit de bus. De temperatuur tijdens onze rondreis was steeds 30-35 graden overdag en zelfs ’s nachts nog steeds royaal boven de 20. Apart en prijzenswaardig vond ik dat we maar zeer beperkt naar kerken gingen, veel vaker naar winkelstraten, pleinen en markten. Er werd door gids Agustin vooral over de strijd voor onafhankelijkheid gesproken, met o.a. José Marti, en de jaren 50 revolutie met o.a. Che Guevara en de nog levende broers Fidel en RaulCastro. Werkelijk overal, in restaurants, op straathoeken en pleinen, was ‘levende” muziek, vaak van een mannetje of 6, 7. Ik heb in overeenkomst daarmee nog de nodige nieuwe Cubaanse Cd’s weten te bemachtigen, van BennyMoré, diverse Quarteto’s en legio andere Cubanen. Trudie was daarbij goed voor een achttal Cubaanse geocaches. Mijn reisgids, The rough guide to Cuba, gratis en voor niks gekregen van Arno, was best aardig, maar ik vond het boek van Trudie over Cuba, dat gelardeerd was met heel veel fotootjes, achteraf ietsje beter.

Mijn laatste vliegreis van deze zomer was van 9 t/m 14 oktober naar Valencia. Ik was er al eens eerder een dagje met Trudie heen geweest op een vakantie aan de Spaanse kust; nu mocht ik er, alweer samen met Trudie, langer verblijven met een uitje van de personeelsvereniging van de U.M. We gingen er met 66 “man” heen met Transavia en alles onderweg en ter plekke was prima geregeld. Het hotel (Expo) was aan de rand van het centrum, bij El NuevoCentro. We hadden prima weer, overdag steeds 25+ graden en zon; de week ervoor was het weer veel minder. In alle dagen hadden we maar een keer een regenbui te verduren, op de zondagmiddag. Wel was het in Valencia, vooral als je ergens ging zitten, vergeven van de razendsnelle vliegen.
De derde stad van Spanje, 800.000 inwoners, is er een waar ik me prima thuis voel, met zijn heel oude centrum met zijn kerken, arena voor het stierenvechten en kromme straatjes en in de buitenwijken de nodige aparte gebouwen. Aan de bovenkant (op mijn kaart) van het centrum ligt een langwerpig park. Het is de drooggelegde rivier de Turia, die na de grote overstroming in 1957 naar het zuiden van de stad is omgeleid. In totaal is het park 14 km lang en zo’n 100 meter breed, met allerlei culturele gebouwen, sportvelden, speeltuinen (bijv. Gulliver) en in de richting van de zee immense Calatrava-bouwwerken. In een ervan, Het Oog (Hemifreric), tussen het theater en het wetenschapsmuseum, hebben Trudie en ik nog naar een film zitten kijken over de onderwaterwereld, el ultimo arrecife, op een groot rond scherm. Met ongeveer de helft van het U.M.-gezelschap hebben we ook een fietstocht door de stad gemaakt, eindigend aan het strand. Twee dagen zijn we met de toeristenbus op stap geweest, de rode en de blauwe lijn. Bij een aantal stops kon Trudie haar geocaches gaan zoeken, terwijl ik op een bankje de mensen uitkeek en mijn boek las (van Boudewijn Büch), als ik niet mijn Valencia-gids doornam.
Op het vliegveld werd ik de laatste dag (in onversneden Spaans) ondervraagd over de stad. De trip kreeg van mij een 8 op een schaal van 0 tot 10: best geslaagd.

En dan waren er ook nog enkele bustripjes in de buurt van Maastricht. Op de dag voordat ik mij bij Marja mocht vervoegen vanwege haar verjaardag, nam ik om 1 uur “aon de stasie in Wiek” de Belgische bus naar Hasselt. Ik wou bij de chauffeur van “De Lijn” een dagkaart kopen voor 7 euro, maar hij haalde me over om twee enkeltjes a 3 euro te kopen; dat is goedkoper. Ik ben een liefhebber van bussen (werkwoord), dus de rit van ruim een uur met bus 20a over Bilzen vond ik best aangenaam.
In Hasselt vroeg ik mij zowel in de buurt van het station als bij de Grote Markt (in het Hasselts is dat Merrek met een k) af wat ik er eigenlijk kwam doen. Ik heb voor de komende winter boeken zat om in Las Palmas te gaan lezen en mijn Cd’s haal ik met zichtbaar plezier vandaag de dag uit vooral Centre Ceramique en door me kenbaar te maken op het Rotterdamse Muziekweb. Tweedehands boekwinkel “Snuffel” aan het station liet ik deze keer voor wat het was, bij de Slegte vond ik geen enkele nieuwe Don Winslow (waarnaar ik altijd op zoek ben) en zelfs in de gewone boekwinkel “De Standaard” zag ik niet echt iets van mijn gading. (Wel kwam ik daar op enkele tips voor mijn verjaardag: “An officerand a spy” van Robert Harris en “August” van John Williams).
Mijn bezoek aan Hasselt was er dus vooral een om me als toerist op banken te vleien en de mensen uit te kijken. Ik zat met een Coca Cola Zero op het terras bij de paardenbeeldengroep aan de Koning Albertstraat, de Maastrichterstraat was ik snel beu en wat had ik in de Hoogstraat te zoeken. Bij C&A daar waren polo’s zat, vooral nogal dikke met lange mouwen, de herfstcollectie, meneer, maar mij zijn vorig jaar zoveel merkpolo’s van Peter Abels in de schoot geworpen dat ik zonder er een te kopen weer snel buiten stond. Op de Grote Markt zelf kreeg ik tot mijn verrassing een Red Bull blikje cadeau van de gelijknamige firma. En daar is het goed toeven op een bank bij de Australische ijswinkel.
Hollander als ik ben ging ik van de Grote Markt te voet terug naar het station, omdat de pendeldienst tussen die twee punten niet meer gratis en voor niks is. Om even voor half 7 zat ik in de bus terug, nu de 45 via Genk, en alweer zag ik het als een belevenis. Een uitje met de bus, het blijft aardig!

En of het zo moest zijn ging ik op de vrijdag na mijn bezoek aan Hasselt ook weer eens naar Aken met de Veolia-bus. Deze keer was een dagkaart wel (ietsje) goedkoper dan twee enkeltjes. Om niet in boeken- en platenherhaling te vervallen begon ik met een bezoek aan een eeuwenoud patriciërshuis, het in het centrum gelegen Couvenmuseum. Het is van 1958, maar werd twee eeuwen eerder door ene Couven gerestaureerd in opdracht van te toenmalige rijke bewoner.
Ik maakte een wandeling door de zestien kamers, met een klein gidsje in mijn rechterhand. Wat zal ik er eens over vertellen? De Adler apotheek beneden was de moeite waard. Daar werd in 1857 de eerste chocolade van Duitsland gemaakt, als versterkend middel en geneesmiddel bij spijsverteringsproblemen en depressies. Ook andere genotsmiddelen zoals koffie, thee en tabak en exotische specerijen krijgen aandacht in het huis, naast bijv. de trots van de burgerij: het porselein. De vrij grote feestzaal, balzaal, kijkt inderdaad uit op het stadhuis aan de overkant. Vermeldenswaard is bijv. ook de kamer met rarekieken, kijkkasten uit de 18de eeuw. Hier geef ik twee opvallende: eentje met de drie koningen, Balthasar vooraan en eentje over de Freimaurerloge, de loge van de vrijmetselaars van toen. Als laatste noem ik de Biedermeierkamer bovenin, vanwege haar eenvoudige inrichtingsstijl. Wisten jullie dat de naam Biedermeier afkomstig is van een satirisch tijdschrift uit die tijd dat met “BiedermannundBummelmeier” het lome burgerleven uit die tijd bespotte?
Mijn verder bezoek aan Aken ging vooral langs de geordende paden. De mooie boekhandel Mayersche heeft op twee hoog een uitgebreide collectie buitenlandse boeken. O.a. zag ik er de nieuwe Val McDermid: Northanger Abbey en The Kill List van Frederick Forsyth, maar de zwanenzang van John Harvey: Darkness, Darkness vond ik er niet. Uiteraard kocht ik in de kelder van de Kaufhof mijn mosterd, drie stuks deze keer: een tube HüttensenfmitKren (mierikswortel), een nieuwe variant van KühneSenf met alweer Meerrettich en tenslotte een grote pot niet te versmaden Löwensenf. En passant was ik ook nog goed voor de aanschaf van drie verschillende Duitse broden, best groot, die ik bij thuiskomst om 8 uur direkt aan mijn diepvries heb toevertrouwd.

En dan geef ik nu alvast de naam van de zeven carnavalsliedjes die a.s. zondag 9 november in een feestzaal in Heugem bij Maastricht mee gaan dingen naar de eer van carnavalslied van Groet-Mestreech 2015. Welk wordt het winnende nummer? Hier zijn ze:
1. De puutsjes vaan de groond.
2. De sjemerlamp.
3. Wee bringk nog ’n weursnaorKlara?
4. ’t Sjoensteleedsje.
5. Alles kinste vaan miechkriege.
6. Iech kin de wereld aon.
7. Wat moot iechnoe?
De schrijvers heb ik er maar niet bij gezet. Op de titel afgaand gaat mijn voorkeur uit naar liedje 3, maar nummer 2 mag er eveneens zijn. In een latere brief zal ik jullie graag vertellen welk liedje gewonnen heeft en of er, zoals altijd, weer “gefoeteld” is met stemmen. Ik ben van mening dat het winnende nummer door een jury gekozen moet worden en niet (deels) door de “zaal”.

Kennen jullie de site www.mestreechtertaol.nl al? Nee, maar die is er ook nog niet. Hij wordt pas geopend op 18 november a.s. ’s avonds. En toch, als ik het wel heb, is het een pracht van een Maastrichts woordenboek op te vinden en als toegift ook nog de grammatica. De auteur, las ik in Dagblad de Limburger, is Roger Weijenberg, met op de achtergrond de VeldekeKrinkMestreech. Ik beloof jullie dat ik er over een week of drie nog eens op zal terugkomen.

Hier is nog een ander bericht uit de regionale krant. In Nederland zijn er nu 8.154.000 personenauto’s. Als je ze bij elkaar zou stallen, gaat het om 11.400 voetbalvelden. Een op de twee Nederlanders, kinderen en hoogbejaarden meegerekend, heeft een auto. Bij mij in de straat in Maastricht-Oost staan ze aan beide kanten van de huizen geparkeerd, ook voor mijn deur. Wat prijs ik me gelukkig dat ik er geen heb.

Ik heb ook nog een stuk uit de NRC in de aanbieding. De krant, die ik wel eens op Centre Ceramique las, verblijdde me deze zomer met een interview met John Ioannidis, een bekende collega van me, die vandaag de dag vanuit het Californische Stanford de diverse media pleegt te bestoken. Hoe hij er precies bij komt, weet ik niet, maar volgens hem is maar liefst 85% van het medisch-wetenschappelijke onderzoek verspilde moeite. (Ik zou zelf nog iets hoger gaan zitten.) Volgens dezelfde Ioannidis kosten de jaarlijkse researchinspanningen ongeveer 250 miljard dollar en monden ze uit in een paar miljoen artikelen. (Wanneer stoppen we eens met al die overdaad aan non-wetenschap die niet of nauwelijks iets toevoegt aan de bestaande kennis?)

En tenslotte meld ik dat Las Palmas al vele jaren een prachtig fiets- (en loop)pad heeft, van de haven tot helemaal bij het nieuwe faculteitsgebouw, maar dat er maar bitter weinig fietsers zijn, daar niet en elders niet. Hoe de stad ook zijn best doet om ons op de bici te krijgen, het blijft hier zeer behelpen. In mijn straat is intussen zelfs een fietspad afgezet op de middenweg, maar de weinige ciclistas die mijn huis passeren, doen maar wat. En zo kom ik vanzelf bij een aankondiging van de gemeente genaamd CONVIVE, met hoofdletters. Hier is de Spaanse tekst, met op de achtergrond een plaatje van een calzada, rijweg. “Una ciudad para todos. Nuevos carriles bici. Reduce la velocidad. Incrementa tu atención. Bicicletas y coches comparten la calzada. Respetar las distancias y cumplir las normas. Es convivir en movilidad.” En om het af te leren geef ik ook nog een variant van de tekst: “Hay espacio para pasear y para rodar. Recuerda el peatón tiene prioridad. Las bicicletas no circulan por las aceras, sino por la calzada. En zonas señalizadas de convivencia con peatones reduce la velocidad.”

En daarmee geef ik er de brui aan. Me dunkt, voor een eerste nieuwe proeve van bekwaamheid is deze brief lang genoeg. Vergeet niet ook kennis te nemen van de bijlage hieronder, waarin ik meer dan twintig boeken de revue laat passeren. Ik wens het jullie, van ganser harte. Mijn volgende brief zal waarschijnlijk a.s. maandag verschijnen. Tot ziens, hasta luego, uit een goed hart, PaulK.

BOEKENRUBRIEK

In de afgelopen zes vooral Maastrichtse maanden heb ik lang niet zo veel gelezen als in de zes Palmese maanden ervoor, maar alles bij elkaar genomen is het toch een behoorlijk rijtje geworden. Hier is een niet al te uitvoerige terugblik.

Ik begin met Revelation uit 2008 van C.S. Sansom (die onlangs met een ander, nieuw boek op de markt kwam). Revelation is het vierde boek op rij over de belevenissen van advocaat MatthewShardlake. Het speelt in 1543 in Londen, toen met 60.000 inwoners. Er worden mensen vermoord, conform de plagen, wraaknemingen van de zeven engelen, zoals die staan aangekondigd in de bijbel, Nieuwe Testament, Openbaringen. Ik vind het een prachtboek, recensiecijfer 8½.

Yvonne Kroonenberg hoort tot mijn Nederlandse favoriete schrijvers. Haar ” Een ster aan het stuur “ uit 2005 bevat tientallen verhaaltjes van enkele bladzijden. Ze gaan allemaal over de verdiensten van het autootje. YK heeft altijd met de trein, bus en tram gereisd, maar sinds een jaar of acht verplaatst ze zich ook met een eigen auto. Vanwege mijn afkeer van het ding krijgt ze voor deze, wel weer heel origineel opgeschreven stukjes maar een 7½.

Wim Daniëls’ boek “Twee tieten in een envelop” uit 2009 is eigenlijk een boek voor de schoolgaande jeugd. Onderwerp is de afloop van Wietske’s moeder, 43 jaar, die doodgaat aan borstkanker. Het verhaal wordt verteld door Wietske, 11 jaar. Ik vind het zeer geslaagd, god voor een 8+. Wim Daniëls is voor mij net zo’n woordkunstenaar als Yvonne Kroonenberg.

Om Pat Condell met zijn “Godlessand free” uit 2010 kan ik niet heen. De man maakt geregeld You Tube videootjes, waarin hij de diverse godsdiensten alsmede de bijbehorende politiek aan de kaak stelt. Zijn inspanningen zijn in 2010 in boekvorm verschenen en natuurlijk most ik het boek kopen. Eerlijk is eerlijk, het is nogal eens meer van hetzelfde, maar tegelijkertijd is en blijft hij een fenomeen. Ik zou niet graag tegenover hem in het strijdperk staan.

Het boek “Intuition” van Allegra Goodman uit 2006 is me aan de hand gedaan door Lex Bouter, naar aanleiding van diens lezing over wetenschappelijke integriteit. Het betreft de fraude, eigenlijk meer een heilig geloof dan empirie, van een laboratorium-postdoc, genaamd Cliff in Boston. I.t.t. Lex vind ik dat Cliff op het einde (blz. 322) wel bekent dat hij niet netjes zijn bevindingen van alle proefdieren in zijn virus en kankeronderzoek heeft gerapporteerd. Het boek van Goodman, dat ik niet “Intuition” maar “Misbehaving” of dergelijke zou hebben genoemd, kan er zeer mee door.

Nico Dijkshoorn’s boek “Kleine dingen” uit 2011 met stukjes en gedichten kocht ik op de rommelmarkt van Centre Ceramique, voor 50 cent. Nico Dijkshoorn weet beter dan ik hoe je de lezer aan een touwtje mee moet nemen. Zijn laatste verhaaltje in het boek gaat over de boom bij het Anne Frankhuis, die is omgewaaid. De bijbehorende eindzinnen van het stukje zijn (ik citeer): Inmiddels is hij verwerkt in honderdzestig geinige tuinstoelen van Leen Bakker. Daar heeft vandaag iemand in gezeten die iets moois dacht. Dat moet genoeg zijn.” De verzameling stukjes van Nico Dijkshoornvind ik zeer te pruimen.

Dan was er een ouwetje, Godfried Bomans met zijn “Kopstukken” uit 1947. Wat is dat een apart boekje, dat ik trouwens al de nodige keren gelezen heb. Nu was een You Tube filmpje over “De honderdjarige” aanleiding om het weer eens te verorberen. Er zijn heel wat zinnetjes in het boek die ik uit mijn hoofd ken. In mei heb ik het aan Marion uitgeleend die het nog niet kent. Uiteraard wil ik later van haar horen of zij het ook zo prachtig vindt.

Het boek “Joe Speedboot” van Tommy Wiereniga uit 2005 speelt vooral in gehucht Lomark, ergens in Brabant. Hoofdpersoon is tiener Frans(je) Hermans, in een rolstoel, die nogal wat opheeft met (Japanse) samourai-mythes. Diens vrienden zijn vooral de allesdurver en altijd in beweging zijnde Joe Speedboot (Achiel Ratzinger) en Christof, zoon van rijke mensen (Maandag van Betlehem Asfalt), op enige afstand ook Engel Eleveld. Voor de vrouwelijke rol is boulimia-patiënte PJ Eilander van de partij. Ik krijg diverse verhalen te lezen: o.a. over het maken van een vliegtuig, over armworstelen en de Parijs-Dakar race. “Joe Speedboot” is een van de betere, recente boeken uit het Nederlandse taalgebied.

Op zijn tijd is het altijd tijd voor een moordboek van ArnaldurIndridason. Diens “Nachtstad” (Reykjavikurnaotur) uit 2014 met Erlendur in de hoofdrol speelt ettelijke decennia teug. Erlendur is dan net politieagent en trekt zich het lot aan van een verdronken zwerver Hannibal. Hij komt in het milieu terecht van alcoholisten en randfiguren als Puri, Bergmundur en de broers Ellert&Vignir en zoekt ook contact met zus Rebekka van Hannibal. Achter diens zwerversbestaan gaat een drama schuil. Ongeveer tezelfdertijd als die van Hannibal’s dood verdwijnt een vrouw van de aardbodem, Oddny, getrouwd met ene Gustaf en met een voormalige vriend Isidor. Er wordt een oorbel van Oddny gevonden bij het onderkomen van Hannibal en dan weet Erlendur van geen ophouden meer om de zaak uit te zoeken. Alweer is ArnuldurIndridason met dit boek erg op dreef. Ik vind “Nachtstad” ondanks zijn foute kaft een goed boek, meer dan goed zelfs.

Van Jan Donkers heb ik nagenoeg alles. Zijn boek “Mijn muziek” uit 2006 is een buitenbeentje. Vandaag de dag presenteren muziekdj’s niet alleen de nieuwste platen, maar verschijnen er ook columns van hen en soms zelfs hele boeken. Van Leo Blokhuis heb ik intussen de nodige boeken over popmuziek gelezen en ook mijn broer Harry doet een duit in het zakje. In 2006 kwam DJ Jan Donkers, tevens stukjesschrijver en auteur van diverse mooie romans, met zijn boek “Mijn muziek”. Dat heb ik met plezier gelezen en uiteraard heb ik de bijgaande CD braaf naar mijn extra harde schijf gekopieerd. Apart vind ik dat de diverse artikelen, van 2 tot meer dan 10 bladzijden, alfabetisch zijn gerangschikt. Jan Donkers komt in het boek aanzetten met zijn top 100 Cd’s. Daarvan moet ik nog de nodige, die ik niet heb, gaan bemachtigen in de toekomende tijd.

Van Jelle Brandt Corstius las ik afgelopen zomer “Van Moskou tot Medan” uit 2010. Van dezelfde schrijver, zoon van Hugo, heb ik eerder al de nodige films over Rusland gezien en enkele boeken over het land gelezen die mij bijzonder zijn bevallen. Het boek uit 2010 bevat alweer leuke stukjes, nu niet alleen uit het Russische, maar ook van elders (o.a. Indonesië, Ethiopië). Hij blijft een kolomnist van de eerste orde en wat is hij griezelig leuk. Zo maar een voorbeeld: Jelle is 1.92 meter lang, maar voelt zich het meeste thuis in een appartement van niks. Zelfs droomt hij erover om in een kinderwagen vervoerd te worden, in de stromende regen. Een mooi boek is en blijft het.

Kennen jullie boeken van de Amerikaan Tom Clancy? Zijn “Kardinaal van het Kremlin” uit 1988 kreeg ik cadeau van Peter Geelen. Van Tom Clancy had ik daarvóór nog niks gelezen en met gemengde gevoelens begon ik aan de bijna 500 bladzijden. Het bleek een mooie geheime dienstenroman te zijn, met vooral mensen van de CIA en KGB en als derde partij een stelletje Afghanen die hun land van de Russen (!) wilden bevrijden. De VS en de USSR waren in de jaren 80 druk bezig om intercontinentale wapensystemen te maken die de tegenstander genadeloos moesten vernietigen, sorry waarmee ze hun land afdoender konden beschermen. In het boek komen over en weer enkele spionnen voor de tegenpartij voor. Tom Clancy’s werk viel me oprecht alleszins mee.

Het is nog niet op. Van Rolf Schöndorff, Nico Cohen en Jan Pleus las ik het boek “Economie voor jou” uit 1985. Afgelopen kerstmis wist Bert Minne mij per e-mail haarfijn uit te leggen dat ik niet in het minst enig idee van economie heb. Dat was naar aanleiding van mijn eerdere vraag aan hem waarom de economie ieder jaar moet groeien. Tijdens mijn Cuba-reis deze zomer had ik ene Adriaan van Hiem, die ook als econoom op het Centraal Plan Bureau werkt, als een van mijn medereizigers. Hij vertelde mij een keer in de bus dat ik “Economie voor jou” maar eens moest lezen, dan kreeg ik ietsje meer idee.
Ik schafte me het na de reis tweedehands aan en kon enige teleurstelling niet onderdrukken, toen ik thuis las dat het uit 1985 was, best gedateerd. Het boekje is een weergave van de columns van de drie schrijvers, economen, in 1983-84 in NRC-Handelsblad. Inderdaad, de diverse voorbeelden zijn nogal uit de oude doos, maar de stukjes hebben me wel laten zien wat er zo al op dit terrein te verhapstukken valt. Ik geef hier de acht hoofdstukken met steeds het aantal stukjes: Economie (3), Macro-economisch beleid (19), Consumenten (6), Innovatie en computers (10), Micro-economie (9), De organisatie van de economie (5), Geld en effecten (4) en Internationale economie (15). De verantwoording begint pas op blz. 244 en daarvóór heb ik 71 keer best geanimeerd zitten lezen. Blijft natuurlijk dat het CPB de economische crisis tijdig had moeten voorspellen, maar toch: het gedateerde “Economie voor jou” is een best acceptabel boekje.

Een reisgenote van de Cuba-trip (Gonny) wees me op het boek van Michael Baigent, Richard Leigh en Henry Lincoln, “Het heilige bloed. De heilige graal” uit 1999. In een dorp In de Pyreneeën leidt een vondst van een pater in de 19de eeuw tot een geschiedkundig verhaal dat teruggaat tot Jezus en de heilige graal. Diens leer zou aan de ene kant een religieuze beweging in gang gezet hebben, het christendom, die nog steeds actief is. Anderzijds zou aldus een dynastie van koningen e.d. gevestigd zijn, met een start van Maria Magdalena in Zuid-Frankrijk. Het boek gaat over de zoektocht van de auteurs naar de oorsprong van de Merovingers zoals Clovis, Karolingers, kruisvaarders zoals Godfried van Bouillon, Tempeliers, Rozenkruisers, geheime genootschappen. De publicatie van hun boek, in eerste versie in 1982, heeft een heleboel stof doen opwaaien.

En dan heb ik in Maastricht ook een onvervalst Ian Rankin moordboek, “BleedingHearts”, mogen lezen. In 1994 heeft hij het onder het pseudoniem Jack Harvey gepubliceerd. Een bekende journaliste, Eleanor Ricks, wordt in Londen vermoord door demolition man Michael Weston. Diens belangrijkste tegenstrever in het boek blijkt detective Leo Hoffer te zijn, die hem moet opsporen en onschadelijk maken. De twee komen elkaar op diverse plekken in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten bijna tegen, maar voor de uiteindelijke afrekening moeten we in Seattle zijn. Intussen ben ik als lezer o.a. getuige van de moord op wapenhandelaar Max Harrison, waarna diens dochter Belinda Weston gaat helpen. Dan is er het wel en wee van de Disciplines of love, een spirituele club met JeremiahProvost aan het hoofd en Alisha als diens rechterhand. En niet te vergeten is er de ondergang van Nathan en later ook Don Kline. Op het einde speelt bij de goodguys ook Spike Jackson zijn partijtje mee. Alles bij elkaar vind ik het best een goed boek; als Ian Rankin aan het roer staat, kan er kennelijk weinig misgaan.

Op aanraden van Tonnie& Piet las ik in augustus Butcher’s Crossing, uit 1960. De auteur toen was John Williams, van wie ik eerder uiteraard “Stoner” heb gelezen. Butcher’s Crossing is de naam van een Amerikaans dorpje waar student Will Andrews heengaat, als hij na drie jaar zijn stadsleven vaarwel zegt. Hij ontmoet er J.D. McDonald, die een bedrijf heeft om bizonhuiden te bewerken. Will gaat met rouwdouw Miller, bijbelliefhebber Charley Hoge en zaniker Fred Schneider op zoek naar een immense kudde bizons, zo’n 5000 stuks, om de huid daarvan aan McDonald te verkopen. Het verhaal gaat over het opsporen van de “buffalo”, ze schieten en villen en vervolgens een hele winter wachten op de terugkeer naar Butcher’s Crossing en wat ik maar de thuiskomst zal noemen. Voor en vooral na de reis is er ene Francine om Will in de geheimen van de liefde in te wijden. Mijn oordeel: ook dit boek van John Williams is zeer de moeite waard.

Van Ian Rankin las ik ook nog “Watchman” uit 1988. In het begin van zijn later pas boeiende carrière als moordboekenschrijver wist Rankin nog niet precies wie de hoofdpersoon in zijn boeken zou worden. Hij begon met een “John Rebus” te schrijven, maar in zijn tweede boek was Miles Flint aan de beurt, een al wat oudere spion bij MI5 in Londen, met als zijn hoofdtaak surveillance. Thuis heeft MIles Flint Sheila en zoon Jack (op bezoek), maar het boek gaat vooral over zijn werk op MI5, met collega’s zoals Billy, Jeff, Tony, Richard, Pete en niet te vergeten zijn baas Partridge. Eerder is er iemand van de dienst vermoord en nu gaat een en ander bij het surveilleren mis, waardoor een Israëli door een Arabier gewurgd kan worden. Het spionnenverhaal speel in Londen, maar om IRA-lid Will Collins te ontmoeten mogen we in de tweede helft mee naar Ierland. Het einde speelt zich af op het station van Edinburgh, waar Ian Rankin kennelijk toch het meest op zijn plaats is.
Aardige zijstap: Miles Flint weet alles van torretjes (beetles). Er zijn heel veel soorten en bij iedereen om hem heen verwijst hij graag naar een soort torretje. Zichzelf vindt hij bijv. een tortoisebeetle, ook wel een dungbeetle.
Het boek is best aardig en voor mij had Ian Rankin best meer boeken over watchman Miles Flint mogen schrijven. Maar nee, zijn derde boek en vele erna hebben de drinkgrage detective John Rebus uit Edinburgh als hoofdpersoon.

Volgens mij is Tomas Ross en van de weinige Nederlandse schrijvers van moordboeken e.d. bij wie ik mij thuis voel. In het begin van deze eeuw verschenen achter elkaar drie boeken van hem, waarvan ik eerst Omwille van de troon (2002) en daarna King Kong (2006) gelezen heb. Het middelste van de drie kwam de afgelopen september pas aan bod: “De anjercode” uit 2005, “voor koningin en vaderland”. Het gaat een beetje over een brief van prins Bernhard in het Rotterdamse hotel Weimar aan het begin van de tweede wereldoorlog. De schoonzoon van Wilhelmina en man van “Jula” zou graag de nieuwe stadhouder van het land willen worden, tegen de achtergrond van een verbond tussen Engeland en Duitsland, enigszins buiten Hitler om.
In notedop: verzetsstrijder Daan Kist keert in het voorjaar van 1942 terug naar Nederland om daar korte metten te maken met foute Nederlander Niek van Reijt. In hoeverre dat lukt, staat in het boek. Aan de kant van de “goeden” komen we verder o.a. Wim Römer tegen en later ook JeanneRoëll (nicht van de Anjer). Andere “slechten” zijn bijv. Arthur Seys-Inquart, Joseph Schreieder en min of meer landverraders Dolly Peekema en Anton van der Waals.
“De Anjercode” van Tomas Ross kan er zeer mee door. Veel Nederlandse gelijken heeft de auteur niet, als het om spionageboeken, detectives e.d. gaat. Van Eva heb ik nog drie andere boeken van hem cadeau gekregen; die zullen er t.z.t. ook aan moeten geloven.

Ik ben een fan van de boeken van Jan Donkers, zoals ik hierboven al aangaf. Sinds vorig jaar zijn “Elvis ligt op Zorgvlied” uitkwam, heb ik zo hier en daar eens rondgekeken of ik het goedkoop kon aanschaffen. En afgelopen in Amsterdam was het zo ver: ik geloof dat het bij Kok lag in de warme buurt.
Het boek is geen roman, maar geeft tien verhalen die Jan Donkers de afgelopen tijd geschreven heeft. Omdat het boek (maar) 150 bladzijden is, gaat het dus om ongeveer 10x15. Op de buitenkant staat een mooie foto, niet van Elvis, maar van een rooie kat, horend bij het derde verhaal van de tien. Gaat dat over het graf van de rockzanger? In het geheel niet. Zoals bij de meeste andere bijdragen komt vooral het liefdes- en sexleven een mannelijke hoofdpersoon aan bod. Jan Donkers kan daar op een plastische manier over schrijven, een beetje vanuit het idee dat hij, of in ieder geval de man in het beeld, een gouden pik heeft.
Verveeld heb ik me overigens geen moment: met “Elvis ligt op Zorgvlied” heeft Jan Donkers het zoveelste markante werkje afgeleverd.

En dan was er nog Boudewijn Büch’s boek “De hele wereld in een vitrinekast”, uit 2001, dat ik las tijdens mijn vakantietje in Valencia. Ik kreeg het cadeau van Eva, toen ze onlangs haar boekenvoorraad opruimde. Büch vertelt in dit boek over zijn ervaringen op verre reizen en in allerhande musea met vreemde mensen en hoe hij en anderen daar tegenaan kijken. Ik ga ze hier niet een voor een noemen, maar wat vinden jullie van bijv. Buffalo Bill en The Elephant Man? Nogal wat bladzijden gaan over indianen, die soms naar Europa getransporteerd worden, over het tentoonstellen van (levende en) dode mensen uit totaal andere culturen en – ik noem nog maar iets - al dan niet vermeende koppensnellers en kannibalen. Gedocumenteerd is Boudewijn Büch daarbij beter dan wie dan ook; zijn collectie boeken over deze antropologie moet immens (geweest) zijn. Hij is overigens iemand die weinig in bibliotheken neusde en des te meer allerlei antiquariaten afstruinde, van noordpool tot zuidpool, om zijn voorraad literatuur aan te vullen.
Het boek “De hele wereld in een vitrinekast” is daarmee een mooi boek over het onderwerp geworden. Boudewijn Büch kan goed schrijven en dat laat hij in het boek zien ook. Hij overleed overigens in 2002, een jaar na het verschijnen van dit boek.

“Towhom the bellstoys”, “Voor wie de klok luidt” van Ernest Hemingway, uit 1940, heb ik echt in stukken gelezen, maar in de week voordat ik terug mocht naar Las Palmas, heb ik de 437 bladzijden toch compleet achter me gelaten. Ik begon eraan in augustus, na mijn reis met Trudie naar Cuba. Hemingway heeft het eerste deel van het boek geschreven in het hotel waar wij in Havana logeerden, dus zie dat maar als de aanleiding. Het gaat over het opblazen van een brug, en de dagen eraan voorafgaand, in de buurt van het Spaanse Segovia tijdens de Spaanse burgeroorlog. Was het 1936? De hoofdpersoon is ex-journalist, nu partizaan Robert Jordan, die als Amerikaan (Inglés) meevecht met de communisten en anarchisten tegen de nationalisten van Franco. Andere interessante personen zijn bijv. zijn nieuwe liefde Maria, de al oude Anselmo, het duo Pablo& Pilar, El Sordo en, laat ik ook één tegenstander uit het Franco-kamp noemen, luitenant Berrendo. Het boek geeft terzijde een beschrijving van het leven in Spanje in oorlog en de diverse wreedheden die daar kennelijk bij horen.
Het stopwoordje in het boek is: “Qué va”, maar er komen meer Spaanse zinnetjes voorbij zoals “Puesnada” en “Me cajo en la leche”, als ik het bij twee mag laten. Alles bij elkaar genomen trekt het boek af en toe, maar heb ik het toch helemaal en met plezier kunnen verorberen. Ik heb er een 7½ voor over, best goed voor een boek van bijna 75 jaar terug.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten