vrijdag 15 december 2017

weblogbrief 13.06, 15 december 2017

Weblogbrief 13.06, 15 december 2017

Querid@s amig@s y familia, deze keer komt er niks tussen: hier is mijn zesde brief, keurig op de vooraf aangekondigde dag. Ik ben nu een maand op mijn eiland in de zon (Harry Belafonte) en houd vol dat het hier goed toeven is, ook qua weer. Hoewel, gisteravond begon het om 8 uur ineens te plenzen, zo erg dat ik de diverse Spaanse woordjes voor regenen nog maar eens heb opgezocht. Motregenen is “lloviznar”, regenen is “llover” en stortregenen “llover a torrentes” (dan wel “a cántaros”). Welnu, bij gisteravond heb ik het over “llover torrencialmente”, het kwam echt met bakken uit de lucht en dan niet heel even, maar urenlang aan een stuk door. Dan weet je niet hoe snel je je woning in komt. Pas op mijn (overdekte) loggia vind ik rust.

Piet en Tonnie zadelden mij eerder op met een documentaire die ik echt eens moest bekijken: “Beerput Nederland”, uitgezonden door de KRO-NCRV op 4 december. Dat heb ik maandagmiddag op de universiteit gedaan en ik heb wat afgemopperd. De film van anderhalf uur begint met een lading van 30 miljoen liter giftig afvalwater van de olie-industrie in Angola. Wat kun je er beter mee doen dan de hele handel naar Nederland te verschepen en er daar schoon schip mee maken. Nederland, Oranje boven, is, als ik de documentaire mag geloven en dat doe ik, al decennia lang een afvalputje voor chemisch afval, met alle ruimte voor malafide verwerkingsbedrijven als International Slop Disposal, ATM, Main, Wubben, Bos Holding, North Refinery en Odfjell. Ze zitten in de Rijnmond, bij Amsterdam, in Moerdijk, Delfzijl e.d. Was er vroeger een overheid met allerlei ambtenaren, die streng controleerden of alles wel netjes gebeurde, in het kader van de “modernisering”, de terugtredende overheid, zijn het nu de bedrijven zelf die de zorg voor een hygiënische lozing op zich moeten nemen en vervolgens uiteraard alleen maar voor de financiële winst gaan. In de woorden van de man die nu onze minister-president is: “Ze zorgen wél voor werk en mag er dan misschien ook wat verdiend worden?” Heel fikse boetes uitdelen door de overheid is er al helemaal niet meer bij. Het is intussen al zo ver gekomen dat de afval verwerkende jongens op het ministerie voor milieu aan tafel zitten en daar de lakens aan het uitdelen zijn.

In mijn bus 12 terug naar de bewoonde wereld zie ik weer een advertentie die ik jullie wil doorgeven. Met op de achtergrond een huiselijk tafereel lees ik: “Estamos más cerca de lo que creemos”, we zijn weer dichter bij waar we in geloven. Is het een reclame voor een tentoonstelling in het Bonnefantenmuseum in Maastricht of voor een optreden van het symfonie-orkest van hier? Nee, ik zie op alle reclames ouderwetse flesjes Coca Cola in beeld komen. Apart, maar waar krijg je die flesjes nog?

Dan kom ik nu bij mijn muzikale bijdrage. Neef Peter van Marij is en blijft fan van Dave & Phil Alvin. De “blues brothers” zijn een tijd uit elkaar geweest, maar in 2014 gaan ze samen toch weer de studie in om een cd op te nemen. Dat wordt “Common Ground”. Hier zijn de twaalf nummers:
01.All by myself
02.I feel so good
03.How you want it done?
04.Southern flood blues
05.Big Bill blues
06.Key to the highway
07.Tomorrow
08.Just a dream
09.You’ve changed
10.Stuff they call money
11.Truckin’ little woman
12.Saturday night rub
Ineens begint me iets te dagen. Heb ik een en ander niet al van een bluesgrootheid van vroeger: Big Bill Broonzy? Van die heb ik maar liefst acht cd’s. Dan blijkt dat de eerste acht nummers op de cd terug te vinden zijn bij mister BBB. De cd “Common Ground” heeft als ondertitel: “Dave Alvin & Phil Alvin play and sing the songs of Big Bill Broonzy”. Ben ik eindelijk weer thuis. Een nummer als “Stuff they call money” vind ik alleen al vanwege de titel te pruimen en mijns inziens is er weinig of niets in te brengen tegen het instrumentale “Saturday night rub”. En toch: de mooiste nummers op “Common Ground” vind ik “All by myself”, “How you want it done?”, “Big Bill blues” en “Key to the highway”.

“Doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg!” Is er een typischer Nederlandse uitdrukking te bedenken? Ik heb er wel wat mee. Dus vind ik het best een aardige gedachte dat er een nieuwe voedingsfirma op de Nederlandse markt is die “g’woon” heet, in kleine letters en met een ‘ na de g, in plaats van een e. Vervolgens zie ik helaas “g’woon” producten bij zaken als Albert Heijn niet in de schappen liggen. Ik heb best glazen van een pittige sterkte in mijn bril, maar als ik hem opheb, heb ik best een redelijk scherpte. Heb ik een en ander weer eens over het hoofd gezien, toen ik in het najaar enkele winkels bemonsterde?
Hier in Las Palmas doe ik graag en geregeld boodschappen bij De Spar. Daarvan zijn er hier legio. Het zijn franchise-winkels. Volgens mijn woordenboek verleent de centrale onderneming (oorspronkelijk een Nederlandse) aan particuliere ondernemers het recht om de naam van het bedrijf te voeren om zo het afzetgebied van producten te verhogen. Naast allerlei locale eet- en drinkwaren mogen dat ook best originele Sparproducten uit Nederland zijn. Dus ben ik niet compleet “verpópzak”, als ik hier zoetzure bommen met een Nederlands etiket op de pot aantref. Zelf ben ik er een voorstander van om af en toe als nagerecht pindakaas op een toastje te eten. Blijkt mijn Canarische Spar hier in de Alfredo Jones pindakaas in huis te hebben van de firma “g’woon”. “Smeuïg en lekker” staat er bij op het etiket, dat hoef ik voor jullie niet te vertalen. De samenstelling is: 86% pinda, zonnebloemolie, geheel gehard palmvet, zout. De fameuze pindakaas van Calvé heeft zijn evenknie gevonden.

Op woensdagochtend zit ik geënerveerd aan mijn tweede boek te peuteren, als ik denk: dat lijkt me ook een onderwerp om jullie kort over te vertellen. Mijn boek heeft als uniek ISBN-nummer 978-1-4072-4311-5 en dat weet ik, omdat ik met veel pijn en moeite een plakkertje dat erboven op zit, heb weten weg te halen. Ook zie ik nu ineens een piepkleine foto van de schrijfster, van 1 bij 2 cm, die eerst onzichtbaar was.
Meer algemeen: dat gedoe met extra stickers, waarmee de oorspronkelijke kaft van een boek, zowel voorkant als achterkant, soms gebombardeerd wordt, kan mijn zegen absoluut niet krijgen. Ik vind het twee keer niks en rust eerlijk gezegd bij ieder nieuw boek dat ik in mijn handen heb, niet, voordat ik het in zijn echte status heb teruggebracht. Zelfs toegevoegde plakkertjes van niks om de Nederlandse prijs van een Engels boek aan te geven vind ik uit den boze. Dat doe je als verkoper eventueel maar stiekem aan de lege binnenkant. Het moet maar eens afgelopen zijn (net als met dat geëmmer van al die malafide chemisch afvalverwerkende bedrijven).

Al weer een aantal jaren terug was ik met Trudie in Brussel. In de buurt van Manneke Pis was een gebouwtje aan een plein, waarin een Jacques Brel museum was gevestigd. Wij erheen. Veel bezoekers waren er niet. We keken wel onze ogen uit.
De artiest werd geboren in 1929 en verliet het aardse tranendal alweer in 1978. Laat ik als een postume hommage weer eens een cd van hem opzetten. Uit 2008 heb ik “Tribute to Jacquel Brel”, waarop vijftien bewonderaars, onder wie Ann Watts, Dalida, Juliette Gréco, Nina Simone en Yannick Rieu (ik noem maar een zijstraat) een lied van hem zingen en spelen. Ik zie de cd liggen bij Centre Ceramique en als ik hem in huis haal om te kopiëren, blijkt er nog een tweede cd van Jacques Brel zelf aan toegevoegd te zijn. Ze heet simpelweg “16 chansons”, bijna allemaal liedjes waar ik zo vlug niet op zou komen. als je Jacquel Brel op de draaitafel legt (ik heb alles van hem). Hier zijn ze:
01.Quand on a que l’amour
02.Grand Jacques
03.Saint Pierre
04.Le diable (ça va!)
05.La Bastille
06.Pardons
07.La bourée du célibataire
08.Qu’avons-nous fait, bonnes gens
09.La foire
10.Il nous fait regarder
11.Les pieds dans le ruisseau
12.S’il te faut
13.Les blés
14.Sur la place
15.La haine
16.L’accordéon de la vie
Bij nader inzien blijk ik allemaal nummers van de cd “Grand Jacques” in mijn handen te hebben, uit de periode 1955-58, als hij net bekend begint te worden. Alleen het slotaccoord: “L’accordéon de la vie” kan ik nergens plaatsen. Wat zijn ze apart, de Waalse klanken van de nog jonge gast.
“La foire”, met trekzak, moet wel haast het favoriete Jacques Brel liedje van Trudie zijn. Ik zie haar nog eens in het centrum van Luik vragen waar de kermis is: “Où est le foir?” Totdat een echte Liègoise het helemaal door heeft en antwoordt: bedoel je misschien “La foire”? Andere voor mij mooie nummers op de cd zijn bijv. “Quand on a que l’amour”, “Le diable (ça va!)”, “Pardons”, “Ik nous fait regarder” en “Sur la place”.

Eem mens moet wat, dus laat ik woensdagavond mijn gezicht maar weer eens zien in het bibliotheekje aan de boulevard. Op de achtergrond hoor ik de basketballers hun ballen gooien.
Voor mij is het nieuws van de dag in de regionale kranten de ontdekte aanwezigheid van de Aedes aegypti in Fuerteventura. Dat is de mug die dengue en andere virale aandoeningen (zoals zika) kan overbrengen. Het beestje is kleiner en donkerder dan de gangbare hier, met wit op zijn pootjes. Het zou behoorlijke prikwondjes op de huid kunnen achterlaten. Mij staat vaag bij uit een boek va vroeger dat de Aedes aegypti mug ook anders tegen de muur op staat dan het gangbare spul. Of is dat alleen bij de malariamug?
Enkele exemplaren, ook hembras (vrouwtjes), zijn onlangs gesignaleerd bij Puerto del Rosario op het naburige eiland. Nou is het, als ik de deskundigen mag geloven, godsonmogelijk dat de muggen er anders zijn terecht gekomen dan via een vliegtuig of boot; gewoon door de lucht is te ver weg. Het dengue en zo virus is ook nergens op het eiland te bespeuren, niet bij de mug, laat staan dat er diverse menselijke ziektegevallen zijn. In de woorden van een Canarische expert: “El riesgo de transmisión es cero”, de kans op transmissie is nul. (Maar zeggen de autoriteiten dat niet altijd, als ergens onraad dreigt? roep ik dan. Later blijkt het meestal erger te zien dan men oorspronkelijk dacht.) Uitroeien willen ze het Aedes aegypti ongedierte intussen wel.
Heb ik nog meer bijzonders? Nou vooruit, per 1 januari 2018 moeten de cafés en restaurants hier gaan betalen voor het gebruik van de openbare ruimte voor hun terrassen. Dat is in Nederland al heel lang het geval. Gaan ze de rekening doorgeven aan de klant? Wordt het bier bij Carlos en bij Francesco beneden duurder dan drie euro voor een halve liter?
Ik heb er nog eentje uit El Mundo, een cartoon. We zien het oppervlak van de maan met daarop enkele vreemdsoortige wezens. Eentje belt met de aarde: “Houston, we have a problem!” In zijn hand heeft zijn buurman een krantenknipsel met het idee van Donald Trump om weer eens de maan aan te gaan doen.

In mijn tweede boek, zie verder beneden, kom ik allerlei typisch Schotse woordjes en uitdrukkingen tegen. Eentje blijft mij echt bij: de uitroep “ya mug”. Is dat het equivalent van het Limburgse “aw mögk”. Ik heb nooit begrepen waar die best vaak gebruikte uitroep, ook in het Maastrichts, vandaan komt. Van het Schotse “ay mug” vind ik geen vertaling in mijn woordenboek. Het raadsel blijft bestaan.

Veel aanspraak heb ik hier niet. “Op het werk” is iedereen vaak al vertrokken, als hij of zij al present is geweest, voordat ik meestal om een uur of twee kom aanzetten. Mijn contacten in de straat en op de boulevard zijn sporadisch en nodigen niet gemakkelijk uit tot langdurige gesprekken. En Noé zit nog steeds in Santa Cruz de Tenerife. Per e-mail belooft hij mij dat hij – eindelijk – direct na Kerstmis de oversteek naar mijn eiland zal maken. Dan wordt het misschien toch nog een beetje feest hier. Interessant detail: onder zijn mail zitten drie blokken met tekst, naast elkaar: “Looking forward to see you!”, “Great!” en “That would be lovely!” Is dat weer iets nieuws?
Eva stuurt me (o.a.) een foto van Lux & Dalí die met twee andere kinderen voor de deur sneeuwpoppen hebben gemaakt. Leuk! Tonnie van Piet vertelt me dat mijn waterkoker in Maastricht naar de filistijnen is. Hij lekt van onderen en als je niet oppast, komt zelfs de hele keuken blank te staan. Kortsluiting behoort ook tot de mogelijkheden volgens haar. Julien, helemaal uit Haarlem, als jij met de kerst in mijn huis bent, kun je dan je pap of mam eens vragen om hem, de waterkoker, op te ruimen?

Daar laat ik het bij, al was het maar om deze brief niet oeverloos lang te maken. Mijn volgende kunnen jullie pas over een week tegemoet zien, op 22 december. De dag ervóór is de winter echt begonnen en de dag erop staat Real Madrid – Barcelona op de voetbalrol. Morgenavond staat mijn bezoek aan een kerstconcert van de symfonische harmonie van Las Palmas op het programma.
Voor nu: van je hela, hola, houd er de moed maar in. Hier zie ik nu steeds vaker al mensen die elkaar alvast “felices fiestas” wensen. Dat lijkt me zachtjes gezegd nog aan de zeer overbodige kant; 1 januari laat nog meer dan twee weken op zich wachten. Gedraag je, maar niet te en tot kijk maar weer, hasta luego, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Eerder heb ik jullie geconfronteerd met een mooi boek van Jo Nesbo, “Het roodborstje”. Deze keer heb ik vervolg in de aanbieding: “Nemesis” uit 2002. Voor wie het niet weet of kwijt is (zoals ik): Nemesis is de godin van de wraak. Zoals steeds bij Jo Nesbo gebeurt een en ander vooral in Oslo.
De excentrieke, maar overijverige politie-inspecteur Harry Hole, en zijn helpers Halvorsen (zonder voornaam) en Beate Lønn, krijgt met twee zaken te maken. Eentje betreft een aantal bankovervallen, met name van de flappentappen (ATMs), steeds vlak nadat die net zijn bijgevuld. Bij de eerste kraak wordt zelfs een medewerkster – Stine Grette – vermoord, als haar baas niet snel genoeg is om de cassettes met geld aan de overvaller te overhandigen. Tegelijkertijd krijgt Harry Hole van doen met de dood van, of is het moord op, een vroegere vriendin, Anna Bethsen, met zigeunerbloed in haar aderen. Jo Nesbo haalt een heleboel uit de kast, met steeds andere verdachten, om de zaak te klaren. Bij de bankovervallen gaat het in het begin om een bekende overvaller, de broer van de man van Stine, waarbij een meester bankrover, Raskol Baxhet, vanuit de gevangenis zijn steentje bijdraagt. Harry’s vriendin Anna zou de hand aan zichzelf geslagen hebben of moet ik in haar geval eerder denken aan mensen als Arne Albu, Alf Gunnerud en – volgens zijn collega Tom Waaler – Harry Hole zelf.
Ik heb de bijna 700 bladzijden ademloos zitten lezen. Jo Nesbo houdt me niet alleen bij de les, hij maakt er zelfs een complete show van. Op het einde vraag ik mij wel af of het niet allemaal een beetje te veel van het goede is. Niettemin heb ik een prachtig recensiecijfer voor Jo Nesbo in petto. Voor zijn “Nemesis” krijgt hij van mij een 8+. Deel 3 van de trilogie, “The Devil’s Star” gaat er binnenkort, in ieder geval nog vóór mijn carnavalsreces ook aan geloven.

Er is nog een boek 2 en dat is van een schrijfster die compleet nieuw voor me is: Denise Mina. Haar boek dat ik lees, is uit 2005 en heet: “The field of blood”. Het speelt in Glasgow.
We zitten in 1981. Een driejarig jongetje, Brian Wilcox, is vermoord en ik zie de opsporing van de dader(s) door de bril van een aankomend journaliste, eigenlijk nog 18-jarig hulpje bij de Scottish Daily News: Paddy (Patricia) Meehan. Ze heeft het maar matig naar haar zin thuis en met haar vriendje Sean gaat het ook niet van een leien dakje. Daarbij: een van de twee jonge daders (10, 11 jaar) zou een neefje van Sean zijn. Paddy vindt uit dat de moord veel overeenkomst vertoont met een eerdere, precies acht jaar eerder, toen peuter Thomas Dempsie het slachtoffer was. De vader van Thomas, Alfred, die ervoor werd veroordeeld, heeft later nog zelfmoord gepleegd. Studente bij de krant Heather Allen zet Paddy’s verhaal over het neefje in de krant, wordt dan weggebonjourd en even later ook vermoord. Wie is of zijn de dader(s)? Is het een van de mensen van de Daily News, een van de moeders of misschien een ijsverkoper dan wel een SRV-man die – soms met zijn zoon erbij – vanuit een bus een kruidenierswinkel runt in de omgeving van waar de slachtoffers wonen?
Gaandeweg maak ik in het boek kennis met diverse journalisten en aanverwanten, ook in café The Press Bar, tegenover de krant. Voor twee unieke bijrollen noem ik hier Dr Pete, van origine theoloog, maar nu journalist bij de krant, bijna in ruste, en een andere Paddy (Patrick) Meegan die in de jaren 60 jarenlang ten onrechte is vastgezet voor een moord die hij niet begaan heeft. Aan diens verhaal, van de echte Paddy Meehan, wijdt Denise Mina nog een achteraf stukje in het boek.
En dan nu mijn mening over het boek. Ik vind “The field of blood”, in navolging van bijv. recensenten Ian Rankin en Val McDermid, erg spannend. Dit is zo’n boek dat je niet een dagje weg kunt leggen, een “pageturner”, een “unputdownable”. Je rust pas , als je de 400 bladzijden tekst compleet achter je kiezen hebt. Ik heb er als recensiecijfer een 8+ voor over, alweer, en ga zeker kijken of ik nog ander werk van Denise Mina te pakken kan krijgen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten