dinsdag 20 maart 2018

Weblogbrief 13.21, 20 maart 2018

Weblogbrief 13.21, 20 maart 2018

Querid@s amig@s y familia, nog even en dan is ook voor jullie de winter een gepasseerd station, in ieder geval op papier. Laten we hopen op een aangename april en mei en daarna, als ik terug in de Euregio ben, een ouderwets warme zomer, wat mij betreft liefst met een aantal hittegolven. Zet alvast je strooien hoed maar op en de barbecue aan.

Terug naar alledag hier, op woensdag de veertiende. Al bij de bushalte op Santa Catalina valt mijn oog op een groot reclamebord van de “Federación española de enfermedades raras”. Wat moet ik daar nou weer mee? Ik heb zo’n vermoeden dat men daar van mening is dat ieder patiëntenleven, ook bij de meest zeldzame aandoeningen, zonder aarzelen gered moet worden, uiteraard tegen elke prijs.
Dezer dagen storten farmaceutische industrieën, ook in Nederland en Spanje, zich graag op ziekten die haast niet vóórkomen, en bedenken dan een medicament om die ziektes draaglijk te maken of zelfs min of meer te laten verdwijnen “als sneeuw voor de zon”. Ik heb er de afgelopen zomer op de Nederlandse TV enkele mooie voorbeelden van gezien, van die “enfermedades raras” met hooguit enkele tientallen bestaande gevallen in heel Nederland. Als de industrie eenmaal een probaat geacht middel in handen heeft, biedt ze het al te graag aan de patiënten en hun omgeving aan met daaraan gekoppeld een vreselijk duur prijskaartje. Ik heb het dan over honderdduizenden euro’s of meer per jaar, met steeds hetzelfde achtergrondverhaal: het onderzoek om het medicament te vinden is nou eenmaal peperduur en het geld moet wel terug in het laatje komen. Hoe dan ook is het in ieder geval ook regelrechte handel. De verzekeraars van gezondheidszorg of anders de directe omgeving van de patiënt moeten echt alle zeilen bijzetten om het medicament te bemachtigen. Ook de minister van volksgezondheid wordt af en toe, al dan niet met succes, ingeschakeld, want gaat gezondheid niet boven alles? Die is geregeld met de farmaceutische industrie aan het onderhandelen over wat nog net een aanvaardbare prijs is.

Op de universiteit overhandigt Lluis mij trots een entreekaartje voor vrijdagavond, als hij – begrijp ik intussen – een prijs krijgt uitgereikt in het Alfredo Kraus auditorium hier. Voor bewezen diensten? Het hoe en wat is mij op de woensdagmiddag nog verre van duidelijk. Adriana met wie ik later spreek en die er ook zal zijn, vertelt me dat ik er wel proper op moet staan vrijdagavond. (Ze lijkt mijn oma zaliger wel.) Er komt me een vracht hotemetoten en dan kan ik mijn strand- of boulevardkleding volgens haar beter thuis laten. Ik beloof jullie nu al dat ik er zaterdag in deze brief op terug zal komen.

Om half 8, een kwartier te vroeg, zit ik al gereed bij El Palikeo op Santa Catalina om mezelf een “frontseat” te verschaffen bij Barcelona tegen Chelsea. De eerste wedstrijd in Londen twee weken terug werd 1-1 en nu is het voor alle twee alles of niets. Vooraf zie ik op de TV een echt mega-spandoek in Camp Nou met daarop “God save the king” en dat is volgens de Barça-supporters Leo Messi en niemand anders. Het is prima weer voor een potje voetbal bij een temperatuur van 14 graden.
De wedstrijd is net twee minuten oud, als Leo, nummer 10 van Barça, voor het eerst aan de bal is. Vanaf schuin rechts schiet hij keeper Courtois van Chelsea keihard de bal tussen diens benen door: 1-0. De Engelse club mag vooral in het kwartier erna nog zo aanwezig zijn, goed komt het niet echt meer. In minuut 20 schiet Dembélé nummertje twee diagonaal in de touwen, op aangeven van Messi. Courtois kan er net niet meer bij. Een vrije trap van Chelsea-speler Alonso in minuut 45 eindigt buitenkant paal. Dan mogen de voetballers en het scheidsrechterlijk viertal aan de thee.
In de tweede helft claimt Giroud van Chelsea in minuut 51 of zo ten onrechte een strafschop, waarvoor hij geel krijgt. Ik zie op het flatscreen van El Palikeo geen overtreding van Piqué, eerlijk waar. Messi schiet in minuut 63 voor de tweede keer met verve tussen de benen van Courtois door, nu vanaf links: 3-0. Daarna is het vooral de wedstrijd uitzingen van beide kanten. Barcelona-trainer Valverde en zijn manschappen gaan monter terug de catacomben in. Opvallend vind ik dat Messi en Chelsea-trainer Conte min of meer hand in hand het veld verlaten. Zou de mega-deal van het decennium op stapel staan?
Ik kan er niks aan doen, maar met name keeper Courtois van Chelsea is best wel het een en ander aan te rekenen. De lange Belg heeft enkele aardige reddingen op zijn conto staan, maar toch: wie op dit niveau twee keer een schot, hoe hard ook, tussen zijn benen door laat glippen, heeft iets heel erg uit te leggen, vind ik.

Op donderdagmorgen herinnert Harry me eraan hoe de hit “Zoutelande” van de groep Bløf, de trots van Zeeland, tot stand gekomen is. De Duitse zanger Bosse heeft met “Frankfurt, Oder” een hit te pakken bij onze oosterburen. Pascal Jacobsen en zijn companen maken daar een cover van, met een aardige tekst: “Zoutelande”, met hetzelfde lang-kort-lang-kort trefwoord als “Frankfurt, Oder”. Er is een hele CD omheen gebouwd, “Aan” in 2017, met deze veertien nummers:
01.Zachtjes zingen
02.Ego
03.Hierheen
04.Als je weggaat
05.Wereld van verschil
06.Languit vallen
07.Zonsopgang boven zee
08.Bewaar me
09.Zoutelande
10.Controle
11.Een mens blijft maar een mens
12.Over de dam
13.Porselein
14.Dertien
Het moet maar eens gezegd worden: Bløf is al enkele decennia een van de betere Nederlandse popgroepen. Ik had al iets met Rowen Hèze uit de Peel, maar daar komt de Zeeuwse Bløf bij. (Terzijde: heeft dat Bløf, bluf dus, nog een aparte betekenis?) Goede popmuziek, dames en heren van de Randstad, wordt niet alleen in de vierhoek Amsterdam, Utrecht, Rotterdam & Den Haag gemaakt, maar ook in de rest van de lage landen. En laat ik hier eens mijn waardering uitspreken voor de Bløf-teksten: innemend. En dan heb ik het niet alleen over “Zoutelande”(“blij dat je hier bent”), maar ook over bijv. “Zachtjes zingen”, “Hierheen”, “Zonsopgang boven zee”, “Bewaar me”, ”Over de dam” en liedje nummertje veertien op het album, getiteld “Dertien”.

Op de latere donderdagavond vind ik het tijd voor weer eens een film. Ik zet zwaar in en kies voor “Stalingrad” uit 1993 van regisseur Joseph Vilsmaier. Ruim twee uur zit ik aan mijn laptop naar een Duitse tekst te koekeloeren. Van Duitse bekende filmsterren weet ik niets of nauwelijks iets en dan is de film ook nog van 25 jaar terug. Dus vermeld ik hier de hoofdrolspelers vooral voor de show: Dominique Horwitz, Thomas Kretschmann, Jochen Nickel en niet te vergeten ook Sebastian Rudolph.
De film gaat over de ware hel waarin de Duitse Wehrmacht in Rusland terecht komt in de winter van 1942-43. Vooral een viertal jongens wordt in beeld gebracht, eerst nog even in een Italiaanse badplaats (een soort Zoutelande), dan in de trein naar Stalingrad en vervolgens en vooral op de plek van de oorlog zelf. Het weer daar werkt niet mee, met een temperatuur tot min 30 graden. Terzijde, met de andere 260.000 Duitse soldaten in Stalingrad en een veelvoud ervan aan de Russische kant gaat het niet veel beter. Van het kwart miljoen Duitsers komt haast niemand ongeschonden uit de strijd.
Misschien dat sommigen van jullie iets in een gerechtvaardigde oorlog zien. Dan kan hij of zij zijn mening eens herzien door deze film helemaal uit te kijken. Ik moet er niet aan denken dat ik ooit in zo iets als “Stalingrad” terecht ga komen. Als, bijv. door een onvolkomenheid van Trump, Poetin of die Chinees, de volgende wereldoorlog in mijn buurt uitbreekt, rest mij denk ik weinig meer dan het moede hoofd in de schoot te leggen.

De vrijdag staat een beetje in het teken van Lluis en het Alfredo Kraus auditorium. Om half 6 ga ik eerst nog even naar mijn bibliotheekje aan de boulevard. Onderweg mijmer ik over het woord “pensionado”, dat door Nederlanders vaak gebezigd wordt, als ze “pensionista” of “jubilado” bedoelen. Misschien is “pensionado” ook goed - ik sluit het niet uit – maar mijn woordenboek vermeldt eerder uitkeringsgerechtigde en kostganger.
In de kranten zie ik weinig staan dat mij echt interesseert, zeker niet zaken die ik aan jullie moet doorgeven. Om half 8 loop ik door naar het Alfredo Kraus. Op een muur onderweg zie ik op een muur nog een beetje rare filosofische spreuk: “Dicen las estrellas que los fugaces somos nosotros”, men zegt dat wij de vluchtige sterren zijn.

Dan ben ik waar ik zijn moet. Met een grote stroom anderen loop ik mee – kaartje van “Honores y distinctos 2018” van de “Cabildo de Gran Canaria” in mijn knuist – de “Sala Sinfónica” van het auditorium in. “ El cabildo”, voor wie het niet weet, is het bestuur van het eiland Gran Canaria, “la isla de mi vida”. Het is om kwart voor 8 al aardig vol en ik ben blij dat ik op de eerste etage nog een hoekplekje in het midden kan bemachtigen. Als de avond om even over 8 uur geopend wordt met een dansje van vijf dames, ballet van de “Escuela Dansarte”, is haast geen zitplaats meer te krijgen. Ik heb het over meer dan duizend mensen, misschien eerder tweeduizend. Naast mij zit een echtpaar dat tot het begint, nogal met zijn mobiel in de weer is en weinig oog voor mij heeft.
Op het podium gaan in het midden een zevental mensen achter een tafel zitten, de gedeputeerden of de commissie van aanbeveling, wie zal het zeggen? In ieder geval is de middelste de gouverneur, “el presidente” zelf of hoe je hier zo iemand noemt. (Ik neem aan dat hij niet “cabildero” heet, want dat is volgens mijn woordenboek Spaans voor een lobbyist, intrigant.) . Het zevental wordt links en rechts geflankeerd door een page in het blauwgeel en eigenlijk is het hele podium een en al blauwe en gele strepen, de kleuren van het eiland. Ietsje opzij van de hotemetoten zie ik de twintig prijswinnaars plaatsnemen, met Lluis vooraan in het midden. Twintig prijswinnaars, is dat niet wat veel van het goede? Van iedere uitverkorene wordt een kort filmpje (twee minuten) op een scherm geprojecteerd, waarna hij of zij naar voren mag komen om van de “presidente” een plaquette en bijbehorend papier in ontvangst te nemen. Als er ook een geldbedrag genoemd is, heb ik dat stukje gemist.
Lluis is vrij vooraan aan de beurt, nummer 4 van de 20, en op het filmpje over hem komt ook Vanessa in beeld plus enkele mensen van de afdeling bij een vergadering. De hele bedoeling van het prijzen van alle twintig duurt een uur. Ik bespeur enkele sportlui, een handje wetenschappers (onder wie Lluis), mensen uit de toeristenindustrie, een paar kunstenaars etc. Daarna spreekt kunstenares Concha Jerez, nummer 3, een dankwoord uit namens alle twintig en komen ze met zijn allen nog eens vooraan op het podium staan om het klaterende applaus van de zaal in ontvangst te nemen. Typisch Spaans vind ik dat de meeste prijswinnaars meeklappen met de zaal. De meeste aanwezigen in de zaal gaan staan. Dat ken ik wel van Nederland. Ik behoor met mijn directe buren tot de weinigen die gewoon blijven zitten.
Mijn klokje wijst kwart over 9 aan, als “presidente del Cabildo de Gran Canaria” - zijn naam is Antonio Morales Méndez – opnieuw het woord neemt voor een praatje. Dat is echt gortdroog, bevat geen enkele kwinkslag of zelfs maar iets om over te glimlachen, en duurt (tot mijn ergernis) een kwartier lang. Dan is het tijd voor de uitsmijter, Canarische muziek. Het begint met een instrumentaal nummer, heel acceptabel, van de groep Atlántida, vijf man met zowaar ook iemand op de “timple”, een soort ukelele van hier. Echter, vanaf het tweede nummer maakt vooral een zanger de dienst uit: Pedro Manuel Afonso uit Mogán. Hij bakt er in alle vijf volgende nummers niet veel van, vind ik, maar wie weet denkt de zaal daar anders over. Voor mij is hij niet meer dan een gemankeerde operazanger en geen stemmingmaker.
Dan, om even over 10, we zijn intussen twee uur onderweg – worden we allemaal uitgenodigd om beneden in de hal een “cóctel” te gaan gebruiken (en te gaan netwerken). Ik heb intussen mijn bekomst van het geheel en ga op zoek naar de uitgang. Dan loop ik over Las Canteras terug naar de Luis Morote, waar ik met een groot glas Richard met spa de avond afsluit.
Mocht ik op mijn oude dag nog eens voor een semi-politieke prijs zoals deze in aanmerking komen, dan zal ik hem weigeren, eventueel iemand anders sturen, als er geld voor onderzoek in het spel is.

Op zaterdagmorgen vind ik dat ik weer eens een groot blik tonijn moet opentrekken. Mijn lunch bestaat verder uit knäckebröd en menestra. Dat is een mengsel van verscheidene soorten groente. Er zitten ook (een beperkt aantal) spruitjes bij, heel lekker. Trudie, als ik weer in Nederland ben, mag je me best weer eens een hele bak van die groene bollen voorzetten. Eventueel kan er wat mosterd bij of een hand gebakken tamme kastanjes.
Van La Oliva heb ik de internetcode met wachtwoord. Als ik er ‘s avonds langs loop, kan ik het niet laten, ga even op een bank zitten en zoek ik op nu.nl even op wie precies tegen wie moet in de kwartfinales van de Champions League. Hier komen de vier wedstrijden:
3 en 11 april: Sevilla – Bayern München
Juventus – Real Madrid
4 en 10 april: Liverpool – Manchester City
Barcelona – Roma
Barcelona heeft het m.i. niet slecht getroffen met Roma. Terzijde krijg ik op nu.nl mee dat ik me eerder in de datum van de gemeenteraadsverkiezing vergist heb. Die is op 21 maart, nu a.s. woensdag, en niet op 11 maart, wat ik ergens in mijn hoofd had opgeslagen. Helaas moet links het op de eerste lentedag zonder mijn stem doen.

Ik heb een aardige collectie Franstalige muziek, waarvan ik eigenlijk weinig af weet. In café de Poort destijds hing een mooie foto van Jacques Brel, George Brassens en nog iemand, ongetwijfeld van Magda afkomstig,. En zo kom ik vanzelf op George Brassens (1921-1981). Hij is niet iemand die al op jonge leeftijd in muziekstudio’s zijn hart uit zijn lijf zingt. Zijn eerste platen zijn van begin jaren vijftig, als hij de dertig al gepasseerd is. Laat ik uit zijn begintijd eens iets opzetten. Van de vijf CD’s die ik van George Brassens heb, kies ik voor “Le Gorille” met nummers uit 1952-53. Hier zijn de negentien nummers:
01.Le gorille
02.Brave Margot
03.La mauvaise réputation
04.Le parapluie
05.Le fossoyeur
06.La chasse aux papillons
07.Les amoureux des bancs publics
08.Le petit cheval
09.Le mauvais sujet repenti
10.Hecatombe
11.Comme hier
12.La cane de Jeanne
13.Le vent
14.Comme d’Aurochs
15.J’ai rendez-vous avec vous
16.La marine
17.Il n’y a pas d’amour heureux
18.Ballade des dames de temps jadis
19.Il suffit de passer le pont
Om de liedjes van George Brassens te snappen wordt van je gevraagd om behoorlijk goed Frans te spreken of in ieder geval je kennis van het Frans van vroeger drastisch op te halen. Wat is een “fossoyeur”, een “hecatombe”, een “cane”, een “aurochs” dan wel “jadis”? Kennen jullie die woorden wel allemaal, Damaris en René? Vooralsnog vind ik de muziek van George Brassens iets hebben van een gezellig optreden in het buurthuis. Over de breedte is het wel aangename muziek, maar voor een prutsende Fransoos als ik is het best moeilijk om extra bijzondere nummers uit te zoeken. Als jullie mij niet om details vragen, geef ik hier mijn lichte voorkeur aan voor liedjes 2, 3, 7, 9, 12, 13, 15 en 17 op de CD. Niettemin, het wordt hoog tijd dat ik mijn Frans eens ga ophalen. Zal ik voor de variatie eens een winter aan de Rivièra doorbrengen, in Nice bijv., en dan op Franse les gaan?

Op zondagmorgen word ik om 7 uur van allerlei geklets en gestommel in de straat wakker in mijn bed. Dan bedenk ik dat er gisteravond een lichtblauwe loper voor mijn deur is uitgelegd. Staat er weer een sportwedstrijd op stapel? Ik draai me eens op mijn andere zij en val probleemloos opnieuw in slaap. Toch ben ik om 8 uur zo ver dat ik op het balkon wil gaan kijken wat er gaande is.
In de straat zijn allerlei sportmensen in flinterdunne pakken in de weer. Met name wielrennen en hardlopen is troef. Ik denk dat ik getuige ben van iets dat lijkt op een biathlon, maar dan zie ik op de rug van een paar organisatoren “oficial triatlon” staan, in het Spaans, dus zonder h. Er wordt kennelijk naast hardlopen en wielrennen ook gezwommen. Komen de deelnemers uit de zee? Ik zie ze hier in allerijl een badmuts afdoen, dan ook nog wat kleren, om vervolgens op hun racefiets te stappen en er als de wind weer vandoor te gaan. Er is ook een beperkt aantal invalide deelnemers. Die zit voor het hardlopen een rolstoel à la Marja zal ik maar zeggen, maar met een extra, klein wiel aan de voorkant. Bij het wielrennen liggen de gehandicapten in een nagenoeg horizontaal vervoermiddel, à la Arnold Kester voor ingewijden.
Vele uren later, om half 2, komt een dame, kennelijk aan de winnende hand, in volle vaart voorbij rennen met daarachter op zo’n 25 meter afstand een uitgerekt peloton dat haar zo te zien niet kan bijhouden. Als ik mocht denken dat het evenement daarmee voorbij is, heb ik buiten de waard gerekend. Om 3 uur komen een bonte stoet mannen voorbij, met alweer eentje ietsje voorop, nog harder van zich afbijtend dan de dames. Pal voor mijn deur in de Luis Morote gaan de badmutsen af en een deel van de kleding, wordt vervolgens schoeisel aan de blote voeten gedaan en dan is het weer keihard weg spurten.
Om kwart voor 4 hoor ik vanaf de kant van Santa Catalina allerlei geschreeuw komen en om even over 4 uur ben ik - op acceptabele afstand - getuige van de huldigingen. En dan kunnen, ook in de Luis Morote, de lopers, de restbakken en hekken e.d. eindelijk weer opgeruimd worden.

Maandag, wasdag. Dus draai ik in alle vroegte een was die ik om half 11 te drogen hang op mijn plat. Als ik mijn broek van wasknijpers (“pinzas” op zijn Spaans) wil voorzien om aan één van de twee waslijnen te gaan hangen, valt er een sok uit, die op de bodem van mijn plat anderhalve meter lager belandt. (Normaal loop ik rond zonder sokken, in navolging van Ruud Krol, maar afgelopen vrijdagavond heb ik op aandringen van Adriana sokken aangetrokken, die ik nu mee heb gewassen.) Hoe krijg ik dat vermaledijde geval van een sok weer in mijn handen? In mijn bezemkast heb ik door de jaren heen allerlei schoonmaakgerei verzameld. Daar zit een plastic blik bij dat ik met enige moeite aan een lange stok kan koppelen. Met die combinatie omlaag hengelen is te proberen. Het lukt boven wonder prima. Even later is het euvel alweer verholpen.
Het is maar één keer per jaar Sint Joep of zoals het hier heet: San José. Dan dient Jozef, de man van de maagd – helaas – Maria en (voedster-)vader van Jezus in het zonnetje gezet worden. Bij dezen: Well, he’s a jolly good fellow, he’s a jolly good fellow…

En dan is het weer afgelopen met mijn brievenschrijverij, voor de 21ste keer deze winter. Morgen gaan we de lente in en Jezus kan zich opmaken voor een glorieuze intocht – op een ezel – in Jeruzalem. Hij moet zaterdagnacht wel zijn horloge een uur vooruit zetten (of is het terugzetten?). Deo volente komt mijn volgende brief eraan op maandag 28 maart, net al in de “semana santa”.
Zo vlak voor de “día de ramos” heb ik een keer geen dringend advies. Vooruit, zet alvast een paar vaasjes gereed, met een bodempje water erin, om de palmtakken die jullie deel worden vanaf zondagmorgen, een lang leven te gunnen. Tot ziens maar weer, hasta luego, PaulK.

BOEKENBIJLAGE (ANNEXE DE LIVRES)

Mijn eerste boek van deze week is de laatste die ik heb van Val McDermid, haar dertigste, als ik alleen de echte detectiveboeken tel. Het is uit 2016 en heet “Out Of Bounds”, Engels voor Verboden Terrein, Taboe. Het verhaal speelt zich af in Edinburgh, maar ook in Glasgow, iets meer westwaarts, en in Dundee, ten noorden van de Firth Of Forth.
Centrale figuur is Karen Pirie, DCI van de Historic Cases Unit met als enige medewerker Jason “The Mint” Murray. Getweeën krijgen ze met twee moorden in het verleden (“cold cases”) te maken. Eentje betreft de verkrachting en moord van een kapster genaamd Tina McDonald, twintig jaar eerder. Nu vindt men een DNA-overeenkomst met een 17-jarige autodief, Ross Grorie, en dan is het terugzoeken wie in diens directe familie voor de moord kan worden aangeklaagd. De andere zaak betreft een moord of zelfmoord nu, van de dertigjarige Gabriël Abbott. Wie heeft die moord eventueel op zijn geweten en is er een verband met de moord op zijn moeder Caroline, als het vliegtuigje waarin ze zit met Ellie MacKinnon en het echtpaar Richard & Mary Spencer door een bom ontploft, 22 jaar eerder.
Er komen allerlei voor- en tegenstanders van Karen Pirie en “The Mint” voorbij, die het lezen van de 484 bladzijden alleen maar verder veraangenamen. Ik noem hier als vrienden van Karen: Giorsal (Gus) Kennedy, Jimmy Hutton en River Wilde aan de pluskant en aan de keerzijde o.a. de politiemensen Simon Lees (“The Macaroon”) en Alan Noble en de Grassies. Terzijde, wat doen mensen als voormalig buschauffeur Gary Foreman, spelletjesmaker Will Abbott en niet te vergeten het zeer behoudende Lid van het Hogerhuis Frank Sinclair in het boek? En spelen Miran en Tarek uit Syrië nog een rol van betekenis?
Voordat ik mijn mening over het boek kenbaar maak, wil ik jullie erop wijzen hoe uitgebreid en mooi het woordgebruik van Val McDermid is en hoe goed ze is met uitdrukkingen. Af en toe klinken daarin ook liedjes door die ik ken. Ik beperk me hier tot een klein onderwerp: drank. Karen laat haar collega zeggen: “Let’s knock it on the head before we screw it. Do you fancy a pint?” Een vriendin van haar komt met: “She knocked back the last of het coffee and smacked her lips. Just what the doctor ordered.” En als sluitstuk is hier nog een uitspraak van haar overleden vriend: “When life gives you lemons, make a gin and tonic.”
En dan nu mijn oordeel. De Engelse Guardian is uiterst lovend over “Out Of Bounds” van Val McDermid. Karen Pirie wordt de hemel in geprezen als de “grieving, insubordinate and dogged in her pursuit of the various culprits”. Zal ik eens afwijken van dit en andere grof geschut in de pers? Nee, integendeel: net als de Guardian en de recensenten in andere kranten vind ik “Out of bounds” echt een geweldig boek. Probeer het zelf eens, beste mensen, eventueel in Nederlandse vertaling. Het zal ongetwijfeld in Maastricht in Centre Ceramique aanwezig zijn. Briljant als ik het vind, geef ik zo maar een 9 als recensiecijfer weg. Om de Independent te citeren: “Val McDermid, the new queen of crime is still at the top of her game”.

Ik heb er nog een uit 2016: “The Other Side Of Silence” van Philip Kerr. Het is de zoveelste “Bernie Gunther” thriller en deze wijkt in zoverre af van de meeste eerdere dat hij niet in de jaren 30 en 40 in Duitsland speelt, maar in 1956 aan de Franse Rivièra (Cap Ferrat bij Nice).
Bernie Gunther gaat in het boek schuil achter de naam Walter Wolf. Hij verdient zijn brood als conciërge van het Grand Hotel in Villefranche. In zijn vrije tijd speelt hij in een ander hotel in de buurt, La Voile D’Or, bridge, met het Engels echtpaar Rose en Antimo Spinola van het casino. Niemand in de omgeving weet iets over zijn verleden. Dan wordt zijn bridgepartner Spinola vermoord, door wie?
Daarbij krijgt Bernie Gunther, pardon Walter Wolf, te maken met de schrijver Somerset Maughan, de intussen 82-jarige beroemde schrijver, tevens een echt uitgesproken homo. Hij heeft in de buurt een grote villa, waar hij met zijn neefje Robin, vriend Alan en het nodige personeel woont. Maughan wordt gechanteerd door een oude tegenstander van Gunther, Harold Hebel. Eerder heette hij Harold Hennig en hij is bij Bernie Gunther al bekend van eerdere afpersingen in 1938 en 1945, die hem nog helemaal voor de geest staan. Hij besluit Somerset Maughan te gaan helpen, als hij niet in bed ligt met Anne French, een schrijfster die een biografie van Somerset Maughan wil schrijven. De afpersing door Harold Hennig wordt alleen maar akeliger, als de Engelse geheime dienst uitgebreid onder vuur komt te liggen.
Philip Kerr kan bij mij niet echt stuk. Zijn boeken, zeker die met Bernie Gunther als hoofdpersoon, zijn mij allemaal even lief, inclusief zijn “The Other Side Of Silence”. De recensent van de Washington Post vindt het boek: “a welcome break from the relentlessly grim atmosphere in which Bernie is accustomed to working”. Daar kan ik een heel eind in meegaan. Het boek is vlot en onderhoudend geschreven en op zijn tijd ook best spannend. Ik geef er als recensiecijfer een 8 voor.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten