maandag 4 november 2013

Welogbrief 9.01, 4 november 2013

Hola, verre vrienden, amiguitos lejanos, of het zo moet zijn, hier ben ik weer met deeltje 1 van mijn feuilleton: “Hoe komt Jan Splinter door de winter”. Wie mij de komende zes maanden min of meer wekelijks wil aanhoren, zal hopelijk een aardig beeld krijgen van mijn wedervaren hier. Hier is hij, mijn eerste brief van jaar 9 in Las Palmas, vol goede moed. Afgelopen vrijdag mocht ik weer eens van Maastricht naar mijn eiland vertrekken. Deze keer ging het van het NS station in Maastricht naar Schiphol en vandaar om kwart voor 3 met vliegmaatschappij Transavia via La Palma (zonder SS) naar (Las Palmas De) Gran Canaria, waar ik blij van zin nog net in de streekbus van kwart over 8 naar Santa Catalina kon stappen. En helaas, Trudie moest al donderdagavond afscheid van mij nemen; en omgekeerd; voor de eerste keer werd ik op weg naar mijn winter in Las Palmas niet naar een Duits vliegveld gebracht. Daar staat tegenover dat Ton & Marion in hetzelfde vliegtuig als ik naar Gran Canaria zaten. Op “el aeropuerto” hier namen ze vervolgens een taxi naar het zuiden, naar Playa Del Inglés, terwijl ik me, zuinig als ik ben (?), in de streekbuis naar het noorden hees. Over ruim een week komen T&M me in mijn tweede stadswoning opzoeken, met kinderen en aanhang. Dat wordt dan uitgebreid “kemissies” doen om het ze naar de zin te maken. Op weg naar huis hier vrijdagavond begon ik met enkele noodinkopen bij de Spar in de Ripoche, N.B. ‘avonds nog open op vrije dag Allerheiligen. Daarna pakte ik mijn koffer deels uit en begon aan een blikje Coca Cola Zero. Toch, het zal jullie niet verbazen dat ik even voor 11 al mijn moede hoofd ter ruste legde. Op zaterdagmorgen werd ik verkwikt wakker om bijna 8 uur. Als een goed begin het halve werk is, kan ook deze winter waarschijnlijk niet meer stuk. En dan zou ik nu iets moeten zeggen over mijn muziek van de eerste Palmese dagen. Echter, mijn Verbatim harde schijf van maar liefst twee Terabyte en met daarop bijna 1 Terabyte muziek geeft geen sjoege. Ik heb hem afgelopen donderdag nog uitgeprobeerd in Maastricht, op dezelfde oude computer als waarop ik nu zit te typen, en toen kwam er best mooie muziek uit het apparaat. De afgelopen dagen hier niet dus en ik vrees dat jullie het de komende maanden zonder mijn favoriete muziek zullen gaan stellen. Tant pis! In mijn amuse briefje 9.00 gaf ik jullie de tekst door van “De Jordaanwals”, waarmee zanger Johnny Jordaan in 1955 en later hoge ogen gooide. Hebben jullie meegekregen dat het nummer gaat over de “clash” tussen Amsterdamse volksmuziek en de eerste rock ‘n’ roll? Los daarvan, ik ben de afgelopen zomer verscheidene malen in Amsterdam geweest, bovenal om mijn kleindochters te ontmoeten, maar ook – zoals steeds – om oude koeien uit de sloot te halen. Hier zijn er twee. De eerste 3, 4 jaren van mijn Amsterdamse leven, in 1964 en daarna, woonde ik in de Linnaeusstraat op een zolderkamertje. Tegenover mijn optrekje was beneden een café, waar ik wel eens, op zondagavond, naar het klaverjassen ging kijken. Omdat de naam van de zaak mij anno 2013 niet meer te binnen wilde schieten, liep ik er van de zomer een keer heen. Het café bestaat nog steeds, werd ik gewaar, tegenover de vestiging van de Hema in de straat. Zelfs is het aanzien binnen niet veranderd, o.a. met zijn foute kleedjes op de tafeltjes. En dan komt nu de naam nog een keer: Café Sport. Inderdaad, Café Sport. Gerustgesteld liep ik daarna via de Middenweg naar mijn tweede obstakel, de slagerij om de hoek van het optrekje van Pieke Bartholomeus in die tijd. Ook van die nering op de Wethouder Frankesweg was de naam uit mijn geheugen verdwenen. Er is zoveel middenstand verdwenen in de afgelopen vijftig jaar, zou de slagerij nog wel bestaan? Het was trouwnes niet zo maar een slagerij, nee, het was de eerste slagerij bij mijn weten die in de vitrine ter verkoop een grote bak vleessalade had staan, een simpel mengsel van corned beef, zilveruitjes en mayonaise, maar lekker... Ik heb het de laatste jaren mijn gasten met carnaval nog wel eens voorgezet, maar moet jullie teleurgesteld vertellen dat vooral ik er niet vanaf kon blijven. Helaas, de slagerij is er anno 2013 niet meer en hoe de slagerij destijds heette, blijft mij vooralsnog een raadsel. Lluis had het al aangekondigd; mijn Luis Morote hier, althans het stuk voor mijn deur, heeft een aardige gedaantewisseling ondergaan de afgelopen zomer. Ze is nu autovrij en vooral het ontbreken van de loeiende sirenes van ambulances doet mij deugd. Mijn India mannetje beneden met zijn zonnebrillen, horloges e.d. is er uiteraard wel nog en ik heb ook Carlos met zijn koffiehuis al gespot. Aan de overkant zie ik vanaf mijn balkon wel een verandering: het Cubaanse café Sol Y Son is omgedoopt tot Azafrán. Azafrán? Bij eerste lezing dacht ik zo waar dat azafrán staat voor stewardess, maar het hele uithangbord boven de toegang gaat van “La tasca del azafrán, auténtica comida mediterránea” met een bloemetje ernaast. Geachte toehoorders, een stewardess noemt zich in het Spaans een “azafata”; als er el, niet la voor staat, is het een steward. Mijn “azafrán” staat voor saffraan, dat kruid dat bijv. in een paella op zijn plaats is (en een stuk duurder is dan bijv. brandnetel). Willen jullie nog een verandering, zeg verbetering? De flat precies tegenover mijn etage is nu weer mooi bruin geschilderd. Om de balkons staat zelfs op de meeste plaatsen een nieuw hek. Tegelijkertijd betrap ik mijn directe overburen van twee hoog, vader en zoon, erop dat ze nog steeds min of meer ongegeneerd mijn woning in kunnen kijken en ik in de hunne. De zoon, ongeveer 40-45 jaar oud, denk ik, gaat ’s ochtends zeker weer naar me zwaaien. Terug naar afgelopen zomer. Ik ben deze keer drie keer op vakantie geweest, als ik mijn uitstapjes in de Euregio (Luik, Visé, Hasselt, Aken) en in de Randstad (Amsterdam, Leiden-Oegstgeest) niet hoef mee te tellen. In mei al ging ik met Trudie, Marij, Rim, Désirée en Tristan naar Boedapest. Ik was al eens eerder in 1993 of zo in die stad geweest, met destijdse bridgevriend Jo, maar mijn hernieuwde kennismaking beviel me uitstekend. Belangrijk pluspunt: we zaten (een dag of vijf) in een royaal appartement op letterlijk een steenworp afstand van het centrale plein in de stad. Boedapest, ik kan het iedereen van harte aanbevelen om daar weer eens een weekje heen te gaan. Er is in de zomermaanden van alles te beleven. Van 20 t/m 28 augustus zat ik met Trudie in de Baltische staten, waarom staten en niet landen? In mijn vriendenkring heb ik de landen samen wel aangeduid als Baltica, maar het samenvoegen van de drie zou m.i. niet straffeloos kunnen gebeuren. Daarvoor zie ik vooralsnog te veel verschillen tussen Lithouwen (beetje Duits, Pools), Letland (bij Zweden) en Estland (met veel Finse toeristen). Weten jullie de drie hoofdsteden nog uit het hoofd? Dat zijn dus, van beneden naar boven, Vilnius, Riga en Tallinn. We gingen met het vliegtuig op en neer naar Baltica, maar ter plekke van Vilnius via Riga naar Tallinn met de bus, in gezelschap van zo’n 30 Limburgers. Het meest staat mij nog de buurt bij net naast het centrum van Riga vol met Jugenstil huizen, waar ook ons hotel daar was. En om Trudie te plezieren noem ik hier ook het centrum van Tallinn, dat alles van toeristenstadje Valkenburg heeft, maar wel veel groter is. Je moet er een keer geweest zijn, in Baltica, is mijn oordeel, maar daarna hoeft het niet meer. Overigens, Tallinn ligt maar zo’n 200 km van Sint Petersburg vandaan. Mijn derde en laatste zomervakantie deed ik zonder Trudie en met een hindernis. Op 30 september zou ik met SRC een rondreis van twee weken maken door Zuid-Italië en Sicilië. De reisorganisatie bleek echter onder het recent failliet verklaarde OAD te vallen, dus ging mijn reis op het allerlaatste moment niet door; dat werd me drie dagen voor vertrek telefonisch meegedeeld. Voor mijn geld terug kon ik een beroep doen op reisverzekeringsorganisatie SGR. (Of is het omgekeerd, SGR en SRC, ik heb in Maastricht in een ordner zitten.) Ik hoop nog steeds zo’n kleine 1700 euro terug te ontvangen. Dezelfde 27 september heb ik toen maar een rondreis alleen Sicilië van een week bij KRAS geboekt, te vertrekken op 2 oktober vanaf Schiphol naar Catania. KRAS is en blijft KRAS, met de bus ter plekke trokken we, zo’n 25 man, eenvoudigweg van de ene bezienswaardigheid naar de volgende, met steeds enige bijbetaling. Nog een geluk dat ik 65+ ben, dat scheelde behoorlijk in mijn entreegeld op het laarspunteiland. En ik vond en vind Sicilië best leuk voor een week, maar ook dat eiland hoeft nu voor mij niet meer, met al zijn Griekse tempels, Romeinse amfitheaters en middeleeuwse kerken (kathedraal en basiliek soms bovenop een moskee). Het interessantste vond ik op Sicilië nog mijn vrije middag en avond in Palermo, naast de gezamenlijke maaltijden met de groep en, niet te vergeten, de legio verhalen van reisleidster Dita, o.a. over de diverse bomen, struiken en planten, de landspolitiek van mensen als Berlusconi en de Siciliaanse maffia en de bestrijding ervan. Een boek over de maffia dat ze mij aanraadde te lezen, “Cosa Nostra” uit 2004 van John Dickie, heb ik mee naar Las Palmas genomen en zal er hier zeker aan moeten geloven. Heb ik de afgelopen zomer in Maastricht stil gezeten? Heb ik zelfs mijn (achter)tuin, keurig op het noorden, verwaarloosd? Nee dus, ik ben de gelukkige eigenaar van een heel regiment planten, die ik zelfs heel af en toe wat water heb gegeven. Van links naar rechts koester ik vooraan lin mijn tuin drie grote fuchsias, verderop staat klimop, euphorbia, taxusboom, hertshooi (hypericum), longkruid, papaver, zenegroen (ajuga), laurierkers en zo waar sinds kort ook weer een hortensia. Rechts daarvan is er nandina, vuurdoorn, moerascipresboom (?), hulst en skimmia en meer vooraan rechts longkruid, vrouwenmantel, weigelia, lelietjes van dalen, vingerhoedkruid, een heleboel herfstasters en tenslotte helemaal vooraan nog eens twee nieuwere fuchsia’s. Liesbeth, een golfviendin van Greetje en tevens ex-biologielerares, heeft ze eind augustus een beurt gegeven en me de namen geleerd. Voor een mooi overzicht van zo ongeveer alle tuinplanten die er bestaan, verwijs ik jullie verder naar de site van Esveld kwekerij, volgens haar een “must”. Of ik er zelf ook nog eens naartoe internet...? Afgelopen zaterdagavond werd ik weer eens hier in Las Palmas welkom geheten door Noe. We troffen elkaar om 6 uur bij La Guarida, waar op dat moment een nogal waterig orkestje met zangeres net was beginnen te spelen. Al snel hielden we het er voor gezien en zaten eerst op een bank aan de boulevard bij te praten en daarna was het tijd voor onze eerste kennismaking met het grote, sinds vorig jaar nieuwe café-restaurant Oleiros aan de Playa Chica. De naam Oleiros is Gallicisch en genoemd naar de eigenaar, wist de dame die ons bediende, te vermelden. Daarna mochten we naar de levende muziek van Tasquita Cambullonera aan de kop van Las Canteras, direct onder mijn favoriete eettent Casa Carmelo, waar Duitse camarera Steffie ons al opwachtte. Weihenstephaner kon je er niet krijgen, Trudie, maar de Paulaner smaakte prima op het terras. Voeg daarbij de aandacht die Noe en ik kregen van Cucu (vriend met Lorena) en een Cubaase dame, genaamd Haydee, aan het tafeltje naast ons. Die wist mij zelfs bijna over te halen voor een hernieuwd bezoek aan theater Cuyas in Triana om daar een zarzuela, operette, bij te wonen, Las Leandras, de peseta’s. Pas om middernacht mocht ik mijn flat en bed weer opzoeken. Terzijde, alles bij elkaar was ik zaterdagavond goed voor ruim twee liter pils, maar naar de wc hoefde ik niet, geen enkele keer, totdat ik thuis kwam. In dezelfde tijd moest Noe vier of vijf keer plassen. Plas ik te weinig, Noe te veel of maakt het allemaal geen donder uit? ’s Nachts moet ik tegenwoordig wel altijd een keer uit om te plassen, meestal alleen om een uur of 6, sporadisch twee keer. Dat lijkt me op mijn leeftijd normaal, maar waarom is het leeftijdgebonden? En alweer terzijde, ook op Las Canteras is weinig tot niks veranderd. Je zou ook kunnen zeggen dat de boulevard er nog altijd even mooi bij ligt. Vooruit, enkele details zijn wel anders. Schuin tegenover het toeristenbureauhuisje is een aantal café-restaurants, waarvan er een van naam is veranderd. Baluarte is nu Balalaika, een zaak die eerst in een zijstraat was, maar zich kennelijk naar de eerste rij heeft opgewerkt. Het staat bij dezen op mijn nominatie voor een keertje uit eten. Verderop, aan de calle Gran Canaria, ligt nu rechts (van de boulevard af gezien) Cocina Peruana. Het staat op de plaats van een eerder Turkse restaurant. Op een zuil bij de entree staan rare figuren met daaronder het zinnetje “linea de nasca”. “Nasca”, is dat iets Peruaans? Mijn wooordenboek geeft niet thuis. Aan de andere kant is nu Mad Bread gevestigd, een winkel voor brood, taartjes, pizza en alweer met een terras. Als ik een eetzaak in Las Palmas had, zou ik er ook een terras bijmaken, al was het maar omdat je daar mag roken (wat ik zelf al 18 jaar niet meer doe). En tenslotte, de pizzatent op de punt van Las Canteras, bij de bocht, is vervangen door Loony’s. “Pinxos, tapas y mucho más... picando en Loopy’s.”, staat er drie keer op de gevel. “Picar” betekent een helemaal dingen, maar ook proeven, “probar”. Van Noe leerde ik zaterdagavond twee woordjes die maar als Spaans lesje moeten dienen. Allereerst is daar “preciosura”. Het woord “precioso” kennen jullie wellicht; het is het Spaanse equivalent van mooi, prachtig. Gesteld dat iemand van jullie er nog een schepje bovenop wil doen, dan zegt hij tegen de aangesprokene dat ze “preciosura” is, zo iets als prachtig in het kwadraat, Een vreemde taal kun je in het geheel niet beheersen of je kunt er prima mee overweg. Ik heb dat bijv. met Engels en Duits, talen die ik behoorlijk (maar zeker niet perfect) onder de knie heb, terwijl bijv. Arabisch en Chinees voor mij nog steeds koeterwaals zijn. Er is ook een uitdrukking voor als je je in een taal aardig kunt redden zonder dat je van de hoed en de rand weet. Noe heeft dat tegenwoordig met Portugees, vertelde hij mij. Hij heeft belangstelling voor die taal en daarbij wort hij verondersteld voor zijn werk op de Kaapverdische eilanden, waar Portugees gesproken wordt, een beetje met de mensen mee te kunnen praten. In het Spaans gebruik je dan het werkwoord “defenderse en”. “Se defiende en portugués”, vindt Noe en ik kan me intussen hopelijk een beetje redden in het Spaans, me defiendo en español. En daarmee sluit ik brief 9.01 af. Wie op mijn blog de tekst van het nieuwe caranavalsliedje van de Tempeleers wilde lezen, zal nog een weekje of zo moeten wachten. Voor de uitverkorene(n) en met welk nummer ruim ik volgende keer plaats in. De neefjes en nichtjes van Trudie hebben het zaterdag zonder mij moeten doen. Ik was er graag bij geweest, op hun jaarlijkse reunie, tegenwoordig eindigend met een buffet op Eddy’s ex-school, maar een mens kan niet alles hebben. Voor nu wens ik jullie zonder uitzondering een prettige voortzetting van de herfst en “veer zien us” binnenkort weer, hoop ik maar. Hasta luego, tot ziens, vanuit een 25+ graden Las Palmas, jullie toegenegen PaulK. BOEKENHOEKJE: Volgens Noe moet ik hoognodig eens kennismaken met de zwarte humor van detective Pepe Carvalho. Hij is de man om wie een en ander draait in de boeken van Manuel Vazquez Montalban. Waar heb ik die naam eerder gehoord? Mij staat vaag bij dat ik jaren terug enkele van zijn boeken in vereenvoudige vorm in het boekwinkeltje op Plaza Farray gekocht heb en vervolgens nog gelezen ook. Ook in mijn BOEKENLIJST tref ik zo waar één boek van hem aan, “Los mares del sur” uit 1981, in het Engels vertaald als “Southern seas” en in het Nederlands als “Tahiti ligt bij Barcelona”. Van mijn familie in Amsterdam, met Eva voorop, kreeg ik voor mijn verjaardag een Sony e-reader, met lampje. Hoef ik niet meer steeds met dozen boeken te sjouwen van Maastricht naar Las Palmas en vice versa. Ik heb gewacht met hem te gebruiken tot afgelopen vrijdag op weg naar hier. Zou het wel bevallen, een boek lezen zonder dat je het echt in je handen hebt? Intussen is er eentje helemaal uit, “Stoner” van John Williams, dat ik al eerder wilde lezen en mijn vrees is niet terecht. Ik heb het probleemloos gelezen en daarbij: het scheelt natuurlijk wel, als je je boeken (vele duizenden) gratis, maar clandestien, krijgt aangeleverd. Jullie willen ook nog mijn recensie van “Stoner”? Als ik het wel heb, is het gepubliceerd in 1965, een kleine 50 jaar terug, maar heeft Joost Zwagerman het onlangs voor Nederland uit de lappenmand gehaald. Met veel succes, zo veel dat ik hier maar geen beschrijving van de inhoud ga geven; bijna iedereen kent het al. In een paar zinnen: het boek gaat van zijn vroege jeugd tot aan zijn dood over William Stoner, eerst student en daarna docent Engels aan de Universiteit van Missouri in de stad Columbia. De precieze bijbehorende jaartallen zijn 1891 (geboorte) en 1956 (overlijden). We krijgen een inkijkje in zijn niet al te geslaagde privé-leven en zijn werk op de afdeling Engels. Eerlijk is eerlijk, (ook) ik vind het een heel aardig boek. Een 8 als eindcijfer is op zijn plaats en wie weet, begin ik later ook nog eens aan een van zijn andere boeken: “Nothing but the night”, “Batcher’s crossing” of “Augustus”. En geloof het of niet, op de valreep heb ik ook nog een dun e-readerboekje van René Appel uit, “Hittegolf” uit 2009. De 77 bladzijden bevatten naast het titelverhaal vijf andere miniproefjes van bekwaamheid: “Bloedheet”, “Burn-out”, “Een bikini met oogjes”, “Vakantiewerk” en “Het gele monster”. Alle zes zijn ze eerder in blaadjes als Playboy en zo verschenen en hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat het in de verhaaltjes hartje zomer is, de mussen vallen bij wijze van spreken van het dak. Ook dit boekje is me vanaf mijn e-reader goed bevallen. Als ik moet kiezen, vind ik van de zes verhaaltjes “Burn-out” het aardigste, misschien omdat het in dat verhaal niet een keer, maar twee keer misgaat. Ik kom voor “Hittegolf” uit op een 7½, best in orde. Van René Appel heb ik nog meer boeken in petto. Was het dat voor mijn boekenhoekje? In Maastricht afgelopen zomer heb ik niet veel gelezen, maar een eenvoudig lijstje van de boeken geef ik hier toch, voor wat het waard is. Daar komen ze, in chronologische volgorde: Sue Grafton - K is for killer - 1994 Rosalie Sprooten – De Heerenkuil – 2000 James Lee Burke – Bergafwaarts (Swan Park) – 2009 Harry Knipschild – De Bekering Van De Wereld – 2013 Bettine Vriesekoop – Bij De Chinees – 2007 Nancy Huston – Breuklijnen (Lignes De Faille) – 2006 Jan Blokker – Mij hebben ze niet – 1980 Yvonne Kroonenberg – Hoe komen we de feestdagen door? – 2012 Tom Lanoye – Heldere Hemel - 2012 Theo Thijssen – Het Taaie Ongerief - 1932 Alexander Poesjkin - De verhalen van wijlen Iwan Petrowitsj Bjelkin; Schoppenvrouw; Biografische schets – 1967 Peter Buwalda – Bonita Avenue - 2011 (gedeeltelijk) Dan Brown – Inferno – 2013 Mohamed El-Fers – Oum Kalsoum - 1991 Ton van Reen – De vuurverkoper – 2012 Ravelli - ... - 2013-11-03 Ton van Reen – De Bende van de Bokkenrijders – 2003 (Een verzameling van vier jeugdboeken: Ontsnapt aan de galg, 1986, Vurige ruiters, 89, De gesel van het zwarte goud, 92, Het loon van de duivel, 94) Van het best te pruimen boek van Ravelli, overduidelijk een Limbo met een halve priesteropleiding achter de kiezen, ben ik helaas de titel vergeten. Het ligt nu ter lezing bij Trudie en die kan jullie de titel zonder probleem doorgeven, als daar belangstelling voor is.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten