maandag 7 april 2014

Weblogbrief 9.26, 7 april 2014

Weblogbrief 9.26, maandag 7 april 2014(BR>
“¡Hola, camaradas!, ¿cómoestamos?” Laat ik deze brief eens beginnen met jullie te vertellen dat het weer hier momenteel schommelt, zelfs per dagdelen, van een fellezon tot zwaar bewolkt, van complete windstilte tot storm, windkracht 7 of zo, en van kurkdroog tot op zijn minst motregen (“llovizna”, een regenbui is een “chubasco”.) De temperatuur is en blijft gelukkig wel in de subtropisch waarden. In Nederland zeggen we dan: april doet wat hij wil. In goed Spaans is dat volgens mijn woordenboek: “abril aguas mil, hasta el quarenta de mayo no te quites el sayo”. April “schrijft zich” hier trouwens met een B, niet met een V, laat staan met een P. Ik heb er nog steeds moeite mee om bijv. Valencia uit te spreken als Balencia. En waarom bijv. Ballantine’s (whiskey) hier Valentin genoemd wordt, mijn zegen heeft die verbastering niet. “Sayo” op het einde van de Spaanse apriluitdrukking is een woord dat zich moeilijk laat vertalen. “Contar un sayo a una persona” is zo iets als over iemand roddelen.
Ik heb Etel gevraagd, die afgelopen woensdagmorgen kwam “potse”, of ze nog een andere uitdrukking wist over het wisselende weer in april. Helaas, daar kwam ze niet op, behalve de gangbare zinnetjes.En ze wist ook geen Spaanse equivalent voor iemand voor de gek houden op 1 april. Mijn woordenboek komt met: “inocente, inocente” of “los santos inocentes te lo pagarán”, de Onnozele-Kinderen zullen het je betaald zetten. Aprilgrappen heten hier “inocentadas”. Mijn woordenboek zegt erbij dat de dag om iemand een poets te bakken hier 28 december is, niet 1 april. Niettemin, worden wij goedgelovigenniet aanhoudend voor het lapje gehouden door het multinationale bedrijfsleven en de overheid?

Dat lijkt me wel genoeg inleiding. Waarmee zal ik eens aankomen zetten als achtergrondmuziek? Vandaag, dat is afgelopen woensdag, moest er maar eens een groot orkest aan te pas komen, niet uit Europa, niet uit Zuid-Amerika, maar uit de Verenigde Staten. Voordat de kleinere orkestjes, combo’s eigenlijk, populair werden, kende het land diverse adem benemende “bands”, met aan het hoofd een zwarte man zoals Duke Ellington of Count Basie dan wel een blanke evenknie zoals Benny Goodman of Glenn Miller.
Laat ik de laatste maar eens nemen. Glenn Miller is van 1904 en helaas, eind 1944 was hij niet meer. Van oorsprong was hij een schuiftrompettist, trombonista en dat hoor je overduidelijk terug in de muziek van zijn orkest. Ik heb uiteraard het album Gold, met zijn overbekende hits: “In the mood”, “Chattanooga choo-choo”, “Pennsylvania 6-5000”, “American patrol”, “Little brown jug”, “String of pearls” en noem maar op. Voor de liefhebbers is er ook de dubbel-cd “Lost recordings”, met de mooie ondertitel “The American band of the allied expeditionaryforce”. Daarop staan o.a. twee versies van “Stardust”, “Stormy weather”, “Begin the beguine”, en zelfs “Anvil chorus”(bij de Maastrichtenaren bekend als “Keuning de zawweleer”). “Where or when” wordt op die plaat keurig voor de Duitsers vertaald als “Wo oder wann”.Naast Glenn Miller mag ook ene Ilse Weinberger op de “Lost recordings” haar woordje doen.
Echter, ik heb er nog een, die denk ik ietsje minder bekend is: “The swinging sound of Glenn Miller” uitgebracht in 1989. Die CD pist net evennaast de pot, maar is intussen wel een verzameling van tophitsvan anderen en dat moet dan maar de reden zijn dat ik de man met het ronde brilletje en zijn mensen hier in de schijnwerper zet. Ik volsta met jullie de zestien nummers te geven en toe te voegen dat ik – ondanks alles – iets heb met die Glenn Miller. Hier zijn ze:
01.Under the blanket of blue
02.Don’t sit under the apple tree
03.Perfidia
04.At last
05.Farewell blues
06.That old black magic
07.Georgia on mymind
08.Make believe
09.Blueberry Hill
10.Sun Valleyjump
12.Bugle call rag
13.Jeep jockey jump
14.Song of the Volgaboatman
15.Peggy the pin-up girl
16.Don’t bethatway
Waar is nummertje 11 gebleven? Ik kan het helaas niet meer vinden op mijn Verbatim, maar de andere vijftien nummers beveel ik intussen wel van harte aan. Het blijft prima muziek!

Jullie denken misschien dat ik iets bijzonders heb met Spaans. Dat is niet zo, ik heb het met allerlei talen en dialecten. Bij., als woorden op elkaar lijken, vraag ik me af hoe dat kan. Als in het Maastrichts “beer” en “beer””, respectievelijk kort of lang getrokken iets heel anders betekenen, vind ik dat echt de moeite waard. Dat “esperar” in het Spaans zowel hopen als verwachten en ook nog wachten op betekent, daar kan ik met plezier over mijmeren.
Ik kwam er deze week eentje tegen in het Engels die ik jullie graag voorleggen. Wat is het verschil tussen “draught” en “drought”? Je spreekt de twee woorden (bijna) hetzelfde uit. Allereerst, “draught” met een A staat voor een slok, ook een ontwerp, en het bijbehorende werkwoord staat voor tappen en aftappen. “Beer on draught” is bier van de tap. Je mag ook “draft” zeggen, hoewel, dat is ook dienstplicht. Daarentegen staat “drought” met een O voor droogte, langdurig gebrek.
Zal ik ook nog een gemengde doen: een Spaans woord dat in het Engels bijna hetzelfde betekent? Als je hier een glas bier van de tap bestelt, vraag ze om een “caña”, dat is een klein glas, of je kiest, zoals ik meestal, voor een “jarra”, min of meer een halve liter, op zijn Engels. Ik heb hier de afgelopen jaren de nodige “jarras de cerveza” tot mij genomen. Het woord bestaat ook in het Engels, “jar”. Dat woord staat niet alleen voor een krassend geluid, maar ook voor een pot, een kruik, en als zodanig ook voor een pot bier. Leuk, hè?

Alweer de nodige jaren geleden was ik samen met Riekie een keer bij Domien, een redelijke brigder en een van de betere fysiotherapeuten in Maastricht. Hij was zijdelings betrokken bij het onderzoek dat ik Lex Bouter met mijn hulp opzette naar de effectiviteit van gangbare fysiotherapie en vormen van manuele therapie bij subacute rugklachten. Bart Koes heeft er nog een doctortitel aan over gehouden. Riekie en ik kregen, zoals dat hoort in Maastricht, eerst een drankje van Domien, hij vertelde iets over een kaarthand waarmee hij de dinsdagavond ervoor gescoord had en pas daarna was het tijd voor onze vraag aan hem. Wij wilden weten hoe vaak doorgezakte voeten, platvoeten, eigenlijk voorkwamen en in hoeverre hij daarmee te maken had vanwege latere mogelijke complicaties. Het zal wel een frequent euvel zijn, was onze gedachte, maar literatuur erover hadden we nog niet verzameld. Domien wist ons echter uit te leggen dat platvoeten best zeldzaam zijn, bij niet meer dan enkele procenten van de bevolking vóórkomen. Ik herinner me vaag dat ik mijn schoenen nog uitdeed om zijn ongelijk enigszins aan te tonen, maar dat Domien als antwoord toen een mooiverhaaltje over voetkussentjes hield; platvoeten had ik absoluut niet. En daarmee eindigde ons idee om de gevolgen van platvoeten eens nader onder de loep te nemen.

Hier is zo maar een Spaans woordje dat ik niet ken of anders vergeten ben. Een “manzano” is een appel, maar wat is “manzanilla”? En kom nou niet aanzetten met een droge sherry uit Sanlúcar de Barrameda, want dat heb je niet uit je hoofd, maar uit een woordenboek. “Manzanilla” is Spaans – maar ik weet het niet helemaal zeker – voor een olijf, een “aceituna manzanilla” van de “manzanillo”-boom. Gangbaarder hier is echter om het woord “manzanilla” te gebruiken, als je kamille bedoelt. Je zegt het ook tegen kamillethee, hoewel die officieel “infusión de manzanilla” heet.Eerlijk is eerlijk, mijn favoriete kruid is het niet. Ik ben meer van de “ajo” en “pimiento, pimentón”, eventueel “pimienta” en op zijn tijd uiteraard “laurel” en “clavo” in mijn zuurvlees.
En nou ik toch bezig ben: wat is een “grúa”? Ik kwam het woord tegen bij mij om de hoek op een plek, waar je kennelijk beter niet kunt parkeren, “no aparcar”. Er stond een tekening bij van een auto die werd afgevoerd, met daarbij het zinnetje: “avisamos a la grúa”, we laten hem wegslepen met een takelwagen. Een “grúa” is een takelwagen.

Hier is het nieuwste van het nieuwste in mijn stukje straat. Carlos sluit zijn terras en koffiehuis doorgaans om ongeveer half 10. En daarna, om zeg 10 uur, half 11 , heb ik, de afgelopen door de week drie dagen achter elkaar,een viertal jongedames zien komen aanzetten in overduidelijke Arabische kledij, helemaal bedekt behalve hun handen, voeten en gezicht. Ze hebben daar geen enkele moeite mee, als ze zich bij mij voor, wel aan de overkant, installeren op de bank. En dan kan het oeverloos kletsen beginnen, daarin doen ze absoluut niet onder voor het Spaanse vrouwelijke volksdeel hier en idem dito “vrouwlui” in “mie Mestreech”. En een lol dat ze hebben, niet te filmen. Er wordt wat afgelachen en dat zeker een uur lang. Terzijde, ik versta er geen woord van, geen syllabe. Zal ik eens een beginnerscursus Arabisch gaan doen, zodat ik me tenminste enigszins verstaanbaar kan maken bij deze toenemende meute allochtonen in het westen?
Sowieso valt me op dat er ’s avonds, ook heel laat nog, diverse dames in sluiergewaden hier op straat zijn, aan de boulevard, in de winkelstraten en kennelijk ook bij mij in de Luis Morote. Horen ze niet thuis te zitten om hun man(-nen) te behagen? Daar kan geen sprake van zijn. Vooral de jeugd is en blijft de jeugd, of het nou Spanjaarden, Afrikanen of India-types zijn. Ze neemt het ervan, liefst in groepsverband.
Als mijn roddeldames moe geroddeld zijn, maar dat is op donderdagavond, de laatste avond van de drie, pas om bijna middernacht, staan ze tevreden op en vervolgen hun weg, waarschijnlijk huiswaarts.

Voor het geval jullie intussen uitgefietst zijn op Glenn Miller, heb ik voor in het weekend nog een alternatief qua muziek. Van Rocky heb ik een keer zijn complete Chet Bakerverzameling mogen kopiëren en dan heb ik het over royaal meer dan honderd Cd’s. “Bird”, die aan zijn einde is gekomen in Amsterdam, dat heb ik ooit al eens verteld, was behalve een begenadigd trompettist ook een verdienstelijke zanger. Hij kwam in 1965 met de Lp “Baker’s Holiday. Chet Baker plays and sings Billie Holiday”. Jullie weten, of behoren in ieder geval te weten, dat ik een grote fan ben van Billie Holiday. Ook dit “tribute” aan een van mijn favoriete muziekdames mag er zijn. Hier zijn de tien nummers op de Lp:
01.Travelin’light
02.Easy living
03.That ole devil called love (*)
04.You’re my thrill (*)
05.Crazy she calls me (*)
06.When your lover has gone
07.Mean to me (*)
08.These foolishthings (*)
09.There is no greater love
10.Don’t explain (*)
De zes nummers met een (*) zijn louter instrumentaal, op de andere vier zingt hij ook. Ik moet toch eens wat meer naar Chet Baker luisteren. Rocky heeft gelijk: de man is echt een fenomeen (net als Billie Holiday) en verdient veel meer aandacht dan hij tot dusver van mij gekregen heeft. Vooruit, daarom doe ik er hier alvast als bonus een nummer bij met de bouchure van Chet Baker en mijn vroege jeugdliefde Caterina Valente als dabbe-dabbe- doo-dahende zangeres. Het is uit een live optreden in Stuttgart uit 1955. Het heet “I’ll remember April” en er doet ook nog een zekere Lars Gullin mee; super de luxe! Caterina Valente lijkt zonder meer de Duitse variant van kanon Ella Fitzgerald en wat krijgt ze een moordende begeleiding van “trompetista” Chet Baker. Als ik trompet zou gaan spelen, zou ik dolgraag als Chet Baker willen klinken.

Afgelopen weekend was bij mij om de hoek hier in parque Santa Catalina de FIMAR. De I in FIMAR staat voor “internacional”, maar in hoeverre dat terecht is, heb ik niet erg kunnen ontdekken. Maar een acceptabele “feria del mar”, een zee-kermis was het in ieder geval. Zowel op vrijdagavond als zaterdagavond heb ik er met plezier rondgebonjourd. Op de vrijdag sloot ik om 9 uur net op tijd aan in “Edificio Miller” om te genieten van een combinatie van jazzmuziek en jazzballet. De jazz kwam van een combo van een man of vijf met aan het hoofd een trompettist, geen Chet Baker, maar goed genoeg voor een uur vertier. De groep heette Pecha Kucha en waar dat voor staat, weet ik niet. Er werden twaalf nummers gespeeld, bevestigt mijn folder, en op een aantal ervan zag ik tevens een heer en een dame diverse dansjes uitvoeren. Ik ben niet zo erg van het balletten, maar de combinatie jazz en dans mocht er die avond zijn. En toch, mijn aandacht ging meer uit naar wat er direct achter het podium werd vertoond op een heel groot scherm. Daar was als extraatje een film te zien in de serie “A-Mar Canarias” met de prachtigste onder water beelden die een mens zich maar kan voorstellen. Wat gebeurt hier in de omgeving allemaal in het diepe? En dan heb ik het niet alleen over de diverse vissen, maar bijv. ook over van alles wat op krab en kreeft lijkt. Eindelijk heb ik ook de dolfijnen, die volgens de gemeente in de buurt van de Canarische eilanden leven, mogen aanschouwen. “Hiel sjoen!”
Zaterdag aan het begin van de avond deed ik eerst mijn ronde langs de vele tientallen kraampjes, waar regionale producten, verband houdend met de zee, aan de man werden gebracht. En dan heb ik het over surfscholen, mensen die in buitenboordmotoren deden, truitjes van de zee verkoopsters, volk dat alles weet van schelpen en nog meer. Tot mijn verrassing zag ik tussen de vele winkeltjes ook een kraampje van mijn eigen afdeling op de universiteit, met de vrouw die bij Predimed voor de biochemische bepalingen zorgde, ik ben haar naam even kwijt, maar ze zit met Jacqueline op de oude kamer van Jorge. Ze stond met verve aan diverse voorbijgangers uit te leggen hoe goed en gezond het Mediterrane dieet wel niet is. Zeer de moeite waard vond ik een optreden van de “parranda Guanarteme” op het plein bij het streekbusstation. (Dat plein daar heet overigens niet ook parque Santa Catalina, maar plaza de Canarias, voor wie het naadje van de kous wil weten.) De “parrandaGuanarteme”is een muziekgezelschap van de stad hier, bestaande uit twintig mannen, vele met een soort van gitaar voor de begeleiding. Ze brachten ter plekke de ene na de andere locale hit ten gehore, die door een aantal toehoorders werd meegezongen. Nogal wat nummers waren geschreven door “el gran maestro” Nestor Álamo, een van de eeuwige helden van Las Palmas. En zo waar kon de man die de verschillende nummers aankondigde, door de beugel. Hij was niet te beroerd om de toeschouwers en zelfs zijn medespelers af en toe aan het lachen te maken.
Voordat ik weer huiswaarts ging, pakte ik als uitsmijter het laatste half uur mee van de film “Moby Dick” van John Huston uit 1956 mee, die op de zaterdagavond in het Eldergebouw werd vertoond. Ik zie “captain Ahab” nog voor me, die het gevecht met de reusachtige walvis aangaat en het onderspit moet delven, net als de bemanning van de boot vlak erna, behalve een persoon, zodat die later het verhaal kan vertellen.

De mensen van de stadsreiniging hier zijn mijn vrienden, vooral de spierballen die de diverse bakken legen en de vooral dames die de stoepen van papier en ander ongerief ontdoen. Aan de andere kant vind ik dat de kleine “Vuelve a latir” busjes soms wel erg veel lawaai maken, zeker als ze in de vroege ochtend mijn straat besproeien met een overmatige dosis water. Om die busjes moed in te spreken heeft de gemeente een aantal slagzinnen geformuleerd die mij niet echt kunnen boeien. “VIVE” staat er steeds bij, “LEEF”, maar ik vertaal het liever met “LEVE”, want de busjes maken net als in Maastricht een hoop “leve”. Ook de ondertitel: “la ciudad que tú quieres” kan mij niet echt bekoren.
De foto’s bij de “VIVE” aanplakbiljetten laat ik even voor wat ze zijn, maarhier zijn enkele bijbehorende slagzinnen, in het Algemeen Beschaafd Spaans, zodat ik er tenminste nog een Spaans lesje van kan maken.“Recicla. El reciclaje comienza en casa; separe correctamente las residuos ultilizando los contenedores apropiados. Vive e incorpora hábitos respectuosos con el medio ambiente.” “Colabora. Colabora por la tenencia responsable de animales. Tuya es la responsabilidad para lograr una ciudad limpia y amable. Vive con armonía con tu mascota.” “Disfruta. Las Canteras, Alcaravaneras, La Laja, San Cristóbal y El Confital son respondabilidades de todos. Vive y difruta de nuestrasplayas”.
Het kan niet op, daar zal een of ander reclamebureau wel haast zeker een aardige cent uit gesleept hebben. Persoonlijk zal ik blij zijn, als de VIVE-advertenties weer passé zijn.

Bij nader inzien ben ik deze weblogbrief te somber begonnen. Ik geef toe dat het de eerste en tweede dag af en toe behoorlijk waaide en ook dat ik twee keer een mals regenbuitje te verduren kreeg. “Una lluvia de abril” heet zo iets in het Spaans volgens mijn woordenboek. Echter, vanaf vrijdag tot nu was het hier louter genieten van het weer en scheen de zon de mussen van het dak. Het moet maar eens gezegd worden: het moge dan aardig weer zijn in Nederland, aan dat van hier kan jullie weer absoluut niet tippen.
Ik hoop maar dat ik jullie intussen welweer genoeg munitie heb gegeven om de komende dagen droog door te komen. En geloof het of niet, maar over vier dagen, a.s. vrijdag, komt mijn volgende brief, nummertje 9.27, er al weer aan. Daarna, laat in de zaterdagmiddag, maken Trudie en Marij hier in Las Palmas hun opwachting en is het nog maar de vraag wat er dan nog van brieven schrijven terecht komt. Voor nu, gedraag jullie, dat ik geen klachten over jullie krijg. Maak er “wat” van en tot ziens maar weer, hastaluego, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Wat is het leven toch aangenaam, als je ’s ochtends vroeg al met een boek en een pot koffie op je balkon kunt gaan zitten en er niemand is om je vervolgens te komen storen.In mijn beste stemming begon ik de afgelopen week aan “Wolves eat dogs” van detectiveprijzenverzamelaar Martin Cruz Smith, de schrijve van o.a. “Gorky park” en “Havanna bay”. Ik las het in het echt als paperback, het is van 2004 en speelt vooral in Tsjernobyl in de Oekraine. Terzijde, over de Krim ben ik niks tegengekomen. Maar voor wie het niet meer weet, in Tsjernobyl heeft in 1986 een kernreactor het compleet begeven met uitgebreid radioactief gedoe in de jaren erna. Mocht iemand meer van aardrijkskunde houden, Tsjernobyl ligt vlak bij de grens met Wit-Rusland (Belarus) een dikke 100 km boven Oekraine’s hoofdstad Kiev.
Politieman Arkady Renko krijgt in Moskou de dood van of moord op Pasha Ivanov, de baas van veiligheidsbedrijf NoviRus, op zijn dak. Enige hulp krijgt hij van zijn collega Victor Fedorov en van de Amerikaanse jood Bobby Hoffman en diens helper Yakov. Tot zijn tegenstanders rekenen we de eeuwige boef Anton Obodovsky, procureur Zurin, kolonel Ozhogin en een aantal notabelen. Dan wordt Arkady Renko van zijn taak ontheven en gaat hij naar Tsjernobyl, waar vervolgens wel een van de Moskouse notabelen, Lev Timofeyev, vermoord wordt. Zowel Ivanov als Timofeyev blijken radioactief besmet te zijn met cesium 137.
In Tsjernobyl duiken uiteraard nieuwe namen op, o.a. van Alex Gerasimov en diens helper Vanko, dokter Eva Kazka, Karel Katamay en andere aardige en vervelende mensen. Er vallen nog meer doden en Arkady Renko vraagt zich steeds intenser af, waarmee hij eigenlijk bezig is. Toch komt het nog redelijk goed en op het einde op blz. 398, spreekt de 11-jarige Zhenya, over wie Renko zich in het hele boek een beetje heeft ontfermd, sinds lang weer eens. Hij beperkt het tot: “Baba Yaga”. Trudie zou alleen daarom al het boek maar eens moeten lezen.
Wat vind ik er intussen van? Hoe Martin Cruz Smith ook zijn best doet om een of meer komische noten in te bouwen, zelfs een koe genaamd Lydia wordt opgevoerd, voor mij blijft sombermans troef. Met de boeken van Smith, of is het Cruz Smith, is niks mis, ook niet met “Wolves eat dogs” (voor de titel zie bijv. blz. 153, 168 of 201). Niettemin bekroop mij een licht gevoel van blijheid, van: ik heb het eindelijk gehad, toen ik “Wolves eat dogs” uit had. Als recensiecijfer geef ik Martin Cruz Smith er een 7 voor, best de moeite waard, maar ik heb aan hem wel eens een ietsje hoger recensiecijfer uitgedeeld.

Boek 2 is een ouwetje. De Engelse schrijver van detectives Josephine Tey is al weet ik hoe lang dood, maar wat is zijn boek “The daughter of time” fameus. Ik herinner me met enige weemoed ook nog zijn “Brad Farrar”, dat het hier destijds met een prima beoordeling moest doen. Ik heb er intussen nog een van hem, “The man in the queue”, dat heb ik afgelopen week mogen lezen. Uitgekomen in 1953 speelt het vooral in het Londen van die tijd.
Hoofdpersoon is, hoe kan het anders, politie-inspecteur Alan Grant van het Criminal Investigations Department, die een wel heel rare moord moet gaan oplossen. Wachtend in een lange rij voor een kaartje van de laatste voorstelling van “Didn’t you know?” in het Woffington wordt een man vermoord door hem een mes in zijn rug te steken. De dode wordt pas opgemerkt, als de mannetje aan mannetje rij in beweging komt en hij ertussen uit valt. De mensen om hem heen in de rij worden verhoord, maar dat levert weinig of niets op. Het duurt een hele tijd, voordat duidelijk wordt wie het slachtoffer precies is. Hij blijkt, laat ik zijn naam maar prijsgeven: Bert Sorrell, op het punt te staan om naar de VS af te reizen. Vervolgens komen de man die met hem kamers heeft gehuurd plus de hospita onder verdenking, Jerry Lamont en Mrs. Everett. Als die het niet geweest kunnen zijn, komt de verdenking steeds meer te rusten op – toch – een echtpaar dat achter Bert Sorrell in de rij wachtenden voor het theater stond. Daar laat ik het bij, maar het raadsel van de “queue-murder” is aldus nog niet opgelost.
Het boek is geschreven in prima Engels, maar sommige woorden weet ik niet, misschien omdat ze ook een beetje uit de tijd zijn. “Innuendo” is een woord dat jullie van Queen kennen, het staat voor insinuatie, maar wat zijn is een “dago”, een “dodo” en wat zijn “kudos”? Een “dago” is een Zuid-Europeaan, een buitenlander, een dodo is, behalve een walgvogel, ook een ouderwets iemand, een stommerik, en “kudos”, meervoud, staat voor roem. Inhet boek wordt overigens geregeld het woord “presently” gebruikt; dat is een stopwoordje dat zowel “nu” als “binnenkort” betekent. Ik kende het wel al, maar bij Josephine Tey in 1953 is het actueel. Nog eentje om het af te leren: “fib” staat voor een leugentje, jokken.
Het moge intussen duidelijk zijn dat ik me bij het lezen van “The man in the queue” geen moment verveeld heb. Ik heb iets met Josephine Tey en eerlijk gezegdheb ik het boekin nog geen twee dagen uitgelezen. Mijn recensiecijfer is uiteraard positief; het boek gaat met een volle 8 terug in mijn Maastrichtse boekenkast over een maandje. Het moet er maar van komen dat ik nog meer boeken van de man, de schrijver is een man, ga bemachtigen. Misschien moest ik van de zomer weer eens naar Londen gaan om theatervoorstellingen daar te zien en als ik er toch ben, andere boeken van o.a. Josephine Tey en nog wat meesterschrijvers te bemachtigen.

Dat krijg je ervan, als je tweede boek “maar” 219 bladzijden is. Dan begin je op tijd aan boek 3 en komt dat, als het niet te dik is, nog net uit, voordat je een nieuwe weblogbrief verstuurt. Maar uit is uit, dus hier is mijn recensie. Jullie kennen Canadees Andrew Pyper misschien nog wel van zijn eersteklas thriller “Verdwenen meisjes”. Op mijn e-reader vond ik een recente nieuwe: “De wachters” uit 2011, “slechts” 239 bladzijden, en dat moest eraan geloven. Oorspronkelijk heet het boek “The Guardians” en het speelt in Grimshaw, een dorp op 240 km ten westen van Toronto.
We gaan eerst maar 24 jaar terug. De zestienjarige Trevor en zijn vrienden Ben, Carl en Randy zijn actief in het ijshockeyteam van de middelbare school. Trevor is van het stel de begenadigdste met de puck, Ben niet meer dan reservekeeper, Carl de vechtersbaas en Randt meer een meisjesversierder dan een keiharde schaatser. Dan is de jonge nieuwe lerares muziek van de school, Heather Langham, spoorloos. Ze blijkt een paar dagen later vermoord te zijn en ligt in een “spookhuis” tegenover de woning van Ben. Het viertal is ervan overtuigd dat de leraar Engels, tevens hun coach van het ijshockey, het gedaan heeft. Hij wordt door hen ontvoerd, naar hetzelfde “spookhuis “ gebracht, waar hij vervolgens de moord bekent en zichzelf doodschiet. Later blijkt dat Ben ook nog van een moord veel eerder in hetzelfde huis weet. Zou de pleegvader van het toen vermiste meisje daar iets mee te maken hebben gehad?
In het heden, 24 jaar verder, hangt de steeds gekker wordende Ben, nu 40, zich thuis op. Trevor heeft de ziekte van Parkinson en heeft zijn nachtclub elders verkocht om de ziektekosten en hulp te kunnen betalen. Carl is definitief verworden tot een junkie, maar de het laatste half jaar is hij “clean”. En Randy tenslotte heeft het tot acteur gebracht, maar het is alle jaren bij derderangs werk en lokale reclamespots gebleven. De drie overgebleven jongens, nu middelbaar, keren voor de begrafenis van Ben naar Grimshaw terug. Dan blijkt wederom een meisje te verdwijnen, de olijke 23-jarige Tracey Flanagan, serveerster in Jake’s Pool ’n Sports. Ook bij haar wordt aan moord gedacht en als hoofdverdachte komt haar vriend Gary in aanmerking.
Wat zich daarna nog allemaal in het “spookhuis” en omgeving afspeelt, moeten jullie zelf maar lezen. Het gaat overigens om veel meer dan wie het beste “The Maple Leaf Forever” kan zingen. (Ik heb Wil nog eens een verzilverd Maple Leaf blad als broche uit Canada meegenomen als cadeautje na een verre dienstreis.)
Andrew Pyper kan bij mij een potje breken na zijn “Verdwenen meisjes” boek. Dit boek, “The Guardians”, begint heel goed, ook de uitstapjes naar vroeger zijn prima verzorgd, maar toch: gaandeweg raak ik het spoor een beetje bijster. Hebben de verschillende verdwijningen wel met elkaar te maken? Uiteindelijk, als ik de clou krijg voorgeschoteld, vind ik nogal gezocht. En om die reden beloon ik Andrew Pyper voor “The Guardians” met niet meer dan een 7. Een hoger punt zit er niet in, het is niet anders.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten