dinsdag 1 april 2014

Weblogbrief 9.25, 1 april 2014

Weblogbrief 9.25, dinsdag 1 april 2014(

“¿Qué tal te va?¨, hoe gaat het ermee? Of moet ik dat ook in het meervoud zeggen? Het is een manier van begroeten, met “se va” achter “qué tal”, die ik nog niet ken, maar ze staat wel in mijn Spaans-Nederlands woordenboek. En wat in het woordenboek staat, is waar, toch?
Je kunt een buitenlander wel een nieuwe taal leren, mij bijv. Castiliaans, maar het blijft behelpen, zeker als het op het dagelijks gebruik van allerlei uitdrukkingen aankomt. Geregeld lijk ik wel Hafez el-Assad, zie verder “Flaskepost Fra P” in mijn boekenbijlage. Om een vreemde taal echt te leren, als dat überhaupt al wil lukken, moet je er vroeg bij zijn. Zelfs mijn Engels is verre van vlekkeloos. Wie als bijna bejaarde voor het eerst op Spaanse les gaat, is gedoemd om uiteindelijk door de spreekwoordelijke mand te vallen.

Onlangs dacht ik ineens: uit welk jaar is de debuutsingle van de Amerikaanse groep The Byrds: “Mr. Tambourine Man”, ook al weer? Dat moet ergens halverwege de jaren 60 zijn geweest. Ik heb het voor jullie nog maar eens opgezocht; het is 1965. Op die plaat speelt een vijftal Byrds voor het eerst samen, ik doe er het geboortejaar bij: Roger McGuinn (1942), David Crosby (1941), Gene Clark (1944-1991), Michael Clarke (1946-1993) en Chris Hillman (1944). Bij Clark en Clarke heb ik ook maar het jaar van overlijden gevoegd. Zoals dat gaat met muzikanten, zeker met topmuzikanten, die blijven – om het de historici niet te gemakkelijk te maken - niet eeuwig bij elkaar. Bijv. op “Sweetheart Of The Rodeo” uit 1968 doet David Crosby niet meer mee en wordt Graham Parsons ingehuurd, naast McGuinn, Hillman en ene Kent Kelly. En even later in hetzelfde jaar gaan zowel Hillman als Parsons over naar de Flying Burrito Brothers. Chris Hillman maakt later overigens wel weer platen samen met Roger McGuinn. Enz.
Van The Byrds zijn, als ik het wel heb, elf originele studio Lp’s verschenen, waarvan zeker de ouderen onder jullie best wel een aantal namen kennen. Van sommige heb ik op MP3 ook nog aanvullende muziek. Hier zijn ze nog eens chronologisch:
(1965) Mr. Tambourine Man
(1965) Turn! Turn! Turn!
(1966) Fifth Dimension
(1967) Younger Than Yesterday
(1968) Sweetheart Of The Rodeo
(1968) The Notorious Byrd Brothers
(1969) Ballad Of Easy Rider
(1969) Dr. Byrd & Mr. Hyde
(1970) Untitled
(1971) Farther Along
(1973) The Byrds
Opmerkelijk vind ik dat de eerste plaat niet “The Byrds” heet, maar “Mr. Tambourine Man”. Het is anders usance om voor de eerste plaat de naam van de groep muzikant(en) te gebruiken. Wonderwel heeft bij The Byrds de allerlaatste LP de naam “The Byrds” meegekregen. Op alle elf platen staat m.i. prachtige muziek.
De leider, gangmaker van de groep is volgens de meeste insiders Roger McGuinn geweest, van de oprichting van de groep in 1964 tot negen jaar later, toen de Byrds er als groep mee ophielden. Daarna heeft dezelfde McGuinn nog de nodige soloplaten bij elkaar gespeeld en gezongen, met uiteraard een aantal studiomuzikanten als begeleiders, maar hij deed dat terecht niet onder de naam The Byrds. Hij heeft ook nieuwe platen gemaakt met alleen Hillman en samen met Clark en Hillman. Ik heb niet de illusie compleet te zijn, maar hier zijn de MP3-CDs die ik van Roger McGuinn gevonden heb op Almusic:
(1973) Roger McGuinn
(1974) Peace On You
(1975) Roger McGuinn And Band
(1976) Cardiff Rose
(1977) Thunderbyrd*
(1979) McGuinn, Clark & Hillman
(1980) City (McGuinn, Clark & Hillman)
(1980) McGuinn & Hillman
(1991) Back From Rio
(1996) Live From Mars*
(1997) 3 Byrds Land In London (McGuinn, Clark & Hillman)
(2002) Back To New York*
De drie albums in mijn rijtje met een sterretje heb ik niet. Over wat Gene Clark precies doet op de CD die zes jaar na zijn dood in 1991 is verschenen, ga ik nog eens nakijken; daar klopt iets niet aan.
Er is na de opheffing van The Byrds als groep nog heel veel muziek verschenen van leden van de groep, al dan niet met andere muzikanten, waarmee ik – wie weet – jullie nog eens een andere keer ga lastig vallen. Wie bijv. Naar meer muziek van Gene Clark, David Crosby of Chris Hilman wil luisteren, kan – met dank aan Henk – bij mij thuis terecht, als ik weer in Maastricht ben. Nu moest ik maar eens een keuze maken, welke van de Lp’s van The Byrds en Roger McGuinn ik voor jullie ga opzetten. Ik doe er twee: eerst “The Byrds” en dan “RogerMcGuinn”, allebei uit 1973. Hier zijn om te beginnen de elf nummers van de laatste Lp van “The Byrds”:
01.Full Circle
02.Sweet Mary
03.Changing Heart
04.For Free
05.Born To Rock & Roll
06.Things Will Be Better>BR> 07.Cowgirl In The Sand>BR> 08.Long Live The King
09.Borrowing Time
10.Laughing
11.(See The Sky) About The Rain
En in één moeite door zijn hier ook de elf nummers van de eerste soloplaat van “Roger McGuinn” uit hetzelfde jaar:
01.I’m So Restless
02.My New Woman
03.Lost My Drivin‘ Wheel
04.Dragging
05.Time Cube
06.Bag Full Of Money
07.Hanoi Hannah
08.Stone
09.Heave Away
10.M’linda
11.The Water Is Wide
Wat een mooie muziek!

Iedere winter hier verdien ik hier mijn reisgeld, twee retourtjes Nederland - Gran Canaria, plus mijn kosten bij de posterijen terug door af en toe mijn mening te geven over wat op de afdeling gedaan wordt aan onderzoek naar allerlei voeding en ziekte. Ik steek mijn mening bepaald niet onder stoelen of banken; als ik iets niet goed vind, zeg ik dat ook. O.a. heb ik deze winter een best negatief commentaar gegeven op Predimed 2, het onderzoek waaraan de afdeling de komende jaren veel tijd kwijt zal zijn. Het eerste Predimed-onderzoek vond ik overigens wel best geslaagd, hoewel, als men mij er vooraf bij betrokken had, had ik verscheidene dingen wel graag iets anders gedaan.
Ik word eveneens verondersteld om aan het einde van elke winter een lezing te geven. Vorig jaar, kunnen jullie je wellicht nog herinneren, heb ik, met Almudena als opponent, het standpunt proberen te verdedigen dat vet eten, ook onverzadigd vet eten niet slechter is dan suikerrijk eten, als het om het ontstaan van hart- en vaatziekten gaat. Tot mijn verbazing ging Almudena een heel eind met me mee, maar kwam wel op het einde met het verhaal dat enkelvoudig onverzadigd vet wel erg beschermt tegen hart- en vaarziekten. Verschil mag, moet er zelfs zijn. De tijd zal leren of ik mijn mening nog eens drastisch ga herzien.
Lluis en ik hebben vorige week overlegd over mijn voordracht deze keer, op 29 april, We zijn eruit: hij zal gaan over het publiceren van de negatieve resultaten bij goed uitgevoerd onderzoek. Eerst zal ik het hebben over het onvoldoende interesse hebben om er een publicatie van te maken en de weerzin van referenten van tijdschriften bij afwijkende resultaten. Daarna, in deel 2, zal ik op de belangrijkste valkuilen ingaan van toch gepubliceerd onderzoek dat negatief uitgepakt heeft, waar niks positiefs uitgekomen is. Ik ga in de komende weken enige literatuur over het onderwerp lezen en een power point presentatie voorbereiden.
Als introductie bij mijn lezing zal eerst Lluis iets vertellen over de ervaringen met het onderzoek van de afdeling naar “Aloe vera en dyspepsie”.
Terzijde, Lluis heeft mij intussen ook verteld over de komst van studente voeding Lourdes uit Mexico naar Las Palmas. Zij komt voor drie maanden bij hem op de miniafdeling werken; ongetwijfeld zal ze iets gaan doen dat met Predimed 2 te maken heeft, het nieuwe megaproject vanuit Barcelona, waaraan de afdeling deelneemt. Voor de komende maand heeft Lluis elders een onderdak voor haar geregeld, maar in mei en juni gaat Lourdes in “mijn” appartement zitten. Binnenkort hoop ik met haar kennis te maken en dan zal ik haar vertellen hoe netjes ik de woning voor haar achter zal laten.

Ik weet het: ik kijk geregeld om me heen om te ontdekken of mensen nog iets bijzonders op hun T-shirt of truitje hebben staan om het daarna pontificaal aan jullie te kunnen vertellen. Daarbij beperk ik me normaliter tot alleen Spaanse teksten, maar – eerlijk is eerlijk – nogal wat teksten hier zijn in het Anglo-Amerikaans. Afgelopen woensdagmiddag zag ik er een, een Engelse, waar ik niet wijs uit kon worden. Ik heb hem thuis zitten opzoeken en nog ben ik er niet uit. Een meisje bij het “castillo de la luz” had op haar witte T-shirt in zwarte letters staan: HUGS AND PUGS. Een “hug” is een knuffel, een omhelzing. Ik herinner me dat collega en volbloed Amerikaan Alvan Feinstein mij eens “hugde”, vlak voordat hij op het station in Maastricht in de trein stapte, op weg naar Utrecht waar hij met Jan Vandenbroucke had afgesproken. Ik vond het prima, dat vasthouden en op de rug kloppen, maar zie het mezelf met Maastrichtse vrienden nog niet zo snel doen.
Echter, wat is een “pug”? Volgens mijn woordenboek is het (o.a.) een mopshond, maar ook een bokser, een vechtjas. Daarmee ben ik er niet; ik kan er nog steeds geen chocolade van maken.

Woensdagavond zat ik keurig op mijn balkon met mijn boek van Jussi Adler-Olsen, toen beneden om kwart voor 10 bij Carlos een gitaarspeler zijn riedel begon. Normaal sluit hij de zaak om half 10, maar vanwege het voetbal, ik schat hem op een Real-aanhanger, was de zaak nog open. Ik even omlaag kijken, het was geen muzikant die het te doen was om een paar muntjes te vangen. De man was een vriend van het handje mensen dat er nog zat met zijn drankje en niet te beroerd was om commentaar op het voetbal te ventileren. Hij had zijn instrument uit de hoes gehaald en begeleidde het gemopper. Het is weer eens iets anders dan de wagens van “Vuelve a latir” die mijn straat tegenwoordig te vaak frequenteren.
De gitarist was ongeveer van mijn leeftijd en kwam goed weg met allerlei liedjes die ik zo vlug niet kon thuisbrengen, maar bijv. ook met de evergreen over het meisje uit Guantánamo. In juli ga ik er hopelijk heen op mijn rondreis met Trudie door Cuba. Guantánamo ligt helemaal in het oosten van het eiland, vlakbij Santiago de Cuba. De baai er vlakbij, bezit van de VS, is waarschijnlijk minstens zo populair. Ik begrijp Obama niet dat hij de gevangenis daar voor topterroristen nog steeds niet gesloten heeft. Aan de andere kant, wat maakt het eigenlijk uit, of het gevangenen martelen nou op het stukje VS op Cuba gebeurt of zeg ergens in de woestijn van Nevada.
Pas om kwart voor 11, toen het voetballen afgelopen was, vertrokken de klanten en niet veel later ook Carlos en zijn kale helper. En donderdagmorgen hoorde ik in alle vroegte, even vóór 6 uur, de pui van het café weer van het slot gaan. Die twee in het zwart geklede “camareros” maken echt een overmaat aan werkuren.

Gaan we naar de donderdag. Overdag was het vooral lezen geblazen, maar om een uur of 6 was het tijd voor een wandeling. Die ging die avond naar El Corte Inglés, omdat ik nodig mijn voorraadje blikjes moest aanvullen. Op weg erheen liep ik deze keer over de calle León y Castillo en zo kwam ik vanzelf langs een museumpje met de naam “Centro De Arte La Regenta”, waar de collectie Los Bragales gehuisvest is, bestaande uit 300 kunstwerken, waarvan eenderde foto’s.
Los Bragades? “Bragas” is Spaans voor een damesslipje, maar “bragales”, ik heb geen idee. Om jullie al dan niet te plezieren geef ik beneden als Spaans lesje een korte impressie van waar het museum voor staat. Hier en nu vertel ik wel al iets over de tentoonstelling die daar “draait”, gratis, en natuurlijk ging ik binnen een kijkje nemen. De ondertitel van de tentoonstelling is “Pasión y fotografía de una collección”, ze heeft van doen met een tweejaarlijkse internationale fotografie manifestatie in Tenerife. Er zijn in La Regenta momenteel 23 prachtige foto’s te zien, allemaal uit de periode 1999-2007. Ook mocht ik op een bank zitten om naar twee hypermoderne filmpjes te kijken.
De filmpjes vond ik allebei maar zo zo, maar tussen de foto’s zaten diverse heel mooie. Laat ik er twee voor jullie uitlichten. Eentje, die ook in de folder staat die ik meenam, is een prachtige foto uit 2005 van een achterbuurt, op een doek van 1.25 bij 2.37, met minihuisjes die drie hoog op elkaar gestapeld zijn. Waarom het doek “Jornaliste Roberto Marihno I” heet, snap ik niet, maar de fotograaf, let op hem, is Dionisio González. De tweede foto, levensgroot, is een actieportret van een dame in bokshouding, met blauw gemaakte vuisten, van boven bloot en in een tulen rokje. Volgens de bijbehorende fotograaf, Per Barclay, die haar afbeeldde in 2002, heet ze “Caterina” en kijk uit, ze slaat je zo voor de vlakte.

Later op de donderdagavond werd ik, god gloeiende, vergast op de permanente herrie van een man met microfoon die op Santa Catalina een autoshow aan elkaar aan het praten was. Wat een ei! Ik weet niet hoe vaak de man met overmatig enthousiasme “Tres, dos, uno, adelante” riep, steeds als weer een halve raceauto met gierende vanden in de avond (nacht) moest verdwijnen. Wat was ik blij, toen hij er even voor 10 de brui aan moest geven. En ik maar hopen dat ze dan niet meer terugkomen. Met een reclameblok van de auto-industrie heb ik niets uitstaande.
Vrijdagavond waaide het zo hard, dat moet ook af en toe eens gebeuren, dat er maar weinig mensen op straat waren en ook niet op Santa Catalina. Was dat misschien de reden dat de onverlaat met een microfoon op de plek waar andere mensen hun stembanden hebben zitten, niets te melden had? Het was op mijn balkon muisje stil, op het geluid van de wind na, die zelfs op die beschutte plaats opspeelde. Terzijde, het is “’t sniet tot ’t rouk”, “de zon sjijnt blaore” en “’t regent aw wiever”, maar wat zeg je in het Maastrichts als het hard waait? “’t Wejt tot ’t bars”, “’t wejt tot ’t verrek”, “’t wejt es de piete”? Daar ben ik niet uit.
Op zaterdagavond was de schreeuwlelijk van het autofestijn weer present in al zijn glorie. Kan de politie daar nou niks aan doen? Hoe dan ook, om half 10 hoorde ik vanaf mijn balkon eerst het Franse volkslied spelen, de “Marseillaise”. Niet veel later klonk enkele keren de evergreen van Queen: “We are the champions” en toen was het voorbij. Ik kon eindelijk weer doorgaan met van min oude dag te genieten.

Zoals ieder jaar in de laatste week van maart ging de klok zaterdagnacht een uur vooruit. Daar hoeft deze jongen niet lang over na te denken, maar wel een aantal seconden. Omdat het zaterdag aan de late kant was geworden, had ik zondagmorgen geen enkel probleem: ik werd om half 9 wakker en toen was het volop licht. Later op de dag ging ik voor mijn wandeling naar Las Canteras en wat was het druk. Het uur extra maakt dat veel mensen zich in de vroege avond naar de boulevard begeven om daar familie en vrienden tegen het vege lijf te lopen. Ook ik maak dan graag een extra ommetje voordat ik terug naar huis ga. Om precies te zijn, pas om bijna 9 uur werd het hier donker. Daarna ging ik nog even e-mailen, zodat ik pas over half 10 op mijn balkon zat. Wel lag ik om half 11 tussen de lakens. Hier ben ik een man van vrij vroeg naar bed gaan en op tijd uit de veren.
Gisterochtend was ik om half 8 klaarwakker; ik heb het op mijn horloge en op de temperatuurwekker buiten nagekeken. Op dat moment was het echt nog donker. Natuurlijk, ik had het vooraf kunnen weten, maar toch: als het ’s avonds plotseling een uur langer licht is, is het ’s ochtends een uur later licht. Pas om bijna 8 uur kon ik de balkonlamp echt uitdoen. “Apagar la luz” heet dat hier, het licht aandoen is “encender la luz”. Op dat moment zat ik al aan mijn koffie, had ik zelfs al mijn boek van Frederick Forsyth weer ter hand genomen. Een half uur later zag ik de kinderen met een ouder weer bij de school verschijnen die vlak naast mijn woning ligt.

En dan was er nog gisteravond. Alweer was het best druk op allerlei plaatsten. Ik liep voor de variatie maar weer eens naar plaza Farray en vandaaruit ging ik naar het parkje tussen het pleintje en de boulevard. Ik heb daar eens over geschreven; een mevrouw Pino en nog wat heeft het lang geleden aan de stad geschonken. Er waren diverse opa’s met hun “nietos” aan het voetballen en ik zag ook de nodige rolschaatsende meisjes. Op een bank heb ik er een uur zitten lezen in een boek dat ik volgende keer pas zal bespreken, want ik heb het nog niet uit.
Vervolgens liep ik naar het speeltuintje in het parkje om de Spaanse woorden op de muur te bekijken. Weten jullie wat een “tunera” is? En kom nou niet aanzetten met iets van tonijn. Tonijn is in het Spaans atún, een “atunera” is een vrouwelijke tonijnvisser. Het woord “tunera” stond bij een cactus met bovenop de verschillende takken kleine vruchten; een “tunera”is een vijgencactus.
Zo ongeveer naast de vijgencactus stond een kleine, mollige vrouw, die een peuter hielp bij het schommelen. Ze keek mij aan en riep mijn naam: Paul, met een vraagteken. Was het Natalia van mijn voormalige Spaanse schooltje. Die heb ik al jaren niet meer gezien. Ze is intussen getrouwd en heeft een alleraardigst dochtertje. We hebben een tijdje staan praten, in het Spaans. Nog steeds is ze lerares op het Spaanse schooltje en doet, hoe kan het anders, een B1-klasje. Haar huidige woning is vlakbij het parkje. Trudie moet de groeten van haar hebben.

Ik beloofde jullie boven een Spaans lesje over een door mij net ontdekt museumpje bij mij om de hoek en hier is het. “La collección Los Bragales nace en el año 1975 adquiriendo obras de la escuela de Paris, Madrid e Informalismo, en el año 90 se completan con pintura de los años 60 y 70 y en el año 95 se inicia la compra de los 80 “década prodigiosa”. En los 90 se adquiere fotografía nacional e internacional y en los 2000 se incorporan obras de los años 1990 y 2000, iniciándose la incorporación del video a la collección y un reciclaje de formatos y calidades en su conjunto.”
Tot zover is de folder best te pruimen, maar willen jullie ook nog wat emotionele praat? Dan heb ik nog een aardige aanvulling, die ik aantref verderop in de folder. “Como coleccionista de perseverancia, la ilusión y sobre todo la pasión por el Arte Contemporánea ha ido el denominador común: Practico el eclecticismo y la falta de rigor técnico en las adquisiciones lo que no facilita la estrategia de crecimiento de la colección bajo ina linea argumental, pero siento que después de cuarenta años la Colección es la que manda sobre el coleccionista, marcando donde están los huecos a complementar o qué nueve pieza dialogará mejor con otra existente, etc. La conclusión es que la libertad del coleccionista está supeditada a los mensaje de la colección”.
Er moge wat mij betreft geen misverstand over bestaan: de getoonde foto’s op de tentoonstelling zijn de moeite waard, misschien ook de rest van de collectie van het Centro De Arte La Regenta, maar de folder, geschreven door ene Jaime Sordo Gonzalez, kan linea recta de prullenbak in. Die wat mij betreft direct daarop geleegd mag worden.

Intussen denk ik dat mijn brief al weer lang genoeg is om jullie voldoende kopzorgen te geven. Laat ik maar afsluiten dan, met de boodschap dat jullie vanaf nu zonder jas de deur uit mogen. Het is hier nu echt “primavera” en ik heb begrepen dat ook de Nederlandse zon zich laat zien. Goed zo, houden zo! Mijn volgende brief verschijnt, als er niks geks gebeurt, op maandag 7 april, over zes dagen. Voor nu wens ik iedereen een prettige voortzetting van 1 april en tot ziens maar weer, hasta luego, PoulK, deze keer met een O.

BOEKENBIJLAGE

Mijn eerste boek is er een van de Deense schrijver Jussi Adler-Olsen (met of zonder streepje), geboren in 1950. Eerder was hij mijn gast met “Dossier 64”, dat er met een best goede beoordeling afkwam. Ik had er nog drie op mijn e-reader en min of meer willekeurig las ik de afgelopen week “De noodkreet in de fles” uit 2009. In het oorspronkelijke Deens heet het boek “Flaskepost Fra P”.
Alweer, net als in Dossier 64, zijn de drie kelderzitters op het lokale politiebureau de hoofdpersonen. Ze werken op afdeling Q aan misdaden van vroeger die hernieuwde aandacht verdienen. Allereerst is er brigadier Carl Mørck, met zijn ex Vigga, zoon Jesper en vriendin Mona. Zijn huis deelt hij met collega Hardy die volkomen verlamd is en diens helper Morten. Dan is er in de kelder van het politiebureau Syriër Hafez el-Assad, zeg maar Assad, die vooral bij Deense uitdrukkingen door de mand valt en bovendien zijn zinnetjes nogal eens met “dus” eindigt. De derde van het kelderteam is secretaresse Rose, maar soms komt in haar plaats tweelingzus Yrsa opdagen. Gedrieën maken ze er wat van en trotseren bovendien het gehannes op de afdeling Moordzaken van Marcus Jacobsen en Lars Bjørn op de tweede etage. Als daar gewerkt wordt aan het oplossen van een aantal branden met dodelijke slachtoffers, is het lederdrietal overigens niet te beroerd om de kwestie en passant in goede banen te leiden.
Hoofdonderwerp van het boek is echter een fles die in Schotland ontdekt wordt, maar dertien jaar later op hun bordje komt. Er zit een bijna onleesbaar briefje in het Deens in. Het gaat om een kreet om hulp van een jongen, Poul met een O, die met zijn broer Trygge ergens gevangen zit en die vlak nadat hij de fles in het water heeft gegooid, vermoord wordt. Het duurt even, maar het blijkt om afpersingen te gaan, waarbij steeds twee kinderen uit een gezin ontvoerd worden, van wie er dan steeds eentje vermoord wordt. Zonder uitzondering betreft het steeds gezinnen die lid zijn van een zeer afwijkend kerkgenootschap. De misdadiger is zelf vroeger heel fors aangepakt, eerst door zijn vader en later zijn stiefvader. Er speelt ook een recente zaak, waarbij twee kinderen, Samuel en Magdalena, betrokken zijn. Hun ouders, Joshua en Rakel (eigenlijk Jens en Lisa) Krogh zijn niet alleen lid van de Moederkerk van God, maar ook ten einde raad.
Belangrijke bijfiguren in het boek zijn verder de zus van de misdadiger, de blinde Eva en haar man, de vrouw en het zoontje van de misdadiger, Mia en Benjamin, met haar vriend Kenneth, en niet te vergeten IT-expert Isabel Jønsson. Voor meer komische bijrollen verwijs ik naar o.a. Tomas Laursen, tegenwoordig werkzaam in de bedrijfskantine op het politiebureau en John Studsgaard van de arbeidsinspectie. Wordt de boef gepakt en in de boeien geslagen? Om mij op het juiste spoor te brengen heeft Jussi Adler-Olsen bijna 450 bladzijden nodig.
Voordat ik mijn oordeel over “De noodkreet in de fles” geef, heb ik eerst nog een paar opmerkingen. Het verhaal over de bromvliegen (en motten in het bidkleedje) op de werkplek, zie bijv. blz. 222 en blz. 313, vind ik heel goed. Aan dat soort details herken ik een prima schrijver. Sowieso is het gebezigde taaltje door het hele boek heen een medaille waard. Ik weet niet of het Deens al zo bloemrijk is, maar in vertaling kom ik het ene na het andere prachtzinnetje tegen - indrukwekkend! Minder geslaagd vind ik o.a. het stukje over de achtervolging naast de trein, waaruit Joshua verondersteld wordt een plastic zak met een miljoen kronen te gooien. Ook het gedoe op de bowlingbaan is niet helemaal mijn ding. En toch, alles bij elkaar genomen vind ik dat Jussi Adler-Olsen wel weer een boek van niveau heeft afgeleverd, dat ik graag beloon met een 8+. De andere twee die ik van hem heb, ga ik t.z.t. zeker ook lezen.

Ik heb – hoe kan het anders - nog een tweede boek voor jullie: “The Cobra” van good old Frederick Forsyth. De Engelse schrijver uit Kent is van 1938, hij is lang geleden gevechtsvlieger en journalist voor de BBC geweest, voordat hij van thrillers schrijven zijn beroep ging maken. “The Cobra”, dat ik als echt boek las, is zijn vijftiende, uit 2010. Vorig kaar kwam daar “The Kill List” bij; hoe dat in het Nederlands heet of gaat heten, weet ik nog niet. Hier in Las Palmas is het momenteel een hit onder de naam “La lista”.
Eerst geef ik maar weer een kijkje op de inhoud van het boek. Niemand minder dan Barack Obama vindt dat er maar eens een eind komen aan de handel en wandel in cocaïne. Hij stelt de rücksichtloze Paul Devereaux aan met een budget van twee miljard dollar. Die maakt vanuit een randgemeente van Washington, Alexandra genaamd, een plan hoe hij de drug de wereld uitkrijgt en daarna slaat hij toe. Computerhulp komt daarbij van de ingehuurde whizzkid Jemery Bishop en als hoofduitvoerder komt Cal Dexter in beeld. Devereaux mikt erop dat het interventiepunt op zee ligt, steeds als de drugs van Columbia naar elders verscheept worden.
Een naar de DEA overgelopen lasser, Juan Cortez, die nogal wat boten van extra bergruimte voor de cocaïne heeft voorzien, komt goed van pas evenals een oud-piloot, Joao Mendoza voor het uit de lucht halen van vliegtuigen vol met het spul. Een van de leden van het drugskartel in Columbia verstrekt Devereaux en Dexter, nadat eerst zijn dochter is ontvoerd, de adressen van diverse omgekochte douaniers. Dan gaat de aanval op de cocaïne echt van start. Binnen een aantal maanden is van de 600 ton cocaïne, die nodig is om de verslaafden in Noord-Amerika en Europa te voeden, een kwart onderschept en afgevoerd. De belangrijkste afnemers in de VS, een aantal motorbendes, en in Europa, boeven uit de provincie Galicië en de ‘Ndrangheta uit Calabrië, met een hoofdvestiging in Milaan, worden geliquideerd. Daarna zijn de overige hoofdafnemers vooral bezig zijn met elkaar uit te moorden om hun stuk van de koek te vergroten. Er vallen legio slachtoffers, onder wie ook de nodige onschuldige toeschouwers. De cocaïnehandel heeft zich intussen van de onderwereld verplaatst naar straatniveau, tot ergernis van de politiek. Het Columbiaanse kartel onder leiding van Don Diego Esteban gaat voor een vermogen het schip in. Dan besluit het Witte Huis om de uitroeiing maar te staken, einde verhaal.
Frederick Forsyth is een schrijver die echt van alles het naadje van de kous wil weten, voordat hij erover schrijft. Dat is in “The Cobra” ook het geval. Zijn detaillering is geregeld zo precies dat ik er wel eens de kriebels van krijg. Aan de andere kant, wat is hij goed, als hij bijv. de ondergang van de boot Belleza del Mar voor de kust van Guinee Bissau beschrijft, het opblazen van speedbootjes (go-fasts?) in het Caribbische gebied, het uit de lucht halen van een vliegtuigje dan wel het enteren van een plezierjacht vol cocaïne. Ook zijn beschrijving van de ondergang van prominente kartelleden Julio Luz en Roberto Cárdenas en onderkoning Álvaro Fuentes mag er zijn. Dus: met “The Cobra” heeft Frederick Forsyth toch weer een boek van niveau afgeleverd. Daarvoor beloon ik hem met een volle 8 als recensiecijfer. Hij is voor mij een blijver, de man kan het nog steeds!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten