woensdag 2 maart 2016

Weblogbrief 11.21, 2 maart 2016

Weblogbrief 11.21, 2 maart 2016

Queridas nietas, lieve kleinkinderen, en uiteraard ook de rest van jullie, het leven hier op mijn eiland is inderdaad de moeite waard. Wat leuk, meisjes, dat ik jullie gisteren weer eens in levenden lijve gezien heb. En het kan niet op – morgen ga ik nog eens op herhaling in Arguineguín, met het streepje op de laatste i. Wie de diverse details wil weten, verwijs ik graag naar het einde van deze brief. Daar vinden jullie ook de reden waarom ik op de heenweg beter niet streekbus 1, maar 91 had kunnen nemen, als ik vooral snel naar het zuiden had moeten reizen. Aan de andere kant, zo kom je als kanariepiet met zeeën van tijd nog eens ergens.

Verzuchting: ik heb iets tegen Danone. Het Spaanse bedrijf, dat ik vooral ken van al te kleine bakjes yoghurt met een smaakje, neemt in de diverse supermarkten hier tegenwoordig zo’n royale ruimte in, dat ik er af en toe koppijn van krijg. En nog erger wordt het, als Danone bovendien beweert dat haar producten de gezondheid bevorderen of het niks is. Ik ben eens naar een tentoonstelling in Triana geweest die bij nadere beschouwing niet meer was dan een grote etalage van Danone-waren. Niet te filmen, zo laag bij de gronds. Soms is het in een supermarkt echt zoeken naar bijv. mijn yoghurtjes van Kalise, met name die zonder suiker en smaakjes. Ik weet het: er zit iets overdrevens in mijn aanklacht, maar mag ik misschien?
Danone is onlangs met een nieuw yoghurtje op de markt gekomen, onder de naam OIKOS. Het doet mij ietsje te overdreven aan ECO denken om het in huis te halen, al was het maar om het de grond in te boren. Er zit behalve een minihoeveelheid yoghurt ietsje van appel en kaneel in of van karamel. “Ríndete al placer” zegt de schreeuwende reclame, geef je over aan het genot. Als ik kaneel wil proeven, “canela”, een pijpje kaneel is een “trozo de canela en rama”, hoef ik er bepaald niet ook nog eens Danone’s yoghurt en appel bij. En een toffee in mijn yoghurt lijkt me evenmin erg ECO.
Intussen draait op mijn slaapkamer annex balkon een dubbel-cd van Lucinda Williams uit 2014 op mijn laptop. Ze heet “Down where the spirit meets the bone”. Ik heb ook alle eerdere cd van haar, maar haar allerlaatste, net uit of wie weet nog net niet, “The ghosts of highway 20” uit 2016, houden jullie wel nog even tegoed van mij. Hier komen de twintig nummers van de voorlaatste:
01.Compassion
02.Protection
03.Burning bridges
04.East side of town
05.West Memphis
06.Cold day in hell
07.Foolishness
08.Wrong number
09.Stand right by each other
10.It’s gonna rain
11.Something wicked this way comes
12.Big mess
13.When I look at the world
14.Walk on
15.Temporary nature (of any precious thing)
16.Everything but the truth
17.This old heartache
18.Stowaway in your heart
19.One more day
20.Magnolia
Van Harry heb ik vorig jaar een serie YouTube filmpjes gekregen, waarop Lucinda Williams glorieert, prachtig allemaal en wat een mooi begeleidend gitaarspel. Zoek haar “Lake Charles” (waar ze vandaan komt), “Blue” of “Essence” maar eens op, echt uit de kunst. De diva is intussen wel de zestig gepasseerd, ze is van 1953 en ik neem maar aan dat je dat toch aan haar moet terug kunnen zien. Piep kan ik haar niet meer vinden, maar ik hoor wel ontzettend veel moois op haar “Down where the spirit meets the bone”. Wat vinden jullie van bijv. “Burning bridges”, “East side of town”, “Cold day in hell” of “Foolishness”? En dan ben ik pas op de helft. Daarna vraag ik ook nog beleefd jullie aandacht voor “Something wicked this way comes”, “Big mess”, “This old heartache” en last but not least “One more day”. En als toetje doe ik er “Temporary nature (of any precious thing)” bij plus de bijna tien minuten “Magnolia”.
Die allernieuwste cd van haar, “The ghost of highway 20” uit 2016 gaat er zeker ook weer aan geloven. Ik ben, constateer ik bij mezelf, een heuse fan van Lucinda Williams.

Eigenlijk had ik de biografie die Annejet van der Zijl over prins Bernhard zur Lippe Biesterfeld, kortweg Bernhard, schreef, zaterdagmorgen al uit. Ik vind ze zo anders als mijn gangbare moordboeken dat ik er hier aandacht aan besteed in plaats van in mijn boekenbijlage.
De megalomane mythevorming die over Bernhard ontstaan is, niet in de laatste plaats door zijn eigen toedoen, hangt me al tijden de keel uit. Eerder verraste van der Zijl mij al met een zeer leesbaar relaas over “Het leven van Annie M.G, Schmidt”, dat in 2002 uitkwam. Dat heb ik nog eens op een blauwe maandag gekocht. Dat over “Bernhard. Een verborgen geschiedenis”, 275 bladzijden plus nog eens meer dan 50 bladzijden noten, referenties e.d., kwam uit in 2010. Ik deed het Jan Willem, een liefhebber van biografieën, afgelopen jaar cadeau voor zijn verjaardag. Vlak voordat ik naar Las Palmas afreisde begin november, was ik op bezoek bij Rocky, vorige week 74 geworden; die had het als e-boek op zijn computer staan. Ik heb het toen zonder pardon naar mijn e-reader getransfereerd. En omdat ik Jan Willem deze week weer eens tegenkom, in Arguineguín, heb ik het net gelezen.
Annejet van der Zijl schrijft bijna alleen over de eerste 33 jaar van Bernhard’s leven, tot aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. Over de maar liefst zestig jaren van diens leven daarna, hij werd 93, met o.a. de Greet Hofmans-affaire, het Lockheedschandaal en de Bilderbergconferenties rept ze niet of nauwelijks. Van der Zijl ken ik niet als een begenadigd spreekster – bij Zomergasten van de VPRO liet ze het meer dan aardig afweten - maar geef haar pen en papier, in het huidige jargon een computer, en haar “historisch onderzoek” stijgt snel en boven de middelmaat uit. Ze maakt in haar biografie echt gehakt van “De Prins” die in zijn opportunisme met steeds meer halve waarheden en foute verhalen is aan komen zetten, vooral om zijn afkomst op te hemelen. Een ding is zeker: hij is als jongeman wel de charme zelf en bepaald geen lafaard, maar in zijn diverse verhalen aan de pers en eerdere biografen is hij ook een gladjanus van het zuiverste water.
In het interview met de Volkskrant, dat twee weken na zijn dood eind 2004 verschijnt, ontkent Bernhard glashard zijn naziverleden, terwijl er bewijzen te over zijn (hij is sinds 1933 lid van de “MotorSA”, maar in zijn eigen woorden “zullen mijn vrienden me hebben opgegeven; ik weet van niets”). Hij zou het thuis als kind financieel heel goed gehad, bij zijn vader Berni en moeder Armgard en met zijn broertje Arwin, maar ook daar zijn vraagtekens bij te zetten. Is hij met Juliana in 1937 vooral getrouwd, omdat die (of haar moeder dan) een van de rijkste dames ter wereld was? Al in het jaar na zijn huwelijk in Nederland laat hij het huis (Waynova, Reckenwalde) van zijn moeder in Duitsland compleet renoveren. Bernhard’s vrienden zijn hem zijn hele leven lang alles, die van school in Duitsland en later ook enkele Engelandvaarders, maar zijn eigen vier dochters worden pas echt interessant, “als ze in de mantelpakjes zitten”. Over zijn buitenechtelijke escapades, met als uitkomst minstens twee andere dochters, praat hij of het ongelukjes zijn. Zijn aandacht voor bijv. Ursula van tante Käthe in Nederland en zijn latere, jarenlange verhouding met Ann Orr-Lewis in zijn Londense tijd vindt hij vanzelfsprekend. Bernhard is de man van het lachje, het nachtleven, verre reizen en razendsnelle auto’s en vliegmachines. De toekomstige opperbevelhebber worden van de Nederlandse strijdkrachten, dat trekt hem (en zeker ook Wilhelmina) wel, met hun zeer autocratische inslag. Zijn zogenaamde hoofdrol in de tweede wereldoorlog lijkt echter nergens op, is in ieder geval heel anders dan de werkelijkheid laat zien. Ook na WO II blijft hij aanhoudend aan zijn mythe werken, ook in de vele jaren met eerst Juliana als koningin, van 1948 tot 1980, en zelfs als bejaarde in de bijna 25 jaar erna.
Ik vind oprecht dat Annejet van der Zijl, die er na Bernhard’s dood vijf jaar aan gewerkt heeft, een prima biografie heeft afgeleverd, veel afgewogener en genuanceerder dan eerdere boeken over Bernhard, o.a. van Harry van Wijnen. Inderdaad, mijn idee dat het ook bij hem meer om een gewone sterveling gaat met zijn plussen en minnen dan om een halve heilige waar we vooral naar op moeten kijken, maakt het boek voor mij uiterst verteerbaar. Ik ga er hier geen recensiepunt voor geven, maar raadt de liefhebbers onder jullie van biografieën wel aan om het ook eens te lezen.

Het is intussen zaterdag tegen de avond en misschien wordt het tijd voor mij om eens naar de Pueblo Canario te gaan, bij parque Doramas. Daar is om de week “levende” muziek op de zaterdagavondavonden vanaf 9 uur. Volgens een aankondiging is de entree gratis en dan hoor ik als Hollander graag. Deze keer, op 27 februari, staat de “Esencia de bolero” op het programma, met een zestal uitvoerders. Voor de ins en outs, de wel en wees van de bolero loop ik al jarenlang warm. Zal ik de stoute schoenen dan toch maar eens aantrekken?
Dan zie ik voor me hoe ik wind tegen, en niet zo’n beetje zaterdagavond, zeker een half uur moet lopen om er te komen en neem ik een koen besluit: nee. In plaats van een voor deze brief wellicht prima uitstapje beperk ik me tot een rondje Las Canteras en aanpalende straten. Daarna breng ik een bezoek aan de Superdino en waggel met o.a. de nodige Tonic light en Fanta Zero blikjes wind mee naar mijn flat terug. “My home is my castle”, denk ik, als ik me voor de zoveelste keer op mijn balkon met mijn detective positioneer. In de keuken heb ik nog een zak chips van anderhalf ons liggen; zal ik die maar eens gaan aanspreken?
Om even voor 10 uur begin ik te knikkebollen. Dan wil ik of op het balkon gaan wegzakken of de kortste route naar mijn bed nemen. Ik kies dapper voor het laatste.

Op zondagmorgen constateer ik dat het nog steeds behoorlijk waait in de straat. Later op de morgen, als ik aan een rondje rommelmarkt begin, komen er ineens de nodige druppels regen omlaag. Hier duurt een regenbui meestal maar kort. De mensen schuilen even “gezellig” onder een boom of in een portiek en zeg tien minuten later gaat iedereen weer op pad of er niks aan het handje is. Een buitje op zijn tijd, dat is spaarzaam en goed voor het groen (en ook de kakkerlakken?). Een enkeling loopt tijdens de regen gewoon door, maar dan wel onder een paraplu.
Wat me zondagochtend opvalt, is dat, als het zonnetje zich alweer laat zien, nog steeds enkele Palmezen hun plu opgestoken houden. Het is dan meer een parasol dan een paraplu naar mijn bescheiden overtuiging. Vraag: hoe noem je die apparaten in het Spaans? Vooruit, ik geef jullie hier de vertaling direct cadeau: een paraplu is “unas paraguas”, in het meervoud, en tegen een parasol zegt men hier gewoonlijk “sombrilla”. Dat “sombrilla” vind ik wel mooi klinken, maar bij “paraguas” moet ik altijd een beetje denken aan Paraguay (waar ik nog eens een gigantische markt bezocht heb in het Paraguaanse Iguazu).
Wisten jullie ook dat in de Spaanse straattaal “paraguas” ook staat voor condoom? Tegen een “pielemötske” – dat woord komt van mijn vroegere buurman Fons – zeggen ze hier ook wel “impermeable”, eigenlijk een regenjas.

Wat is een “autovia”? Ik heb me vroeger wel eens vergist met het woord “autolavado”. Voor alle duidelijkheid: dat is geen wasstraat voor auto’s, maar een wasstraat, waarin je vehikel haast vanzelf gewassen wordt, zonder dat het personeel er echt aan te pas komt. En toch: een ”autovia” is volgens mijn woordenboek gewoon een autoweg. Het Spaanse woord “auto” betekent niet alleen automatisch, zelf, zoals in “autoadhesivo”, zelfklevend, of autobiografía dan wel (een moeilijke) autostop, maar daarnaast bijv. o.a. auto. Een autobom bijv. is in het Spaans een “auto bomba” en een botsautootje een “auto de choque”, maar je mag natuurlijk ook “coche bomba” en “coche de choque” zeggen.

Ander onderwerp: een belangrijk verschil tussen mijn leven in Maastricht en Las Palmas is dat ik hier veel meer tijd heb - tijd vind eigenlijk, want ik ben er zelf bij - om een boek ter hand te nemen. Ik werk iedere winter een stuk of vijftig boeken weg en ik ben daar nog trots op ook. Natuurlijk, er dient ook koffie gezet te worden, ’s avonds hoort er een drankje te zijn en wat heb ik tegen een goed gedekte eettafel met vlees, vis en noem maar op? Niks toch? Op zijn tijd moet er nieuwe muziek uit mijn computer komen en ik stop over een week genomen best de nodige tijd in het bijwerken van mijn weblogbrief. Echter, ik lees me hier graag ook een eind in de rondte, van het ene boek naar het andere.
Daar begin ik meestal al mee in de vroege ochtend, om half 8, 8 uur. Nogal eens stap ik om half 11 of zo wel over op mijn brief aan jullie. Daarna is het doorgaans eten geblazen, maar ’s middags gaat het gelees weer gewoon door, als ik niet – om eens iets te noemen - een lange wandeling helemaal naar Triana/Vegueta op de agenda heb staan of ik met bus 12 naar de universiteit in het zuiden van de stad tuf. Om een uur of 6 ’s avonds maak ik meestal - altijd in een lange broek – een rondje hier: over Las Canteras tot La Puntilla, richting het park bij Castillo de la Luz, naar mijn bibliotheekje aan de boulevard plus plaza Farray de andere kant op en op zijn tijd ook wel eens de omgeving van El Corte Inglés.
Meestal ben ik om half 9, 9 uur weer thuis. Daarna is het meestal wachten, totdat ik met goed fatsoen in mijn bed kan kruipen, zelden later dan ongeveer half 11. In Maastricht heb ik dan nogal eens de tv aan staan, maar hier kijk ik geen tv in mijn flat. Dat heb ik me bij mijn komst destijds naar Las Palmas heilig voorgenomen en daar houd ik me nog altijd aan. Zelfs bij mij beneden of elders naar de zoveelste voetbalwedstrijd op de buis kijken doe ik maar heel af en toe. Een beetje voor me uit suffen is ook niet alles, dus blijft ook voor de latere avond niet veel anders over dan dat ik opnieuw ga lezen. Dat is zo laat nogal eens niet helemaal mijn ding, zeg ik er bij, en dan ben ik blij, als Klaas Vaak me maant. Het zij zo; ik ben een prima slaper.

Op de maandagmorgen deze week is het hoog tijd om mijn tweede folk- dan wel country-zangeres aan te kondigen. Ook van haar, Gretchen Peters geboren in 1957, heb ik via Harry een negental YouTube filmpjes bemachtigd, waaronder het fantastische “Billy 4” dat ze samen met Tom Russell ten gehore (en ter kijke?) brengt. Ik heb ook van haar alle Cd’s op mijn extra schijf staan, vooruit op eentje na: “Northern lights” uit 2008, die er ongetwijfeld nog eens een keer zal aankomen. Vandaag vraag ik jullie speciale aandacht voor haar allernieuwste: “Blackbirds” uit 2015. Voor wie het niet weet: “blackbirds” zijn niet zo maar zwarte vogels, maar merels. Hier zijn de elf nummers van de Cd:
01.Blackbirds
02.Pretty things
03.When all you got is a hammer
04.Eb-verything falls away
05The house on Autumn Street
06.When you comin’ home
07.Jubilee
08.Black ribbons
09.Nashville
10.The cure for the pain
11.Blackbirds (reprise)
“Blackbird”, in het enkelvoud, dat nummer kennen jullie wel van de Beatles (Paul McCartney op het White Album, Cd 1, uit 1968), maar Gretchen Peters heeft iets totaal anders in haar hoofd met haar “Blackbirds”. Het titelnummer van de plaat staat er overigens in twee mooie versies op en wie ben ik om te kiezen wat de beste is. Andere bovenmodale nummers vind ik bijv. “When all you got is a hammer” en “Black ribbons”. Bij het nummer met de hamer, moet ik natuurlijk terugdenken aan “If I had a hammer”, dat ik heb van Trini Lopez (zeven keer zelfs, op diverse verzamelcd’s), maar ook van Billy Preston (instrumentaal) en in een prachtversie live van Sam Cooke. En vooruit, in het nummer “Pretty things” zingt Gretchen Peters echt de sterren van mijn toch al blauwe hemel.

Ietsje later op de maandagochtend komt een soort van vrachtwagen de straat in rijden en stopt bij MaxDream bij mij op de hoek, aan de overkant. De zaak is alweer een week of zo dicht, ik denk bij gebrek aan klandizie. Zelfs de reclame op de roltrap naar het station van de streekbussen heeft kennelijk te weinig mensen verleid om eens een zeepje of flesje goedkope parfum à la 4711 bij MaxDream te kopen. Daarbij komt dat de concurrentie in mijn straat op dat terrein “moordend” is.
Een kwartet mannen stapt uit en twee ervan beginnen de opschriften van de muur boven de winkel te halen. De andere twee zijn er geloof ik meer voor het “management”; die kijken vooral of er geen fouten gemaakt worden. Het slopen is vrij snel gepiept en voordat ik er veel erg in heb, is het viertal al weer foetsie. Aan de binnenkant van de winkel, achter de ruiten, hangen nog grote vellen met de naam MaxDream erop. Die zullen later ongetwijfeld hetzelfde lot beschoren zijn.

Dan is het nu dinsdag, de dag dat ik mijn directste familie weer eens ga zien. Eva, Jan Willem, Lux & Dalí zitten in een hotel in Arguineguín en na een weekend daar, dat ze daar met vrienden hebben doorgebracht, is het nu ook mijn beurt om mijn opwachting te maken.
Ik heb het van tevoren nog even bekeken: eerst moet ik met de stadsbus naar San Telmo en dan gaat het linea recta naar Arguineguín met streekbus 1. Blijkt dat ik op San Telmo beter in bus 91 naar het zuiden had kunnen stappen, die (ook) via Arguineguín naar Puerto Rico en Puerto de Mogan rijdt. Niettemin, toen die bus 91 vertrokken was, stond even later wel bus 1 voor mij gereed om ongeveer dezelfde route te nemen, maar dan met de meest onmogelijke rij van “paradas”, stopplaatsen onderweg. Een pensionista in ruste heeft tijd te over, dus wat kon het mij schelen.
Onderweg erheen viel mij allereerst op dat we ook bij het vliegveld halt hielden. Ik vind het al jaren een schande dat streekbus 30 naar Maspalomas daar niet meer stopt. Blijkt nu dat je er met 1 (of 91) wel probleemloos heen kunt. Die zet je gewoon bij het busstation van het vliegveld af. Na het vliegveld zijn Ingenio en Agüimes aan de beurt. Ik word echt omringd, links en rechts, door allerlei tomatenplantages. Tomaten, dat zie ik echt als een belangrijk eigen (groente-)product van het eiland zoals ook rum trouwens.
Langs de weg naar het zuiden, de binnenste van de twee aan de oostkust, zie ik een groot bord van hotel en winkelcentrum Atlántico bij het stadje Vecindario. Wij worden hartelijk bedankt voor onze ondersteuning bij het uitverkiezen van hun “reina” tot carnavalskoningin 2016, “gracias por apoyarnos“. Daarna buigt de bus bij Sioux City en “Las burras” af naar San Fernando, ten noorden van Playa del Inglés annex Maspolomas, en gaat ze buitenom naar Arguineguín.
Vlak voor het plaatsje van mijn bestemming komt de bus nog in een kleine file terecht. Dat geeft me wel de tijd om het vrachtwagentje voor ons te bemonsteren. Het is er een van Víva, een “cerveza morena”, donker biertje, uit het plaatsje Arinaga. À la Grolsch hebben ze beugelflesjes. Ik ga dat Víva zeker eens proberen.
De hele rit van San Telmo in Las Palmas naar Arguineguín neemt bijna twee uur in beslag, wel lang, maar de moeite waard. En dan ben ik nog niet waar ik precies zijn moet. Eerst loop ik in Arguineguín argeloos naar de zee, maar daar is geen “Barranca de la Vega”, zoals me was aangegeven, te bekennen. Ik ga het vragen in een restaurant en dan blijkt dat ik nog een half uur te lopen heb dan wel voor een taxi moet kiezen. Die neem ik en niet veel later ben ik bij het immense hotel “Radisson Blu Resort”, waar mijn familie resideert.

Laat ik intussen maar eerst eens aan een nieuwe alinea beginnen. Zijn een alinea en een paragraaf hetzelfde? Ik dacht het niet, maar in het Spaans is het alle twee “párrafo”. Jan Willem staat me in de hal van het hotel op de tweede etage al op te wachten. (het hotel telt elf etages, met ook een receptie op het dak.) We lopen getweeën direct door naar het ruime zwembad achter het hotel, met diverse baden, zitjes en bedden en ook een ruimte voor de drankjes en de lunch. Daar wordt zo waar even nadat ik gearriveerd ben, zelfs een modeshowtje opgevoerd.
Het is best mooi weer. Eva krijgt op het terras bij het zwembad van mij het cadeautje dat ze nog te goed voor haar verjaardag (een flesje Jardin de Mediterranée eau de toilette) en ik wordt voor gesteld aan een bevriend koppel van ze, Michiel en Annejet, allebei collega’s, advocaten arbeidsrecht op een Amsterdams kantoor. Dan mag ik met Jan Willem naar de VIC-ruimte, een overdekte ruimte met klimrekken, een ballenbak en een aardig oppasmeisje. Ik mag er mijn beide armen om Lux en Dalí heenslaan, zelfs mag er een kusje worden uitgedeeld. Daar zie ik ook de jongetjes van Michiel en Annejet, Tijn en Duuk, van dezelfde leeftijd als Lux en Dalí. De vier hebben het vervolgens druk genoeg en komen pas weer echt opdagen bij het zwembad, als het om bijna 1 uur is, tijd om te gaan eten. Ik weet van eerdere conversaties met Lux dat Tijn al jaren haar favoriete vriendje is.
Lux heeft, naast de melktand die ze bij een ongeluk verloren heeft, nu ook een wielbeltand. Haar andere melktanden staan intussen ook al een beetje uit elkaar. Ze is een beetje ziek geweest - een griepje net als ik, maar wel met koorts - en verdwijnt vrij snel met Jan Willem naar hun appartement voor een “slaapje”. Dalí is vanaf dat ze zich bij ons gevoegd heeft, de vriendelijkheid zelve, bij het zwembad, in het zwembad, aan tafel bij de lunch en ga maar door. Er staat me, nu ik dit opschrijf, nog bij hoe ze, met een grote zwemband om en met twee zwembandjes om haar bovenarmen, verwoed de ene draaiduik na de andere maakt, vanaf de kant en in het water.
Eva en Jan Willem weten me nog met glamour te vertellen dat er bij hun aankomst zaterdag een probleem met hun kamer was. Jan Willem kwaad en toen kregen ze van het hotel tijd een gratis “upgrading”. Ze zitten nu met zijn viertjes in iets dat door Eva wordt betiteld als een “penthouse”, iets voor “rijke Russen”. Het is, blijkt later, een immense ruime met een heel grote woonkamer, drie slaapkamers en drie complete badkamers. Het heel ruime balkon heeft bijna de grootte van mijn totale flat in Las Palmas, toch 90 vierkante meter. Naar hun onderkomen gaan we met zijn allen op het einde van de middag, nadat we eerst nog even naar het echte strand bij het hotel zijn geweest, met een kabbelende zee er bij. Op het uitgebreide bankstel op het balkon wordt vervolgens de nodige drank ingenomen, terwijl het grut in een behoorlijk groot bubbelbad op het balkon plaats neemt. Tussen het bubbelbad en ons zitje - zeg maar rustig zit - staat ook nog eens een heel grote eettafel met zes of acht stoelen, daar wil ik van af zijn.
Om half 7 kies ik er voor om de terugweg naar Las Palmas maar eens te aanvaarden. Eva en Jan Willem halen me over om a.s. donderdagmiddag, morgen dus, opnieuw bij hun op bezoek te komen. Hun vrienden zijn dan weg. Dan neem ik eerst weer vanaf het hotel een taxi naar Alguineguín en van daaruit nu streekbus 91 in plaats van 1, de “directo” voor de variatie. Die brengt me, met onderweg eigenlijk alleen een stop op het vliegveld, binnen een uur naar Las Palmas. Ik ben een echte liefhebber van “bussen”, maar twee uur in plaats van 1 uur? Ik denk dat ik donderdag toch voor de 91 kies. Die vertrekt ieder uur vanaf San Telmo om kwart over en vanuit Arguineguín om kwart voor. Wordt vervolgd.

Op woensdagmorgen brei ik mijn stuk over de bus naar Arguineguín en mijn eerste bezoek aan Eva, Jan Willem, Lux & Dalí aan elkaar op mijn laptop. Ik doe ook een was en ga vervolgens zitten lezen op mijn balkon. Omdat ik donderdagmiddag weer naar het zuiden ga, post ik deze brief al op woensdag, één dag te vroeg. Jullie willen ook alvast weten wanneer mijn volgende er aan komt? Dat wordt waarschijnlijk woensdag 9 maart, misschien ietsje eerder. Donderdag over een week komen Marc en zijn vriend René op bezoek en dan heb ik dus “andere prioriteiten”.
Het ga jullie voor en tegen de wind in het kikkerlandje en kijk alvast maar eens uit naar het eerste echte voorjaarsweekend van maart. Het komt eraan, steevast elk jaar, maar ik begrijp dat jullie op dit moment nog enige kou te trotseren hebben. Dat zij dan maar zo; ik kan veel, maar het weer beïnvloeden is daar nog niet bij. Hier in Las Palmas is het niet zo uitgesproken zomers als in het zuiden in Arguineguín (alleen het woord al), waar het terzijde vergeven schijnt te zijn van de Noren. Echter, ik doe het er maar voor, met veel plezier, “con mucho gusto”, maar “placer” of “alegría” vind ik ook prima. “Haw pin”, “how de pin nog ‘ns d’rin” en tot ziens maar weer, jullie toegenegen PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Mijn eerste boek heb ik vanwege zijn apartheid boven in mijn weblogbrief besproken. Annejet van der Zijl’s boek over de jonge jaren van “Bernhard. Een verborgen geschiedenis” uit 2010 verdient het om iets uitgebreider te bespreken dan in deze bijlage weggestopt te worden.
Dat neemt niet weg dat ik ook in de daarop volgende weer detective geamuseerd heb zitten lezen. Hij is 100% Vlaams, van Pieter Aspe. De titel van het boek is “Pandora”, naar de doos van Pandora. Het kwam uit in 2003 en speelt bijna alleen in Brugge, de stad waaraan de auteur zijn hart kennelijk verpand heeft.
Hoofdpersoon in het boek is commissaris Pieter Van In, die zich min of meer uit verveling in een drietal moorden van bijna twintig jaar terug stort. Ze staan bekend als de “tarotmoorden”, omdat er steeds een tarotkaart bij de slachtoffers is aangetroffen (die alle drie werden gedood met drie kogels in het hoofd). Dan wordt Van In geconfronteerd met drie nieuwe lijken, met alweer tarotkaarten en dezelfde kogelgaten. Wie heeft de nieuwe (en oude) moorden op zijn, haar of hun geweten? Figuren die hem helpen en met hem meedenken, zijn o.a. Guido Versavel en Carine Neels van de politie. Ook de vriendin van Van In, onderzoeksrechter Hanne(lore) Martens, blaast haar partijtje mee, niet alleen in bed, maar ook op het werk. Voor de komische noten zorgen o.a. politiearts Zlotkrychbrto en hond Bob. De slachtoffers destijds waren kolonel Hautekiet, pastoor Desmidt en raadslid Vollekindt. In het heden komen daar… Maar laat ik niet te veel vertellen voor het geval jullie “Pandora” zelf nog willen gaan lezen. Tot de verdachten reken ik deze keer zelfs een inspecteur van politie, Marc Decoussemaecker, maar of deze boeddhist tot moord in staat is…
Weten jullie wat “snuffen”is? Volgens mij is het Vlaams voor je keel schrapen. Ik kom het woord ettelijke keren tegen in het boek. Gemakkelijker vind ik de naam van het café L’Estaminet. Daar herken ik zonder gedoe het woord staminee in.
Van Pieter Aspe heb ik al veel vaker boeken gelezen en eerlijk gezegd vind ik “Pandora” best wel onderhoudend. Als ik de seksuele zijstappen van o.a. Pieter Aspe mag laten voor wat ze zijn, houd ik nog altijd een ruime 7 over als recensiecijfer. Voor een Nederlandstalig boek is dat best een mooi cijfer. Pieter Aspe is nog niet van me af.

Het kan niet op, ik heb er nog een. Dat kan je gebeuren, als je boeken gaart lezen die maar een 200 bladzijden dik zijn (zoals ook het vorige). Dus is hier ook mijn bespreking van “Donor” uit 1989. De schrijver van het boek is Tomas Ross; wie kent hem niet van de vele bestsellers die hij later schreef, steeds over belangrijke Nederlandse gebeurtenissen met enige waarheid. “Donor” is er een dat mij bij het toenmalige Spectrum speciaal werd aanbevolen door de Zweedse misdaadschrijfster Maj Sjöwall. Dan moet je wel als lezer! Het verhaal speelt op verscheidene plekken in Nederland en op het einde ook nog eens in Stuttgart en omgeving.
Frank Klein, een goed boerende makelaar van 40 jaar, is van zijn vrouw af, Lies de Wind, die op Schiphol werkt. Na de verdrinkingsdood van hun zoontje Thomas zijn ze uit elkaar gegroeid. Sinds een paar jaar woont Frank samen met veel jongere Lucy Mertens, van 27 jaar. Het blijkt nu dat ze samen geen kinderen kunnen krijgen en “dus” willen ze er graag een adopteren. Via de normale weg duurt dat helaas echt vele jaren, maar dan komen “De Wereldouders” hen te hulp. Die organisatie is niet helemaal legaal, maar wie flink dokt, zo’n 80.000 gulden, krijgt wel snel een kindje op zijn bord. In hun geval wordt dat ene Margaretica Castaño uit Columbia. Dan overlijdt het kind, vlak voordat het naar Nederland gaat komen. Echter, vlak er op ziet Frank’s ex Lies de Wind Margaretica lopen op Schiphol, naar de uitgang, aan de hand van een Nederlands stelletje (Fred en Malou). Het verhaal blijkt vervolgens ingewikkelder in elkaar te zitten, met de nodige doden en waarbij zelfs nog een donorhart op de proppen komt. Laat ik alvast hier verklappen dat de Duitse boosdoener op de achtergrond luistert naar de naam dokter Rudolf Steiner.
Ik vind dat Tomas Ross met het boek “Donor” een schot in de roos heeft geschoten. Zijn boek van intussen meer dan 25 jaar terug is spannend en met voldoende humor geschreven. Ik geef met plezier een 8 als recensiecijfer voor “Donor”, best goed. Ik heb thuis in Maastricht nog meer ouwetjes van Tomas Ross; die moest ik in mei maar eens gaan inzien. Weblogbrief 11.21, 2 maart 2016

Queridas nietas, lieve kleinkinderen, en uiteraard ook de rest van jullie, het leven hier op mijn eiland is inderdaad de moeite waard. Wat leuk, meisjes, dat ik jullie gisteren weer eens in levenden lijve gezien heb. En het kan niet op – morgen ga ik nog eens op herhaling in Arguineguín, met het streepje op de laatste i. Wie de diverse details wil weten, verwijs ik graag naar het einde van deze brief. Daar vinden jullie ook de reden waarom ik op de heenweg beter niet streekbus 1, maar 91 had kunnen nemen, als ik vooral snel naar het zuiden had moeten reizen. Aan de andere kant, zo kom je als kanariepiet met zeeën van tijd nog eens ergens.

Verzuchting: ik heb iets tegen Danone. Het Spaanse bedrijf, dat ik vooral ken van al te kleine bakjes yoghurt met een smaakje, neemt in de diverse supermarkten hier tegenwoordig zo’n royale ruimte in, dat ik er af en toe koppijn van krijg. En nog erger wordt het, als Danone bovendien beweert dat haar producten de gezondheid bevorderen of het niks is. Ik ben eens naar een tentoonstelling in Triana geweest die bij nadere beschouwing niet meer was dan een grote etalage van Danone-waren. Niet te filmen, zo laag bij de gronds. Soms is het in een supermarkt echt zoeken naar bijv. mijn yoghurtjes van Kalise, met name die zonder suiker en smaakjes. Ik weet het: er zit iets overdrevens in mijn aanklacht, maar mag ik misschien?
Danone is onlangs met een nieuw yoghurtje op de markt gekomen, onder de naam OIKOS. Het doet mij ietsje te overdreven aan ECO denken om het in huis te halen, al was het maar om het de grond in te boren. Er zit behalve een minihoeveelheid yoghurt ietsje van appel en kaneel in of van karamel. “Ríndete al placer” zegt de schreeuwende reclame, geef je over aan het genot. Als ik kaneel wil proeven, “canela”, een pijpje kaneel is een “trozo de canela en rama”, hoef ik er bepaald niet ook nog eens Danone’s yoghurt en appel bij. En een toffee in mijn yoghurt lijkt me evenmin erg ECO.
Intussen draait op mijn slaapkamer annex balkon een dubbel-cd van Lucinda Williams uit 2014 op mijn laptop. Ze heet “Down where the spirit meets the bone”. Ik heb ook alle eerdere cd van haar, maar haar allerlaatste, net uit of wie weet nog net niet, “The ghosts of highway 20” uit 2016, houden jullie wel nog even tegoed van mij. Hier komen de twintig nummers van de voorlaatste:
01.Compassion
02.Protection
03.Burning bridges
04.East side of town
05.West Memphis
06.Cold day in hell
07.Foolishness
08.Wrong number
09.Stand right by each other
10.It’s gonna rain
11.Something wicked this way comes
12.Big mess
13.When I look at the world
14.Walk on
15.Temporary nature (of any precious thing)
16.Everything but the truth
17.This old heartache
18.Stowaway in your heart
19.One more day
20.Magnolia
Van Harry heb ik vorig jaar een serie YouTube filmpjes gekregen, waarop Lucinda Williams glorieert, prachtig allemaal en wat een mooi begeleidend gitaarspel. Zoek haar “Lake Charles” (waar ze vandaan komt), “Blue” of “Essence” maar eens op, echt uit de kunst. De diva is intussen wel de zestig gepasseerd, ze is van 1953 en ik neem maar aan dat je dat toch aan haar moet terug kunnen zien. Piep kan ik haar niet meer vinden, maar ik hoor wel ontzettend veel moois op haar “Down where the spirit meets the bone”. Wat vinden jullie van bijv. “Burning bridges”, “East side of town”, “Cold day in hell” of “Foolishness”? En dan ben ik pas op de helft. Daarna vraag ik ook nog beleefd jullie aandacht voor “Something wicked this way comes”, “Big mess”, “This old heartache” en last but not least “One more day”. En als toetje doe ik er “Temporary nature (of any precious thing)” bij plus de bijna tien minuten “Magnolia”.
Die allernieuwste cd van haar, “The ghost of highway 20” uit 2016 gaat er zeker ook weer aan geloven. Ik ben, constateer ik bij mezelf, een heuse fan van Lucinda Williams.

Eigenlijk had ik de biografie die Annejet van der Zijl over prins Bernhard zur Lippe Biesterfeld, kortweg Bernhard, schreef, zaterdagmorgen al uit. Ik vind ze zo anders als mijn gangbare moordboeken dat ik er hier aandacht aan besteed in plaats van in mijn boekenbijlage.
De megalomane mythevorming die over Bernhard ontstaan is, niet in de laatste plaats door zijn eigen toedoen, hangt me al tijden de keel uit. Eerder verraste van der Zijl mij al met een zeer leesbaar relaas over “Het leven van Annie M.G, Schmidt”, dat in 2002 uitkwam. Dat heb ik nog eens op een blauwe maandag gekocht. Dat over “Bernhard. Een verborgen geschiedenis”, 275 bladzijden plus nog eens meer dan 50 bladzijden noten, referenties e.d., kwam uit in 2010. Ik deed het Jan Willem, een liefhebber van biografieën, afgelopen jaar cadeau voor zijn verjaardag. Vlak voordat ik naar Las Palmas afreisde begin november, was ik op bezoek bij Rocky, vorige week 74 geworden; die had het als e-boek op zijn computer staan. Ik heb het toen zonder pardon naar mijn e-reader getransfereerd. En omdat ik Jan Willem deze week weer eens tegenkom, in Arguineguín, heb ik het net gelezen.
Annejet van der Zijl schrijft bijna alleen over de eerste 33 jaar van Bernhard’s leven, tot aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. Over de maar liefst zestig jaren van diens leven daarna, hij werd 93, met o.a. de Greet Hofmans-affaire, het Lockheedschandaal en de Bilderbergconferenties rept ze niet of nauwelijks. Van der Zijl ken ik niet als een begenadigd spreekster – bij Zomergasten van de VPRO liet ze het meer dan aardig afweten - maar geef haar pen en papier, in het huidige jargon een computer, en haar “historisch onderzoek” stijgt snel en boven de middelmaat uit. Ze maakt in haar biografie echt gehakt van “De Prins” die in zijn opportunisme met steeds meer halve waarheden en foute verhalen is aan komen zetten, vooral om zijn afkomst op te hemelen. Een ding is zeker: hij is als jongeman wel de charme zelf en bepaald geen lafaard, maar in zijn diverse verhalen aan de pers en eerdere biografen is hij ook een gladjanus van het zuiverste water.
In het interview met de Volkskrant, dat twee weken na zijn dood eind 2004 verschijnt, ontkent Bernhard glashard zijn naziverleden, terwijl er bewijzen te over zijn (hij is sinds 1933 lid van de “MotorSA”, maar in zijn eigen woorden “zullen mijn vrienden me hebben opgegeven; ik weet van niets”). Hij zou het thuis als kind financieel heel goed gehad, bij zijn vader Berni en moeder Armgard en met zijn broertje Arwin, maar ook daar zijn vraagtekens bij te zetten. Is hij met Juliana in 1937 vooral getrouwd, omdat die (of haar moeder dan) een van de rijkste dames ter wereld was? Al in het jaar na zijn huwelijk in Nederland laat hij het huis (Waynova, Reckenwalde) van zijn moeder in Duitsland compleet renoveren. Bernhard’s vrienden zijn hem zijn hele leven lang alles, die van school in Duitsland en later ook enkele Engelandvaarders, maar zijn eigen vier dochters worden pas echt interessant, “als ze in de mantelpakjes zitten”. Over zijn buitenechtelijke escapades, met als uitkomst minstens twee andere dochters, praat hij of het ongelukjes zijn. Zijn aandacht voor bijv. Ursula van tante Käthe in Nederland en zijn latere, jarenlange verhouding met Ann Orr-Lewis in zijn Londense tijd vindt hij vanzelfsprekend. Bernhard is de man van het lachje, het nachtleven, verre reizen en razendsnelle auto’s en vliegmachines. De toekomstige opperbevelhebber worden van de Nederlandse strijdkrachten, dat trekt hem (en zeker ook Wilhelmina) wel, met hun zeer autocratische inslag. Zijn zogenaamde hoofdrol in de tweede wereldoorlog lijkt echter nergens op, is in ieder geval heel anders dan de werkelijkheid laat zien. Ook na WO II blijft hij aanhoudend aan zijn mythe werken, ook in de vele jaren met eerst Juliana als koningin, van 1948 tot 1980, en zelfs als bejaarde in de bijna 25 jaar erna.
Ik vind oprecht dat Annejet van der Zijl, die er na Bernhard’s dood vijf jaar aan gewerkt heeft, een prima biografie heeft afgeleverd, veel afgewogener en genuanceerder dan eerdere boeken over Bernhard, o.a. van Harry van Wijnen. Inderdaad, mijn idee dat het ook bij hem meer om een gewone sterveling gaat met zijn plussen en minnen dan om een halve heilige waar we vooral naar op moeten kijken, maakt het boek voor mij uiterst verteerbaar. Ik ga er hier geen recensiepunt voor geven, maar raadt de liefhebbers onder jullie van biografieën wel aan om het ook eens te lezen.

Het is intussen zaterdag tegen de avond en misschien wordt het tijd voor mij om eens naar de Pueblo Canario te gaan, bij parque Doramas. Daar is om de week “levende” muziek op de zaterdagavondavonden vanaf 9 uur. Volgens een aankondiging is de entree gratis en dan hoor ik als Hollander graag. Deze keer, op 27 februari, staat de “Esencia de bolero” op het programma, met een zestal uitvoerders. Voor de ins en outs, de wel en wees van de bolero loop ik al jarenlang warm. Zal ik de stoute schoenen dan toch maar eens aantrekken?
Dan zie ik voor me hoe ik wind tegen, en niet zo’n beetje zaterdagavond, zeker een half uur moet lopen om er te komen en neem ik een koen besluit: nee. In plaats van een voor deze brief wellicht prima uitstapje beperk ik me tot een rondje Las Canteras en aanpalende straten. Daarna breng ik een bezoek aan de Superdino en waggel met o.a. de nodige Tonic light en Fanta Zero blikjes wind mee naar mijn flat terug. “My home is my castle”, denk ik, als ik me voor de zoveelste keer op mijn balkon met mijn detective positioneer. In de keuken heb ik nog een zak chips van anderhalf ons liggen; zal ik die maar eens gaan aanspreken?
Om even voor 10 uur begin ik te knikkebollen. Dan wil ik of op het balkon gaan wegzakken of de kortste route naar mijn bed nemen. Ik kies dapper voor het laatste.

Op zondagmorgen constateer ik dat het nog steeds behoorlijk waait in de straat. Later op de morgen, als ik aan een rondje rommelmarkt begin, komen er ineens de nodige druppels regen omlaag. Hier duurt een regenbui meestal maar kort. De mensen schuilen even “gezellig” onder een boom of in een portiek en zeg tien minuten later gaat iedereen weer op pad of er niks aan het handje is. Een buitje op zijn tijd, dat is spaarzaam en goed voor het groen (en ook de kakkerlakken?). Een enkeling loopt tijdens de regen gewoon door, maar dan wel onder een paraplu.
Wat me zondagochtend opvalt, is dat, als het zonnetje zich alweer laat zien, nog steeds enkele Palmezen hun plu opgestoken houden. Het is dan meer een parasol dan een paraplu naar mijn bescheiden overtuiging. Vraag: hoe noem je die apparaten in het Spaans? Vooruit, ik geef jullie hier de vertaling direct cadeau: een paraplu is “unas paraguas”, in het meervoud, en tegen een parasol zegt men hier gewoonlijk “sombrilla”. Dat “sombrilla” vind ik wel mooi klinken, maar bij “paraguas” moet ik altijd een beetje denken aan Paraguay (waar ik nog eens een gigantische markt bezocht heb in het Paraguaanse Iguazu).
Wisten jullie ook dat in de Spaanse straattaal “paraguas” ook staat voor condoom? Tegen een “pielemötske” – dat woord komt van mijn vroegere buurman Fons – zeggen ze hier ook wel “impermeable”, eigenlijk een regenjas.

Wat is een “autovia”? Ik heb me vroeger wel eens vergist met het woord “autolavado”. Voor alle duidelijkheid: dat is geen wasstraat voor auto’s, maar een wasstraat, waarin je vehikel haast vanzelf gewassen wordt, zonder dat het personeel er echt aan te pas komt. En toch: een ”autovia” is volgens mijn woordenboek gewoon een autoweg. Het Spaanse woord “auto” betekent niet alleen automatisch, zelf, zoals in “autoadhesivo”, zelfklevend, of autobiografía dan wel (een moeilijke) autostop, maar daarnaast bijv. o.a. auto. Een autobom bijv. is in het Spaans een “auto bomba” en een botsautootje een “auto de choque”, maar je mag natuurlijk ook “coche bomba” en “coche de choque” zeggen.

Ander onderwerp: een belangrijk verschil tussen mijn leven in Maastricht en Las Palmas is dat ik hier veel meer tijd heb - tijd vind eigenlijk, want ik ben er zelf bij - om een boek ter hand te nemen. Ik werk iedere winter een stuk of vijftig boeken weg en ik ben daar nog trots op ook. Natuurlijk, er dient ook koffie gezet te worden, ’s avonds hoort er een drankje te zijn en wat heb ik tegen een goed gedekte eettafel met vlees, vis en noem maar op? Niks toch? Op zijn tijd moet er nieuwe muziek uit mijn computer komen en ik stop over een week genomen best de nodige tijd in het bijwerken van mijn weblogbrief. Echter, ik lees me hier graag ook een eind in de rondte, van het ene boek naar het andere.
Daar begin ik meestal al mee in de vroege ochtend, om half 8, 8 uur. Nogal eens stap ik om half 11 of zo wel over op mijn brief aan jullie. Daarna is het doorgaans eten geblazen, maar ’s middags gaat het gelees weer gewoon door, als ik niet – om eens iets te noemen - een lange wandeling helemaal naar Triana/Vegueta op de agenda heb staan of ik met bus 12 naar de universiteit in het zuiden van de stad tuf. Om een uur of 6 ’s avonds maak ik meestal - altijd in een lange broek – een rondje hier: over Las Canteras tot La Puntilla, richting het park bij Castillo de la Luz, naar mijn bibliotheekje aan de boulevard plus plaza Farray de andere kant op en op zijn tijd ook wel eens de omgeving van El Corte Inglés.
Meestal ben ik om half 9, 9 uur weer thuis. Daarna is het meestal wachten, totdat ik met goed fatsoen in mijn bed kan kruipen, zelden later dan ongeveer half 11. In Maastricht heb ik dan nogal eens de tv aan staan, maar hier kijk ik geen tv in mijn flat. Dat heb ik me bij mijn komst destijds naar Las Palmas heilig voorgenomen en daar houd ik me nog altijd aan. Zelfs bij mij beneden of elders naar de zoveelste voetbalwedstrijd op de buis kijken doe ik maar heel af en toe. Een beetje voor me uit suffen is ook niet alles, dus blijft ook voor de latere avond niet veel anders over dan dat ik opnieuw ga lezen. Dat is zo laat nogal eens niet helemaal mijn ding, zeg ik er bij, en dan ben ik blij, als Klaas Vaak me maant. Het zij zo; ik ben een prima slaper.

Op de maandagmorgen deze week is het hoog tijd om mijn tweede folk- dan wel country-zangeres aan te kondigen. Ook van haar, Gretchen Peters geboren in 1957, heb ik via Harry een negental YouTube filmpjes bemachtigd, waaronder het fantastische “Billy 4” dat ze samen met Tom Russell ten gehore (en ter kijke?) brengt. Ik heb ook van haar alle Cd’s op mijn extra schijf staan, vooruit op eentje na: “Northern lights” uit 2008, die er ongetwijfeld nog eens een keer zal aankomen. Vandaag vraag ik jullie speciale aandacht voor haar allernieuwste: “Blackbirds” uit 2015. Voor wie het niet weet: “blackbirds” zijn niet zo maar zwarte vogels, maar merels. Hier zijn de elf nummers van de Cd:
01.Blackbirds
02.Pretty things
03.When all you got is a hammer
04.Eb-verything falls away
05The house on Autumn Street
06.When you comin’ home
07.Jubilee
08.Black ribbons
09.Nashville
10.The cure for the pain
11.Blackbirds (reprise)
“Blackbird”, in het enkelvoud, dat nummer kennen jullie wel van de Beatles (Paul McCartney op het White Album, Cd 1, uit 1968), maar Gretchen Peters heeft iets totaal anders in haar hoofd met haar “Blackbirds”. Het titelnummer van de plaat staat er overigens in twee mooie versies op en wie ben ik om te kiezen wat de beste is. Andere bovenmodale nummers vind ik bijv. “When all you got is a hammer” en “Black ribbons”. Bij het nummer met de hamer, moet ik natuurlijk terugdenken aan “If I had a hammer”, dat ik heb van Trini Lopez (zeven keer zelfs, op diverse verzamelcd’s), maar ook van Billy Preston (instrumentaal) en in een prachtversie live van Sam Cooke. En vooruit, in het nummer “Pretty things” zingt Gretchen Peters echt de sterren van mijn toch al blauwe hemel.

Ietsje later op de maandagochtend komt een soort van vrachtwagen de straat in rijden en stopt bij MaxDream bij mij op de hoek, aan de overkant. De zaak is alweer een week of zo dicht, ik denk bij gebrek aan klandizie. Zelfs de reclame op de roltrap naar het station van de streekbussen heeft kennelijk te weinig mensen verleid om eens een zeepje of flesje goedkope parfum à la 4711 bij MaxDream te kopen. Daarbij komt dat de concurrentie in mijn straat op dat terrein “moordend” is.
Een kwartet mannen stapt uit en twee ervan beginnen de opschriften van de muur boven de winkel te halen. De andere twee zijn er geloof ik meer voor het “management”; die kijken vooral of er geen fouten gemaakt worden. Het slopen is vrij snel gepiept en voordat ik er veel erg in heb, is het viertal al weer foetsie. Aan de binnenkant van de winkel, achter de ruiten, hangen nog grote vellen met de naam MaxDream erop. Die zullen later ongetwijfeld hetzelfde lot beschoren zijn.

Dan is het nu dinsdag, de dag dat ik mijn directste familie weer eens ga zien. Eva, Jan Willem, Lux & Dalí zitten in een hotel in Arguineguín en na een weekend daar, dat ze daar met vrienden hebben doorgebracht, is het nu ook mijn beurt om mijn opwachting te maken.
Ik heb het van tevoren nog even bekeken: eerst moet ik met de stadsbus naar San Telmo en dan gaat het linea recta naar Arguineguín met streekbus 1. Blijkt dat ik op San Telmo beter in bus 91 naar het zuiden had kunnen stappen, die (ook) via Arguineguín naar Puerto Rico en Puerto de Mogan rijdt. Niettemin, toen die bus 91 vertrokken was, stond even later wel bus 1 voor mij gereed om ongeveer dezelfde route te nemen, maar dan met de meest onmogelijke rij van “paradas”, stopplaatsen onderweg. Een pensionista in ruste heeft tijd te over, dus wat kon het mij schelen.
Onderweg erheen viel mij allereerst op dat we ook bij het vliegveld halt hielden. Ik vind het al jaren een schande dat streekbus 30 naar Maspalomas daar niet meer stopt. Blijkt nu dat je er met 1 (of 91) wel probleemloos heen kunt. Die zet je gewoon bij het busstation van het vliegveld af. Na het vliegveld zijn Ingenio en Agüimes aan de beurt. Ik word echt omringd, links en rechts, door allerlei tomatenplantages. Tomaten, dat zie ik echt als een belangrijk eigen (groente-)product van het eiland zoals ook rum trouwens.
Langs de weg naar het zuiden, de binnenste van de twee aan de oostkust, zie ik een groot bord van hotel en winkelcentrum Atlántico bij het stadje Vecindario. Wij worden hartelijk bedankt voor onze ondersteuning bij het uitverkiezen van hun “reina” tot carnavalskoningin 2016, “gracias por apoyarnos“. Daarna buigt de bus bij Sioux City en “Las burras” af naar San Fernando, ten noorden van Playa del Inglés annex Maspolomas, en gaat ze buitenom naar Arguineguín.
Vlak voor het plaatsje van mijn bestemming komt de bus nog in een kleine file terecht. Dat geeft me wel de tijd om het vrachtwagentje voor ons te bemonsteren. Het is er een van Víva, een “cerveza morena”, donker biertje, uit het plaatsje Arinaga. À la Grolsch hebben ze beugelflesjes. Ik ga dat Víva zeker eens proberen.
De hele rit van San Telmo in Las Palmas naar Arguineguín neemt bijna twee uur in beslag, wel lang, maar de moeite waard. En dan ben ik nog niet waar ik precies zijn moet. Eerst loop ik in Arguineguín argeloos naar de zee, maar daar is geen “Barranca de la Vega”, zoals me was aangegeven, te bekennen. Ik ga het vragen in een restaurant en dan blijkt dat ik nog een half uur te lopen heb dan wel voor een taxi moet kiezen. Die neem ik en niet veel later ben ik bij het immense hotel “Radisson Blu Resort”, waar mijn familie resideert.

Laat ik intussen maar eerst eens aan een nieuwe alinea beginnen. Zijn een alinea en een paragraaf hetzelfde? Ik dacht het niet, maar in het Spaans is het alle twee “párrafo”. Jan Willem staat me in de hal van het hotel op de tweede etage al op te wachten. (het hotel telt elf etages, met ook een receptie op het dak.) We lopen getweeën direct door naar het ruime zwembad achter het hotel, met diverse baden, zitjes en bedden en ook een ruimte voor de drankjes en de lunch. Daar wordt zo waar even nadat ik gearriveerd ben, zelfs een modeshowtje opgevoerd.
Het is best mooi weer. Eva krijgt op het terras bij het zwembad van mij het cadeautje dat ze nog te goed voor haar verjaardag (een flesje Jardin de Mediterranée eau de toilette) en ik wordt voor gesteld aan een bevriend koppel van ze, Michiel en Annejet, allebei collega’s, advocaten arbeidsrecht op een Amsterdams kantoor. Dan mag ik met Jan Willem naar de VIC-ruimte, een overdekte ruimte met klimrekken, een ballenbak en een aardig oppasmeisje. Ik mag er mijn beide armen om Lux en Dalí heenslaan, zelfs mag er een kusje worden uitgedeeld. Daar zie ik ook de jongetjes van Michiel en Annejet, Tijn en Duuk, van dezelfde leeftijd als Lux en Dalí. De vier hebben het vervolgens druk genoeg en komen pas weer echt opdagen bij het zwembad, als het om bijna 1 uur is, tijd om te gaan eten. Ik weet van eerdere conversaties met Lux dat Tijn al jaren haar favoriete vriendje is.
Lux heeft, naast de melktand die ze bij een ongeluk verloren heeft, nu ook een wielbeltand. Haar andere melktanden staan intussen ook al een beetje uit elkaar. Ze is een beetje ziek geweest - een griepje net als ik, maar wel met koorts - en verdwijnt vrij snel met Jan Willem naar hun appartement voor een “slaapje”. Dalí is vanaf dat ze zich bij ons gevoegd heeft, de vriendelijkheid zelve, bij het zwembad, in het zwembad, aan tafel bij de lunch en ga maar door. Er staat me, nu ik dit opschrijf, nog bij hoe ze, met een grote zwemband om en met twee zwembandjes om haar bovenarmen, verwoed de ene draaiduik na de andere maakt, vanaf de kant en in het water.
Eva en Jan Willem weten me nog met glamour te vertellen dat er bij hun aankomst zaterdag een probleem met hun kamer was. Jan Willem kwaad en toen kregen ze van het hotel tijd een gratis “upgrading”. Ze zitten nu met zijn viertjes in iets dat door Eva wordt betiteld als een “penthouse”, iets voor “rijke Russen”. Het is, blijkt later, een immense ruime met een heel grote woonkamer, drie slaapkamers en drie complete badkamers. Het heel ruime balkon heeft bijna de grootte van mijn totale flat in Las Palmas, toch 90 vierkante meter. Naar hun onderkomen gaan we met zijn allen op het einde van de middag, nadat we eerst nog even naar het echte strand bij het hotel zijn geweest, met een kabbelende zee er bij. Op het uitgebreide bankstel op het balkon wordt vervolgens de nodige drank ingenomen, terwijl het grut in een behoorlijk groot bubbelbad op het balkon plaats neemt. Tussen het bubbelbad en ons zitje - zeg maar rustig zit - staat ook nog eens een heel grote eettafel met zes of acht stoelen, daar wil ik van af zijn.
Om half 7 kies ik er voor om de terugweg naar Las Palmas maar eens te aanvaarden. Eva en Jan Willem halen me over om a.s. donderdagmiddag, morgen dus, opnieuw bij hun op bezoek te komen. Hun vrienden zijn dan weg. Dan neem ik eerst weer vanaf het hotel een taxi naar Alguineguín en van daaruit nu streekbus 91 in plaats van 1, de “directo” voor de variatie. Die brengt me, met onderweg eigenlijk alleen een stop op het vliegveld, binnen een uur naar Las Palmas. Ik ben een echte liefhebber van “bussen”, maar twee uur in plaats van 1 uur? Ik denk dat ik donderdag toch voor de 91 kies. Die vertrekt ieder uur vanaf San Telmo om kwart over en vanuit Arguineguín om kwart voor. Wordt vervolgd.

Op woensdagmorgen brei ik mijn stuk over de bus naar Arguineguín en mijn eerste bezoek aan Eva, Jan Willem, Lux & Dalí aan elkaar op mijn laptop. Ik doe ook een was en ga vervolgens zitten lezen op mijn balkon. Omdat ik donderdagmiddag weer naar het zuiden ga, post ik deze brief al op woensdag, één dag te vroeg. Jullie willen ook alvast weten wanneer mijn volgende er aan komt? Dat wordt waarschijnlijk woensdag 9 maart, misschien ietsje eerder. Donderdag over een week komen Marc en zijn vriend René op bezoek en dan heb ik dus “andere prioriteiten”.
Het ga jullie voor en tegen de wind in het kikkerlandje en kijk alvast maar eens uit naar het eerste echte voorjaarsweekend van maart. Het komt eraan, steevast elk jaar, maar ik begrijp dat jullie op dit moment nog enige kou te trotseren hebben. Dat zij dan maar zo; ik kan veel, maar het weer beïnvloeden is daar nog niet bij. Hier in Las Palmas is het niet zo uitgesproken zomers als in het zuiden in Arguineguín (alleen het woord al), waar het terzijde vergeven schijnt te zijn van de Noren. Echter, ik doe het er maar voor, met veel plezier, “con mucho gusto”, maar “placer” of “alegría” vind ik ook prima. “Haw pin”, “how de pin nog ‘ns d’rin” en tot ziens maar weer, jullie toegenegen PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Mijn eerste boek heb ik vanwege zijn apartheid boven in mijn weblogbrief besproken. Annejet van der Zijl’s boek over de jonge jaren van “Bernhard. Een verborgen geschiedenis” uit 2010 verdient het om iets uitgebreider te bespreken dan in deze bijlage weggestopt te worden.
Dat neemt niet weg dat ik ook in de daarop volgende weer detective geamuseerd heb zitten lezen. Hij is 100% Vlaams, van Pieter Aspe. De titel van het boek is “Pandora”, naar de doos van Pandora. Het kwam uit in 2003 en speelt bijna alleen in Brugge, de stad waaraan de auteur zijn hart kennelijk verpand heeft.
Hoofdpersoon in het boek is commissaris Pieter Van In, die zich min of meer uit verveling in een drietal moorden van bijna twintig jaar terug stort. Ze staan bekend als de “tarotmoorden”, omdat er steeds een tarotkaart bij de slachtoffers is aangetroffen (die alle drie werden gedood met drie kogels in het hoofd). Dan wordt Van In geconfronteerd met drie nieuwe lijken, met alweer tarotkaarten en dezelfde kogelgaten. Wie heeft de nieuwe (en oude) moorden op zijn, haar of hun geweten? Figuren die hem helpen en met hem meedenken, zijn o.a. Guido Versavel en Carine Neels van de politie. Ook de vriendin van Van In, onderzoeksrechter Hanne(lore) Martens, blaast haar partijtje mee, niet alleen in bed, maar ook op het werk. Voor de komische noten zorgen o.a. politiearts Zlotkrychbrto en hond Bob. De slachtoffers destijds waren kolonel Hautekiet, pastoor Desmidt en raadslid Vollekindt. In het heden komen daar… Maar laat ik niet te veel vertellen voor het geval jullie “Pandora” zelf nog willen gaan lezen. Tot de verdachten reken ik deze keer zelfs een inspecteur van politie, Marc Decoussemaecker, maar of deze boeddhist tot moord in staat is…
Weten jullie wat “snuffen”is? Volgens mij is het Vlaams voor je keel schrapen. Ik kom het woord ettelijke keren tegen in het boek. Gemakkelijker vind ik de naam van het café L’Estaminet. Daar herken ik zonder gedoe het woord staminee in.
Van Pieter Aspe heb ik al veel vaker boeken gelezen en eerlijk gezegd vind ik “Pandora” best wel onderhoudend. Als ik de seksuele zijstappen van o.a. Pieter Aspe mag laten voor wat ze zijn, houd ik nog altijd een ruime 7 over als recensiecijfer. Voor een Nederlandstalig boek is dat best een mooi cijfer. Pieter Aspe is nog niet van me af.

Het kan niet op, ik heb er nog een. Dat kan je gebeuren, als je boeken gaart lezen die maar een 200 bladzijden dik zijn (zoals ook het vorige). Dus is hier ook mijn bespreking van “Donor” uit 1989. De schrijver van het boek is Tomas Ross; wie kent hem niet van de vele bestsellers die hij later schreef, steeds over belangrijke Nederlandse gebeurtenissen met enige waarheid. “Donor” is er een dat mij bij het toenmalige Spectrum speciaal werd aanbevolen door de Zweedse misdaadschrijfster Maj Sjöwall. Dan moet je wel als lezer! Het verhaal speelt op verscheidene plekken in Nederland en op het einde ook nog eens in Stuttgart en omgeving.
Frank Klein, een goed boerende makelaar van 40 jaar, is van zijn vrouw af, Lies de Wind, die op Schiphol werkt. Na de verdrinkingsdood van hun zoontje Thomas zijn ze uit elkaar gegroeid. Sinds een paar jaar woont Frank samen met veel jongere Lucy Mertens, van 27 jaar. Het blijkt nu dat ze samen geen kinderen kunnen krijgen en “dus” willen ze er graag een adopteren. Via de normale weg duurt dat helaas echt vele jaren, maar dan komen “De Wereldouders” hen te hulp. Die organisatie is niet helemaal legaal, maar wie flink dokt, zo’n 80.000 gulden, krijgt wel snel een kindje op zijn bord. In hun geval wordt dat ene Margaretica Castaño uit Columbia. Dan overlijdt het kind, vlak voordat het naar Nederland gaat komen. Echter, vlak er op ziet Frank’s ex Lies de Wind Margaretica lopen op Schiphol, naar de uitgang, aan de hand van een Nederlands stelletje (Fred en Malou). Het verhaal blijkt vervolgens ingewikkelder in elkaar te zitten, met de nodige doden en waarbij zelfs nog een donorhart op de proppen komt. Laat ik alvast hier verklappen dat de Duitse boosdoener op de achtergrond luistert naar de naam dokter Rudolf Steiner.
Ik vind dat Tomas Ross met het boek “Donor” een schot in de roos heeft geschoten. Zijn boek van intussen meer dan 25 jaar terug is spannend en met voldoende humor geschreven. Ik geef met plezier een 8 als recensiecijfer voor “Donor”, best goed. Ik heb thuis in Maastricht nog meer ouwetjes van Tomas Ross; die moest ik in mei maar eens gaan inzien.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten