maandag 4 april 2016

Weblogbrief 11.26, 4 april 2016

Weblogbrief 11.26, 4 april 2016

“¡Qué bonita!” zei een vrouw naast me tegen haar dochtertje aan Las Canteras. Ze wees op de zeelucht achter haar, om kwart voor 9 ’s avonds. Het was nog net niet donker en tegen een ondergrond van de zee was de lucht echt donkerblauw aan het worden, wel met nog enkele nu donkere wolken er in. Het kind vond de lucht een stuk minder geslaagd, bezig als het was met haar nieuwe speeltje, twee grote ringen aan een ijzer plus een rondje met zijwieltjes. Hoewel ik niet veel op heb met taferelen van Hollandse meesters uit de negentiende eeuw, zeker niet de zeegezichten, kan ik het plaatje van de moeder best wel waarderen. Maar is het nou “qué bonita” of “qué bonito”?

Deze week begin ik maar eens met muziek, op de maandagavond al. In 1963 verscheen een aparte plaat, later ook als Cd uitgebracht, van een folk-groep genaamd The Big 3. De drie artiesten waren ene Jim Hendricks, nooit van gehoord, Tim Rose, die ken ik, en Mama Cass Elliot, een paar later al het boegbeeld van The Mamas & The Papas, met ook John Philips, maar toen wel al behoorlijk dik. Op mijn externe schijf staat de plaat van The Big 3 genoteerd als “1963 - feat. MCE, TR & JH”, ik kort de drie namen nu maar even af om niet in herhaling te vervallen. Ze bevat 57 minuten folk, bijna een uur, verspreid over 21 nummers, dat zijn er veel meer dan op een Lp. Zijn er later op de Cd allerlei nummers toegevoegd? Ik sla niks over, hier zijn ze allemaal:
01.I may be right
02.Anna Fia (Feher)
03.Tony & Della
04.Grandfather’s clock
05.Silkie
06.Ringo
07.Down in the valley
08.Wild women
09.All the pretty little horses
10.Glory, glory
11.Come away Melinda
12.Young girl’s lament
13.Banjo song
14.Winken blinken and nod
15.Ho honey oh
16.Nora’s dove (Dink’s song)
17.Come along
18.Rider
19.It makes a long time man feel bad
20.Sing hallelujah
21.Dark as a dungeon
Ik heb de Cd gekregen van Peter, die mij bij hem thuis in Smeermaas uiteraard als eerste de Banjo Song opzet, in de hoop en verwachting dat ik daar Venus van Shocking Blue, het latere nummer van Robbie van Leeuwen uit 1969, in herken. Dat klopt, maar in alle eerlijkheid kun je voor veel muzieknummers wel een eerder nummer bedenken dat er op lijkt. Het hoeft nog niet direct je reinste plagiaat te betekenen. Het kan ook toeval zijn plus een beetje van wat de maker van de nieuwe melodie ergens in zijn achterhoofd verstopt heeft zitten. Daarbij – dat weet Peter ook – is de “Banjo Song“ geïnspireerd op een negentiende eeuw nummer van Stephen Foster, genaamd “Oh Susanna”. Hier is een stukje: “Banjo song”: Oh Susanna, don’t you cry for me, ‘cause I‘m going to Louisiasa with a b.a.n.j.o on my knee”. Hoe het ook zij, Robbie van Leeuwen heeft er een villa aan overgehouden.
Ik vind intussen ook dat The Big 3 best aardige folkmuziek ten gehore brengen. Jullie kennen wellicht nog van vroeger het Kingston Trio, Peter, Paul & Mary en de Rooftop Singers, om eens drie andere triootjes te noemen. Dit is er dus ook zo een en best de moeite waard. En voordat jullie aankomen met “die oude volksmuziek, dat is niks voor mij”, luister eens naar “Silkie”, “Wild women”, “Come away, Melinda” en/of “Winken blinken and nod”. En natuurlijk naar de “Banjo song”. Best aardig, toch?

Weten jullie wat “ELA” is? Dat is de Spaanse afkorting van Esclerosis Lateral Amiotrofica, in goed Nederlands ALS. Bij de bushalte waar ik gistermiddag stond te wachten op lijn 12 naar het zuiden, las ik een heel verhaal over ELA. De kop luidde: CONDENADOS A MUERTE, veroordeeld om dood te gaan, met daaronder een foto van twee jonge mensen in de bloei van hun leven. De onderkop luidde: INVESTIGACIÓN = SOLUCIÓN, onderzoek geeft de oplossing. Er volgde een stuk tekst, dat ik hier niet ga vertalen: “4000 Personas condenados a muerte en España por una enfermedad degenerativa, incurable y mortal, 900 nuevos casos cada año. Sola la investigación puede salvarlos.” .
Horen jullie het eens van een ander. Er staat geen gironummer bij de aankondiging, maar dat zal er ongetwijfeld komen, als deel 2 van de bede om onderzoeksgeld op het gebied van ALS verschijnt.
In dezelfde sector heb ik er nog een die ik een stuk minder geslaagd vind. Ik zie tegen de achtergrond van een rood vlak een winkelwagentje waarin een kind gestopt wordt. Voor details, ongetwijfeld om geld uit onze zakken te halen, word ik verwezen naar www.adoptauntio.es. Tio is het Spaanse woord voor “oom” en in het dagelijkse leven ook voor kind of tiener. Kennelijk wordt mij gevraagd een kind te adopteren, ik neem aan uit een arm land, en waarschijnlijk gaat het hier bovendien niet om een eenmalige bijdrage voor een “goed doel”, welk eigenlijk, maar (zoals bijv. bij Unicef) over een geregelde bijdrage.
Los daarvan, als ik iets bijzonders zie op mijn weg naar de faculteit, dus nog voordat ik mijn brief aan jullie post, moet het dan nog in die brief mee of mag het wachten tot mijn volgende brief. Geldt dat ook voor een boek dat ik net uit heb, voordat ik naar de faculteit ga? Ik weet het: het is niet echt belangrijk, maar iemand als ik, met mijn regeltjes, zit er mooi mee.

Bij de grote bibliotheek in het lage gebouw tegenover de “aulario” van de gezondheidsfaculteit in Las Palmas Zuid staat buiten een grote bus, waarin je je eerder geleende boeken kwijt kunt. Devolución de libros en prestamo. Er staat zelfs een tijdsaanduiding bij: de lunes a viernes: 8.30 h. y 19.30 h. Wie zijn geleende boek op vrijdagavond na half 8 in de bus doet, kan pas op maandagmorgen zien of het op tijd is terugbezorgd. Het doet me denken aan de grote brievenbus bij de ingang van Centre Ceramique in Maastricht. Ook daar hebben we sinds een paar jaar geloof ik een terugbreng-brievenbus, best een idee.

Op de terugweg naar het noorden van de stad zie ik bij de gebouwen van het gerechtsgebouw in het water een grote ronde toren van zeg vijf meter hoog. Ik heb hem niet eerder genoemd, dus doe ik dat maar eens bij dezen. Waar zou hij voor geweest zijn? Lag er vroeger een kasteeltje in de zee of –waarschijnlijker – lag het land daar ietsje verder naar de zee toe? Dat zijn nou futiliteiten waar deze jongen zijn hoofd over kan breken. In Maastricht zou ik het al lang hebben opgezocht of aan iemand van de VVV of een deskundige hebben gevraagd.

Ik had in mijn vorige brief natuurlijk een paar woorden (of meer) aan de dood van Johan Cruyff moeten wijden. Alleen, ik had eerder wel vaag iets gehoord, maar zeker niet het naadje van de kous. Ik neem aan dat hij de afgelopen (witte) donderdag overleden is in verband met zijn longkanker. De avond er voor had ik uitgebreid op de computer van het bibliotheekje aan Las Canteras zitten werken en vond na afloop dat ik de dagen er op rust verdiende. Daar kwam bij dat hier, zeker vanaf donderdagmiddag, bijna alle overheidsgebouwen, waaronder de bibliotheken, dicht waren tot maandag.
Gisteren, op onze paasmaandag, was alles weer zoals vanouds en zag ik eerst een bericht er over op de computer in het nieuwe faculteitsgebouw en later werd me een en ander nog eens breed uitgemeten in het krantje van Barcelona, die ik in het bibliotheekje bij het Castillo de la Luz inkeek.
Dood gaan we allemaal en de een wat eerder dan de ander. Cruyff is van 1947, een jaar eerder dan ik, en zijn tijd van verscheiden is kennelijk nu al gekomen. Het is niet anders. Een markante figuur vond ik hem wel, vooral uiteraard als voetballer. Ik zag hem al in 1964 bij Ajax spelen in de (Watergraafs)Meer, waar ik toen vlakbij woonde, in de Linnaeusstraat. Gemakkelijk was hij bepaald niet, maar hoort dat niet een beetje bij echte kopstukken. Voor zijn idee dat het trainerschap vooral een bezigheid moet zijn van goede ex-voetballers, heb ik trouwens ook best bewondering (voor zover ik überhaupt in de bijdrage van de trainer geloof).

Dinsdagavond ga ik naar El Corte Inglés om een boekje over Tenerife te kopen. Vooral naar Santa Cruz de Tenerife gaat mijn belangstelling uit, maar ik wil ook best (weer) eens leren hoe bijv. La Laguna nou ligt ten opzichte van Santa Cruz. Ik ben één keer eerder in Santa Cruz geweest, een dagje tijdens een vakantie in Puerto de la Cruz, heel lang geleden. Laat ik nu ook eens kijken of ik daar nog iets van onthouden heb. Ik weet in elk geval nog dat de stad enigszins bergop loopt, vanaf de haven. Een recent plattegrondje van de stad is mij zeker ook welkom, dan hoef ik er niet naar te gaan zoeken, als ik er eenmaal ben.
Dames en heren, a.s. vrijdag ga ik het weekend bij Noé op bezoek en ik wil uiteraard enigszins beslagen ten ijs komen. We zien elkaar overigens pas vanaf vrijdagavond. Ik logeer ook bij hem, maar ik neem de bus en de boot al in de vroege middag, dan heb ik tijd om eerst eens in mijn eentje door het centrum te struinen.
Over zijn werkelijke bezoek aan hem, met ook nog “el clasico” Barcelona tegen Real Madrid op zaterdagavond, die we in een café zullen aanschouwen, ga ik jullie verder op in deze brief tot in detail informeren. Uiteraard doe ik dat pas op zondagavond of maandagmorgen. Laat ik hier, op de dinsdagavond, alvast vertellen dat ik de trotse bezitter ben van het boekje “CITYPACK Las mejores experiencias” van TENERIFE y La Gomera, INCLUYE MAPA DESPLEGABLE”. Dat “desplegable” heb ik thuis nog even opgezocht; het staat voor uitvouwbaar. Mijn gidsje ga ik de komende dagen alvast eens inkijken.

De mensen bedenken echt van alles om aan het werk te komen en te blijven. Op weg naar de Bijenkorf van Las Palmas kom ik langs een winkel in de Vientenueve de abril, die vrij nieuw moet zijn: SOS PIOJITOS. Dat SOS, eigenlijk S.O.S., verstaan jullie wel, maar wat zijn “piojitos (de cabeza)”? Welnu, we hebben het over hoofdluis. Hier is een “Centro de pediculosis” gevestigd, met “tratiamientos naturales y efectivos”, behandelingen die niet alleen natuurlijk zijn, maar nog effectief ook. “Y quitatelos de la cabeza”, en weg zijn ze van je hoofd. Hebben we het over de luizenkam en lotion pekelharing, waarmee de kinderen op school soms gekamd worden. roep ik dan. En toch, als werkloze moet je iets proberen om aan de slag te komen en wie weet, is dit een vondst. Ik hoop dat het iets wordt. De tijd zal het leren.

Op de late woensdagmiddag begint het te regenen, en niet zo’n beetje ook. Omdat een bui hier meestal van korte duur is, is even stil houden onder een luifel of in een portiek meestal voldoende. Het zijn dan tevens aardige plekken om een praatje voor de vaak te maken. Echter, deze keer is het ene buitje nog niet weg of het volgende komt er weer aan. Tussendoor zie ik wel een paar keer de zon eventjes aan de hemel verschijnen: ”kèrmis in de hèl”.
Om half 8 trek ik mijn stoute schoenen aan, als het net weer droog is, en maak een rondje. De winkel van mijn ferry naar Santa Cruz is al dicht, dus daar ga ik morgen maar heen voor mijn kaartje. Ik loop maar eens naar links, verder op langs de lege tent van de botsautootjes en de havenmarkt en beland nog even en alweer in het bibliotheekje daar. Zoals altijd sluit het om half 9 en mag ik weer huiswaarts. Ik ben net op tijd in de Luis Morote, als een nieuwe bui in alle hevigheid losbarst.
Op mijn balkon – loggia, want mijn balkon is overdekt - is het echter aangenaam zitten. Terwijl het nu buiten uitgestorven is - geen mens is meer te bekennen - vraag ik me af wat mijn volgende muziek zal zijn.

Het is donderdagmorgen als ik het zeker weet. Harry heeft op zijn website (www.harryknipschild.nl) onlangs een heel mooi stuk geschreven over Woody Guthrie, de man van het onvergetelijke “This land is your land”, uit 1944, 1945. De oorspronkelijke tekst staat zelfs bij Harry’s artikel netjes afgedrukt. In de laatste decennia van zijn leven werd Woody Guthrie geplaagd werd door een erfelijke ziekte, die hij onder de k=leden bleek te hebben. Ik heb het over de chorea van Huntington, die vooral gekenmerkt door aanvallen van hevige onwillekeurige spiertrekkingen, naast allerlei ander euvel. Meestal komen de echte aanvallen pas voor het eerst op middelbare leeftijd, maar daarna is het in toenemende mate afzien tot je er aan dood gaat, bijv. door een longontsteking. Woody had de ziekte geërfd van zijn moeder, die er net als hij aan is gestorven.

Uit Harry’s artikel begrijp ik dat er vlak na de dood van Woody Guthrie een concert ter ere van hem is gegeven, in 1968?, waaraan allerlei bekende mensen meededen. Er is toen ook een plaat van verschenen: “A tribute to Woody Guthrie”, met uiteraard Woody’s zoon Arlo, maar ook de nodige andere muzikanten zoals zijn fan Bob Dylan, Joan Baez, Judy Collins, Odetta, Pete Seeger, Rambling Jack Elliot, Richie Havens en Tom Paxton. Hoe ik precies aan de plaat kom, weet ik niet meer – is het een van de onvolledige pareltjes van Rocky? – maar mooi blijft-ie, die ode aan een van de pioniers van de hedendaagse muziek. Ik heb de nummers maar eens in mijn eigen volgorde gezet, op voornaam van de artiest, en de paar verhaaltjes tussen door heb ik weggelaten. Hier zijn alle veertien nummers op mijn externe schijf:
01.Do re mi
` Arlo Guthrie
02.Jesus Christ
03.Oklahoma hills
04.Dear Mrs. Roosevelt
Bob Dylan
05.The grand Coulee dam
06.I ain’t got no home
07.Hobo’s lullaby
Joan Baez
08.Roll on Columbia
Judy Collins
09.Union maid
Judy Collins & Pete Seeger
10.Ramblin’ ‘round your city
Odetta
11.1913 Massacre
Ramblin’ Jack Elliott
12.Jailhammer John
Richie Havens & Pete Seeger
13.Biggest thing man has ever done
Tom Paxton
14.This land is your land
Arlo Guthrie, Odetta & Co.
Met alle haperingen, ook op mijn incomplete plaat, blijft het een prima verzameling van nummers van een Amerikaanse singer-songwriter avant la lettre.

Later op de donderdagochtend ga ik bij Fred. Olsen (met een punt achter Fred) mijn kaartje kopen voor de reis heen en terug naar Santa Cruz. In de wachtruimte staat dat de bus van Las Palmas naar Agaete in het westen van Gran Canaria gratis is. Dat is natuurlijk onzin. De prijs van die rit zit gewoon in de totaalprijs inbegrepen, 78 euro voor mijn “billette de ida y vuelto”, retourtje. Ik vertrek op vrijdagmorgen om 12 uur op Santa Catalina en heb de ferry boot van Agaete naar Santa Cruz om 1 uur. Op zondagavond om ongeveer 8 uur ben ik weer terug op Santa Catalina, als alles loopt zoals gepland.

Bij mij beneden was een winkel waar je telefoons, zonnebrillen en dergelijke kon kopen. Met de eigenaar, een man uit India, maakte ik wel eens een praatje. Nu zit hij ietsje verder op in de straat, waar hij minder huur hoeft op te hoesten en ook nog iets meer ruimte heeft.
De winkel stond vervolgens maanden lang leeg, tot afgelopen woensdagmorgen. Toen begon ineens een aantal bouwvakkers er druk te breken, te metselen, te timmeren, te boren en wat die mensen zo al plegen te doen. Etel had het er maar moeilijk mee, met alle “stöb” van het boren. Ze gebruikte daarvoor een Argentijns woord dat ik niet ken, maar mijn “polvo” keurde ze ook goed. “Polvo eres y en polvo te convertirás”, die zin laat ik onvertaald.
Op donderdag wordt het alleen maar erger. Hoewel ik nu de ramen aan de achterkant potdicht houd, ligt nu toch al de nodige ongerechtigheid op mijn “baldosas”, vloertegels, zowel in de badkamer als in de keuken. Heb ik mijn ramen daar te laat potdicht gedaan? Misschien moet ik toch nog een keer met een zwabber er overheen gaan.

Dan is het vrijdag en mag ik me opmaken voor een weekendje Santa Cruz en La Laguna. Ik ben ruim op tijd bij mijn bus op Santa Catalina. De chauffeur staat bij de instap moeilijk te doen. Het kost per persoon aardig wat tijd om in de bus gelaten te worden, ook bij mij. Mijn identiteitskaart wordt regel voor regel bestudeerd, gaat ook door een sleuf, maar uiteindelijk mag ik er in, met mijn kaartje en id.-kaart. De bus is maar half vol en gaat over het noorden via Galdár. Een heel stuk zie ik de zee, maar dan mag ik toch door een paar tunnels om na precies veertig minuten aan te komen in de Puerto de las Nieves van Agaete in het westen. Het bord naar de Dedo de Dios is er nog steeds.
Dan mag ik de Fred. Olson ferry express op, een catamaran, voor wie iets met boten heeft. Er kunnen 717 passagiers op. Alweer worden mij eerst de levieten gelezen, voordat ik mag plaatsnemen. Nadrukkelijk wordt ons gedurende de hele overtocht naar Santa Cruz verteld dat we maar het beste kunnen blijven zitten, als we niet ziek willen worden. Ik krijg ook een uitgebreide veiligheidsinstructie in het Spaans en Engels op een tv-schermpje. De boot schommelt behoorlijk onderweg en de rit duurt niet de gangbare een uur en een kwartier, maar een half uur langer. Zo waar voel ik me zelfs een beetje misselijk worden, zonder dat ik overigens mijn kotszakje hoef te pakken. (Het pleit wel tegen een cruise door de Cariben, die ik eigenlijk nog eens wil doen.)
Als ik om kwart voor 3 in Santa Cruz op de kade sta, weet ik al uit mijn boekje van Tenerife dat ik naar links moet. Misschien 150 meter verder zie ik de bekende plaza d ’España. Daar staan overigens heel veel grote banken bij de immense vijver. Ik kijk er naar het monument voor de gevallenen, neem een rustpauze en loop dan door naar de Iglesias de la Concepción en het bijbehorende plein met zijstraten. Dan doe ik mijn culturele daad van het weekend: ik ga naar het Museo de la Naturaleza y el Hombre. Het is twee musea in één en nog gratis ook, blijkt. De mummies van de guanches laat ik schieten - een mens kan niet alles – maar ik doe echt mijn best om de oorsprong van de Canarische eilanden en de flora en fauna nou eens definitief te doorgronden. Ik krijg een aantal prima filmpjes voorgeschoteld plus het nodige echte materiaal. Jullie weten toch wel dat de eilanden “gewoon” ondergrondse vulkaanuitbarstingen zijn die tot boven het zeeniveau uitkomen. De lava daar droogt op en wordt de plek waarop van alles gaat groeien en bloeien. We hebben het dan wel over 20,5 miljoen jaar terug, als allereerst Lanzarote en Fuerteventura ontstaan en daarna de andere eilanden.

Na mijn museumbezoek doe ik wat iedere beginnende toerist van Santa Cruz doet. Ik loop naar de plaza de la Candelaria, tegen de plaza d’España aan, en dan omhoog door winkelstraat (calle de) Castillo en parallelle straten die ik eigenlijk verteerbaarder vind. Mijn idee om de Iglesia de San Franciso eventjes van binnen te bekijken strandt, omdat daar net een mis voor een trouwpartij op beginnen staat. De bruid gaat voor mijn neus aan de hand van haar vader de kerk in, waar bruidegom, familie en vrienden al gereed zitten (of staan?).
Er is zo veel meer te zien in het centrum en bovendien is het in de zijstraten en langs de kust vergeven van de terrassen. Ik loop behoorlijk omhoog tot aan de plaza de Weyler en daal dan weer af langs een andere route. Bij de McDonald’s – ik heb iets met die winkelketen - neem ik een smoothie die ik op een bank opeet/drink. Dan is het wachten tot bijna 9 uur, als ik Noé bel op mijn mobiel. We kloppen even later omstandig op elkaars schouders bij het Mariabeeldje op de plaza de la Candelaria.
Ik laat me door hem mee terugvoeren in de richting van de plaza de la Iglesia (de la Concepción), waar we een mooi eetplekje vinden in restaurant La Concepción (hoe komen ze er op). Op mijn verzoek gaan we voor de uitgebreide tapas die we eerlijk delen: eerst kaas uit La Gomera met pikante rode mojo, dan kabeljauw met Teneriefse kleine aardappeltjes met een groene (zachte) mojo, daarop dunne varkensbiefstuk en ten slotte kaastaart met karamelpudding. We drinken er bier bij, Noé ook wijn en erna (koffie met) whiskey en ik barraquito.
Wat is een barraquito? Als Noé gelijk heeft, is de drank uitgevonden in een café uit de buurt waar hij als jongen woonde: Bar Imperial. (We komen er even later met de taxi langs.) De bijnaam van de baas van de zaak was verraquito, mannetjesvarkentje (van verraco, maar met ito op het eind), wat verworden is tot barraquito. Het is koffie met gewone en gecondenseerde melk, een scheutje 43 likeur, een schilletje citroen en er bovenop kaneel.
Als we bij Noé thuis zijn, na een korte taxirit, val ik nagenoeg direct in een diepe slaap.

Dan is nu de zaterdag aan de beurt, de dag dat ik vooral de omgeving te zien krijg. Allereerst gaat het met Noé’s autootje naar La Laguna, de derde stad van de Canarische eilanden (of is dat Telde) met 50.000 inwoners. Het centrum van La laguna is Vegueta (in Las Palmas) in het zeer groot, het heeft een en al pracht en praal, het ene na het ander huis in de stijl van zeg 1500, met ook de nodige houten balkons. Aardigheidje: in een dichtgetimmerd laag huis in een zijstraat staat het dak vol met “verodes”, groene planten die maar weinig aarde en wel veel water nodig hebben. La Laguna is een heel vochtige stad, waar het zeker ’s avonds best koud kan zijn, hoewel die op maar tien kilometer of zo dan Santa Cruz ligt, wel meer in het binnenland. De kathedraal kan ik niet voorbijlopen zonder een snel kijkje binnen te nemen, maar wat valt hij tegen. Voor wie dat interesseert, in een van de winkels koop ik met hulp van Noé een MP3-spelertje met acht gigabyte geheugen (voor veertig euro). Thuis zet Noé er later alvast een gigabyte muziek voor me op, o.a. Jeff Buckley, Al Green en George Benson. Heb ik tenminste wat muziek om naar te luisteren op de boot terug.
Na La Laguna gaat ons uitje langs de noordkust naar lavastadje Garrachico, dat in de zeventiende eeuw kennelijk een hele hoop lava naar beneden zag komen. Het kleine centrum is alweer Vegueta. Noé vertelt me dat het centrum van diverse grote steden in Zuid-Amerikaanse landen zoals in Equador, Columbia en Uruguay een kopie is van wat rond 1500 hier de mode was. Aan de kust in Garrachico zijn er nu allerlei watertjes, met gestolde lava er omheen, in open verbinding met de zee. We drinken iets op het lavaterras en gaan dan op zoek naar een wijnplantage ergens in de rimboe. Bij El Cubano is het volgens Noé te doen en daar koop ik drie liter rode wijn van het huis. We eten er ook de producten uit de buurt: eerst verse witte kaas, dan gofio escaldado, een prutje met uien en varkensvlees, vervolgens (verrukkelijk) varkensvlees van het spit met frieten en ten slotte huevos al estampido, een soort spiegeleieren op frieten met chorizosaus. We kunnen na afloop allebei geen pap meer zeggen.
Mede daardoor wordt het hierna geplande uitstapje naar Puerto de la Cruz niet meer dan een kort rondje door de straten en dan op het plein achter een grote cola zero zitten. Van mijn eerdere reis naar dit stadje in 2000 of zo kan ik mij weinig meer herinneren. In ieder geval lijkt het stadje nu wel een heel stuk groter, maar dat kan best ook komen, omdat ik het destijds erg rustig hield. Het uitgebreide zwembad aan de zee, waar ik destijds nog eens “pollefer” verbrand ben, slaan we nu over, want we willen wel op tijd terug zijn in La Laguna voor “el clasico”, de voetbalwedstrijd tussen Barcelona en Real Madrid.

Terwijl de wedstrijd om half 8 begint, zitten de bekende café’s in het centrum van La Laguna om 10 voor 7 uur al mutje vol (misschien ook omdat de mensen UD Las Palmas willen zien winnen tegen Valencia, 2-1). Met enig geluk vinden we in een zijstraat nog een zaak, waar we goed terecht kunnen en ook nog Noé’s vrienden Agustino & Nereida van stoelen kunnen voorzien (die sinds twee weken op Tenerife wonen, in verband met zijn tijdelijke baan als leraar wiskunde). De wedstrijd valt van Barcelona-kant heel knap tegen. In het eerste kwart speelt de club uit Catalonië goed, wel weer met de zoveelste misser van Suárez, maar daarna zien we Real steeds meer overwicht krijgen. (Het blijkt overigens dat bijna het hele café fan van Real is; wij zijn bijna de uitzondering.) In de tweede helft maakt Piqué met een kopbal uit een corner 1-0 in minuut 55, maar vlak erop haalt Benzema vreselijk uit: 1-1. Dan is het, met uitzondering van nog een prachtige doelpoging van Messi, vooral Real dat de klok slaat, keer op keer. Bale maakt in minuut 80 of zo 1-2, maar om mij onbegrijpelijke reden wordt het doelpunt afgekeurd. Even later is het voor Real toch raak door een mooie schuiver van Cristiano Ronaldo. Het complete stadium en bijna het hele café ziet hem glimmen van trots dat het hem toch maar weer gelukt is. M.i. wint Real Madrid de wedstrijd volkomen terecht. Het lijkt wel of de spelers van Barcelona op het einde doodmoe zijn of in ieder geval te lui om te lopen, te beroerd om mee te verdedigen.
Na de wedstrijd op straat blijkt het in La Laguna nu echt koud te zijn, ik denk niet meer dan tien graden. Ik hoef niet meer naar de disco of zo; Noé mag me naar Santa Cruz en naar zijn huis rijden. Als ik mijn ogen thuis dicht doe, gaat hij in Santa Cruz “nog even” op stap. Zondagmorgen laat vertelt hij mij dat hij om ongeveer 4 uur thuis gekomen is.

Voor wie van jullie er nog geen genoeg van gekregen heeft: nu komt de zondag nog. Of is het eerst tijd voor een intermezzo? Hoe heten de bewoners van de verschillende Canarische eilanden? Daar gaan we, van Lanzarote tot El Hierro: Conejos, Majoreros, Canariones, Tinerfeños, Gomeros, Palmeros en ten slotte Herreños. Die van het achtste eilandje zijn Los Grazioneros voor wie weet waar dat ligt. De inwoners van hoofdstad Santa Cruz van Tenerife heten Chicharreros, willen ook graag zo genoemd worden naar de vis die hier zwemt (chicharro) en die van de stad Las Palmas zijn Palmenses (maar niemand gebruikt dat woord).
De woning van Noé is overigens aan de rand van de stad, in de rijke buurt. Ze ziet er, op één hoog, prima uit, met één grote slaapkamer (en een groot bankbed in de woonkamer, voor als dat zoals nu nodig is). De royale woonkamer heeft ook een computerhoek, er is een grote keuken en washok, een badkamer, twee wc’s en wat mij zeer bevalt: twee echt grote balkons. Als ik zondagmorgen om ongeveer 9 uur naar de wc geweest ben, mijn pillen heb genomen, gedoucht heb en ook nog mijn tanden gepoetst, zit ik op het royale hoekbalkon een paar uur te lezen, voordat Noé zijn gezicht laat zien.

En dan ben ik nu toe aan mijn laatste etappe van mijn uitstapje naar Santa Cruz. Om ongeveer 12 uur gaan Noé en ik te voet omlaag richting centrum. De eerste stop vlakbij is het parque Garcia Sanabria. Daar is het goed toeven op een bank bij de fontein van de bevruchting met een standbeeld van een vrouw met grote borsten (la tetera), bij de in Zwitserland gemaakte bloemenklok en op het terras beneden. We nemen ook een kijkje bij de eendenvijvertje in de buurt (de eenden zijn weg) met stenen banken er omheen, gebouwd zoals een soortgelijke vijver uit Sevilla. Dan is de plaza de Weyler aan de beurt, met zijn grote fontein, bovenaan o.a. de calle de Castillo. Iets verder omlaag rechts van de winkelstraat mag ik van Noé een heel verhaal aanhoren over hoe de lokale generaal Gutierrez en zijn boeren-soldaten toch maar mooi generaal Nelson en zijn soldaten ervan weerhouden hebben om Santa Cruz en de verdere Canarische eilanden in de achttiende eeuw voor Engeland te veroveren. Op de dag dat de Engelse schepen in Santa Cruz en omgeving aankwamen, was het gloeiend heet en de Canarische soldaten kregen in tegenstelling tot de Engelsen voortdurend water aangereikt van dames, met een groot blik water op hun hoofd, de “aguadores”. Het beeld van een aguadora – de trots van de stad - siert een pleintje. Nog weer verder naar beneden staat het theater, met een beeld van de schrijver naar wie het genoemd is: Angel Gormiera y Jorge en ook een aardig beeld van een gezicht.
Pas als de bezienswaardigheden zijn afgehandeld, mag ik met Noé de brug over de Serrador over naar de Mercado de Nuestra Señora de Africa en de (alleen op zondag) aanpalende rastro, markt voor tweedehands en andere spullen. Ik koop op de gewone markt, met Noé’s hulp, twee soorten pittige kaas: eentje uit La Palma en de andere uit Zuid-Tenerife. Eerder heb ik ook al een bakje kaas uit La Gomera met pikante mojo gescoord (zoals we vrijdagavond in La Concepción aten). Op de rommelmarkt is Noé vooral op tweedehands boeken uit en ik kijk vooral rond, met een oog gericht op de Cd’s. Iets van onze gading kunnen we allebei niet echt vinden.
Een bezoek aan het parque marítimo van César Manrique en het auditorio van Santiago Calatrava bewaren we voor eenvolgend bezoek. Noé wil met me naar Casa Nelson voor het middageten, maar het kleine zaakje zit al helemaal vol. Dus wordt het een hele rit bergop naar El Puntero, maar die zaak is niet open. Noé wordt er zeer nerveus van. We gaan nu weer helemaal omlaag tot bijna de plaza d’España, naar restaurant El Cambullon (de zwarte markt). Daar eten we eerst vissoep (met anijs), dan een kabeljouwsalade met papas Bonito (mini aardappeltjes) en tot slot frieten met secreto iberico (stukjes varkensvlees).
Om 4 uur brengt een taxi ons terug naar zijn huis. Noé controleert daar omstandig of mijn MP3-speler wel voldoende functioneert en pas daarna brengt hij mij met het autootje naar de catamaran van Fred. Olsen aan de haven. Ik bedank hem nog eens oprecht voor de goede zorgen en hij vertelt dat hij binnenkort misschien toch weer eens in Las Palmas komt kijken of anders misschien wel in Maastricht deze zomer. We nemen als geroutineerde vrienden afscheid van elkaar, met een handdruk. Op de boottocht terug om (even voor) 6 uur heb ik mijn koptelefoon op en constateer ik dat ik deze keer in veel rustiger vaarwater zit. De ferry schommelt niet en na één uur en tien minuten zet ik vaste voet op Gran Canaria. In de haven van Agaete staat mijn bus naar Las Palmas dan al klaar. Ze wordt deze keer helemaal volgestouwd met mensen, tot de laatste stoel toe. Ik heb een plekje helemaal achter in op de hoek, maar om 8 uur sta ik wel op Santa Catalina.
Einde verhaal van mijn trip naar Noé in Tenerife. Ik zag er vooraf een beetje tegen op - dat heb ik wel vaker - maar wat heb ik een heel mooi weekend gehad. Een echt uitje, voor herhaling vatbaar! Noé heeft me al verteld dat we volgende keer op Tenerife ook stukjes in het zuiden van het eiland gaan doen.

Op maandagmorgen in Las Palmas is het leven weer als vanouds. Ik werk deze brief verder af en ga me dan douchen. Om even over 12 zit ik aan tafel met mijn kaasjes en Wasa knåckebrød en daarna maak ik mij op om naar de universiteit te gaan. Mijn bijzondere aandacht gaat deze keer uit naar tweeling Susanne & Arno die morgen hun 39ste verjaardag mogen gaan vieren (maar dat voor de familie gisteren al gedaan hebben).
Wees gerust, queridos oyentes, de komende week ga ik niet naar Fuerteventura, Lanzarote of een ander eiland om daarover te brichten. Ik blijf keurig op mijn plek hier aan Las Canteras. Over wat ik daar mee ga maken vertel ik jullie in mijn volgende brief, op waarschijnlijk maandag 11 april. Voor nu: gedraag je in de nadagen van Pasen, laat je regenjas eens thuis en kijk uit naar beter weer. Het ga jullie goed, tot kijk maar weer, hasta luego, PaulX.

BOEKENBIJLAGE

Voordat ik hier mijn boeken van de week ga bespreken, vertel ik jullie maar weer eens wat de tophits van El Corte Inglés deze week. Dat van Mario Vargas Llosa (Cinco esquinas) had ik eerder al genoemd, maar wat vinden jullie van “Hombres buenos” van Arturo Pérez Reverte? Dat boek lijkt me er eentje dat ik best eens wil lezen, maar dan wel graag in het Nederlands.
Wat betreft de “libros negros”, detectives, thrillers, moordboeken of hoe jullie ze willen noemen, vertel ik jullie allereerst dat Ian Rankin’s nieuwste boek “El libro negro” heet; die titel ga ik hier niet voor de tweede keer vertalen. Verder zie ik verscheidene boeken van Philip Kerr vooraan op de tafels liggen, maar ik vraag me wel af of het echt nieuwe uitgaven zijn. Bij ons is Patricia Cornwell sinds een aantal jaren naar het tweede plan verschoven, waarom eigenlijk? Ik persoonlijk heb nog steeds een zwak voor haar Scarpetta-verhalen, met een lijkensnijdster, een pathologe als belangrijkste speurder. Hier in Las Palmas is haar nieuwste, getiteld “Polvo”, voor de vertaling zie boven, echt een boek met heel hoge verkoopcijfers. Als de kans zich voordoet, en het is in Nederland niet zo moeilijk, zal ik het zeker gaan lezen.

Mijn eerste boek dat ik nu helemaal uit heb, is een ander dan wat jullie van mij gewend zijn. Susanne en Peter uit Eindhoven verrasten me voor mijn verjaardag de afgelopen september met de autobiografie van Oliver Sachs. Zijn boek is van 2015, van vlak na zijn dood, en heet in het Engels “On the move. A life”. Susanne en Peter maakten het mij gemakkelijk door me de Nederlandse vertaling er van te bezorgen: “Onderweg”, wel met alle foto’s waarmee ook het Engelstalige boek verrijkt is. Ik heb de lezing van hun cadeau uitgesteld tot na carnaval. Toen heb ik het meegenomen naar Las Palmas en vooral de afgelopen maand heb ik het in beetjes gelezen. Ik had mezelf eerder toegezegd dat ik het vóór de verjaardag van Susanne (a.s. dinsdag) uit moest hebben en dat is me nog gelukt ook.
Oliver Sachs, vorig jaar overleden, is geboren in 1933 in een joods gezin in Londen. Zijn vader is huisarts en zijn moeder chirurg, hij heeft drie broers, van wie er een schizofreen is, en een heel aardige tante. Andere bijzonderheden over zijn privéleven zijn: hij is zijn hele leven lang erg verlegen, geremd, is een geregelde en goede zwemmer (zoals Susanne), heeft iets met in de natuur verkeren, rijdt graag en veel op een motor rond (Norton, BMW), doet in zijn jonge jaren heel actief aan body building, gewichtheffen en last but not least is hij homo. Met diverse dames kan hij het heel goed vinden, maar voor zijn seks en liefdes is hij op mannen aangewezen. Zijn eerste seksule contact met een man vindt overigens plaats in Amsterdam, in de jaren vijftig.
Na zijn jeugd in Londen gaat Oliver Sachs in 1960, op 27-jarige leeftijd, naar Canada en al vrij daarna naar de Verenigde Staten, vooral San Francisco trekt hem als jongeling erg aan. In 1965 verruilt hij die stad voor New York, waar hij vervolgens zijn leven lang woont, in de stad zelf dan wel vlakbij in City Island. Zijn brood verdient Oliver Sachs vooral als praktiserend neuroloog, o.a. in het Einstein in de Bronx, later uiteraard ook als schrijver. In de jaren zestig is hij overigens een aantal jaren zwaar verslaafd aan amfetamine, van 1963 tot 1967, maar hij experimenteert in die tijd ook met andere drugs, zoals LSD. En toch, ondanks zijn lange leven in Amerika blijft hij met genoegen een “inwonende vreemdeling”. Hij is trots op zijn permanente werkvergunning in de V.S., maar ook op zijn Brits paspoort. Hij reist veel, maar gaat ook geregeld op bezoek bij mensen in zijn geboorteland, o.a. zijn ouders.
Ik vermoed dat Oliver Sachs geen eersteklas neuroloog geweest is. Zijn bekendheid dankt hij vooral aan zijn schrijven over zijn vak en aanverwante onderwerpen. Zijn schrijven begint met een boek over “Migraine” dat in 1969 uitkomt. Daarop volgt in 1973 “Ontwaken in verbijstering” over slaapziekte (postencefalitisch syndroom) en de behandeling met L-Dopa. Dat wordt veel later, in 1989 met Robert de Niro als patiënt en Robin Williams als dokter, nog verfilmd. Zijn boek over “Een been om op te staan” komt na veel vijven en zessen uiteindelijk uit in 1983. Tussendoor, maar ook in de decennia daarna verschijnen er allerlei artikelen van hem, o.a. over tics en Gilles de la Tourette, kleurenblindheid, muziek en op het einde oogziektes, in bladen als The New York Review Of Books. De man schrijft echt het ene stuk na het andere, met daarnaast zijn – uiteindelijk 1000 – dagboeken. Zijn meesterwerk qua verkoopcijfers is van 1985: “De man die zijn vrouw voor een hoed hield”, met allerlei stukken over vreemde neurologische fenomenen en wat hij daarvan vindt. Later schrijft hij ook behartenswaardige verhalen over doven en autisme. Bij de Bezige Bij is ook nog de uitgave van zijn boek over “Hallucinaties”.
Laat ik toegeven dat ik hiervoor nooit een boek of zelfs maar artikel van Oliver Sachs gelezen heb. Voor zo ver ik het als halve buitenstaander voor het uitzoeken heb, denk ik dat zijn “Hoed” mijn eerste keus zal zijn, als ik hem ga proberen. Verder geef ik hier als mijn mening op basis van zijn autobiografie dat de man absoluut niet mijn type is. Hij laat zich er erg op voorstaan dat hij onder de groten der aarde verkeert, met name Nobelprijswinnaars en neuro-bekendheden, terwijl ik meer ben van “doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg”. Daarbij is het adagium van Oliver Sachs: alle mensen zijn anders en dus kiest hij overduidelijk voor de casuïstiek, die nogal eens niemand anders betreft dan hijzelf. Met mijn idee dat geneeskunde er grotendeels is bij de gratie van gedocumenteerde overeenkomsten tussen mensen met dezelfde ziekte, heeft hij geloof ik weinig op. Oliver en ik, wij verschillen fundamenteel, maar hij is beroemd en ik absoluut niet. Een vriend van mij zou Oliver Sachs bij zijn leven nooit geworden zijn.

Ik heb nog een derde boek uit, van James Patterson. Het heet, ook in het Nederlands op mijn e-reader, “Cross country” en is uit 2008. Het speelt gedeeltelijk in Washington DC en omgeving en daarnaast in drie Afrikaanse landen: Nigeria, Sierra Leone en Soedan. Vraagje: wat is de hoofdstad van Nigeria, een land met 135 miljoen inwoners? Het antwoord volgt op het eind.
Het Cross van “Cross country” is van Alex Cross, een zwarte rechercheur in Washington, die daar met enkele gezinsmoorden te maken krijgt, waarbij o.a. een vroegere vriendin van hem samen met haar man en kinderen het loodje legt. De moorden zouden zijn gepleegd door een bende zwarte kinderen met aan het hoofd “De Tijger”. Deze man, een huurmoordenaar, komt uit Nigeria, heet eigenlijk Abi Sowande, en spreekt met een Yoruba accent. Alex Cross laat zijn collega-rechercheurs in Washington, te weten zijn vriendin Bree Stone en John Sampson, voor wat ze zijn en achtervolgt de Tijger tot in Lagos en omgeving (olie), Sierra Leone (diamanten) en Darfur (vluchtelingenkampen), maar hem te pakken krijgen lukt niet. Een nieuwe vriendin van hem in Lagos, journaliste Adanna Tansi, wordt samen met haar familie vermoord, als ze hem meer vertelt over de opdrachtgevers. Dan is er nog een onduidelijke rol van pater Bombata en vooral van de CIA in de persoon van Ian Flaherty in Lagos en Eric Dana, Al Tunney en Steven Miljard, als Alex Cross terug is in Washington. Wel blijken dan twee van diens eigen kinderen plus oma verdwenen te zijn. Hoe loopt het af, vragen jullie je af, maar ik weet het al.
De hoofdstad van Nigeria is Abuja, dat is toch iets voor een quizvraag. Ik vind dat “Cross Country” als boek niet echt goed, met te veel los zand. Als thrillerschrijver heeft James Patterson me wel eens beter bediend. Dit boek is me te veel van “hier kruipt de held alweer door het oog van de naald” en dat laat ik in mijn recensiecijfer uiteraard tot uitdrukking komen. Een 6+ wordt het voor “Cross country” en geen kwart punt meer. Wat James Patterson betreft ben ik echt aan een leespauze toe.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten