maandag 9 januari 2017

Weblogbrief 12.12, 9 januari 2017

Weblogbrief 12.12, 9 januari 2017

Queridos amigos y familia, vandaag, op de 40ste verjaardag van Eva (perfisia!) komt mijn brief weer op tijd. Vorige week was dat anders. Ik heb hier thuis geen internet en dus post ik normaliter mijn brieven vanuit de universiteit. Echter, de universiteit was vorige week dicht, potdicht. Dus zou ik uitwijken naar Juli, een kennis van hier. Bleek die op 3 januari plotseling “verplichtingen elders” te hebben en dus werd het 4 januari, één dag na dato. Ook verder was het de afgelopen week behelpen, bijv. omdat de bibliotheekjes waar ik af en toe kom om de kranten te lezen en mijn e-mail te bekijken, op 5 en 6 januari dicht zijn vanwege Driekoningen, Los Majestades Los Reyes Magos Del Oriente. Om nou voor één keer bij Carlos koffie te gaan drinken om te kunnen e-mailen op mijn telefoon, vind ik ook al zo wat; bovendien heeft die op de zesde wel iets anders te doen dan in alle vroegte koffie te zetten.
Daarom niet getreurd. Bijna had ik de afgelopen woensdag wel nog bus 12 naar de universiteit genomen, maar was dan wel een halte later uitgestapt, op de eindhalte, waar een tweede grote Carrefour winkel is. In de Carrefour in Las Arenas is geen ‘morros” meer te krijgen, de originele variant van tête de veau, en wie weet, ligt die daar wel nog in de schappen.

Hoe dan ook, mijn vorige brief was (vorige week) dinsdag al af en in computertaal omgezet. Dus kan ik vanmorgen, op de woensdag, terwijl Etel mijn woning van allerlei “stöb” ontdoet, al aan een verse nieuwe beginnen. Het eerste muziekje dat ik daarbij opzet, is voor de zoveelste keer niet van primair een muzikant, maar in dit geval van een filmster die op het witte doek ook af en toe een liedje mag zingen. Ik heb het over de Amerikaanse Dorothy Lamour, van wie ik van de zomer een album zag liggen in Centre Ceramique. Dat kon uiteraard niet ongekopieerd blijven. De diva, vamp of hoe zal ik haar verder aanduiden, is van 1914 en ze overleed in 1996. Ze was filmster in tientallen Hollywoodproducties, vooral in de jaren 1936-1952, maar ook daarna nog. Misschien kennen jullie haar van bijv. “The road to...” films, waarvan ze steeds een hoofdrol speelde, met ook Bing Crosby en Bob Hope.
Terug naar het album, dat is van 1997, één jaar na haar overlijden, en heeft de titel “The moon of Manakoora” meegekregen, naar het gelijknamige laatste nummer op de plaat. Als liedjes maar zo’n drie minuten duren, kunnen er een heleboel op één cd. Hier zijn de 25 liedjes van “The moon of Manakoora”:
01.Moonlight and shadow
02.Panamania
03.You took the words right out of my heart
04.Thanks for the memory
05.Lovelight in the starlight
06.Little lady make-believe
07.Tonight will live
08.On a tropic night
09.That sentimental sandwich
10.The man I love
11.You took me out of this world
12.I’m all-a-tremble over you
13.Paradise
14.Sweet potato piper
15.Palms of paradise
16.The moon and the willow tree
17.Too romantic
18.I gotta right to sing the blues
19.It had to be you
20.Your kiss
21.This is the beginning of the end
22.Moon over Burma
23.Mexican magic
24.The one rose that’s left in my heart
25.The moon of Manakoora
Wat zal ik verder zeggen over de cd? Het is natuurlijk muziek uit de oude doos en op de keper beschouwd vind ik de stem van Dorothy Lamour ook ietsje aan de overdreven kant, niet bekakt, maar er tegenaan, zoals in Nederland destijds Anneke Grönloh haar liedjes bracht. Voor mij heeft ze wel wat, over de breedte van de plaat. Willen jullie nog uitschieters? Dan noem ik hier “Moonlight and shadow”, “You took the words right out of my heart”, “On a tropic night”, “The man I love”, “Too romantic”, “This is the beginning of the end”, “The one rose that’s left in my heart” en vanzelfsprekend “The moon of Manakoora”.
(Voor wie wil weten, waar Manakoora ligt, ik kan het in mijn “Concise world atlas” niet vinden, maar wel de stad Manakara. Die is aan de oostkust van Madagaskar.)

Nog op de dinsdag, viel me weer eens op hoeveel mensen het lijkt wel getrouwd zijn met hun mobiele telefoon. Ik zat op een bank aan de boulevard bij de Tomas Miller en echt, de een na de ander persoon kwam voorbij, terwijl hij of zij het apparaat aan het oor had. Vaak waren het niet eens solisten, maar liepen er een of meer personen naast, die soms zelfs ook met hun telefoon in de weer waren dan wel zich enigszins gegeneerd buitenstaander voelden. Wat is dat toch? Ik zal het ongetwijfeld al eens eerder geroepen, maar bij dezen dan nogmaals: kan dat niet eens ophouden? Er is niks tegen iemand opbellen, maar doe het liever niet in de volle openbaarheid, waar alleman bij is. (En nou ik toch weer bezig ben, dat tot in den treure What’s appen, het oeverloze internetten op de telefoon en dat foto’s schieten tot in het oneindige – we zijn toch geen Japanners, daar moest ook maar weer eens acuut mee gestopt worden.)

Om half 12 woensdagmorgen zwaai ik Etel uit, althans de trap af. Daarna hijs ik me in mijn lange broek en begeef ik me naar Juli. om 12 uur Om 12 uur heb ik bij hem thuis afgesproken. Ter plekke is hij druk bezig om zijn grote keuken opnieuw te “ranzjere”. Dat is voor hem als amateurkok geen sinecure, een hele bedoeling. Zijn voorraad aan kruiden uit ik weet niet allemaal waar vandaan ligt inmiddels in een grote lade vlak onder zijn elektrisch fornuis. Er dient ook van alles afgevoerd te worden. Even overweeg ik nog om van hem een tweede, overbodige broodrooster over te nemen voor een zacht prijsje, maar bedenk gelukkig op tijd dat je met je vrienden moet wandelen (en met de rest onderhandelen).
Mijn weblogbrief, d.w.z. de vorige, nummertje 12.11, is vanaf Juli’s laptop “in no time” aan jullie verstuurd, al heeft hij eenzelfde kuur die ik eerder ook al heb meegemaakt: hij zegt dat hij mijn HTML-omzetting niet accepteert, de
omzetting neem ik aan. Als ik echter de betreffende computermelding afsluit, blijkt er geen vuiltje meer aan de lucht te zijn. Juli wil me na afloop nog een drankje inschenken, maar ik laat hem liever doormodderen in zijn keuken. Een schoonmaak dient op zijn tijd te gebeuren, al is het maar voor de show.
Op de terugweg kom ik bij Playa Chica langs de kippenboer met dezelfde naam. Daar koop ik een hele geroosterde kip met “papas”. De helft eet ik vervolgens thuis met veel smaak op, met vel (lekker, zou Marij zeggen), samen met een portie van mijn zelf gemaakte grote kom ui/paprika/tomaat mengsel. Inderdaad, bijna had ik de andere halve kip met aardappeltjes ook soldaat gemaakt; ik heb me echt moeten inhouden.

Op de donderdag staan vanzelfsprekend de wijzen uit het oosten, de Palmese versie van sinterklaas, op het programma. In Nederland houden denk ik de “felices fiestas” wel op, als nieuwjaarsdag geweest is, maar hier gaat het nog rustig een aantal dagen door: er is ook nog “felices reyes”, gelukkige koningen! Hun glorieuze entree, ieder op een eigen boot, bij mij om de hoek, bij de Muelle, heb ik dit jaar aan me voorbij laten gaan. Een mens kan niet alles hebben, maar als bijv. Dalí & Lux hier geweest waren, waren we zeker gaan kijken. Wel sta ik al om 5 uur met hordes anderen in Parque Santa Catalina gereed om naar het illustere trio te gaan zwaaien, als ze voorbij zouden komen.
Zoals gangbaar is het eerst uitgebreid wachten geblazen, maar intussen komen wel de nodige karren met snoepgoed voorbij. Ik weet niet hoeveel klein grut en ook een enkele volwassene aan een rode “lotsj”, speen, “chupete” in het Spaans, zit te lurken in afwachting van de optocht. En eerlijk is eerlijk, het ongebreideld opbellen valt me op donderdagmiddag reusachtig mee.
Eindelijk komt de “cabalgata” er om even voor 6 aan en laat ik hier eens ruiterlijk toegeven dat ik geen bijzonder sociabele toeschouwer, aan-de-kant-staander ben. Keurig heb ik mijn plek op de tweede rij, maar vlak voordat de eerste praalwagen in zicht komt, is het ineens rij vijf. Dat allerlei kinderen voorkruipen, heeft mijn volle zegen, maar dat de voltallige bijbehorende families zich op de valreep ook pontificaal vóór mijn ogen posteren, vind ik ietsje minder geslaagd.
Los daarvan, ik kan het allemaal best goed zien, uitstekend zelfs, dus waar zanik ik over. De optocht bestaat deze keer uit vier delen: eerst een tiental bont gekleurde hoge bussen en vrachtwagens met cd-muziek en kinderen, dan tien minuten niks (op een enkele in rap tempo langs marcherende harmonie na), vervolgens achtereenvolgens Melchor, Gaspar & Baltasar (om het op zijn Spaans te zeggen) en dan nog weer eens een tiental praalwagens. Dat de koningen deze keer voor het eerst niet op dromedarissen zitten, “voor de veiligheid”, maar ieder voor zich op een houten podium van niks staan, een namaakkoets, “carruaje” in het Spaans, daarover heb ik jullie al onderhouden. Voor wie het wil horen: ook de kolonne Romeinen (“olé,olé, die Romeine zien oké”) is weer present, maar wat is er zoals steeds een schrijnend tekort aan “zate hermeniekes”. Het leukste tussen de koningen door vind ik deze keer een duo als kwal verklede mensen, helemaal in het wit met immense, witte parasols, waaraan tot op de grond allemaal witte linten hangen. Zo iets zou in de Maastrichtse optocht niet misstaan. En ik moet toch eens een cd zien te bemachtigen met de belangrijkste carnavalsliedjes van hier. Als de muziek vanaf de praalwagens omlaag dendert, zingt toutes Las Palmas dapper mee behalve ondergetekende die helaas van toeten noch blazen weet.
In totaal, van kop tot staart, is het in drie kwartier gebeurd, waarna wij met zijn allen zonder uitzondering in de richting van Las Canteras trekken. Als dat langs De Spar of Granier is in de Ripoche, kun je daar in de gauwigheid wel nog een “roscón” inslaan. Dat is een ronde cake met een gat in het midden, met crème of dergelijke erop gesmeerd, een typische versnapering van Driekoningen. Mensen van de winkels (ook bij de Superdino, zie ik later) staan ze midden op straat vóór hun winkel te verkopen.
Ik hoef jullie niet uit te leggen dat het op de boulevard echt poepiedruk is op de avond van 5 januari. Ik zie ook groepjes mensen op terrassen “surprises” aan elkaar uitdelen. Als ik eindelijk terug op het honk ben, is de meute in mijn straat heel druk met drank bezig.

Op donderdagavond al, maar ik zoek het pas op op de vrijdagmorgen, vraag ik mij af wat ook al weer een merel in het Spaans is. Ik kom er niet op. Trudie, Marcel en anderen, weten jullie het nog? Een mus is hier een “gorrión”, een duif een “paloma”, een meeuw een “gaviota”, een spreeuw een “estornino” en zelfs een kraai weet ik nog: een “corneja”, maar een merel? Mijn woordenboek brengt uitkomst: een merel is een “mirlo”, “mirlo común” (maar een mees is een “paro”). Dat moet toch te onthouden zijn. Aan de andere kant, in Maastricht stikt het van die merelvogeltjes, maar hier heb ik er in al die jaren nog geen kunnen ontdekken, wel overigens een ander minivogeltje dat ik niet kan benoemen.

Intussen heb ik royaal genoeg van het gekweel van Dorothy Lamour en mag ik op zoek naar een nieuwe cd. “Na ampel overwegen” kom ik uit bij Graham Nash. Die kennen jullie wellicht nog van de Hollies vroeger. Harry heeft me nog eens een mooi clipje laten zien van “Bus Stop” (“wet day, she’s there, I say: please share my umbrella”), maar dan een halve eeuw later. Als de Hollies van te lang geleden zijn, mogen jullie ook denken aan “Crosby, Stills, Nash & Young” of aftreksels daarvan (maar wel steeds met Crosby voorop). Graham Nash, voor mij blijft hij een 100% Engelsman en geen Amerikaan, laat daar geen misverstand over bestaan. Vorig jaar, in 2016, kwam zijn solo-cd “This Path Tonight” uit. Hier zijn de tien nummers:
01.This path tonight
02.Myself at last
03.Cracks in the city
04.Beneath the waves
05.Fire down below
06.Another broken heart
07.Target
08.Golden days
09.Back home
10.Encore
Het is best een aardige plaat, over de breedte. De oudjes doen het toch nog maar. Het titelnummer “This path tonight” mag er zijn en daarnaast geeft ik extra punten aan “Beneath the waves”, “Fire down below” en “Back home”. De hoofdprijs gaat op het album naar “Another broken heart”, dat m.i. de test met de beste Graham Nash-nummers van vroeger kan doorstaan.

Vrijdag 6 januari is echt een speeldag voor de kinderen, dus voor mij een complete rustdag. Een heleboel cafés en restaurants en echt alle winkels zijn dicht en zeker ‘s ochtends is er geen kip op straat te bekennen, of het moest iemand zijn die zijn krakkemikkige hondje langs een paar palmbomen laat schuifelen. Ook in de avonduren is het, zelfs op de boulevard, aanmerkelijk stiller dan de dagen ervoor.
Bij gebrek aan beter zet ik ook op Las Canteras maar eens een cd op, op mijn Infiniton walkman. Het wordt een dubbel-cd met Americana muziek van allerlei artiesten, onder de titel: “Americana, the best of new American music”. Is ze van 2000? Een aantal artiesten staat al uitgebreid op mijn computer, maar ik ontdek eerst op Las Canteras en later op mijn balkon, ook een paar mensen van wie ik nodig eens wat muziek in huis moet zien te krijgen in mei. Voor wie erin geïnteresseerd is, ik heb het over de Cash brothers, de Cowboy junkies en Julie Miller. En laat ik ook maar eens een cd gaan proberen van Rodney Crowell, die ik al ken van twee albums samen met Emmylou Harris, maar die op zijn Americana nummer een prima gitaarsolo in huis blijkt te hebben.
Eerder heb ik jullie lastig gevallen met de dubbel-cd “Pure Genius” uit 2002, ook een Americana-verzameling. Deze is van hetzelfde laken een pak. Ik heb er trouwens nog een paar, best mooi allemaal.

Op de zaterdag komt er gelukkig weer meer leven in de brouwerij. Ik vertelde jullie eerder over de man die aanhoudend op de bank voor mijn deur zit om te bellen, te sms’en en op internet van alles te bekijken, de levende geest van John Urquhart. Laat ik mezelf corrigeren: hij spreekt Spaans of het niks is; in een haast lege straat kan ik hem letterlijk horen keuvelen door zijn mobiel. Echter, als hij al vóór 10 uur op de bank plaatsneemt, moet hij helaas wel constateren dat de Cafetería Nuevo Murias dicht is. Carlos neemt het ervan en is kennelijk drie aaneen gesloten dagen dicht, totdat de kinderen weer in alle vroegte de Luis Morote onveilig komen maken, met de moeders op zijn terras. Mijn andere zaak beneden “De Francesco” is dan wel net opengegaan, maar die heeft geen internetaansluiting. En de terrassen van “Don Manué” en “Any way” gaan altijd pas om een uur of 12 open.
Om hem nog verder te pesten, passeert Tóbalo de onverlaat op de bank, met zijn hondje van niks aan de lijn. Het is een vrije dag voor hem, dus is hij niet in het zwart, maar heeft een groene polo aan met daaronder een korte groene broek. Tóbalo is een heel sociaal wezen en heeft een goed woordje over voor iedereen, ook mij op het balkon, maar hij doet net of hij de man op de bank niet ziet.
Om 11 uur wordt mijn rust bruut verstoord door een al te actieve grote groep die iets met volkszang heeft. De bubs is in de weer bij het beeld van Lolita Pluma, maar ik dien het tot op mijn balkon allemaal aan te moeten horen. Voor alle duidelijkheid, ik ben echt een fan van Engelse folk music – kijk bijv. maar eens hiervóór naar mijn Americana dubbel-cd's – maar dat is andere kost dan wat ik nu te verduren krijg. Deze muziek is, om het eens op zijn Huilands te zeggen, “niet helemaal mijn ding”.
Dus is het hoog tijd om maar eens onder de douche te gaan staan en – het is zaterdag – ook mijn haar te wassen.

Een mens dient zich op tijd van overtollig haar te ontdoen. In Maastricht heb ik in Trudie een compagnon die daar aardig op let en mij op zijn tijd rücksichtslos met een tondeuse lijf gaat, in stand 2, sinds kort met als uitzondering mijn kop bovenop, waarvoor stand 4 voldoende voor haar is. Echter, Trudie heb ik al ruim twee maanden niet gezien, wel uiteraard geregeld gemaild. Ze komt a.s. woensdag een week op bezoek, maar zonder mijn tondeuse. Dat krijg je, als je maar maximaal tien kilo bagage mag meenemen.
Dus dien ik deze keer zelf actie te ondernemen. Op de zaterdagavond spoed ik mij naar mijn allochtoon hier, die echt alles haar “snije” af weet. De kapper hoort mijn verzoek om mijn haar vooral “muy corto” te knippen aan, herhaalt mijn verzoek nog eens voor de zekerheid en gaat moet ik er echt aan geloven. In minder dan een kwartier tijd word ik omgetoverd tot iemand die nauwelijks meer haar op zijn kop heeft. Het is een nagenoeg kaal grasveld geworden. Ik ben er uiterst tevreden mee en kan nu denk ik weer vooruit tot ongeveer begin maart. Dan heb ik mijn tussenstop in Maastricht achter de rug, na een ouderwetse carnaval, en kan Trudie mijn bovenkant nog eens soigneren tot aan mei.
Ineens bedenk ik dat Trudie er a.s. woensdag al op bezoek komt voor een week vakantie hier. Dat wordt nog hommeles met mijn biljartbal. Zal ik haar op Santa Catalina met een petje op verwelkomen? Nee, ze moet het er maar voor doen.

Dan mag ik op de dag voordat ik mijn brief aan jullie verstuur, nog één keer van muziek wisselen (vind ik). Ik probeer de eerste cd van ABBA, uit een doos van negen stuks, zie verder Centre Ceramique, maar die valt mij een beetje tegen. Ik maak uiteraard een uiteraard voor het laatste nummer van de cd: “Ring ring” in het Zweeds (“bara tu slog en signal”, in het Engels: why don’t you give me a call?) uit 1973. Dat had m.i. in 1973 al een hit moeten zijn, voordat ABBA’s “Waterloo” het jaar erop het Eurovisie songfestival won. Anni-Frid en Agnetha, met daarachter Benny en Björn, dat was nog eens wat! Ik heb zelfs nog een cd waarop diverse nummers van ieder van hen apart staan, uit de periode van vlak vóór ABBA.
Laat ik, als verklaard fan van de Nederlandse muzikant Blaudzun, die nog maar eens van stal halen. Van hem - geconcipieerd in het jaar dat heel Europa “Ring ring” in zijn armen had moeten sluiten – heb ik intussen vijf cd’s. Alleen de meest recente van 2016 moet ik nog zien te bemachtigen. In 2008 kwam zijn allereerste uit, “Blaudzun” geheten, zo hoort het bij een eerst cd. Hier zijn je tien nummers:
01.Blindspot
02.California
03.Tidal wave
04.Black thread
05.Love lies bleeding
06.Higher ground
07.Resident
08.Revolver
(09.Uphill battle (20 seconden?)
10.Good boy
11.She’s a gentleman
Ik zoek ze er wel op uit, de cd’s die ik iedere keer weer in jullie winkelmandje wil deponeren. De eerste van Blaudzun is hier geen uitzondering op. De man heeft iets uitzonderlijks, hij blijft mij bezig houden met zijn rare tronie en ik hoop jullie ook. In mijn perceptie mag je nooit meer dan de helft van de nummers van een cd bovengemiddeld vinden. In dat geval kies ik op deze plaat voor “Blindspot”, “Tidal wave”, “Higher ground”, “Revolver” en “She’s a gentleman”. Dat Blaudzun nog lang mee moge gaan!

Op zondagmorgen luister ik naar Blaudzun, maat lees ook mijn laatste boek van Josephine Tey uit. Zie verder mijn recensie. Intussen draai ik ook nog een was en voorzie mijn bed van schone lakens (plus mijn kussen van een schone sloop, voor wie het naadje van de kous wil weten).
Dan vraag ik mij, nog voordat ik aan mijn lunch begin, af hoe het toch zit met plassen overdag en ‘s nachts. Overdag ga ik zeg om de twee uur naar de wc en als ik in bed lig van ‘s avonds laat tot ‘s morgens vroeg, een uurtje of negen zeker, is mij tussentijds een keer plassen normaliter genoeg. Er zullen ongetwijfeld ook andere factoren spelen, maar ik opper hier dat je veel eerder aandrang om te plassen krijgt, als je staat of loopt (zoals je dan ook eerder spataderen ontwikkelt, maar dat terzijde) vergeleken met als je zit en zeker met als je ligt. ‘s Nachts als ik echt horizontaal ben, duurt het veel langer voordat ik denk: ik moest er maar eens even uit om te gaan plassen. Als dat per se nodig is, kan ik zo oud als ik ben zelfs mijn plas de hele nacht ophouden, maar dan is het wel ‘s ochtends snel gaan en niet wachten. Overdag, bijv. bij het scheren of tanden poetsen of als ik met de afwas bezig ben, heb ik veel eerder aandrang; het heeft zelfs iets preventiefs.
Staat dat idee van lopen en staan dan wel zitten of liggen als belangrijke risicofactor voor plassen ook in de vakliteratuur? Is het simpelweg zo dat de klep die de onderkant van je urineblaas dichthoudt, je eerder waarschuwt dat je moet plassen, als je rechtop staat of loopt? Wie kijkt het eens voor me na? Interessant!

Gisteravond, op de zondag, ben ik op tijd op Las Canteras om weer eens de bocht te maken voorbij La Oliva en dergelijke in La Puntilla. Je passeert dan visrestaurant Amigo Camilo en komt uit op een stukje boulevard, waar haast geen toeristen komen. Er zijn de nodige banken, waar ik mijn moede lijf te ruste kan leggen of vaart kan maken in mijn leesboek. Ook zijn er drie terrassen achter elkaar, eerst NYC Taxi (nieuw, het was vroeger vlakbij Las Arenes), dan Clipper (met bootje als logo) en tenslotte Los Piratas De Canarias. Vroeger was het daar op de vroege zondagavond te doen, levende muziek. Blijkt dat men er weer opnieuw iets van wil maken. Vóór Clipper treedt nu een duo op, een gitarist en een zingende drummer, en er staan meer dan honderd mensen te luisteren, sommige zelfs mee te dansen. Aardig allemaal, ik ga zeker nog eens terug.
Op de terugweg naar de bewoonde wereld kom ik de nodige kleine kinderen tegen die hun Driekoningenkado aan het showen zijn. Ik zie nieuwe kinderfietsjes, diverse soorten autopedden (autopetten?), skateboards (helaas), rolschaatsen enz.

En dan geef ik er nu de brui aan. Vanaf vanochtend gaat het leven weer zijn normale gangetje. Om kwart over 6 word ik (heel eventes maar) wakker gemaakt door Carlos die de luiken van zijn Cafetería omhoog trekt en om 8 uur zie ik de eerste kinderen beneden spelen. Over een half uur begint de katholieke basisschool bij mij naast weer met zijn les.
A.s. woensdag komt Trudie en vanaf dan is het een beetje behelpen met deze brieven. Vooralsnog ga ik er van uit dat jullie nu vrijdag de 13de alweer een volgende tegemoet kunnen zien en daarna op donderdag de 19de, als Trudie weer terug naar Nederland is. Intussen: vergeten jullie niet om je dagelijkse vochtverlies bijtijds te compenseren? Als ik Lluis mag geloven, dienen volwassen mannen dagelijks 2½ en vrouwen 2 liter water of dergelijke tot zich te nemen. Ik haal dat denk ik niet, maar van dehydratie heb ik wonderwel vooralsnog geen last. Tot ziens maar weer, hasta luego, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Tot de evergreens onder de schrijvers van detectiveboeken van weleer reken ik de Engelse Ruth Rendell. Ik heb haar hier al enkele keren in het zonnetje gezet. Wisten jullie dat ze ook onder het pseudoniem Barbara Vine boeken op haar naam heeft staan? Deze week heb ik een boek van haar ter bespreking dat ze onder die schuilnaam schreef: “A Dark-Adapted Eye” uit 1986. Zo lag geleden is dat trouwens geeneens. Ze won er het jaar daarop een “Edgar” mee, als beste moordboek-auteur van het jaar in de Verenigde Staten. Het boek is zo Engels, niet Amerikaans als het maar zijn kan. Het speelt op het Engelse platteland en een beetje in Londen, vooral in de jaren rond de Tweede Wereldoorlog.
Het verhaal wordt verteld door Faith, de dochter van John en Vranni Longley. Haar tantes, waar ze heel veel mee optrekt, heten Helen (eigenlijk een halftante), Vera en Eden. Daar horen weer kinderen bij, zoals Andrew en Patricia bij Helen en bij Vera is het Francis en veel later Jamie. Of hoort Jamie bij Eden, die later een miskraam heeft gehad en sindsdien geen kinderen meer kan krijgen? Twee belangrijke andere punten: (1) Vera met al haar snobisme en vooroordelen krijgt haar tweede kind pas na 10½ maand zwangerschap, (2) Er zit maar liefst vijftien jaar in leeftijd tussen Vera en Eden. Die Eden is op haar beurt maar zes jaar ouder dan Faith, voor wie Eden eerder als een nicht is dan een tante. Kunnen jullie het nog allemaal volgen? Een stamboom voorin het boek, met een tijdsaanduiding, had niet misstaan.
Hoewel het pas op het einde van het boek echt aandacht krijgt, gaat het boek primair over Vera, die haar zus Eden vermoordt. Schrijver Daniel Stewart wil daar veel later, in het heden, een boek over schrijven en vraagt om informatie aan de diverse personen in het boek. De onderliggende affaire wordt op de spits gedreven op oudejaarsavond 1948, als Vera ziek wordt en de dan aanwezige huisvriend Chad Hammer Vera’s zus Eden inschakelt om het kind tijdelijk onder haar hoede te nemen. De dagen, maanden, zelfs jaren daarna is Jamie dan weer bij Eden, die daarvoor met een rijke man getrouwd is, en dan weer bij de veel oudere Vera. Als Jamie vijf is en Vera 42, wil Eden definitief beslag leggen op het kind, tot grote afschuw van Vera. Dan loopt het uit de klauwen.
Ik kon in het begin, eerlijk gezegd, nauwelijks een touw aan vastknopen aan het verhaal, maar het is Ruth Rendell, dus zal het wel op zijn pootjes terecht komen. En dan pakt het boek me ineens, zoals een meesterlijke thriller je kan pakken. De titel “A dark-adapted eye” blijf ik raar vinden, ook na lezing, maar er ontrolt zich een conflict dat echt spannend blijft, met de twee slachtoffers: Eden aan het mes geregen door zus Vera en dezelfde Vera vervolgens als moordenares aan de galg. Daarmee scoort schrijfster Ruth Rendell een vracht aan recensiepunten. Plus vind ik tussendoor de diverse schetsen van de natuur echt uit de kunst. (Zo kom ik bijv. te weten dat een “budgerigar” een grasparkiet is, terzijde, in het Spaans is het een ”periquito”.) Om het niet te gek te maken laat ik mijn recensiecijfer stoppen bij een 8½. “A dark-adapted eye” is voor mij een heel, heel goed boek, of in de woorden van de Punch-recensent: “Brilliant...Long may this Vine flourish”. Ik ga zeker nog weer andere boeken van Ruth Rendell aan mijn verzameling toevoegen.

Mijn vorige boek viel haast van ellende uit elkaar, zeker toen ik het bijna uit had. Het was van 1986, dus wat zal er niet gebeuren als ik in een nog veel eerder exemplaar zit te lezen? Ik had het al aangekondigd en hier is ze weer: Josephine Tey met het allerlaatste boek dat ik van haar heb: “The Singing Sands”, oorspronkelijk uit 1952. Het speelt in Londen en in de Highlands, zelfs even op de Hebriden.
Inspecteur Alan Grant van Scotland Yard is met ziekteverlof. Zijn dokter heeft hem bevolen om eens een paar weken rust te nemen. Hij zou last hebben van paniekaanvallen, fobieën, zoals zich opgesloten voelen in kleine ruimtes. Met de trein gaat hij naar Scoone in Schotland om daar te gaan vissen. Hij kan in de buurt logeren bij zijn neef Tommy en echtgenote Laura (Lalla), met hun kinderen Pat en Bridget. Bij het uitstappen uit de trein ziet Grant iemand dood in de trein liggen. Hij helpt zelfs nog even een handje en neemt dan per ongeluk een krant van de overledene mee. Op de zijkant daarvan vindt hij een onvoltooid gedichtje, dat hem ertoe brengt om het vissen waarvoor hij gekomen was, even later te staken. Op een van de Hebriden, Cladda om precies te zijn, gaat hij een kijkje nemen, bij “the singing sands” aldaar, zoals in het gedicht staat.
Dan ontmoet hij, als reactie op een annonce van hem over het gedichtje in de kranten, ene Tad Cullen. Die is vliegenier en vertelt hem over zijn vriend, ook vliegenier, Bill Kendrick, die hij in Parijs zou ontmoeten, maar die wonderwel zoek is. Grant en Cullen gaan samen terug naar Londen, op zoek naar Bill, al dan niet nog in leven. Die zou in een dronken bui aan Cullen hebben verteld over het gedicht in verband met een verloren gegaan “atlantis” in Arabië: Wabar. Dat zag hij bij toeval een keer in een zandvlakte onder hem opdoemen, toen hij over Arabië vloog en uit koers raakte. Alan Grant en Tad Cullen nemen nu contact op met in Engeland aanwezige Arabië-kenners zoals Lloyd en Kinsey-Hewitt. Zit in die hoek de oplossing van het raadsel betreffende Bill Kendrick en het Arabische atlantis?
Wat kan, of liever gezegd kon die Josephine Tey prachtig schrijven en wat wist ze het weer allemaal taalvaardig te verwoorden. Ik zie zelfs in “The singing sands” het begin van haar zinnen met “presently” weer terugkeren. Haar manier van de lezer bespelen is, zoals gebruikelijk, uniek, om eens de recensent van de New York Times te citeren. Ik ben blij dat ik het nogal beperkte oeuvre compleet heb. “The singing sands” van Josephine Tey gaat terug mee naar Maastricht met alweer een 8½ als recensiecijfer. Deze week is het echt prijs met mijn beoordelingen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten