maandag 25 maart 2019

Weblogbrief 14.23, 25 maart 2019

Weblogbrief 14.23, 25 maart 2019

Queridos amigos y familia, voor de seizoenen zomer en winter heb ik geen equivalent woord, maar het najaar heet ook wel herfst en het voorjaar lente. En – kijk op de kalender – we zitten alweer in de lente. Ik zeg er graag bij: gelukkig maar, want met kou en sneeuw heb ik niks.
Zoals gangbaar begin ik weer een weekje terug en werk mezelf dan langzaam in de richting van vandaag. Onderweg naar de universiteit, op 19 maart wel te verstaan, mijmer ik over de meest recente prestatie van Leo Messi. Wat Ronaldo vandaag de dag is voor Juventus, is “La Pulga”, de vlo, voor Barça: inalcanzable, niet te stoppen. Tegen Betis heeft hij afgelopen zondag, op 17 maart, maar weer eens een hattrick uit de hoed getoverd. Barcelona staat nu tien punten voor op Atletico (dat verloren heeft) en twaalf op Real. Met nog tien wedstrijden te gaan in “La Liga” kan het haast niet meer mis gaan: de Catalanen worden – en terecht – opnieuw kampioen van Spanje.

Op de universiteit mag ik met weemoed constateren dat Lluis er niet is. Ik ga hem vanmiddag nog mailen dat hij nu wel zo snel mogelijk werk moet maken van mijn hete water- c.q. privéprobleem.
Op mijn werkkamer krijg ik een vlammende discussie met een meisje dat zich naar mij toe als “moleculair biologe” afficheert. Wie bedenkt ze toch, al die nieuwe specialismen die met geneeskunde en gezondheidszorg weinig van doen hebben, maar wel het geld ongegeneerd naar zich toetrekken? De jongedame vertelt me trots dat zij ook “doctor” is, want gepromoveerd in haar vak. Ik gruwel ervan (maar vind haar privé wel aardig).

Op de site van Harry ben ik gecharmeerd van “Everyday people” van Sly And The Family Stone, een heel gezelschap van artiesten. En toch, de clip waar ik echt voor ga zitten, is “A fool such as I” van Elvis Presley. Eigenlijk is de koning van de Rock ‘n’ Roll vooral koning over de periode voordat hij in militaire dienst gaat. “A fool such as I” is een van de laatste nummers uit de tijd vóór 1959.
Vervolgens troont Harry me mee naar een popartikel over singer-songwriter Don McLean, geboren in 1945 in het Amerikaanse New Rochelle. Wat is het een lijdensweg om vele jaren in uithoeken te moeten optreden, voordat je – eventueel, maar eindelijk – een plaatcontract krijgt aangeboden (waarbij je, als je niet oplet, ook nog eens belazerd wordt). Don McLean’s doorbraak komt met zijn ode aan Buddy Holly en collega’s en het teloor gaan van simpele popmuziek: “American pie”. Het nummer wordt overigens op de plaat gedragen door pianist Paul Griffin. Na (Bye bye) “American pie” heeft Don McLean nog een wereldhit: “Vincent”, onze Vincent van Gogh. Ook dat nummer is welbesteed in zijn handen, maar persoonlijk vind ik het nog beter in de latere versie van Passenger. Staat het op de cd Runaway uit 2017 (18?)? Ik zie het helaas niet terug op mijn kopietje daarvan. Terzijde krijg ik van Harry ook “And I love her so” van crooner Perry Como te verstouwen. Die man is wat je noemt een echte evergreen.

Al ‘s avonds zit ik mij af te vragen waarom ik niet goed raad weet met de bluesmuziek van Bobby “Blue” Bland, die – begrijp ik intussen – echt iets heel anders dan de altijd opgewekte klanken van C&W-ster Bobby Bare.
Laat ik met de laatste beginnen en Bobby Bland voor later deze week bewaren. Bobby Bare uit Ohio, binnenkort wordt hij 82. Ik vind hem op de verzamelplaat “How The West Was Sung 2” die ik afgelopen zondag op de rommelmarkt heb buit gemaakt. Op dezelfde cd, zestien nummers, kom ik ook bijv. Billie Jo Spears tegen en Dottie West, Faron Young, Gene Autry, Glen Campbell, Johnny Horton, Patsy Cline en Waylon Jennings, om een paar zijstraten te noemen. Niettemin, vandaag is Bobby Bare mijn man. Op de verzamelplaat staan van hem: “For the good times” en “When love is gone”. Ik vul zijn bijdrage hier aan met een hele cd: Country Legends uit 2003 (maar liedje 7 ontbreekt). Het kan niet op, ook nog eens extra twee losse nummers van Bobby Bare: “Green grass of home” en (samen met Rosanne Cash) “No memories hangin’ round”.
Zal ik alle negentien liedjes voor jullie gaan spellen? Vooruit dan maar! Wie het te veel van het goede vindt, gaat maar door naar de volgende alinea. Hier zijn ze:
01. All American boy
02. Shame on me
03. Detroit City
04. 500 Miles away from home
05. Streets of Baltimore
06. (Margie’s at) the Loncoln Park Inn
07. ???
08. Marie Laveau
09. Tequila Sheila
10. She was a friend of mine
11. When I’m gone
12. To whom it may concern
13. Bye bye love (& Herma Jean, Liz Anderson)
14. Me and Bobby McGee
15. Don’t it make you to want to go home
16. Leavind on a jet plane
17. No memories hangin’ round (& Rosanne Cash)
18. For the good times
19. When love is gone
20. Green, green grass of home
Vind ik Bobby Bare geweldig? Nou, dat is me wat veel gezegd, maar het woord “melodieus” wil ik wel op de nodige nummers van hem plakken. Jaren vijftig country en western is het, simpel, maar oké! Op deze compilatie ben ik persoonlijk vooral onder de indruk van de nummers 1, 3, 4, 6, 7, 9 en 16 t/m 19. Een probleem voor mij is dat je maar moeilijk erachter komt, of een nummer het origineel is of niet. En het uitgebreid gaan nazoeken, nummer voor nummer, daar ben ik deze keer niet geschapen.

Heb ik in het begin van deze brief gemopperd over Lluis en mijn boiler? Dan neem ik dat nu, op donderdag om 12 uur, alweer van harte terug. Er staan twee uit de kluiten gewassen mannen voor mijn deur, door Lluis ingehuurd om mijn hete waterprobleem uit de wereld te helpen. De meest forse is in een wit T-shirt en heeft een omgekeerde honkbalpet op zijn knar. Zijn compagnon is in het geel, heeft een trui om zijn middel, waarop met grote letters staat: “CHAOS IS KING”. Van de twee is de witte kennelijk de baas en die heeft in een mum van tijd het kraantje van het hete water uit de muur gehaald. Dat zou verstopt zijn door oxidatie of dergelijke, laat het koppel mij weten, en het is aan vervanging toe.
Nu al, denk ik nog voor me uit, maar dan is het tweetal al buurten. Tien minuten later komen ze terug met een nieuw kraantje. Dat komt in de plaats van de oude kraan en klaar is Kees. Samen met de jongen met de gele trui controleer ik voor de zekerheid nog eens de keukenkraan, de kraan in de badkamer en de douchekraan, maar ik heb geen centje pijn meer: het hete water stroomt weer als vanouds. Ik neem dankbaar afscheid van de twee vakmensen en ga dan direct Lluis en Trudie beneden appen dat ik weer kan douchen.
Dat doe ik ook prompt daarna. Het heeft toch wat, het warme water langs de oksels laten stromen en de binnenkant van de achterwerk ermee bewerken.

Woensdag aan het begin van de avond vraag ik me voor de deur af, waar ik nu weer eens op aan zal gaan. Het wordt een bezoekje aan café Moka in de Léon y Castillo bij El Corte Inglés. Moka? In mijn woordenboek vind ik het onder “moca” met een C, mokkakoffie.
Op weg erheen kom ik voor de zoveelste keer langs het “Centro de Arte la Regenta”. Er is nu een tentoonstelling over industriële gebruiksvoorwerpen uit eerdere tijden op het “Archipiélago”, de eilandengroep. De tentoonstelling is gratis, dus loop ik maar weer eens binnen bij de “Fábrica de recuerdos. Memoria de la industria en Canarias”.
Ik zie op de begane grond en op één hoog een compleet magazijn van enigszins verroeste apparaten en vroegere gebruiksvoorwerpen. Op de Canarische eilanden was men – vóórdat toerisme de belangrijkste industrie werd – druk in de weer met o.a. tabak, chocolade, suiker, windmolens, gofio, inblikken van vis en fotografie. Voor mij is het een aardige rondgang, maar na ruim een kwartier sta ik wel weer buiten.

Om 9 uur ‘s avonds zit ik voor de buis, pardon, mijn laptop “pantalla”, om naar de film “Coach Carter” te kijken. De regisseur heet Thomas Carter (toeval?) en de hoofdrol is vergeven aan de lijvige Samuel L. Jackson. Als ik het wel heb, is de film van 2004; hij duurt ruim twee uur.
Hij zou gebaseerd zijn op het echte verhaal van een basketbalcoach Ken Carter, van een highschool in Richmond in Californië. Zijn basketbalteam zijn de Richmond Oilers en hij is de mening toegedaan dat zijn jonge spelers behalve de kneepjes van het edele basketbalspel ook verder op school goed uit de verf moeten komen, redelijk goed moeten kunnen leren. Dat heeft de nodige voeten in aarde, maar uiteindelijk lukt het hem wel (en houdt hij zelfs de misdaad buiten de deur). Haast akelig vind ik het overigens, hoe gemakkelijk hij straffen aan de jongens uitdeelt, in de vorm van bijv. je duizend keer moeten opdrukken en/of vijfhonderd “suicides” (korte loopjes). Maar liefst zes van zijn spelers krijgen wel daarna het aanbod om op “College” met basketbal door te gaan.
Ik vind “Coach Carter” geen film om in mijn rijtje meesterwerken uit de filmindustrie te zetten. Aan de andere kant heb ik het wel aardig vermaak gevonden. Leuk bijkomend detail: het dvd-tje ziet uit als een oranje basketbal met zijn strepen.

Op donderdag begint de lente, 21 maart. Zal ik er eens een sonnet op maken en dat met de nodige bravoure aan jullie presenteren? Ik vrees dat zelfs de trouwste van mijn lezers dan gaan afhaken, dus ik laat het er maar bij. Een andere keer, graag! Laat ik maar eens terugvallen op een Spaans rijmspelletje. “Moca” is Spaans voor mokka (koffie) – zie boven – en welke rijmwoorden van twee lettergrepen kunnen jullie daarbij bedenken?
Ik begin met jullie een tweetal woorden cadeau te geven, al was het maar, omdat ik ze zelf niet ken. Een “noca” is een eetbare zwemkrab (altijd leuk om te weten) en een “toca” een witte kap die nonnen als hoofddoek gebruiken. Zegt mijn dictionaire. Coca als plant kennen jullie natuurlijk al, van bijv. cocaïne en coca cola. “Droca” bestaat als woord niet, ook niet in het Spaans, wel “droga”, Spaans voor drug.
Blijven nog zes andere rijmwoorden over die ik hier de revue ga laten passeren. Ik begin maar met “oca”. Dat is Spaans voor gans en geloof het of niet ook voor ganzenbord. Het bijbehorende werkwoord is “jugar a la oca”. Dan is er “boca”, dat mij vooral bekend is in de betekenis van mond, bek. Het Franse “Ferme ta gueule” laat zich in het Spaans vertalen met “ Cállate la boca”, hou je bek. “A boca de primavera” staat voor: aan het begin van de lente. Voor een grote bek hebben moet je overigens niet bij ”boca” zijn, dat is “ser temerón”. Veel minder bekend dan “boca” is het woord “broca”, Spaans voor boor. Ik ben niet zo erg van de technische woorden, dus ga ik niet uitweiden over deze Black & Deckerterm.
Echter, ik heb wel nog drie andere rijmwoorden, te beginnen met “foca”. Een “foca” is een zeehond, zo’n beest dat met zijn collega’s de Waddenzee onveilig schijnt te maken. Echt populair hier is het woord “loca” en zijn mannelijke equivalent “loco”, gek. “Más loco que una cabra” zouden Maastrichtenaren vertalen met “zoe gek wie ‘n sjöp”. Een “loca” is een vrouw die de weg helemaal kwijt is (tenzij het “por una persona” is, want dan is ze gewoon stapel op iemand). En dan eindig ik deze serie met “roca”, rots. “Fuerte como una roca” staat voor zo sterk als een paard (maar beer mag ook, begrijp ik, als je maar niet rots zegt).

Als ik ‘s avonds naar mijn bibliotheekje links op de boulevard loop, hoop ik dat El País en/of El Mundo me iets gaan vertellen over de gisteren gehouden provinciale verkiezing in Nederland. Niks, nada! Nou laat die verkiezing zich maar moeilijk vertalen in landelijke cijfers, zelfs niet in de nieuwe zetelverdeling in de Eerste Kamer, maar toch. Van NU.NL begrijp ik intussen dat het Forum Voor Democratie (van Thierry Baudet en Hiddema) gisteren de grote winnaar is geworden, nu net zo groot is als de VVD (met allebei 13 zetels in de Eerste Kamer). Daarbij valt zelfs de winst van Groen Links in het niet. We schuiven steeds verder op naar rechts, roep ik nog maar eens vanaf de zijlijn. Waar gaat dat henen? Misschien kan Ton of John mij verder wat de uitslag betreft wat verder uit de brand helpen?
Als ik het wel heb, moet Google aan de Europese Unie anderhalf miljard gaan betalen, vanwege het vele jaren misbruik van zijn dominante positie, als het om reclame maken gaat. Een peulenschil, hoor ik de internetgigant binnenskamers zeggen, met zijn omzet van vele, vele malen dar bedrag.

Dan is het vrijdag. In de middag, voordat ik naar Tirana/Vegueta ga, zet ik alvast mijn tweede man van de week in: Bobby “Blue” Bland. In het echt heet hij overigens van achteren Brooks. Met C&W heeft hij niks van doen. Integendeel, het is een 100% bluesartiest, geboren in 1930 ergens in het Amerikaanse Tennessee. Pas onlangs, in 2013, is hij gaan hemelen (voor wie in de hemel gelooft). Ik heb een behoorlijk rijtje cd’s van de man bijeengesprokkeld in de afgelopen jaren. Hier zijn ze, met per cd ook nog eens het aantal nummers: Anthology 1 (29), The Best Of BBB (25), The Voice. Duke Recordings 1959-69 (26), Turn On Your Love Light (2x11) en Two Steps From The Blues (12). Zijn hit “Turn on your love light” heb ik uiteraard de nodige keren in mijn collectie zitten.
En dan komt nu mijn verzuchting: er zit mij iets te veel trompetgeschal in de diverse plaatopnames. Is dat wel wat Bobby Bland wilde of is het een minder gewenste toevoeging van de platenindustrie? Gelukkig hebben zijn jonge jaren iets rustigers, originelers. Over die tijd heb ik van Bobby “Blue” Bland ook nog eens een cd: “The Earls Of Duke”, waarin nummers van hem min of meer afwisselend worden met die van Little Junior Parker (LJP). Op vijf nummers zijn ze samen “aan het woord”. Hier is mijn aandeel Bobby “Blue” Bland uit de jaren 1952-57:
02. I.O.U. blues 52
03. Lovin’ blues 52
01. No blow, no show 53
04, Wise man blues (& LJP)
05. Army blues 53
10. Can you tell me, baby (& LJP) 13. It’s my life, baby 55
14. Honey bee (& LJP)
15. Time out
18. I’m tender (& LJP)
19. Woke up screaming 55
20. A million miles from nowhere (& LJP)
21. You’ve got bad intentions 56
22. I can’t put you down, baby 56
24. I don’t believe 57
25. I learned my lesson 57
Als jonge gast kan Bobby “Blue” Bland mij eerlijk gezegd meer bekoren dan in de periode erna. Erg aardige nummers uit zijn vroege tijd vind ik bijv. nummer 1, 2, 5, 15 en 22. Samen met Little Junior Parker zet hij m.i. zijn beste beentje voor op nummer 4, 10 en 20. (En op liedje 18, “I’m tender”, komt Little Junior Parker voor mij echt helemaal uit de verf.)

Om 6 uur sta ik op San Telmo in het zuiden van de stad. Het ligt er nog net zo bij als eerder en aan de calle Mayor de Triana kan ik ook niet een grote verandering bespeuren. Ik begin maar eens aan een ommetje en zie veel echte Palmezen op terrassen zitten in de diverse zijstraten van de calle Mayor. Dan ben ik bij Desigual en daar in de zijstraat, de calle Perdomo, ligt aan de rechterkant librería Sinopsis, een van de boekwinkels in de stad die zich met recht concurrent mag noemen van die in El Corte Inglés. Als ik kijk welke boeken veel aandacht trekken in de etalage, zie ik – naast “La Frontera” van Don Winslow – vooral twee boeken in veelvoud liggen die bij El Corte Inglés ook al een prominente plaats hebben gekregen. Eentje is “La Cocinera De Castamar, de kokkin van Castamar, van Fernando J. Muñez. Het tweede heeft zo waar betrekking op de Japanse periode in het schilderleven van Vincent van Gogh. Matilde Asensi schreef er een boek over, gemaand “Sakura”, met een aparte kaft. Zal ik dat nog eens eens gaan lezen (in het Nederlands of Engels?).
Aan een lantaarpaal hangt een affiche van het internationale filmfestival, dat nu alweer voor de negentiende keer hier in de stad plaatsvindt, van 22 t/m 31 maart. De officiële opening is vanavond om half 9, ik neem aan in Monopol, de bioscoop waar het dezer dagen vooral te doen is. Vorig jaar heb ik in museo Elder (van de wetenschap) bij mij om de hoek een paar Oost-Europese ruimtevaartfilms gezien. Zou er dit jaar ook weer zo iets georganiseerd worden? In het in zwart-wit uitgevoerde “programación y horarios” lees ik dat er in Elder deze keer een “ciclo David Oreilly” op de rol staat, maar daarvoor dien je je wel vooraf aan te melden. Er zijn daarnaast ook vier speelfilms, in het kader van de “Linterna Magica”, magische vuurtoren. Ze zijn allemaal uit de Verenigde Staten, dinsdag t/m vrijdag, steeds om 6 uur:
* Be kind, rewind – Michel Gondry, 2008
* Living in oblivion – Tom DiCillo, 1995
* Me and Earl and the dying girl – Alfonso Gómez-Rejón, 2015
* The wolfpack – Crystal Moselle, 2015
Laat ik het eens als een politicus zeggen: ik sluit niet uit dat ik een dezer dagen (of vaker) museo Elder met een bezoek ga vereren.

Als ik bij Monopol uit gefietst ben, loop ik nog maar weer eens naar de plaza de Cairasco. Het terras van hotel Madrid ligt er uitstekend bij, maar mijn blik gaat deze keer vooral naar een twintigtal (of zo) mannen in dure pakken en dito stropdassen die staan te chillen bij twee splinternieuwe Nissans uit 2019. Een en ander speelt zich af vóór het gebouw van de Ilustrisimo Gabinete Literario. Ik ben daar wel eens binnen geweest voor een praatje van Lluis over de toestand van de gezondheid ergens in Afrika. Er is niks mis met het gebouw, mooi is zelfs het woord. Het heeft een groot balkon op één hoog en bovenin prijkt een klok tussen twee sympathieke torentjes. Dan zie ik tot mijn afgrijzen “el presidente del Cabildo”, de president van het eilandbestuur, Antonio Morales uit een dure auto stappen voor het gebouw. Minzaam deelt hij links en rechts een paar handjes uit en gaat dan met de belangrijkste aanwezigen op de foto, hij in het midden vooraan uiteraard. Nog even en het komt er nog van dat hij ook nog eens op het balkon daar staat te wuiven. Ik krijg een steeds grotere hekel aan deze nitwit.
Op de terugweg zie ik vlakbij café McCarthy’s een man op een bank zitten met een grote CD-speler naast zich. Als ik hem passeer, zet hij net het nummer “O Sole Mio” op in een klassieke uitvoering. Het lijkt wel Enrico Caruso of Benjamin Gigli. Ik loop door, maar kan niet verhinderen dat ik naar het klappen van diverse omstanders moet luisteren, als het nummer uit is.
Ik voel mij meer dan geroepen om een paar zakken chips in te slaan bij de Spar in Triana en dan per bus door te stomen naar mijn noordelijke deel van de stad, voor mijn aanschaf van de bijbehorende Ricard met spa.

De eerste Spaanse zin die ik zaterdagmorgen te horen krijg, als ik me over het balkon buig, is van een oudere man (mijn leeftijd) die tegen zijn buurman op het terras van Carlos zegt: “!Hace frio!”. Op mijn thermometertje is het dan al 19 graden, dus waar hebben we het over?

‘s Avonds kuier ik “slowly, but surely” naar winkelcentrum Las Arenas op het einde van de boulevard links. Daar bewonder ik op de verscheidene etages een heleboel auto’s uit vroegere tijden, prachtig opgepoetst en teruggaand tot de jaren dertig. Overigens begin ik met de nering van de Mediamarkt parmantig te trotseren, met zijn “Yo No Soy Tonto”. Dan kijk ik ik met stijgende verbazing naar de horden mensen die in de diverse winkels kleren en schoenen staan te kopen, alsof die voor bijna niks worden weggegeven. Pas echt tot mezelf kom ik, als ik “veilig” door de Carrefour loop, met mijn vooral in het blauw uitgevoerde winkelwagentje.
Waar zal ik mezelf eens op gaan trakteren? Uiteraard haal ik een pak morro (originele tête de veau) uit de schappen en wat is tegen een grote pot Dijon mosterd (Maille, sinds 1747)? Ook ben ik weer toe aan een verse doos “Le Camembert”, het eigen merk van de zaak. Daarna gaat nog een blik paté met Armagnac (brandewijn) in mijn wagentje en een royale portie krabsalade. Nu nog wat groente (cherry tomaatjes) en ik kan er voor het weekend weer helemaal tegen aan.
Later op de avond, moe gezeten en gelopen in Las Arenas, aanvaard ik dapper de terugweg, hernieuwd over de boulevard. Inderdaad, nu vind zelfs ik het een beetje “frio”, als ik het opschrift op een muur daar bewonder: “No hay mar que por bien no venga”. Laat ik toegeven dat ik best moeite heb om deze spreuk te vertalen in het A.B.N. Dan ben ik alweer aanbeland bij het prachtige stukje “Poema Del Atlantico” (voor méér, breng eens een bezoekje aan het museum van Nestor) met ernaast het café en terras van Ñoña. Willen jullie weten weten waar dat “ñoña” voor staat? Mijn onvolprezen dictionaire komt als eerste betekenis uit bij stront. Een “ñoña” kan dan ook een slappeling van een vrouw zijn en “pasarlo como la ñoña” is Zuid-Amerikaans slang voor in de knoei zitten. Halverwege mijn wandeling terug neem ik een zitpauze – moet kunnen – maar daarna stiefel ik – met ook nog eens wind tegen, “el viento en contra” – door naar mijn onderkomen, dat meer een bovenkomen is.

Mag ik eens een dag huiswerk overslaan? Op de zondag doe ik van alles, maar aan het allemaal gedetailleerd opschrijven kom ik deze dag niet toe. Zondag, rustdag.
Dan is het maandag en mag ik naar de universiteit om deze brief te posten. Mijn volgende komt pas over een week, op maandag 1 april. April, dan schiet het op, jongens en meisjes. Nog even en dan is het ‘s avonds al weer een uur langer licht. Dan gaan hier de lantaarns ‘s avonds niet meer om half 8, maar om half 9 branden.
Intussen vraag ik mij af of het komend weekend weer halfvasten is. Of zit ik er een week naast? Begint het al een beetje te zomeren in Nederland? Hoe ver zijn we met de voorjaarsklassiekers? Hier is het eigenlijk geen dag winter geweest. Zelfs op de minste momenten loopt de temperatuur op tot boven de twintig graden. Het zij maar zo. En tot kijk, hasta luego, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Het is haast ondoenlijk om een recensie te schrijven over een boekje dat bestaat uit een serie columns van twee kantjes. Lydia Rood schreef eerder een serie seksueel getinte verhaaltjes voor de Viva, die ze daarna bundelde onder de titel “Louter Lust”. Mij staat vaag bij dat ik dat boekje eerder al heb gelezen. Nu - maar toch ook al weer meer dan twintig jaar terug, in 1995 - is “Zij Haar Zin” als tweede serie aan de beurt. De ondertitel is “60 Erotische belevenissen”.
De dame, met haar 1 meter 84 langer dan ik, is in haar boekje niet voor een kleintje vervaard; van vergaande preutsheid kan ik haar niet betichten. Wel ben ik het soms radicaal met haar oneens, bijv. als ze vindt dat slips mannen veel beter staan dan boxershorts en dat je in bed natuurlijk bloot hoort te liggen, zonder onderbroek. Op andere punten kan ik wel een eind met haar meegaan: bijv. als ze het leuke inziet van lachrimpeltjes, lachen bij het wakker worden en zo waar ook kennis van een vreemde taal zoals Russisch, Chinees of Spaans. Leuk citaat van een vriendin: “Ik heb geen zin in nieuwe liefdes. Dan moet je je scheten weer gaan zitten inhouden”.
“Zij Haar Zin” vind ik een charmant boekje, maar laten we het niet overdrijven, alsjeblieft. Het is goed betaald met een 7 als recensiecijfer.

Mijn tweede boek is er een van Geert Mak: “Hoe God verdween uit Jorwerd”. Het is van 1996 en wie heeft het niet gelezen (behalve ik). Journalist Mak, overigens getrouwd met een Maastrichtse, woont al heel lang in Amsterdam. Echter, zijn jonge jaren brengt hij door in Leeuwarden en het aanpalende Hardegarijp. Jorwerd (met twee R-en) is een gehucht van niks: in 1950 420 en in 1995 330 inwoners. Het ligt ergens in de driehoek Leeuwarden, Harlingen en Sneek.
Geert Mak gaat in 1994 (?) een aantal maanden in Jorwerd wonen en schrijft er dan dit boek over. Hij bekijkt literatuur over het boerenbedrijf en het dorpje en spreekt uitgebreid met de bewoners. Bij de mannen gaat het om o.a. Peet, Folkert, Bonne, Cor, Riemer, Oebele en Sake. Bij de vrouwen is er uiteraard Eef van het café, maar bijv. ook Gaia, Wiegje en Yke.
Het beeld dat ik krijg over het leven in de tweede helft van de vorige eeuw op het platteland van Friesland, lijkt best wel op dat van Zuid-Limburg. Vlak na de oorlog zijn Jorwerd en ook omliggende plaatsjes nog vooral een aaneenschakeling van kleine boerenbedrijfjes. Echter, gaandeweg zijn steeds meer boeren failliet en/of stoppen ermee, omdat er geen geschikte opvolger is. De verkoop aan grotere bedrijven levert dan meer geld oplevert dan de schrale troost van het zelf blijven boeren tegen de klippen in. Het familie-idee gaat intussen steeds meer verloren. De jeugd vertrekt vaak liever naar een stad wonen dan de hele dag in de weer te moeten zijn met kleine veeteelt en landbouw. Het idee van collectiviteit op het platteland verdwijnt in enkel decennia ten gunste van de individualiteit: ieder voor zich. Het in alle vroegte koeien melken en de melkbussen langs de weg zetten gaat compleet verloren, mede door de komst van melkmachines. De overheid komt tegelijkertijd met steeds meer regeltjes om de kleine bedrijfjes de nek om te draaien. Dramatisch is het erkennen van een melkplas, waarna iedereen niet meer mag gaan leveren dan het jaar ervoor.
De titel van het boek doet vermoeden dat godsdienst een overheersende rol in de plattelandsgemeenschap speelt, maar dat is niet zo. Als het centrale punt, de kerktoren, in 1951 in rook opgaat, wordt er wel nog binnen drie jaar voor een nieuwe toren gezorgd. Ik vraag me met Geert Mak af of dat vijftig jaar later ook zou gebeuren, mocht zo iets zich nog eens voordoen. Zelfs de toneelvoorstellingen (in de tuin van de notaris) en de “merken” (kermis) zijn op het einde bij lange niet meer wat ze geweest zijn. En weet een van jullie nog wat tippen is (met een stok, een wagenwiel en een balletje)? Het is me wat! In nog geen halve eeuw wordt een dorpje dat floreert met zijn vele kleine boerenbedrijfjes en zijn sociale controle met de grond gelijk gemaakt en blijven in de buurt alleen nog maar een paar grote jongens over, met hun quasi-moderne schuren en apparaten.
Geert Mak heeft veel meer mooie boeken geschreven, maar “Hoe God verdween uit Jorwerd” reken ik tot zijn betere. Ik beloon het graag met een 8 als recensiecijfer. Wie weet, komt hij dit jaar nog eens aan de beurt met een ander werk.

Dan is het weer tijd om een thriller onder de loep te nemen. Ik heb via Rocky een hele trits boeken van Harlan Coben op mijn e-reader kunnen posteren. De schrijver is van 1963, uit Newark in de staat New Jersey. Diens tweede boek, “Miracle Drug”, in vertaling “Genezing”, heb ik de afgelopen dagen zitten lezen. Het is uit 1991 en speelt zich voornamelijk in New York, Manhattan af. Is het boek een jeugdzonde van de jonge Harlan Coben of denk je als lezer dat de man er dan al best wat van kan?
Twee internisten, Bruce Grey en Harvey Riker, allebei rond de 50, zijn in hun AIDS-kliniekje (Sidney Pavilion) in Manhattan op zoek naar een effectief middel tegen HIV, de voorloper van AIDS, om van daaruit een vaccin tegen de gevreesde ziekte te zoeken. Ze komen vooralsnog uit op het middel SR1, dat het in dierproeven goed blijkt te doen en nu op echte HIV- en AIDS-slachtoffer wordt getest. In hun kliniekje werkt ook sinds twee jaar de jonge Eric Blake als derde arts, terwijl het labwerk al vele jaren in handen is van Winston O’Connor.
Harvey Riker is bevriend met de knappe Sara Lowell, wel kreupel vanwege een geboortetrauma. Ze is journaliste bij NewsFlash, en haar man is de beroemde basketballer Michael Silverman van de New York Knicks. De vader van Sara, John Lowell, is een bekende oncoloog, bevriend met senator Jenkins, dominee Sanders en staatssecretaris van volksgezondheid Ray Markey. Dat viertal wil, overigens om uiteen lopende redenen, graag een eind maken aan het kennelijke succes van Grey en Riker, die zo ver lijken te zijn dat seropositieve patiënten weer seronegatief worden. AIDS zou voor het viertal conservatievelingen vooral een ziekte zijn die de populatie van homo’s en druggebruikers – niet ten onrechte - uitdunt.
Dan vallen er doden, mede door toedoen van huurmoordenaar George Camron. Twee patiënten die intussen seronegatief zijn, worden vermoord. Vervolgens wordt een van de twee internisten, Bruce Grey, van elf hoog uit een raam gegooid. Of is het zelfmoord? Daarna gaat ook de homo-zoon Bradley van senator Jenkins eraan, die stiekem voor HIV onder behandeling met SR1 is in dezelfde kliniek. Als dan ook nog bekend wordt dat Michael Silverman HIV-positief is (na een eerdere bloedtransfusie), zijn de poppen echt aan het dansen. In een TV-uitzending van NewsFlash wordt de zaak openbaar gemaakt (en de geldschieters laten daarna uitgebreid van zich horen).
Tegelijkertijd zetten inspecteur Max Bernstein, zelf ook stiekem homo, en journaliste Sara Lowell (met haar zus Cassandra) hun tanden in. De zaak komt verder o.a. aan het rollen door een pakketje dat Bruce Grey, vlak voordat hij vermoord wordt, naar zijn ex-vrouw Susan heeft opgestuurd. Daar laat ik het maar bij, maar het verhaal is steeds nog maar half verteld.
Ik vind oprecht dat de jonge Harlan Coben’s tweede boek uit 1991 lof verdient. Zijn “Miracle Drug” – bij de publicatie is hij nog maar 28 – is heel spannend boek en hij maakt prima gebruik van de onwetendheid in een periode dat de behandeling van AIDS nog in de kinderschoenen staat. Jammer dat de auteur Arthur Ashe niet noemt, als het om bekende sporters gaat die aan AIDS ten onder zijn gegaan. Laat ik niet moeilijk doen: voor ”Miracle Drug”, “Genezing” in Nederlandse vertaling, heb ik een volle 8 over als recensiecijfer.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten