maandag 1 april 2019

Weblogbrief 14.24, 1 april 2019

Weblogbrief 14.24, 1 april 2019

Queridos amigos y familia, het heeft even geduurd, maar hier ben ik weer, met mijn wetenswaardigheden van de afgelopen week. Ga er maar eens goed voor zitten, want ik heb weer de nodige A4-tjes spraakstof. We zitten trouwens alweer in mijn laatste volle maand in Las Palmas. Ik neem intussen maar aan dat ook in Nederland het voorjaar al een beetje is begonnen. En we hebben er een nieuwe wereldburger bij: Yves Olivier Knipschild, op 22 maart thuis geboren in Haarlem. Mijn complimenten gaan uit naar Floor en ook naar Marc & Julien. Ik kijk ernaar uit om hen en ook met Luno en Ravi (en Paulien en Rik) eens te bepotelen.

Laat ik niet op de feiten vooruit lopen en hier gewoon mijn ding doen vanuit mijn subtropische “piso”, met terugwerkende kracht. Op weg naar de universiteit, afgelopen maandag de 25ste, zie ik – NB op verscheidene plekken – een grote advertentie van E a s d. Ik schrijf het jullie op zoals het is. Dan herinner ik me weer mijn eerste tijd als voorzitter van Milieudefensie. Toen heb ik echt een paar velletjes afkortingen uit mijn hoofd moeten leren, die Peter Kramer, de toenmalige directeur, voor me had opgeschreven. Ik heb het over 1976, toen ik net geen 30 jaar was. Dat waren nog eens tijden!
E a s d staat voor Escuela de Arte y Superior de Diseño Gran Canaria. Dat heb ik probleemloos op het internet gevonden op mijn afdelingscomputer. Je kunt je kennelijk voor allerlei kunstonderwerpen opgeven op die school, maar dat hoor je dan wel in april a.s., nu dus zo ongeveer, te doen.

Op “het werk” is het zoals meestal bijzonder rustig. Deze keer zijn om kwart voor 2 alleen Jacqueline en Adriana present en vanaf half 3 ben ik helemaal in mijn eentje. Waar zijn de soms hoog oplopende discussies zoals ik die ken van mijn tijd op de universiteit in Amsterdam en nog veel meer in Maastricht? Het wordt echt tijd dat ik Lluis eens aan zijn jasje ga trekken om een prettig aandoende onrust onder de medewerkers te creëren.

Gelukkig laat Harry me niet in de steek met zijn website. Ik krijg weer aardige clipjes voor mijn kiezen. Daarvan bevalt me eentje in het bijzonder, van de zwarte jazzzangeres en -pianiste Nellie Lutcher. Haar “Fine brown frame” uit 1948, nog op 78 toeren, bevalt me zeer. Ik heb nog helemaal niks van haar op mijn computer staan en misschien moet ik dat in mei maar eens goed gaan maken. Ook erg leuk op YouTube vind ik een kort interview met Albert Hammond, de man achter het nummer “The air that I breathe”. Hij is van 1964 en schrijft het liedje in 1973. Zijn origineel staat alleen op een LP van hem: “It Never Rains In California”. Niettemin, het jaar erop wordt het wel een megahit van de Hollies. Later is het ook nog door de nodige andere artiesten op de plaat gezet. De m.i. beste versie is van de Everly Brothers uit 1988.
Harry’s stuk over de Lovin’ Spoonful (met John Sebastian op een harpje) laat ik maar even voor wat het is. Ik ga het tweede deel ervan afwachten, voordat ik mijn mening erover geef. Wel wijs ik jullie alvast op twee bijbehorende clips, van Tim Hardin (Don’t make promises you can’t keep, uit 1966) en Dinah Washington (That’s all I want, uit 1955). Die horen jullie eigenlijk wel een keer gezien te hebben.

Op een bank bij het Castillo de la Luz om half 7 staan vlak voor mijn neus twee jongetjes gereed om te zien wie het snelste om het terras heen kan lopen. De moeder zegt voor de variatie nou eens niet: “Op jullie plaatsen, klaar, af!”, maar “Preparados? Listos! Ya!”.
Een paar uur later ben ik nog net op tijd bij mijn Spar om de drie groentes voor mijn fameuze mix in te slaan: (deze keer) witte uien, rode paprika’s en Canarische tomaten. Dat wordt wat, als ik ze morgenvroeg tot hapklare brokken gesneden heb.
In bed - ik ben nog net niet in dromenland – bedenk ik dat het woord “Linterna mágica” natuurlijk niet voor “magische vuurtoren” staat, maar Algemeen Beschaafd Spaans is voor toverlantaarn. Ik ben zo zeker van mijn zaak dat ik het op dinsdagmorgen niet eens hoef te controleren. De vier films deze week in museo Elder staan in het teken van de toverlantaarn. Op dinsdag om 6 uur is de eerste: “Rebobine, por favor”, of oorspronkelijk: “Be Kind, Rewind”. Daar moest ik maar eens naar gaan kijken en dan beslissen of ik deze week nog vaker zal gaan.

Ik zit om 6 uur met nog zo’n tien andere mensen in de bioscoop op drie hoog van museo Elder (de la ciencia y la tecnologia). Een woord vooraf van een kenner is er niet, na enkele reclames begint direct de film van regisseur Michael Gondry uit 2007.
Het verhaal speelt zich af in plaatsje Passaic, New Jersey, niet ver van New York City. Daar drijft een oudere man, Fletcher genaamd, een videotheekje dat op sterven na dood is. Binnenkort gaat de hele handel waarschijnlijk tegen de vlakte om plaats te maken voor een nieuw flatgebouw. Fletcher is een fan van jazzpianist Fats Waller (die wel of niet in het huis gewoond zou hebben). Fats Waller’s woorden: “Be Kind, Rewind”, de titel van de film, zijn in graffiti op een naburige muur geplamuurd.
Als de videotheekeigenaar een paar dagen naar elders is voor een onderonsje met andere bejaarde Fats Waller fans, legt hij de winkel tijdelijk in handen van zijn hulpje Mike. Hij drukt hem wel op het hart drukt om vooral buurjongen Jerry buiten de deur te houden (“Keep Jerry Out”). Toch komt die al snel in de winkel opdagen, ook nog eens met een radioactieve tic (vanwege het eerder onklaar maken van een elektriciteitsstation). Zijn tic zorgt ervoor dat alle VHS-banden in de winkel (DVDs hebben ze nog niet) gewist worden.
Mike en Jerry bedenken dan dat ze best zelf van bekende films een nieuwe versie kunnen maken en die in de VHS-doosjes stoppen. De vaste klanten, zoals mevrouw Falewicz (Mia Farrow), zijn vervolgens best tevreden met de nieuwe “Driving Miss Daisy” en “Ghostbusters”. Als dan ook nog Alma, een meisje uit de buurt, komt meefilmen, begint de winkel echt te lopen en verdringen mensen zich om er films te komen lenen. De baas van de winkel komt dan terug van zijn Fats Waller trip en denkt er het zijne van, zeker als ook nog eens een mevrouw van de gemeente (Sigourney Weaver) zijn zaak officieel komt sluiten. Er mag echter nog een laatste keer uitgepakt worden met een eigen film op een groot scherm, over Fats Waller. Daar geniet de hele buurt dan van mee.
Laat ik eerlijk zijn, ik vind het maar een matige film. De platte lol voert in de film wel heel erg de boventoon. O, wat was mij wat meer Fats Waller welkom geweest.
Zal ik nog eens gaan kijken naar een andere film deze week? Ik twijfel eraan.

Dan is het tijd om mijn eerste artiest(e) van de week aan te kondigen. Dat is deze keer de Canadese Loreena McKennitt. Kennen jullie die überhaupt? Ze is geboren in 1957 en behalve als zangeres is ze ook nog actief als harpiste en op de piano. Van haar had ik al een negental (!) cd’s, bij mijn weten allemaal uit Centre Ceramique (waar kennelijk een ware “aficionado” van haar werkt, die steeds opnieuw met een volgende plaat komt aanzetten). Tijdens mijn carnavalsreces krijg ik een heel recent probeersel van haar in mijn handen en dan denk ik: vooruit, laat ik niet flauw doen en ook van die dan maar een kopietje trekken. Van het een komt het ander; hier zijn de negen nummers van Loreena McKennitt’s “Lost Souls” uit 2018:
01. Spanish guitars & night plazas
02. A hundred wishes
03. Ages past, ages hence
04. The ballad of the fox hunter
05. Manx ayre
06. La belle dame sans merci
07. Sun, moon & stars
08. breaking of the sword
09. Lost souls
Ik ga niet moeilijk doen: de muziek van Loreena McDermitt klinkt nogal zoetsappig. Aan de andere kant, als ik hier op het balkon zit te lezen, wat is er dan op tegen om op de achtergrond deze dame en haar aanhang te horen spelen? “Lost Souls” is best aardig, de twee instrumentale nummers (5 en 7) en zeker ook sommige van de zangnummers, vooral 1, 3 en 9. Bij het startnummer “Spanish guitars & night plazas” krijg ik – ik ben ook maar een mens – extra warme gevoelens.

Op woensdagmorgen is het echt stralend weer. Op de muur schuin tegenover mijn woning schijnt de zon blaren. Dan – twee uur later – betrekt het ineens en is de lucht grijs, even later op het donkergrijze af. Dan begint het me toch te plenzen, niet normaal meer. Klanten van Carlos beneden vluchten naar binnen en ik zie diverse mensen op straat wegduiken onder een luifel of bij de ingang van een winkel. Een ouderwetse regenbui in Las Palmas, dat is al een aantal dagen of is het weken niet meer vertoond. De parasols op het strand (sombrillas) kunnen binnengehaald worden en het duurt niet lang of de eerste paraplu’s (paraguas) verschijnen in het straatbeeld.
Laat ik me maar eens gaan douchen en daarna mijn favoriete groentemengsel gaan prepareren. Daarna zien we wel weer verder.
En, zoals het hoort hier, een uur later schijnt “de koperen ploert” weer als vanouds. Er lopen weer legio mensen over straat in een T-shirt, korte broek en badslippers. Las Palmas, ik heb er iets mee.

‘s Avonds besluit ik in de herkansing te gaan van museo Elder. Om even voor 6 koop ik een kaartje voor film 2 in de toverlantaarnserie: “Living In Oblivion”, leven in vergetelheid, op zijn Spaans: “Vivir rodando”. Hij is uit 1995 en is van regisseur Tom DiCillo. Als ik mijn vier euro over de toonbank schuif, krijg ik er vandaag ééntje terug. Kennelijk krijgen 65-plussers zoals ik korting op hun “entrada”.
Het verhaal is de min of meer martelgang die een regisseur en andere mensen die aan een low budget film werken, moeten maken, voordat een en ander vastligt. Regisseur Nick (gespeeld door Steve Buscemi) moet de ene “take” na de andere afbreken, omdat er steeds opnieuw iets niet helemaal goed gaat. Vooral drie scenes worden tot in den treure in de film uitgeprobeerd. De eerste is tussen actrice Nicola (Ellen) en haar moeder Cora (Nick’s moeder), totdat blijkt dat het om een akelige droom van Nick gaat. Dan ben ik getuige van een echte scene van Ellen en Damien (Nicola en filmster Chad). Die wordt bij herhaling verknald door Chad, totdat hij zelfs het bijltje er definitief bij neergooit. Tussendoor zijn er nog diverse andere intriges, maar die laat ik gemakshalve hier maar weg. De derde scene is ook echt. Gespeeld wordt een droom van Nicola, die een appel zal krijgen van dwerg Tito. Als ook nu weer alles faliekant misgaat, neemt Nick’s moeder de rol van Tito over. Ten slotte krijgt Nick wel nog een vette prijs uitgereikt voor de film.
Deze “largometraje” vind ik veel beter dan de vorige. Hij is een stuk minder oubollig en vertelt me een verhaal over hoe een film gedraaid wordt, dat ik me levendig kan voorstellen. Laat ik ook morgen nog maar eens een kijkje gaan nemen.

Overdag zit ik donderdag vooral op mijn balkonnetje te lezen. Eerst lees ik boek 1 uit en dan begin ik, of het niks kost, gewoon aan het volgende.
Ietsje te vroeg – dat hoort bij mij – neem ik ‘s avonds opnieuw de benenwagen naar museo Elder. Wel stort ik wel eerst nog diverse soorten afval in de daarvoor bestemde bakken. Mijn bak vlakbij Santa Catalina voor flessen is om een mij volstrekt onduidelijke reden weggehaald, dus maak ik ook nog een omweggetje. Daarna kom ik nog royaal op tijd weer bij mijn bioscoop uit.
Vanavond – het is mijn laatste, want morgenmiddag komt Sonia op het einde van de middag “pótse” – staat “Me And Earl And The Dying Girl” op de rol. Het is een film uit 2015, heel recent nog, en de regisseur is ene Alfonso Gomez-Rejón. Zijn naam klinkt Spaans, maar hij is een 100& Amerikaan. Ik kan ook deze film prima volgen, want hij is alweer in het Engels (met Spaans onderschrift). Voor wie het interesseert, hij speelt in Pittsburgh.
Greg (Thomas Mann) zit in de hoogste klas van High School Schemley. Veel aardigheid in studeren heeft hij niet. Dan gaat (moet) hij op bezoek bij Rachel, een meisje van school dat net te horen gekregen heeft dat ze een akelige vorm van leukemie heeft. Wonderwel kunnen de twee het best goed met elkaar vinden en ook Greg’s zwarte vriendje Earl, met wie hij al een hele raffel filmpjes heeft gemaakt, past er naadloos in. Rachel krijgt voor haar leukemie intensieve chemotherapie, maar gaat alleen maar achteruit. Na een half jaar besluit men om de behandeling maar te stoppen. Intussen krijgen Greg & Earl het idee aangereikt om een film over Rachel te gaan maken, maar dat lukt niet erg. Op het einde… Laat ik mijn synopsis hier maar stoppen om de clou van de film niet te verraden. Wel wil ik Rachel’s moeder nog speciaal noemen, single, en met een drankprobleem.
Via de Spaanse onderschriften leer ik dat een “dickhead”, eikel, in het Spaans een “capullo” is. Over “tetitas”, het stopwoordje van Earl, zullen we het verder maar niet hebben. Ik heb “Me And Earl And The Dying Girl” echt een mooie film gevonden. Op het einde – in het donker van de filmzaal – heb ik zelfs nog een minitraantje weggepinkt.
Het is jammmer dat ik de film van vrijdag (“The Wolfpack” van Crystal Moselle, alweer uit 2015) moet missen.

Als ik uit donderdagavond museo Elder kom om 8 uur, mag ik constateren dat het nu motregent, weer eens iets anders. In mijn straat heeft zich een hele kolonie zwervers en masse op de grond genesteld onder het grote afdak van het bankfiliaal dat hier tot ik denk twee jaar terug op de hoek gevestigd was. Ik ben geen verklaarde fan meer van het stelletje zatlappen, maar als het regent, moeten ze toch ergens schuilen.
Even later – ik zit dan al op mijn balkon – krijgt het gezelschap een forse ruzie met iemand die in een flat daar woont. Ze zouden geloof ik te luidruchtig zijn (daar kan ik me best iets bij voorstellen). De zwervers zijn intussen echter niet meer te stuiten en beginnen als groep de flatbewoner verwoed voor alles en nog wat uit te maken. Er moet politie aan te pas komen om het dronken gezelschap daar weg te halen. (Aan de andere kant, dan ben ook ik gelukkig weer even van hen af.)

Dan is het vrijdagmorgen, heel vroeg nog, kwart over 7. Alweer hoor ik een paar zwervers tegen elkaar kwekken in de straat. De man van middelbare leeftijd met zijn strak achterover gekamd haar in een staartje – ik noem hem al een tijdje “de Canadees” – houdt een heel betoog over het leven hier op straat, in het Engels en met luider stem. Hij ziet zichzelf geloof ik echt als de burgemeester van de buurt.
Ik moet me op mijn andere zij draaien om hem weer buiten te sluiten en nog een uurtje slaap te pakken.

Later op de morgen zet ik weer eens iets op van Steve Earle. Zoals een bagagedrager bij een fiets hoort, zo hoor ik een beetje bij Steve Earle. De man is geboren in 1955 in Hampton, Virginia, maar in zijn jonge jaren zit hij in San Antonio, Texas, totdat New York City hem roept. Helemaal vooraan in mijn lijst van topartiesten staat hij niet, maar even goed kan ik goed luisteren naar de vele platen die ik van hem heb, al dan niet samen met begeleidingsgroep the Dukes. Vandaag krijgt het album uit 2017, “So I Wanna Be An Outaw”, een beurt, bij mijn weten het recentste. Hier zijn de twaalf nummers:
01. (& Willie Nelson) So you wanna be an outlaw
02. Lookin’ for a woman
03. The firebreak line
04. News from Colorado
05. If mama coulda seen me
06. Fixin’ to die
07. (& Miranda Lambert) This is how it ends
08. The girl on the mountain
09. You broke my heart
10. (& Johnny Bush) Walkin’ in LA
11. Sunset hignway
12. Goodbye Michelangelo
De plaat is m.i. echt een mix van verscheidene muziekvormen. Willen jullie nog uitschieters naar boven? Er zitten mooie langzame nummers tussen (4, 8, 12), af en toe is het je reinste C&W (10) en geloof het of niet, ik hoor ook ouderwetse rock ‘n’ roll (2, 5) op de plaat. Steve Earle en zijn jongens, ze kunnen het nog steeds.

Om even over 4 staat Sonia in mijn stukje van de straat. Ze heeft van alles bij zich dat ze in mijn woning niet nodig heeft; heeft ze eerst nog even een aantal boodschappen gedaan? Voor mij mag ze, zo lang ze hier maar de zaak op orde brengt. En dat doet ze, met de haar bekende voortvarendheid. Omdat de tweede WC en de zijkamer mogen worden overgeslagen en er deze keer ook geen ramen hoeven te worden gelapt, is ze na 2½ helemaal uitgepoetst.
Als we dan af moeten spreken wanneer ze de volgende keer gaat komen, heeft ze wel een probleem. Over een paar weken is het in Spanje “Semana Santa” (“de gooj week”) vóór Pasen en dat is hier nog altijd bijzonder. Sonia zit dan, vanaf vrijdag 12 april, voor ruim een week bij familie in Madrid. Haar volgende poetsbeurt moet dus of veel eerder, al op maandag 8 april (de dagen erna is ze bezet) of pas op Paasmaandag 22 april. Ik wik en weeg en kies dan voor de late versie: 22 april. Dus mag ik wel niet teveel rommel maken in de aanloop naar Pasen.
De Semana Santa, die heeft hier zelfs nog iets heiligs. En voor wie het laatste avondmaal en de kruisweg van Jezus heeft afgezworen en ook niet gelooft in de opstanding, is het een week met veel vrije dagen en vertier.

Op zaterdagmorgen acht ik de tijd gekomen om jullie deelgenoot te maken van een weetje over erfelijkheid en kaalheid. Ik heb het gelezen op NU.NL, als ik me niet vergis.
Bij vrouwen komt kaalheid (haast) niet voor, is het ongemak niet bestaand, tenzij als een foute bijwerking van sommige chemotherapie of dergelijke. Ze zijn ertegen beschermd door hun vrouwelijk hormonen. Mannen daarentegen worden wel in groten getale kalend of helemaal kaal in de loop van hun leven. Zelfs op jonge leeftijd kan een behoorlijk deel van de mannen zich al zorgen gaan maken over zijn bovenkant, te beginnen met inhammen (boven de slaap) of anderszins kalende plekken op hun hoofd. Op mijn bejaardenleeftijd zou maar liefst 80% van de mannen aperte tekenen van kaalheid vertonen. Een en ander heeft te maken, is mij verteld, met een afgeleid hormoon van testosteron, niet testosteron zelf.
Tot dusver vertel ik jullie niks nieuws, denk ik. En nou komt het (als ik het goed gelezen heb): het kaalheidsgen (of -genen) zit op het X-chromosoom. Vrouwen zijn bedeeld met twee X-chromosomen en mannen met XY. Daarbij komt dat de mannen hun X-chromosoom altijd van hun moeder en de Y van hun vader hebben. Dus: als je als man de pineut bent en je haren voortijdig kwijt raakt (maar niet je streken), zou dat louter te wijten zijn aan de relatieve kaalheid van je moeder. Hoe minder haar die heeft op oudere leeftijd (even los van eventuele, zeldzame andere redenen), des te eerder en meer krijg je als zoon last van voortijdige kaalheid. Je vader speelt niet echt een rol, blijft buiten schot. Interessant toch? (En nou mogen jullie zelf het ene na het andere voorbeeld gaan bedenken uit je eigen omgeving.)

Op zaterdagavond is het te doen op het stuk plein voorbij La Puntilla, waar m.i. nooit eens iets leuks gebeurt. Deze keer zou er aandacht zijn voor het toerisme op het eiland. Mag ik daar zittend op mijn bank bij het NH-hotel eens compleet aan voorbijgaan?
Later op de avond bedenk ik op mijn balkon voor de zoveelste keer dat het vanaf vannacht 2 uur zomertijd is. Dan springt de klok op mijn laptop vanzelf op 3 uur. Ik vraag me af hoeveel mensen vanavond laat denken: zal ik die van mijn horloge nu al een uur vooruit zetten of wacht ik daarmee tot ik morgenvroeg wakker word. Als ik nog voor 12 uur in bed kruip, heb ik hem al een uur verder gezet. Morgen zijn ook mijn telefoon en e-reader aan de beurt (tenzij die vanzelf goed gaan staan).

Op de zondag breek ik eindelijk mijn laatste portie zuurvlees aan. Watertanden, likkebaarden, dat zijn woorden die daarbij in mijn mond komen: “s’en lécher les babines” op zijn plat Frans. Dat “babines” staat voor lippen, niet voor tanden of baarden. In het Spaans is het “lamerse los labios”. Zo’n portie zuurvlees, daar kun je inderdaad je lippen bij aflikken, zo lekker.

En vooruit, als ik zondagavond om half 8 over Las Canteras wandel, zie ik hele horden mensen, van jong tot nog ouder dan ik ben. Zelfs de kinder”koutse” zijn vanavond royaal vertegenwoordigd. Het heeft wat, denk ik vauit het ongerijmde: je doet er ‘s avonds een uur bij en dan zie je hoe de mensheid aan het paraderen slaat. (Of is het alleen maar een idee van mij, want het is wel ook mooi weer.)

Dan is het alweer maandag, 1 april. Laat je vandaag niet foppen! Voor enkele aardige voorbeelden van 1 aprilgrappen zie de recensie van mijn derde boek deze week. Mijn volgende brief komt er a.s. vrijdag al weer aan, op 5 april, de verjaardag van Susanne en Arno.
Ik wens jullie een prettige voortzetting van deze eerste lentemaand. Een buitje op zijn tijd kan geen kwaad, als er ook maar de nodige zonnige dagen komen. Wordt het trouwens niet tijd om je fiets in orde te maken, wat olie op de daarvoor bestemde plaatsen te doen – vergeet de ketting niet! – , de remmen bij te stellen en de banden eens extra op te pompen? In het achterwiel van mijn fiets zit een slag vanjewelste sinds carnaval en langs deze, mij sympathieke weg vraag ik Trudie om hem naar de fietsenmaker “Aon de stasie” te brengen voor reparatie en een onderhoudsbeurt.
Daar laat ik het graag bij voor deze week. Zoek de zonzij op, houd de euvele moed erin en tot ziens maar weer, hasta luego, PaulK.

BOEKENBIJLAGE

Hebben jullie al eens iets gelezen of zelfs maar gehoord van schrijfster María Dueñas? Ze is van 1964 en is professor in de Engelse letterkunde in Murcia. Ze woont daar ook in de buurt, in Cartagena aan de kust. Tevens is ze de auteur van nu al een viertal romans. Omdat ik haar derde, uit 2015, op mijn e-reader heb staan, ben ik daar de afgelopen week eens aan begonnen. Het is een lijvig werkstuk, bijna 550 bladzijden, met als titel “La Temperanza” (of is het “La Templanza”), de gematigdheid. De vertaalster heeft er “Het geluk van de wijngaard van gemaakt. Ik zit achtereenvolgens in Mexico Stad, Havana (Cuba) en Jerez de la Frontera (Zuid-Spanje), wel ongeveer 150 jaar terug.
Hoofdpersoon is de nu 47-jarige Mauro Larrea, die zich van mijnwerker heeft opgewerkt tot eigenaar van een zilvermijn met bijbehorende rijkdom. Hij is weduwnaar, zijn jongvolwassen kinderen heten Mariana en Nicolás en zijn zaakgelastigde – veel behoudender dan hij – is ene Elías Andrade. Dan gaat het mis met zijn handel en verliest hij nagenoeg al zijn geld bij een foute, grote transactie. Zelfs moet hij nu tegen een woekerrente geld gaan lenen van geldschieter Tadeo Carrís.
Hij vertrekt met zijn rechterhand, indiaan Santos Huesos, naar Havana om daar een nieuwe business op te zetten. Wel krijgt hij nog twee grote sommen geld mee van anderen. Eentje komt van zijn schoonzus Úrsula, om te investeren, en de tweede komt van de vader van zijn beoogde schoondochter. Die pot geld, een erfenis, moet Mauro Larrea gaan afleveren bij diens zus Carola Gorostiza. Carola op haar beurt is getrouwd met ene Gustavo Zayas, maar ze wil de erfenis liever voor zichzelf apart houden, omdat haar huwelijk op ontbinden zou staan. Gustavo is een gokker die wel sinds kort een huis, bodega en wijngaard in Jerez de la Frontera heeft, gekregen van zijn neef Luis bij diens overlijden. De arme Gustavo verliest tot zijn schrik in een bordeel zijn hele Spaanse bezit aan Maureo Larrea bij het biljarten.
Of het zo moet zijn, vertrekt Mauro Larrea vervolgens naar Cádiz en Jerez in Zuid-Spanje om zijn nieuwe bezit in ogenschouw te nemen. Daar ontmoet hij o.a. huisdokter Manuel Ysasi, tevens huisvriend van een familielid van Luis, Soledad Montalvo. Soledad op haar beurt is lang geleden getrouwd met de bijna dertig jaar oudere Edward Claydon, maar woont tegenwoordig weer met hem in sherry-stad Jerez. Dan ontspint zich daar een nieuw verhaal, dat nog weer gecompliceerd wordt door de hernieuwde aanwezigheid van Carola Gorostiza die zich het verloren gegane bezit van Gustavo terug wil toe-eigenen en zoon Alan uit een eerder huwelijk van Edward, die ook best een deel van de pot wil hebben. Ook zien we zoon Nicolás van Mauro Larrea in het stadje verschijnen, waar overigens Inés, de zus van Soledad, nu moeder overste is van het klooster. Het gaat maar door; ik krijg het ene verhaal na het andere voorgeschoteld, tot helemaal op het einde van het boek.
Heb ik ook nog een mening over “La Temperancia” van María Dueñas? Ja zeker! Ik heb het werkelijk een prachtig boek gevonden, vol spanning en drama en met de nodige interessante wendingen. Voor haar geschrijf beloon ik María Dueñas en haar boek met een 8½ als recensiecijfer, echt goed. Ik ben er zo gecharmeerd van dat ik de andere drie boeken van haar nu ook wil gaan lezen. Mijn Spaans is daarvoor te min, dus dat gaat wel in het Nederlands of Engels gebeuren. Ik houd jullie op de hoogte.

Mijn tweede boek is er een uit 1979, van dertig jaar terug. Toen werd Oek de Jong een bekende Nederlander met zijn boek: “Opwaaiende zomerjurken”. Hij is van 1952, uit Breda. Niet duidelijk wordt mij waar het Nederlandse deel van het (jeugd)verhaal zich afspeelt.
De hoofdpersoon, Edo Mesch, vertelt over drie episodes van zijn nog jonge leven, eerst als hij 8 jaar (of is het 10), dan als tiener (17) en vervolgens als jong volwassene (24). In zijn lagere schooltijd noemt hij zich graag Oskar Vanille en voelt hij zich bijzonder verbonden met zijn moeder, maar ook buurvrouw Koelman mag er zijn. Enkele details uit die tijd: de reuzenvlieger van een buurjongen, de naburige scooterfabriek en een autootje waar hij graag en verwoed mee speelt. In deel 2 krijgt zijn vader iets meer aandacht, een componist aan het spinet. Dan gaat hij als 17-jarige op vakantie bij zijn oom en tante: Herman en Simone Waayman, van wie vooral zij hem kan bekoren. In deel 3, als hij 24 is, maakt hij met zijn vriendin Nina, een reis naar de piramiden in Egypte en daar ontmoet hij Marta voor het eerst. Dan zit Edo een tijdje in Rome, solo, en vervolgens verlaat hij Nina voor Marta. Tenslotte kijk ik met zijn moeder nog eens terug op vooral zijn leven als schoolkind.
Ik vertel het verhaal nu eenvoudiger dan Oek de Jong het uit de doeken doet. Die doet dat zo omstandig en met soms zo onnodige zijstappen dat ik er wel eens een punthoofd van krijg. Als ik eerlijk ben, vind ik het verhaal als geheel te pretentieus en af en toe ook oubollig. “Opwaaiende Zomerjurken” gaat terug op de stapel met niet meer dan een 6½ als recensiecijfer.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten