dinsdag 27 maart 2012

Weblogbrief 7.25, 27 maart 2012

Weblogbrief 7.25, 27 maart 2012

         ¡Que bueno! denken jullie ongetwijfeld, nu er alweer een brief uit Las Palmas op je laptopje verschijnt. Dat is nog eens wat anders dan alle ellende die de Maastrichtse, Nederlandse en andere pers tegenwoordig over ons uitstrooit. Ik heb de eer jullie weer lastig te mogen vallen met mijn muziek, mijn boek(en) en enkele wetenswaardigheden.
         Hoe was het overigens zondag, toen jullie doorhadden dat je een heel uur te kort gekomen was? Al te gemakkelijk is het misschien om aldus je avonden met een uur verlengen, gewoon door de klok een uur vooruit te zetten. Aan de andere kant, ik vind het ook wel iets hebben, zo’n uurtje extra ’s avonds. Je ziet het ook aan de gezichten van de mensen af; in Las Palmas is er nu iets meer animo, denk ik, om er het beste van te maken. Het blijft hier nu licht ’s avonds tot ongeveer half 9. Daarentegen is het in de morgen donker, niet licht genoeg, tot zeg 8 uur. Dat is wel weer eventjes wennen voor iemand als ik die niet in het donker wil opstaan.  

         Ik begin mijn muziek vandaag met niemand minder dan The Boss. Jullie denken natuurlijk: Bruce Springsteen met zijn E-Street Band, dat wordt het onvermijdelijke hoogtepunt van Pinkpop dit jaar. Op Pinkstermaandag 28 mei zal de man, met zijn fantastische recente cd “Wrecking ball” en alle muziek daarvóór (op mijn LaCie), het feestterrein in Kerkrade op zijn kop zetten. Gelijk hebben jullie, dat gaat ook gebeuren. Maar Bruce Springsteen is dan wel al een aantal weken aan zijn (zoveelste) wereldtour bezig. Op 15 mei, twee weken voordat hij bij Jan Smeets op de planken staat, kunnen we hier in Las Palmas al van hem en zijn E-Street Band genieten in het Estadio Gran Canaria. Op de aankondiging van het concert hier staat dat de verkoop van kaartjes intussen begonnen is: entradas ya a la venta. Wie te laat is voor kaartjes op Pinkpop, kan misschien hier nog terecht. En helaas, ik zit vanaf 27 april in Nederland en kan er hier dus niet bij zijn.

         Gaan we naar mijn echte muziek. Deze keer heb ik twee platen/artiesten  voor jullie. De eerste plaat is van 2011, heel recent dus, en staat op naam van Wynton Marsalis en Eric Clapton. De cd heeft de titel “Play the blues” meegekregen, met als ondertitel “Live from jazz at Lincoln Center”. En jongens en meisjes, dat Lincoln Center is uiteraard gesitueerd in New York.
         Van trompettist Marsalis had ik nog niks op schijf. Heeft hij na een officieel optreden in Maastricht niet nog eens bij café de Poort gespeeld, of was het café Servaas; ik ga het Rocky vragen. Eerlijk gezegd ben ik geen echte fan van hem, hoewel: swingen doet zijn muziek best wel. Misschien dien ik mijn oordeel over de man te herzien. Van gitaarvirtuoos Eric Clapton daarentegen heb ik god weet ik hoeveel cd’s al in mp3. Op sommige speelt hij met anderen, zoals met John Mayall, Keith Ricahrd, Buddy Guy en zijn maatjes van Cream, terwijl hij op diverse andere als solist genoteerd staat. In totaal kom ik tot 17 cd’s in mijn collectie plus dan nu zijn duet met Wynton Marsalis.
         Hier zijn de elf nummers van “Play the blues”, bij elkaar goed voor net geen 80 minuten muziek, het hangt erom:
01.     Ice Cream
02.     Forty-four
03.     Joe Turner’s Blues
04.     The Last Time
05.     Careless Love
06.     Kidman Blues
07.     Layla
08.     Joliet Bound
09.     Just A Closer Walk With Thee
10.     Corrine, Corrina
11.     Stagger Lee
         Wynton Marsalis & Eric Clapton, het is op de cd best genieten, en dan heb ik het ook over de diverse andere muzikanten. Ik vat het voor jullie samen als een ouderwetse jazzorkestregistratie, met Wynton en Eric op de voorgrond, blijkens de hoes allebei netjes met een stropdas om. Veel is een jazzherhaling van mij overbekende nummers, zoals “Ice Cream”, “Layla” en “Just A Closer Walk With Thee”; heel aardig. En “Corrine, Corrina” sprinkt er voor mij uit. Hoe vaak heb ik dat wel niet? Even opzoeken op mijn computer: het staat er al 12 keer op, van Big Joe Turner, Bob Dylan, Dean Martin, Floyd Cramer, Merle Haggard, Jimmy Whitherspoon, John Lennon, Lonnie Donegan, Mance Lipscomb, Marianne Faithfull, Ray Peterson en tenslotte het duo Taj Mahal & Ry Cooder. De beste versie vind ik nog altijd die van Ray Peterson, honingzoet, maar wat was het destijds een wereldhit.
         Bij nader inzien blijken niet alle nummers hetzelfde liedje te zijn, helaas. Dat gezegd hebbend, voeg ik “Corrine, Corrina” en de andere nummers van de beroemde trompettist en idem dito gitarist met hun gelegenheidsorkest toch met plezier toe aan mijn verzameling. En ik draai de cd voor jullie nog eens een keer extra.
        
         Gaan we voor mijn tweede muziekje, van zo’n vijftig jaar terug. Dat betreft een dame die ik begin jaren 60 hoog had zitten: Darlene Love. Kennen jullie haar überhaupt? Zij was de schoonheid die in 1962 “He’s a rebel” van The Crystals tot een wereldhit maakte. En voor de complete barbaren onder jullie, The Crystals zijn de meisjes van ook “Do Doo Ron Ron (when he walked me home)” en “And then he kissed me” in het jaar erna. Het nummer “He’s a rebel” en de latere hits van The Crystals werden geproduceerd door Phil Spector, nu al weer een tijdje in de gevangenis, maar wie kent hem niet? Ik heb één plaat van hem die hij zelf vol zingt met zijn Teddy Bears: “To know him is to love him” uit 1959.
         Dezelfde Darlene Love was in die tijd (1963-1966) goed voor een beperkt aantal nummers als soloartieste. Die ga ik hier eens braaf voor jullie opnoemen:
A fine, fine boy
Chapel of love
Long way to be happy
Strange love
Stumble and fall
(Today I met) The boy I’m gonna marry
Wait ‘til my Bobby gets home
         Ik tel er zeven op mijn 3 cd’s compilatie van Phil Spector’s “Back to mono”, eentje meer dan Allmusic me voorschotelt. Daarnaast zingt ze ook nog vier liedjes op een kerstcd van Phil Spector bij elkaar. Best leuk allemaal! Vooral “(Today I met) The boy I’m gonna marry” staat mij nog levendig bij.
         En ik heb nog een nagekomen verrassing: Darlene Love was ook de frontvrouw op “Zip-A-Dee-Doo-Dah” van Bob B. Soxx uit 1962. (Destijds dacht ik dat het Bobby Soxx was; een mens is nooit te oud om bij te leren.) Laat ik ter completering die Bob B. Soxx & The Blue Jeans, idem dito een kloon van Phil Spector, hier ook nog maar eens even naar voren halen. De groep van Soxx heeft verder, naast twee kerstliedjes, nog twee nummers op Phil Spector’s “Back to mono” staan: het uitgelaten nummer “Why do lovers break each other’s heart” uit 1962 en “Not too young to get married” uit 1966.
          
         Het gebeurt me niet iedere week, maar op zijn tijd maak ik de gang naar de kiosk op parque Santa Catania hier om een “bono”, tienrittenkaart te kopen. Ik doe dat doorgaans, als ik zo ongeveer halverwege mijn oude kaart ben. Afgelopen vrijdag was mijn recentste “bono” echter nog maagdelijk, maar nu al eentje erbij kopen kon geen kwaad. Dat bleek een goed idee te zijn, want vanaf maandag gaat de ritprijs van een buskaartje omhoog; dat is een paar weken terug besloten. Hier is het verhaaltje dat ik daarover op een aanplakbiljet in de bus las. El lunes 26 de marzo de 2012 entrarán en vigor las nuevas tarifas de guaguas municipales para los siguientes títulos de viaje: pago directo 1.30 euro, bono de 10 viajes 7.50. Volgt er nog een stukje tekst van niks, waarna de aankondiging eindigt met het gebruikelijke Disculpen las molestias. Hoe zo “sorry”? “Ze” van het busbedrijf doen een volle euro op de ritprijs van mijn “bono”, een verhoging met 15%. Dan laat je het bezinken en denkt: tien ritten voor 7.50 euro, het blijft te geef. Vanaf mijn volgende bono cross ik kriskras door Las Palmas voor 75 cent.

         Aanstaande donderdag, 29 maart,  gaan we hier weer eens staken en de straat op, contra las reformas laborales. Het is niet anders, de werkloosheid is hier helaas vele malen hoger dan in Nederland. Trouwens, veel te makken heeft de werkende arbeider en de ambtenaar hier vandaag de dag ook niet meer. En wie zijn schuld is dat potverdomme? Volgens mijn eenvoudige geest moeten we daarvoor bij een beperkt clubje rijkaards zijn, dat aan het graaien sloeg en nog steeds aan het graaien is. Die mensen en niemand anders hebben de armere medemens zijn brood en beleg langzaamaan afgenomen. Op een aankondiging van de staking staan twee van die rijke mannen in pak. De een zegt: “¡Que me echen más crisis como esta! ¡Estoy ganado más dinero que nunca!“.Waarop de ander hem bijvalt met: “¡Yo he matado a 3 pájaros de un tiro: he hecho un ere, he duplicado la jornada laboral, y he consequido acojonar a todod mis trabajadores!Zo kun je er natuurlijk ook tegenaan kijken: de zogenaamde “crisis” afwentelen op de hele bevolking, terwijl je zelf de kassa laat rinkelen. Foei!
         Ik schaar me zonder pardon in de grote club van de minder rijken, ook al heb ik niet echt een probleem. Hun acties ondersteun ik graag, ook die van donderdag. Wie weet, loop ik zelfs wel mee. Quieren acabar con los dereches laborales y sociales. Zij, de rijken, willen ons onze fundamentele rechten afnemen. Dat pikken we natuurlijk niet, ik ook niet. Dus: HUELGA GENERAL.
         Terzijde: nu begrijp ik ook beter, waarom het hier op het strand zo druk is, ook door de week. Als je in groten getale geen werk meer hebt, kan een zonnetje op je lijf geen kwaad. Een mens moet wat.

         Soms sta je versteld en denk je zelfs bij een bekend Engels woord: wat is met mij aan de hand, dat ik daarover bij een woordenboek te rade moet gaan? Ik heb (of liever: had, want het nu over) dat met bijv. het woord “surname”. Een vóórnaam is in het Engels: “first name”, “given name” of desnoods “christian name”. Het woord “surname”, hoewel het wel iets heeft van “vóórnaam”, is  perse niet vóórnaam. Voor achternaam gebruikt het Engelstalige volksdeel graag de woorden “second name”, “last name” of “family name”, maar dus wel ook het woord “surname”. Laat daar vanaf nu geen misverstand meer over bestaan!
         (Veel mensen hebben ook een “middle name”; de mijne is “Gerard’, omdat mijn opa van vaderskant, tevens mijn peetvader, zo heette. “Sjeira” Knipschild was zijn vóórnaam in goed Maastrichts, ik herinner me hem als een heel aardige man, die op niet al te oude leeftijd overleden is, in 1956. En voor alle duidelijkheid: “middle name” en “second name”, dat zijn dus ook verschillende namen.)
         (En, voor wie er prijs op stelt dat te weten, in het Spaans is het “nombre” en “apellido” of, als het een dubbele achternaam betreft, “apellido compuesto”. “Nombre” is eigenlijk “nombre de pila” en voor achternaam zeg je ook wel “nombre de familia”. Volgens mijn groot Nederlands-Spaans woordenboek hebben Spanjaarden geen middennaam; ik heb er in ieder geval geen woord voor kunnen vinden.)

         Vroeger, toen ik nog jong was, hield ik mijn vrienden en familie wel eens voor dat ik niet ouder wilde worden dan 65 jaar. Die leeftijd leek mij een uitgelezen moment om de geest te geven. Het gedoe van bejaard zijn en achter de geraniums zitten, met allerlei kwalen, ook dat nog, dat zag ik toen en zie ik nog steeds niet zitten. Mijn moeder overleed in 1985, toen ze 64 was en mijn vader in 1987 op 67- of 68-jarige leeftijd. (Zeker van de jaartallen ben ik niet meer, maar ik zit er voor allebei hoogstens een jaar naast.) Dus daar moest ik me maar aan confirmeren en ook niet te oud worden.
         Ik ben intussen al een half jaar een 65-jarige, heb zelfs met Sjaak en Toussaint een feestje gegeven, toen het zo ver was. Wordt het dan nu niet tijd dat ik jullie ga verlaten, het tijdelijke voor het eeuwige ga verruilen? Ik heb daarover een verhaaltje van niks: het bevalt me eigenlijk best om nog wat jaren als pensionado door het leven te gaan. Tachtig of zo zie ik mezelf niet worden, wil ik waarschijnlijk geeneens, maar eerlijk is eerlijk, nog een jaartje of vijf à tien rondlopen in redelijke gezondheid, daar is niks mee, vind ik tegenwoordig. Is het niet meer dan het bijstellen van een idee, als het zo ver is? Dat zij dan maar zo. Ik hoop overigens oprecht dat ik niet in een verpleeghuis of zo beland, dan maak ik er, hopelijk met jullie goedvinden, een einde aan. Maar zoals ik nu functioneer, wil ik graag nog even door.

         En met deze verzuchting ga ik naar mijn Spaans lesje, zoals het hoort op het einde van mijn brief. Eten en drinken, dat zijn dingen die je als AOW’er goed moet blijven doen, zeker op feestdagen. Ik kondig het vast aan: volgende week, vlak voor Pasen, krijgen jullie van mij het recept van “konijn op zijn Canarisch”, weer eens wat anders dan “knien in ’t zoer met e sjijfke peperkook vaan Franssen”. Waarom zouden jullie de Canarische variant niet eens op tafel zetten op de dag dat Jezus voor de zoveelste keer uit den dode herrijst? En voordat de “batse knien” op tafel komen, word ik verondersteld eerst met een acceptabel voorgerecht te komen. Op zijn Canarisch schotel ik jullie vandaag al “Potaje de berros” voor, waterkerssoep, een delicatesse, waar ik hier geregeld voor val.

Ingredientes:
¼ kilo de berros
4 papas medianas
¼ kilo de judías veteadas
2 piñas tiernas
1 tomate mediano
1 cebolla entera
3 dientes de ajo
½ tacita de aceita de oliva
Sal y agua

Preparación:
1.      Se ponen las judías de remojo la noche anterior para que se ablandan.
2.      En un caldero se ponen los ajos y la cebolla picadas. Se sofríen hasta que doren y se añaden las judías, la zanahoria, la calabaza, el calabacín y las habichuelas previamente traceados, el tomate, las piñas. Se le añanden tres litros de agua y se cocina a fuego lento durante unos 25 minutos.
3.      A media cocción le añadimos las papas y por último los berros, la sal y el aceite.
4.      Se deja al fuego medio hasta que esté totalmente guisado.
Se suele comer con queso tierno y gofio.
        
         Doen jullie het daarvoor, inclusief de jonge kaas en de gofio? (Als je niet weet wat gofio is, zoek er maar naar op de computer.) Ik zit zelf nog een beetje in mijn maag met dat “judías veteadas” bij de ingrediënten? Bedoelt de schrijver van het soeprecept daarmee dat er ook een wortel, een pompoen, een courgette en sperziebonen bij de ingrediënten horen te staan? Of heeft hij of zij dat gewoon vergeten? Voor mij is “veteada” trouwens geaderd, maar wat zijn geaderde bonen? Eens met een apart gerecht op tafel komen, het blijft een crime.

         Hoe dan ook, ik ga me nu in andere bezigheden storten (storten?) dan jullie nog weer van alles door te brieven. Het ga jullie goed de komende dagen en vergeet niet om iemand te vragen een palmtakje mee te nemen a.s. zondag voor achter het kruisbeeld. Of gaan jullie zelf nog ter kerke? In dat geval horen jullie een dezer dagen wel ook te gaan biechten. Voor nu, tot ziens maar weer, hasta luego, over een week laat ik graag opnieuw van me horen, PaulK (de goede moordenaar).

BOEKBIJLAGE

         Vandaag heb ik de eer om jullie in mijn bijlage voor te stellen aan Craig Russell. De man komt uit Schotland, dus zijn Schots Engels, en wie weet ook Gaelic, zal wel in orde zijn. Daarnaast spreekt hij vloeiend Duits, is me op het internet verteld. Voordat hij als thrillerschrijver naam maakte, was hij o.a. een tijdje politieman, maar sommig bloed kruipt nou eenmaal waar het niet gaan kan. Craig Russell is dus heden ten dage de auteur van een hele serie politieromans, die ofwel in Glasgow spelen dan wel in de buurt van Hamburg. Zijn Hamburge boeken hebben zonder uitzondering ene Jan Fabel in de ikrol, een Kriminalhauptkommissar. Ik las de afgelopen dagen zijn “Blood eagle”, gepubliceerd in 2005.
         In Engelstalige boeken ben je al heel wat, als je Detective Sergeant bent, laat staan Chief Constable. Hier wordt een Hauptkommissar geflankeerd door twee Oberkommissare, Maria Klee en Werner Meyer, terwijl ik naar de aanspreektitel van Anna Wollf en Paul Lindemann mag raden, maar voor minder dan gewoon Kommissar doen die het volgens mij ook niet. Taalvervuiling noemden we dat vroeger, toch?
         Het vijftal, en ook een beetje Jan Fabel’s nieuwe vriendin, psychologe Susanne Eckhardt,  neemt het op tegen verscheidene bendes, een uiterst rechtse club in de stad met o.a. vader en zoon Eitel, een zootje ongeregeld afkomstig uit de Ukraine, met ene Vasyl Vitrenko aan het hoofd, en een sekte die er vooral op uit is om het gedachtegoed van de oude Vikingen in ere te houden. Mag ik John MacSwain tot de laatste groep rekenen? Als Fabel en zijn team dan ook nog wordt tegengewerkt door kopstukken van de drugspolitie, zijn de rapen gaar. Er vallen legio doden en gewonden: een advocate, een hoertje (?), een bekende journaliste, een Turkse mafiabaas, een undercoveragent, een heroïnejunkie, andere dames en heren, noem maar op. En steeds kan Holger Braumer van de Hamburgse politie komen opdraven om op de plek van het delict naar aanwijzingen te zoeken. Worden de Eitels afgevoerd, verdwijnt Vasyl Vitrenko voorgoed achter de tralies en wat doen we met bijv. Björn Janssen en zijn aanbidding van Odin, Asatru? Na 468 bladzijden zijn jullie helemaal bijgepraat.
         Craig Russell valt me als auteur best mee. Ik had nog nooit van hem gehoord, maar kan intussen begrijpen dat zijn partijtje meeblaast in thrillerland. Achteraf vraag ik me af of hij dat niet beter in het Duits had kunnen doen, zo Duits vind ik zijn royaal uitgemeten boek. Spannend vind ik zijn “Blood eagle” (Blut Adler) ook wel, maar op het einde zakt het verhaal m.i. een beetje in, helaas. Toch heb ik me er met plezier doorheen gewerkt en dat beloon ik hier graag met een 7½. Met deze proeve van bekwaamheid uit een onverwachte hoek heb ik wel wat.    

Geen opmerkingen:

Een reactie posten